11. De Koningsbrug
Tijdens elke rustpauze gaat Milena op een steen zitten, ze maakt de veters van haar laarzen los en masseert haar pijnlijke voeten. Guerlinde maakt een klein vuurtje om water boven te koken. Het jonge paardmeisje dat Milena 'prinses' heeft genoemd, is niet meer van haar zijde geweken. 'Zing je iets voor me als ik thee maak voor jou?' vraagt ze. Milena lacht. Alle voorwendselen zijn goed om haar te laten zingen. Het volstaat dat ze, zelfs zacht, een lied begint of iedereen komt rond haar zitten. En wie de melodie kent zingt met haar mee.
De lange mars naar de hoofdstad duurt nu al twee dagen. Het doet haar denken aan haar vlucht met Bart in de herfst. Ze herinnert zich het bijzondere moment van extase dat ze met hem beleefde in de koude bergen, maar ook de verschrikkelijke onzekerheid en de angst voor elke nieuwe dag. Tot vandaag leeft ze met het gevoel dat haar niets kan overkomen zolang ze onder de hoede van de paardmensen blijft, onder hun bedwelmende geur van wol en velours. Hun natuurlijke kracht, vriendelijkheid en vredige onschuld werken aanstekelijk. Als ze bij hen is, voelt ze zich gerustgesteld en gewapend met een onbewust vertrouwen. Hetzelfde voelt ze wanneer ze bij Helen is, of bij Martha, haar troostmoeder. Maar dan wordt het maar veroorzaakt door één persoon. Nu wordt het gevoel opgewekt door een leger van verschillende en wisselende personen, dat voortdurend aangroeit tot een onverslaanbare macht. Naarmate ze de hoofdstad naderen, groeit het aantal deelnemers aan de mars. De kleine groepjes die door de velden stappen en waar zich duizenden mannen, vrouwen en jongeren bij aansluiten, zijn net kleine beekjes die met hun zijvertakkingen een rivier vormen en vervolgens samenstromen in één immense mensenstroom.
Op hun weg gaan de deuren open en krijgen ze te eten, worden hun zakken bijgevuld of wordt hun een slaapplaats aangeboden in de schuur.
Guerlinde komt dichterbij en biedt Milena een dampende beker met thee aan.
'En, mijn liedje?'
'Goed, maar alleen voor jou dan. Ik heb geen zin om voor vijftig mensen te zingen. Kom dichterbij.'
Een glimlach verlicht het lange gezicht van het paardmeisje wanneer ze haar oor bijna tegen de mond van Milena drukt als die zachtjes begint te zingen:
Blow the wind southerly, southerly...
Maar omdat de anderen dichterbij komen om te luisteren, springt Milena bruusk rechtop met de beker in haar hand. 'Nee! Nee! Het is gedaan! Een andere keer... vanavond.' Ze trekt haar laarzen weer aan en loopt in de richting van Bartolomeo en Dora, die een beetje verderop warm ingepakt in hun dikke winterjassen op een stenen muurtje zitten. De damp die uit hun monden ontsnapt, vormt kleine blauwe wolkjes. De twee personen op deze wereld van wie ik het meest hou, zegt ze in zichzelf als ze naderbij komt, alleen Helen en Martha ontbreken om een magisch vierkant te vormen.
'Jahn en Faber zijn ongetwijfeld al op de brug', zegt Bartolomeo op misnoegde toon. 'Ik had bij hen moeten blijven.'
'Ze zullen je wel roepen als ze je nodig hebben, dat hebben ze je beloofd', antwoordt Dora.
'Ja, ik hoop alleen dat het dan al niet te laat is. De winterspelen beginnen morgenvroeg in de arena. Milos moet misschien niet de eerste dag vechten, maar je weet maar nooit... We moeten die stad in en snel!'
Milena kruipt tegen hem aan.
'Je moet vertrouwen hebben. Morgen zijn we er, kom.'
'Ja, op ons durven ze niet te schieten. Wij zijn ongewapend, er zijn vrouwen en kinderen... ze kunnen het niet.'
'Nee,' stelt Milena hem gerust, 'ze kunnen het niet. En wat Milos betreft, die zul je heel snel terugzien. Je hebt me altijd gezegd dat hij veel geluk heeft in zijn leven.'
'Ja, dat heb ik gezegd. Hij is echt voor het geluk geboren. Meer dan ik.'
