12. Lente





Dit jaar komt er geen einde aan de winter. Een paar mooie dagen in maart leken de lente aan te kondigen, maar half maart installeert de koude zich opnieuw. Het sneeuwt onophoudelijk. Alsof de natuur er niet in slaagt de bolster van ijs en sneeuw van zich af te werpen. De lente probeert door te breken, maar mislukt na elke poging. De natuur is uitgeput, verkleumd en verloren.

Helen sluit zich op in haar kamertje bij Jahn en verlaat het alleen maar om te werken. Ze werkt op automatische piloot. Milena en Dora zijn de enige twee personen die ze wil zien. De twee doen al het mogelijke om haar te laten eten en zich te verzorgen. Ze dwingen haar te praten. Twee keer slagen ze erin haar mee te nemen voor een wandeling langs de rivier.

Op een middag wil Helen samen met Bartolomeo naar het ziekenhuis gaan waar Basil wordt verzorgd. De verwondingen van de paardjongen zijn veel ernstiger dan men op het eerste gezicht dacht. Hij lijdt vooral aan de gevolgen van zijn geperforeerde maag. Het gebouw ligt hogerop in de stad in een park met lariksbomen. Basil rust, verdrietig en vermagerd, in een volledig witte kamer. Tijdens het eerste bezoek luistert Helen naar het gesprek tussen de twee jongens.

'Heb je iets nodig?' vraagt Bartolomeo.

'Ja,' antwoordt Basil wrevelig, 'ik zou zo graag weer eens normaal kunnen eten... met mijn mond.'

Voordat ze weggaat, omhelst Helen hem en belooft ze snel terug te komen. Ze houdt woord en komt vanaf dan iedere dag. Eerst samen met Bartolomeo, daarna alleen.

Om naar het ziekenhuis te gaan, neemt ze de tram die door de stad rijdt tot aan de eindhalte. De mensen in de tram zijn opvallend vrolijk. Sinds de definitieve val van de Falanx en de terugkeer van de vrijheid stralen hun gezichten opnieuw.

Helen begrijpt het niet. Waarom lachen al die mensen, vraagt ze zich af. Weten ze dan niet dat mijn lief dood is? Met gebogen hoofd loopt ze van de halte naar het park. Als ze in het ziekenhuis aankomt, wordt ze door iedereen begroet die haar ondertussen al kent.

Eerst vraagt ze Basil uit over het internaat. Hij moet over zijn eerste ontmoetingen met Milos vertellen. Over die bewuste dag dat hij de brief aan Bart gaf. De dag dat alles begon. Hoe was het weer toen? Regende het die avond? Welke kleren droeg Milos? Daarna is de periode in het trainingskamp aan de beurt. Wat aten ze precies? Wie schoor hun hoofden kaal?

Was het Fulgur? Trainden ze blootsvoets of met sandalen aan? De arme Basil mag geen detail vergeten. Hij is onder de indruk van haar concentratie bij het luisteren. Niemand heeft ooit zo intensief naar hem geluisterd zoals zij nu doet. Op zijn voorhoofd verschijnen rimpels van inspanning wanneer hij zich alles probeert te herinneren.

'Heeft Milos... over mij verteld?' durft ze hem op een dag te vragen.

Basil is misschien niet erg intelligent, maar zijn hart fluistert hem het juiste antwoord in.

'Ha, dat kun je wel zeggen! Ik werd er gek van, ja!'

'Zo? En wat zei hij dan?'

'Wel... euh... van alles. Hij vertelde me dat je heel mooi bent.'

'En wat nog?'

'Wel... euh... van alles. Hij zei bijvoorbeeld... ik weet het niet, maar... dat jij heel goed kunt touwklimmen.'

Op een dag vertelt hij over de ochtend van de winterspelen. Basil vertelt eerst over zijn gevecht. Hij praat zonder zijn emoties te tonen tot aan het moment dat hij de dodelijke steek moet geven aan zijn tegenstander. Dan barst hij onverwacht in dikke warme tranen uit.