'Het geluk', plaagt Dora. 'Bestaat dat? Dat moet oersaai zijn!' De volgende uren lopen ze op de smalle paadjes en de slechte wegen. Guerlinde verliest Milena geen minuut uit het oog, uit schrik dat ze zou verdwalen! Wie leidt de tocht? Dat is onmogelijk te zeggen. Ze laten zich meedrijven met de stroom.
Die avond bereiken ze de heuvels rondom de hoofdstad en verbaasd stellen ze vast dat die zwart zien van het volk. Ze wisten dat de bevolking zich zou aansluiten bij hun beweging, maar dit schouwspel van een ontelbare menigte overstijgt hun verwachtingen. Het is onvoorstelbaar dat de Falanx hiertegen iets kan beginnen. Het gerucht doet de ronde dat ze de volgende ochtend de stad binnenvallen en dat men tot dan geduld moet hebben en zich warm te houden. Hier en daar stijgen vreugdekreten op, alsof het gevecht al gewonnen is. Ook Guerlinde maakt ter plaatse een vreugdesprongetje en omhelst Milena.
'Maakt het vooruitzicht op een nachtje bibberen van de kou je zo blij?' vraagt Milena verbaasd. 'Morgenvroeg zijn we allemaal bevroren!'
Guerlinde kijkt haar onbegrijpend aan en zegt eenvoudig:
'Maar nee, we helpen elkaar.'
Ze heeft gelijk. De nacht die zich als een verschrikking had aangekondigd, verloopt op miraculeuze wijze. Snel wordt er hout gevonden en overal ontstaan er knisperende vuren. De vlammen schieten omhoog in de donkere hemel. Was Milena bang voor de kou? Nu moet ze regelmatig aandringen dat iemand anders haar warme plaats dicht bij het vuur inneemt. Iedereen verwarmt er zich zonder te duwen of te trekken. Was Milena bang om honger te lijden? Er is eten in overvloed! Uit alle zakken verschijnen er hompen brood, stukken ham, plakken vleespastei, rijpe appels, flessen wijn en brokken chocolade! Zodra ze zich ergens neerzet, komt er iemand tegen haar rug knielen of haar omarmen om haar te verwarmen. De eerste keer denkt ze dat het Bartolomeo, Dora of Guerlinde is. Welke onbekende durft immers zoiets familiair te doen? Maar het is een onbekende paardvrouw. Op haar beurt geeft Milena haar warmte door aan mensen die ze niet kent, en ze bemerkt dat het even aangenaam is om te geven dan om te krijgen.
De volgende dag stampen ze met hun voeten op de grond om ze te verwarmen. Iedereen voelt zich verslapt en versuft door het gebrek aan slaap. Toch leeft bij ieder van hen het gevoel dat ze samen overleven en slagen. Hun verwachtingen zijn groot. Uit de slecht gedoofde vuren ontsnappen dunne rooksliertjes. De bewolkte ochtendlucht trekt open en onder de open koude hemel ontwaren ze de andere heuvels. Die zijn ook met duizenden figuren bevolkt en in het dal lopen er al mensen. In de verte schittert de stroom als een lint door het landschap.
De massa zet zich traag in beweging en het doet deugd om opnieuw samen vooruit te gaan. Iemand begint te neuriën:
In mijn mand, liggen geen kersen,
Mijn prins,
Geen kersen bloedrood,
Noch amandelen, geen noot...
En iedereen doet mee, de grote paardmensen en de anderen, diegenen die zuiver zingen en die vals zingen.
Er zijn geen doekjes,
Geen doekjes versierd.
Zelfs geen parels, nee,
Kommer en pijn evenmin, mijn lief,
kommer en pijn evenmin...
Iedereen doet mee, behalve Milena. Rondom haar zwellen de stemmen aan, eerst bescheiden, onhandig en aarzelend, maar allemaal klinken ze vol van toewijding en overtuiging. 'Zing je niet?' vraagt Guerlinde.
'Nee', antwoordt Milena met toegeknepen keel. 'Ik luister. Voor één keer luister ik. Ik vind dat ik dat ook wel eens mag...'
Opeens komt er een twaalfjarig paardkind op korte beentjes en met een rood gezicht van de inspanning naar Bartolomeo toegelopen en buiten adem trekt hij aan diens mouw.
'M'nheer Jahn heeft u nodig. Met uw vrouw.'
'Met mijn vrouw?'
'Ja, met uw vrouw Milena.'
'Waar is hij, mijnheer Jahn?'
'Op de brug. Ik breng u wel.'
'Ik kom met jullie mee!' zegt Dora en zonder het antwoord af te wachten loopt ze hen achterna.
'Ik ook!' roept Guerlinde en ze versnelt ook haar pas. Eerst moeten ze zich een doorgang tussen de massa nekken en schouders wringen, dan slaat het kind linksaf en na tien meter bevinden ze zich wonderlijk alleen voor een hellend pad.
'Ken jij hier de weg?' schreeuwt Bartolomeo.
'Ja!' roept het kind terug. Het loopt voorop en onder zijn versleten schoentjes rollen loszittende steentjes naar beneden.
'Ik woon hier!'
'Waar?' vraagt Milena, die nergens in de omtrek een huis kan bespeuren.
Het kind antwoordt niet en loopt nu nog sneller. Ze zijn beneden aan de berg gekomen en lopen rond het kreupelhout dat glinstert door de ijzel. Onder hun voeten knispert het bevroren gras.
'Wacht op mij!' roept Dora. Ze is samen met Guerlinde achteropgeraakt. 'Dat paardkind heeft zeker zijn zevenmijlslaarzen aangetrokken!' hijgt ze.
De kleine boodschapper kijkt niet om en loopt verder met razende vaart. Vanachteren bekeken toont hij ouder. Milena is buiten adem.
'Ik kan niet meer!' roept ze naar Bartolomeo. 'Ik zie je ginder wel. Ga nu!'
Bartolomeo achtervolgt het kind dat soepel en luchtig verder loopt. Met enkele passen haalt Bartolomeo hem in.
'Niet zo vlug! We kunnen je niet volgen.'
In het oosten kleurt de lucht blauw en roze, en in de verte horen ze een droog klikkend geluid, zoals dat van een knetterend vuur. De twee lopen verder. Ze springen over hellingen en greppels. Nooit in zijn leven heeft Bartolomeo zo snel gelopen. De pittige ochtendlucht fluit in zijn oren. Hij duizelt van het lawaai van zijn eigen ademhaling.
'Is het nog ver?' roept hij na een tijdje opgewonden van de inspanning.
'Nee', antwoordt het kind en het stopt plotseling. 'We zijn er!'
Het blijft onbeweeglijk staan met zijn handen op zijn heupen.
Zoals het daar staat, heeft het iets engelachtigs. Verbaasd stelt Bartolomeo vast dat het kind nauwelijks buiten adem is, maar vooral dat het er anders uitziet dan daarnet. Het is precies een ander paardkind.
'Jeetje,' zegt hij van de wijs gebracht, 'ben je een tovenaar of zo?'
'Ja', antwoordt het kind en het wijst links naar een heuveltje.
'Klim hier op! Ik mag niet verder gaan.'
Bartolomeo begint op handen en voeten aan de beklimming. Hij is in de war. Halverwege stopt hij en draait zich om. Er is niemand meer in de omtrek te bespeuren. Tevergeefs zoekt hij naar de kleine vreemde gids. Overtuigd dat hij in rook is opgegaan, klimt hij verder. Als hij boven aankomt, ziet hij de toegang tot de Koningsbrug op minder dan honderd meter afstand. En wat hij daar ziet doet hem verstijven van afgrijzen.
Aan de kant waar hij staat, probeert een troep woedende paardmensen gewapend met stokken en lansen de stroom over te steken. Boven hen hangt er een dikke wolk damp. Aan de andere kant zitten verdekt in honderd overdekte en in rijen opgestelde vrachtwagens gewapende soldaten die hen de doorgang verhinderen door op hen te schieten. De brug ligt bezaaid met honderden grote ineengezakte lichamen. Het ergste beeld is dat van de eerste rij paardmensen die een aanval doen, onverschillig voor de projectielen die hen neermaaien. Bartolomeo ziet twee paardjongens met hun stokken zwaaiend boven hun hoofd samen naar voren stormen.
Nauwelijks zijn ze op het midden van de brug, of het geluid van geweerschoten weerklinkt. De eerste krijgt een kogel in zijn borst. Hij steekt zijn armen in de lucht, zet nog een paar wankele stappen en stort dan neer, met zijn hoofd naar voren. Zijn vriend wordt in zijn been geraakt. Hij tracht nog een paar meter verder te lopen, om ten slotte ook neer te storten. Terwijl hij valt, werpt hij razend zijn stok in de richting van de schutters. 'Stop!' schreeuwt Bartolomeo ontzet.