'Hij wilde me doden. Begrijp je?' snikt hij. 'Ik wilde niet sterven, ik wilde leven.'

Helen streelt zijn voorhoofd.

'Toe, huil niet, Basil. Je hebt je alleen maar verdedigd, je kon niet anders.'

'Ik weet het. Maar wij, paardmensen, doden niet graag mensen.'

Ze laat het daarbij voor die middag, maar de volgende dag pikt ze meteen de draad van het gesprek weer op.

'Basil, vertel me over Milos, alsjeblieft. Ik bedoel over zijn laatste dag in de arena. Vertel me alles wat je weet. Alsjeblieft, ik heb het nodig.'

Voor één keer begint Basil bij het einde.

'Caïus heeft hem vermoord', zegt hij serieus. 'Ik ben er zeker van. Hij dacht dat Milos een kat was.'

'Een kat?'

Basil vertelt eerst over Caïus en zijn moordlustige waanzin en daarna over het gevecht van Milos tegen de oude gladiator.

Helen luistert geboeid. Ze luistert met haar hart en ziel. Elk woord dat ze hoort, verandert in het beeld van een levende Milos.

'Heb je het met je eigen ogen gezien?' fluistert ze als Basil klaar is met vertellen. 'Heeft hij werkelijk zijn tegenstander gespaard?'

'Ja, ik heb het gezien van achter het poortje. Ik kwam van de ziekenzaal waar Fulgur me had genaaid. Milos ging liggen op die ouwe kerel, alsof hij erop ging slapen. Ik zag ze met elkaar praten en toen heeft Milos zijn zwaard in de lucht gestoken. Je moet erg moedig zijn om dat te doen! En toen waren er de slagen van de stormram op de deur. Daarna was het een totale warboel. Ik heb hem niet meer teruggezien. Ik had ontzettende pijn in mijn buik... Ik vroeg me alleen maar af wat die twee daar in die hoek aan het einde van de gang wilden doen. Iedereen loopt voor zijn leven weg uit de arena, en hij loopt daarnaartoe.

Misschien zocht hij mij?'

Helen knikt.

'Ja, ik ben er zeker van dat hij je zocht, Basil, want je bent het waard.'

 

In het begin van de maand mei trekt de winter zich eindelijk terug. De trekvogels vliegen weer door de blauwe lucht en een stevig zonnetje verwarmt hun huid. Helen voelt dat de littekens van verdriet rond haar hart stilaan genezen. Ze gaat steeds vaker naar buiten en ze kan opnieuw lachen om de grapjes van Dora en de streken van haar collega's. Langzaam krijgt ze weer zin in het leven. Ze verbrijzelt de gevangenis van haar rouw, zoals de stad het ijs van de winter afbreekt. Maar soms, op een onbewaakt moment, ziet ze in alles verraad en dan valt ze weer in een periode van verdriet die nog erger is dan voorheen.

Op een zondag is de hoofdstad in feeststemming. De vrijheid en haar helden - de paardmensen en de verzetsstrijders - worden gevierd. De hele dag wordt er gedanst op de pleintjes en in de straten. Uit alle hoeken van de stad klinkt er muziek en gezang, 's Avonds verschijnt er op het plein voor de Opera een enorme kar die door verschillende paardmensen wordt getrokken. Als het doek wordt verwijderd, ziet iedereen het gigantische zwijn, Napoleon, in al zijn glorie staan. Hij is monumentaal en voor de gelegenheid schoon gewassen. Hij trekt zich van zijn nieuwe status van held niets aan en maakt zich weinig druk over zijn triomf. Hij flappert met zijn enorme oren, gromt een keer en gaat op zoek naar voedsel rondom hem. Met een systeem van katrollen wordt hij op een podium gehesen dat midden op het plein is opgesteld.