Maar al tien andere paardmannen staan klaar om in compacte opstelling de aanval voort te zetten. Zij houden houten planken en stukken verroest plaatijzer als een schild voor zich uit. Ondanks hun kracht en energie komen ze nauwelijks verder dan hun voorgangers. Een dodelijke vlaag kogels maait hen in één keer neer. Slechts twee reuzen van paardmannen blijven op hun benen staan. Ze strompelen verder tot aan de eerste vrachtwagen die ze onder het chassis vastgrijpen om hem om te keren. De soldaten laten hen begaan. Totdat ze er genoeg van hebben en ze de twee paardmannen met een paar kogelschoten afmaken.
'Stop!' kermt Bartolomeo en hij haast zich naar de toegang van de brug. Hij verdrinkt bijna tussen de zee van armen, ruggen en sterke borstkassen. Het voelt nu anders aan dan enkele dagen geleden, toen hij samen met Milena en de paardmensen naar de hoofdstad optrok. De zo vredige gezichten zijn nu vertrokken van razernij. Tranen van woede stromen over hun wangen.
'Mijnheer Jahn!' schreeuwt Bartolomeo. 'Wie weet waar mijnheer Jahn is?'
'Daar is hij!' brult een stem. De enorme Jocelin duikt plots voor hem op. Hij lijkt in de war. 'Snel! Hij wil je zien!'
Ondanks de koude glimt mijnheer Jahn van het zweet. Hij grijpt Bartolomeo bij de kraag van zijn jas en schudt hem door elkaar.
'Hou ze tegen, Casal! Godallemachtig! Ze luisteren niet meer naar mij! Ze luisteren naar niemand meer!'
'En Faber?'
'Faber wilde onderhandelen. Hij is neergeschoten. Dat heeft hen woest gemaakt! Ze worden allemaal vermoord!'
Met zijn schouders wringt Bartolomeo zich een weg in de richting van de brug. De massa wordt steeds compacter. Hij slaagt erin om dieper door te dringen. Dan ziet hij dat de paardmensen een nieuwe groepsaanval voorbereiden. Een jonge man met schouders als een Hercules werpt zich op als hun leider en spreekt de mannen toe. 'Deze keer allemaal tezamen!' schreeuwt hij. 'We zullen ze eens laten zien uit welk hout we gesneden zijn!'
Bartolomeo gaat pal voor hem staan en berispt hem streng: 'Zwijg jij! Je weet niet wat je zegt!'
Bartolomeo is veel fijner gebouwd, maar wel bijna even groot als de ander en zijn stem klinkt sterk.
'Doe het niet!' zegt hij en hij draait zich om naar de paardmensen die klaar staan om aan te vallen. 'Ga niet verder! Ze maaien jullie een voor een neer! Ze willen niets liever!'
Iemand anders dan Bartolomeo zou door deze woeste giganten weggemaaid worden. Maar omdat hij Casal heet, wordt er naar hem geluisterd.
'Ze hebben Faber vermoord!' roept een scherpe stem.
'En ze vermoorden jou ook als je gaat!' antwoordt
Bartolomeo. 'Je bent geen slachtvee!'
'Kan me niets schelen dat ze me vermoorden!' roept de zestienjarige jongen.
'Ik verbied je om verder te gaan!' commandeert Bartolomeo.
Zijn donkere ogen schieten vuur en hij steekt zijn gebalde vuist in de lucht.
'Als jouw vader hier zou zijn', begint er iemand.
'Mijn vader zou hetzelfde zeggen!' onderbreekt Bartolomeo hem. 'Ik praat zoals hij!'
Barts vastberaden optreden doet twijfel ontstaan in de vechtlinies.
'Ik weet dat jullie moedig zijn en klaarstaan om te sterven,' herneemt Bartolomeo, 'maar waarom zou je hun dat plezier gunnen? Waarom?'
'Wat doen we dan?' vraagt een van de mannen. 'We trekken ons niet terug!'
'En onze kameraden die op de brug gestorven zijn? Dat kunnen we niet zo laten!' vult een ander aan.
Ze hebben gelijk. Bartolomeo kijkt over de woedende gezichten naar de mensenzee die verderop staat te wachten en zich niet bewust is van het drama dat zich hier op de brug afspeelt. Het opkomende ochtendlicht verlicht de mensenmassa die nu tot aan de horizon en op de andere heuvels zichtbaar is. Bart kijkt naar de overkant van de stroom. Achter de versperring van grijsgroene vrachtwagens waarin de vijand zich stil en onverbiddelijk verschalkt, houdt de stad haar adem in. Hij moet toegeven dat hij zich heeft vergist, net zoals Jahn, Lando, Faber en alle anderen, want de soldaten hebben het vuur geopend. Ze hebben hun orders opgevolgd en zonder schuldgevoel geschoten op deze vreedzame 'runderen', die alleen maar gewapend waren met een stok.
Wat moet hij zeggen tegen de mannen die voor hun ogen hun vriend, vader, broer en Faber, hun geliefde chef, vermoord zien worden? Hij is erin geslaagd het bloedbad voor enkele ogenblikken te stoppen. Hij is erin geslaagd een paar levens te redden, maar hij kan hun wanhopige woede niet langer in bedwang houden.
'We vallen aan!' beveelt de jongen die zich daarnet als leider opwierp. 'We vallen aan!'
'We vallen niet aan!' schreeuwt Bartolomeo. 'Ik beveel jullie om niet te bewegen! Laat mij begaan!'
En zonder te weten waar hij eigenlijk op kan hopen, wandelt hij naar het pad temidden van de groep en zet een tiental passen... '
Wat doe je, Bart? Kom terug!' roept iemand achter hem. Hij herkent de stem van Jahn, maar hij draait zich niet om.
Aan de overkant wordt geen teken van leven gegeven. Ongetwijfeld wachten de soldaten totdat hij het midden van de brug bereikt om dan het vuur te openen.
Daar is hij een ideaal doelwit, op de juiste schietafstand en ongehinderd door de anderen. Hij vordert nog een paar meters. Wat wil hij eigenlijk doen? Hij weet het zelf niet. Dan herinnert hij zich de woorden van Jahn en de zinnen duizelen in zijn hoofd: jouw vader... de gedroomde kans om in schoonheid te eindigen... een enorme melancholie... ik weet niet waar ze vandaan kwam...
Hij trilt. Hij is bang dat hij nu begrijpt waar die lugubere verleiding vandaan kwam. Draagt hij, Bartolomeo, in het diepste van zijn ziel dezelfde melancholie? Diezelfde diepe droefheid die hem verleidt er een einde aan te maken? Hij gaat verder, stoot tegen een uitstekende straatsteen, loopt om het dichtgeplooide lichaam van de paardjongen die samen met zijn vriend ten aanval was gegaan. Nog vijf meter verder. Zijn zwarte sjaal wappert in de koude ochtendwind. Waar hij nu staat, hoort hij het geroep van de paardmensen niet meer, noch het rumoer van de menigte achter hen. Alleen het rustgevende geluid van de stroom is hoorbaar. Ik ga door, zegt hij tegen zichzelf. Ik kan niets anders doen dan doorgaan.
Uit het niets verschijnt Milena plots naast hem.
'Milena!' roept hij verbaasd uit en hij grijpt haar bij de schouders. 'Ga hier weg!'
Zij schudt hevig haar hoofd. Haar korte blonde haren schitteren als een gouden krans rond haar onbedekte hoofd.
'Zeker niet! We steken samen over. Kom.'
Ze neemt hem bij de arm en stapt met trage en serene pas voorwaarts.
'Ze zullen op ons schieten Milena, dat weet je.'
'Op jou misschien, maar niet op mij!' '
Ze zijn ertoe in staat. Kijk! Ze hebben op jongens van dertien jaar geschoten! Kijk naar hun lijken, ze liggen daar voor ons!'
'Op mij schieten ze niet, Bart. Op Milena Bach schieten ze niet. Ik verschuil me niet langer meer. Ze mogen zien wie ik ben! En dat ze maar eens goed kijken!'
Een ogenblik vraagt Bartolomeo zich af of ze gek is geworden. Hij houdt haar tegen.
'Milena! Luister naar me! Wat hoop je te bereiken? Wil je een martelares worden? Martelaars zingen niet, weet je?'
Ze streelt zijn wang. Haar hand voelt zacht en ijskoud aan.
'Niemand durft het bevel te geven om op mij te schieten, Bart. Niemand!'
'Milena! Ze hebben vijftien jaar geleden de hondmensen wel op je moeder losgelaten! Ben je dat vergeten?' Milena kijkt Bart met haar blauwe ogen indringend en koortsachtig aan.