Overal lopen mensen met bierglazen in de hand. Ze zwaaien ermee en verbroederen onder elkaar. Helen is bedwelmd door het bier en het tumult en grijpt zich vast aan de rokken van Dora. In het feestende publiek ziet ze Mitaine hinken. Hij danst van vreugde. Zijn mond is nog steeds tandeloos. Hij herkent haar en wrijft met beide handen over zijn buik terwijl hij roept: 'Ik had 't je gezegd! We eten 'm op!' Een beetje later struikelt Helen in de armen van dokter Jozef, die met Napoleon is meegekomen. Ongetwijfeld weet hij het van Milos, want hij sluit haar met zijn ogen vol tranen in zijn armen en zegt verder niets.

Als de avond valt, worden er luidsprekers op het plein voor het theater gehangen en muzikanten rukken aan. Tegen middernacht verschijnt Milena op het podium. Alleen. Ze draagt een blauwe jurk die Helen nog nooit eerder heeft gezien. Ze zet in met:

 

In mijn mand, liggen geen kersen,

Mijn prins...

 

De mensen zetten zich schrap. Wie een pet, hoed of baret draagt, neemt het hoofddeksel af en bij de herhaling smelten duizenden stemmen samen in één melodie. Eerst zit Helens keel dichtgeschroefd van ontroering en slaagt ze er niet in een noot uit te brengen, maar daarna zingt ze ook mee:

 

Er zijn geen doekjes,

Geen doekjes versierd.

Zelfs geen parels, nee,

Kommer en pijn evenmin, mijn lief,

Kommer en pijn evenmin...

 

...ze zingt en haar stem versmelt met die van Dora, die haar bij de schouders vasthoudt:

 

In mijn mand, daar ligt geen hen

Mijn pa,

Geen hen om te plukken,

Noch eend, o nee.

Geen schoenen om in te schuiven,

Geen schoenen mooi gestikt, o nee.

Kommer en pijn evenmin, mijn lief,

Kommer en pijn evenmin.

 

...ze zingt met iedereen mee en beleeft op die manier haar terugkomst voor eens en altijd onder de levenden.

 

Helen werkt nog een paar maanden in het restaurant van mijnheer Jahn, totdat ze een baan vindt bij de boekhandel in de nieuwe stad. Dat werk ligt haar beter. In de daaropvolgende jaren heeft ze het geluk dat er een paar oude vriendinnen uit het internaat bij haar in de winkel langslopen. Ze hebben haar spoor teruggevonden. Vera Plasil is ongelofelijk opengebloeid en bezoekt haar in gezelschap van haar man. Enkele weken later komt Catharina Pancek net vóór sluitingstijd langs. Ze heeft tranen in haar ogen van het weerzien. Catharina is nauwelijks veranderd.

Milena Bach en Bartolomeo Casal blijven voor altijd bij elkaar. Tot op de laatste dag van hun leven zijn ze een onafscheidelijk en voorbeeldig koppel. Bartolomeo beëindigt op briljante wijze zijn rechtenstudie en wordt een gerenommeerde jurist. Milena wordt door Dora naar een zangleraar gestuurd, die haar verplicht om hard te werken. Met de jaren wint haar natuurlijke stem nog aan diepgang en stemvastheid en ten slotte evolueert ze tot de onvergelijkbare zangeres die iedereen in haar ziet. Ze staat op de meest prestigieuze podia ter wereld, maar nooit vergeet ze haar afkomst. Elk seizoen geeft ze een concert in hetzelfde theater van de hoofdstad waar haar moeder ooit zong. Helen reserveert trouw en maanden op voorhand een plaatsje op de eerste rij.

Op het podium gebaart Milena dan discreet naar haar als teken van vriendschap. 'Weet je 't nog toen op de binnenplaats van het internaat? Herinner je je nog de ijskoude slaapzaal en de lange winters?' Als Milena zingt, laat Helen zich meevoeren door de vertrouwde en tegelijk mysterieuze stem zoals een schip zich laat meedrijven op de stroom, terwijl ze naar de voorbijdrijvende geheime beelden van haar ziel kijkt. Ze ziet de grote rustige rivier die onder de bruggen doorstroomt, de oneindige liefde van de troostmoeders, de onthutsende herinnering aan haar verloren ouders, en voor altijd het lachende gezicht van een jongen met bruine krullen.