'Dat was in de bergen, toen er geen mens in de buurt was. Mijn moeder is helemaal alleen gestorven, 's nachts, begrijp je? Het was donker. Ze kon de verscheurende tanden niet zien. Nu is het klaarlichte dag, Bart. Kijk rondom je! Kijk naar de duizenden mensen. Ze zijn getuigen. Hun ogen zijn onze bescherming!' Bartolomeo draait zich om en ziet dat de paardmensen hen zijn gevolgd. Ze staan achter hen op de brug. Hun razernij en woede lijkt voor even te zijn bedaard en nu stappen ze traag en in stilte, schouder tegen schouder naar voren. Het zijn net stenen standbeelden waarin iemand leven heeft geblazen. Als een onoverwinnelijk leger rukken ze langzaam op. Bartolomeo heft zijn hand op. Ze stoppen. Met hun gehoorzaamheid benadrukken ze het gezag van Bart dat boven de wanordelijke aanvallen van daarnet staat. Boven hun silhouetten steken stokken en knuppels uit. Bartolomeo bekijkt de oneindige mensenzee van mannen, vrouwen en kinderen die van de heuvels afdalen.
Aan de andere kant van de brug zwijgen de geweren. Milena heeft gelijk, denkt hij. Als ze nu op ons schieten, dan ontketenen ze een blinde woede bij hun tegenstanders. Ze kunnen niet winnen, dat weten ze.
Ondanks die overtuiging beseft hij zeer goed dat hij een dodelijk spel speelt. Eén kogel. Slechts één kogel is voldoende. En een andere voor Milena. Vreemd genoeg voelt hij geen greintje angst. Hij is er zich zeer goed van bewust dat hij de meest cruciale minuten van zijn leven beleeft en dat wat hij nu doet volledig in harmonie is met zichzelf.
Hij grijpt Milena's hand en samen zetten ze enkele stappen vooruit. Midden op de brug houden ze halt. Ze kijken achterom en zien dat de paardmensen hen op twintig meter afstand gevolgd zijn. Achter hen zien ze het donkere water van de stroom. Die had hen vóór de winter tot hier gebracht.
Waarom zou hij hen nu verraden? De wind is nu gaan liggen. De wereld wacht.
'Vooruit!' zegt Milena. 'Nu gaan we voort. Kom.'
Ze lopen vooruit en moeten uitwijken voor de uiteengerukte lichamen die verstijfd neerliggen in de positie waarin ze zijn gevallen. Ze herkennen het lichaam van Faber. Hij ligt op zijn buik met zijn enorme armen wijdopen gespreid. Het zijn net vleugels waarmee hij de brug wil omarmen om ze in de lucht tillen. Uit zijn hoofd ontsnapt een rood straaltje bloed, dat een weg zoekt over de grijze straatstenen.
Aan de overkant dreigen de legervoertuigen. Nog twintig passen. De hand van Milena voelt zacht en zeker aan in die van Bartolomeo. Hij draait zijn hoofd naar haar toe en kijkt haar aan. Alles aan haar straalt jeugdigheid en licht uit. Nee, denkt hij nog eens, ze kunnen niet op haar schieten, of ze zijn verdoemd.
En dan, opeens, bereiken ze het punt waar de tegenstanders hen niet over zullen laten gaan. Nu moet er iets gebeuren. Hij voelt in zijn handpalm de tinteling van de hand van Milena.
Zou zij hetzelfde voelen? Ze stoppen niet meer. Ze gaan door. Elke meter die ze vooruitgaan smaakt naar de overwinning, en elke meter die ze nog moeten afleggen is een levensgroot risico.
Op dat moment horen ze het geronk van de motor van het eerste voertuig, ginder op de kade. Hij draait om en rijdt langzaam in de richting van de boulevard. Een tweede volgt. En dan een ander, en nog een. Weldra is het hele konvooi op weg naar het zuiden, in de richting van de kazerne. Eerst is er ongeloof. Dan barst er een onstuimige kreet los onder de paardmensen: 'Ze trekken zich terug! Ze gaan ervandoor!'
Dat is het signaal voor een oorverdovend getier. Het stijgt op, zweeft naar de heuvels waar het tegen botst en in een echo terugkaatst. Bartolomeo en Milena ontwaken als uit een droom. Ze beseffen dat ze de overkant van de brug hebben bereikt. De laatste vrachtwagens die de opgang tot de brug versperden, maken rechtsomkeert en rijden op hun beurt weg. Ze zien de verontruste gezichten van de chauffeurs, een paar zijn niet veel ouder dan hen. Nauwelijks zijn ze aan de kant gesprongen of een golf van mensen stroomt over de brug, door niets of niemand te stoppen. Op de twee naburige bruggen gebeurt hetzelfde. Mannen en vrouwen roepen vreugdekreten. De stad ligt opnieuw open.
In enkele minuten worden de kades overspoeld door het grote vredelievende leger dat geleid wordt door de paardmensen. Ze verspreiden zich in de bevroren straten van de stad. Op hun doorgang worden ramen geopend en er stijgt gejuich op. Er klinken ook haatkreten tegen het regime, alsof iedereen hun ondergang altijd al had gewenst. Dan daalt de bevrijde bevolking in de straten af en sluit zich bij de rest aan en in een immense stoet trekken ze op naar de hoofdzetel van de Falanx in de nieuwe stad.
'Naar de arena!' brult Bartolomeo. 'We moeten naar de arena!' 'Ja', roept Milena terug. Op miraculeuze wijze heeft ze een huilende Guerlinde in deze bruisende massa teruggevonden.
'Je hebt me bang gemaakt,' snikt het paardmeisje, 'ooo, wat was ik bang!'
Er rijdt geen enkele tram of auto in de stad, dus haasten ze zich door de kleine dwarsstraatjes, Bartolomeo op kop met de twee jonge meisjes achter hem aan. Ze lopen door het oude stadsgedeelte en bereiken na een kwartier buiten adem het plein van de arena. Tot hun verbazing zijn ze er niet alleen.
Ook hier broeit het al van de mensen. In de woelige menigte vermengen de paardmensen zich met de bevolking en met de gladiatoren. Die zien eruit alsof ze uit een ander tijdperk komen in hun ontbloot bovenlijf of dunne hemd. En dat ondanks de moordende koude. De twee toegangspoorten zijn gesloten, maar tien paardmensen komen aanlopen met een enorme balk die ze op de naburige werf hebben gevonden.
'Aan de kant,' schreeuwen ze, 'we beuken de poort in!' De ruimte voor de poort wordt vrijgemaakt en in looppas beuken ze tegen de poort. De eikenhouten poort kreunt onder de schok. Ze nemen opnieuw tien meter aanloop en doen een tweede aanval.
'Dat lukt hun nooit', zegt Bartolomeo.
Naast hem staat een gladiator met een brutaal gezicht en kaalgeschoren hoofd. Hij houdt zijn zwaard nog steeds in zijn hand en kijkt versuft in het rond. Hij begrijpt niet waar hij is.
'Zijn er al gevechten geweest?' vraagt Bartolomeo aan hem.
'Ja!' zegt de man.
'Heb je een jongen gezien? Hij heet Milos.'
'Ken ik niet.'
'Hoe ben jij eruit gekomen?'
'Langs een klein deurtje, achterom. Heb je geen tabak?'
'N... nee', stottert Bartolomeo verbaasd over die onverwachte vraag. Dan loopt hij rond het gebouw, op de hielen gevolgd door Milena en Guerlinde.
Er is inderdaad een uitgang aan de achterkant. Een groepje paardmensen en enkele verzetsstrijders controleren er de smalle deur. Ze laten de gladiatoren en de gewone toeschouwers door, maar de leden van de Falanx die in de menigte trachten te ontsnappen houden ze tegen.
Als Milena aankomt, beleeft ze een even emotioneel moment als daarnet met Bart op de Koningsbrug. Een grote man met rode baard en gekleed in een zware overjas komt met gebogen hoofd aan de deur en tracht er ongezien door te lopen. Het is belachelijk dat hij denkt daarin te slagen. Meteen wijzen alle vingers in zijn richting. 'Van Vlyck! Daar is Van Vlyck!'
Twee paardmensen grijpen hem en een derde legt hem handboeien aan. Hij ziet er verslagen uit en biedt geen weerstand. Wanneer hij wordt weggevoerd, roept een vrouwenstem in de menigte: 'Wacht!'
Het is Milena. Ze stapt naar voren. Van Vlyck en Milena wisselen geen woord tegen elkaar. Ze kijken elkaar alleen maar in stilte aan.
Van Vlyck staart haar met halfopen mond en verbijsterde blik aan en je zou denken dat dit het moment is dat hij zal neergaan. Vóór hem staat de enige persoon van wie hij ooit heeft gehouden, diegene voor wie hij onvoorwaardelijk het beste van zijn leven heeft opgeofferd en die hij ten slotte aan de dodelijke Duivels heeft overgeleverd. Daar staat ze. Nog jonger en blonder dan ooit. Fascinerend en onsterfelijk. In de blauwe ogen van dit jonge meisje ziet hij zijn verwoeste verleden en zijn duistere toekomst.
Milena kan hem onmogelijk haten. Ze kijkt in zijn ogen als in een wonderbaarlijke spiegel en ziet erin het beeld van haar moeder opleven. Ik sta hier voor de man die haar heeft vermoord, denkt ze, maar het is alsof die woorden haar verstand niet bereiken. Ze voelt veeleer: ik sta hier voor de man die van haar heeft... gehouden. De man die huilde toen hij haar op een avond, vijftien jaar geleden, hoorde zingen in een klein kerkje in deze stad en die daarna nooit meer dezelfde is geweest. Ik sta hier voor een man die haar waanzinnig heeft liefgehad en die haar heeft aangekeken, zoals hij mij nu aankijkt.
Wanneer Van Vlyck, afwezig voor wat er met hem gebeurt, wordt weggevoerd door de paardmensen, laat hij een herinnering van vlees en bloed van de vermoorde vrouw achter die een foto nooit kan evenaren.
Milena heeft een tijdje nodig om weer bij zinnen te komen. Een vreselijk gekraak, gevolgd door een overwinningskreet rukt haar los uit haar gedachten. Bartolomeo neemt haar bij de arm.
'Milena, de balk die de poort versperde heeft het begeven! We kunnen langs de poort naar binnen!' Ze lopen erheen, op de voet gevolgd door de even trouwe als koppige Guerlinde. De stormram heeft inderdaad de deur stukgeslagen, maar wie naar binnen wil, botst tegen het gewriemel van wie naar buiten komt. Gladiatoren en beschaamde toeschouwers vormen samen een woelige menigte. De drie jongeren slagen erin om tegen de mensenstroom in binnen te komen. Bartolomeo roept voortdurend: 'Een jongen van zeventien jaar oud! Hij heet Milos! Hebt u hem gezien?'
Niemand antwoordt hem. Milena ondervraagt een gladiator met een verschrikkelijk opengereten gezicht, waarvan de uitpuilende littekens verraden dat hij ooit werd toegetakeld door een roofdier.
'Milos Ferenzy! Een gladiator van zeventien jaar! Was hij in jullie kamp? Kent u hem?'
De man schudt zijn verwilderde hoofd en gaat verder. Ze vragen het aan iedereen die ze tegenkomen. Ze klauteren op de tribune, lopen de trappen op en roepen hard: 'Milos! Milos!'
Naarmate de arena leegloopt, raken ze ervan overtuigd dat hun vriend er niet is.
'Hij is misschien ergens anders in het gebouw?' oppert Milena.
Maar dat is weinig waarschijnlijk. Waarom zou hij zich verstoppen? Ze hebben elkaar ongetwijfeld gekruist.
Op goed geluk lopen Bart en Milena door de gangen en duwen ze in het voorbijlopen rechts en links een deur van een verlaten cel open. Als ze weer op de plaats van hun vertrek aankomen, bemerken ze dat ze in een rondje door het gebouw hebben gelopen.
'Milos!' roept Bartolomeo een laatste keer.
Zijn stem botst tegen de boog in het plafond en dooft uit. Het is stil in de kelder. Wanneer ze opnieuw willen vertrekken, wijst Guerlinde met haar vinger naar het einde van de gang.
'Daar is een trap, daarginder.'
Ze lopen erheen. Twee vermolmde treden ontbreken.
Bartolomeo klimt naar boven. Hij moet opletten dat de andere treden het ook begeven niet onder zijn gewicht. Zodra hij boven is, stopt hij.
'Zie je iets?' vraagt Milena.
Hij antwoordt niet en verdwijnt. Ze wacht enkele seconden en omdat ze niets meer hoort, vraagt ze een tweede maal: 'Bart, zie je iets?'
Opnieuw komt er geen antwoord. De angst brandt in haar maag. Op haar beurt klimt ze naar boven. Een zwak licht dringt door een opening in de lemen muur naar binnen.
Bartolomeo zit geknield naast een lichaam dat in een bolletje ligt opgerold, net als een slapende kat. Op handen en voeten kruipt ze tot bij haar vriend en ze drukt zich tegen zijn schouder.
Milos draagt een vuil wit hemd dat met rood bloed is doordrenkt. Een van zijn vuile voeten zit onder het bloed. Zonder een woord te zeggen, kijken ze naar zijn heldere gezicht. Hij lijkt een jongetje van twaalf jaar oud.
'Milos', prevelt Bartolomeo.
'Helen', snikt Milena.
Ze omhelzen elkaar en huilen in stilte met hun hoofden tegen elkaar gevleid.
Van beneden klinkt de angstige stem van Guerlinde, die helemaal alleen is achtergebleven in de duistere gang: 'Hallo, is er iets daarboven? Hallo? Is er iets?'