Dertien
Het is volop lente. Beide paasdagen is het stralend weer, wat veel mensen naar buiten lokt. Klaartje heeft haar huis vol ‘gasten’. Lotte heeft haar eigendommen gebracht. Eén mens meer maakt een behoorlijk verschil, vindt haar moeder. Niet dat Lotte onwelkom is, integendeel.
Juist van deze dochter krijgt ze op veel terreinen steun. Maar Lotte brengt niet alleen haar spullen mee, ook haar bezigheden; ze ontvangt vaak collega’s of ouders van kinderen. Ze brengt zelfs af en toe een leerling mee die achterstand heeft. Prachtig vinden de betrokkenen dat; met juf mee naar huis! Zo is het geen straf meer om niet mee te kunnen met de anderen.
Tweede paasdag komt er onverwachts bezoek uit Friesland, dit tot schrik van Edda.
Fulco is erg stil, maar zijn ouders zijn erg hartelijk. Maar dat Edda hun beider verjaardag is vergeten, trekken ze zich wel aan. Klaartje schaamt zich plaatsvervangend voor haar dochter en als Fulco zijn vrouw meeneemt om een eindje te gaan wandelen, dringen zijn ouders erop aan samen met Klaartje tot een beslissing te komen. Want zoals het nu gaat, kan het niet blijven en daar is Klaartje het mee eens. Ze belooft een afspraak met de huisarts te maken en via hem een doorverwijzing naar een deskundige te krijgen.
“Wie weet schuilt er een probleem uit de kinderjaren achter!” Tjitske Braamsma heeft duidelijk goed nagedacht. Klaartje jammert vanbinnen: moeder krijgt weer de schuld!
Fulco heeft ondertussen eisen gesteld aan Edda; het gesprek, dat goed begon, is op ruzie uitgelopen en als ze zwijgend terugkomen, weten de familieleden hoe laat het is. Edda vertrekt naar boven, sluit de deur af en laat zich niet meer zien.
Klaartje is opgelucht als dit bezoek dat toch echt welkom was, is vertrokken.
Zelf is ze, zonder dochters, beide paasochtenden naar de kerk geweest en beide keren ging dominee Van Andel voor. Er werd intens geluisterd, men verwonderde zich erover dat de dominee zó kon spreken, terwijl hij toch veel zorgen heeft.
Met een boeketje blauwe druifjes uit de achtertuin fietst Klaartje de ochtend na Pasen naar de pastorie. Zoals gewoonlijk wil ze wuiven als ze het venster passeert dat uitkijkt op het kerkplein. Tot haar verbazing is het raam omhooggeschoven en van Gerdien en haar bed is niets te bekennen.
Trillend op haar benen belt ze aan. Een vrouw die ze slechts vanuit de kerk kent, opent de deur. Haar strakke gezicht doet Klaartje het ergste vrezen.
“Mevrouw is vanochtend naar het ziekenhuis gebracht. Gisteravond werd ze onwel en toen besloot de dominee de dokter te bellen. De dokter liet mevrouw meteen opnemen, meer kan ik u niet vertellen!”
De steekjes van de blauwe druifjes worden fijngeknepen. Klaartje hapt naar adem. “Dat lag toch niet in de lijn van de verwachtingen? Ik bedoel, je kon toch goed met haar praten en…”
Vanuit een kamer klinkt het dringende gepiep van een telefoon.
“Verder weet ik het niet, u belt nog maar eens. Dag!” De deur wordt voor haar neus dichtgesmeten, en er zit niets anders op dan huiswaarts te keren.
Machteloos voelt Klaartje zich en intens verdrietig vindt ze als vanzelf de weg naar de boekwinkel. Pech, meneer is er niet.
“Afwezig, hij is met vakantie. Over een dag of tien zal hij wel weer terug zijn!”
Klaartje voelt zich gepasseerd. Allard had haar best kunnen inlichten over zijn plannen. Mokkend als een kind – als een Edda! – fietst ze naar huis. Daar zet ze de blauwe druifjes in een glas water voor het keukenraam.
In huis valt er voor haar niet veel te doen, aangezien Robbie nog steeds het heft in handen heeft. Ze zal haar hulpje in de toekomst zeker missen! Toch is er nog een plekje waar ze tot rust kan komen, de bloemenkas. Dankzij de hulp van Gijsbert is het er goed toeven. Tegen de lange wanden heeft hij een soort tafels gemaakt, planken met een opstaand randje, zodat er niets onverhoopt kan afglijden.
Alyssum heeft ze gezaaid, kalebassen en zonnebloemen. Deze laatste moeten nodig worden uitgepoot. Natuurlijk heeft ze veel te veel plantjes. Dat wordt, zoals Gijsbert al had voorspeld, weggeven.
Zorgvuldig verpot ze enkele ervan in een groter formaat bloempot, en drukt de aarde stevig aan. Heerlijk vindt ze dat, bezig zijn met groen.
Geleidelijk aan wordt ze kalmer. Het wordt warm in de kas en voor het eerst moet ze het ventilatiesysteem gebruiken. In een hoekje staan een paar potplanten die op sterven na dood waren. Maar zie, de goede verzorging en juiste temperatuur hebben wonderen gedaan.
Klaartje knort voldaan. De eerste de beste keer dat ze naar het tuincentrum gaat, schaft ze zich een stel terrasplanten aan. Zodra de herfst doorzet met lage temperaturen en schrale winden, brengt ze deze zomergasten naar de kas, waar ze in rust kunnen overwinteren. In het boek van Allard kan ze precies nazoeken hoe en wat.
Ze schrikt als de deur van de kas openzwaait. Robbie houdt de telefoon omhoog. “Voor jou, Klaartje!”
Klaartje noemt haar naam en schrikt niet eens als ze de stem van de dominee herkent. Ze had min of meer verwacht dat hij zou bellen.
“Dag Klaartje. Je bent erg geschrokken, neem ik aan. Als ik gelegenheid had gehad om te bellen, zou ik dat eerder hebben gedaan, maar alles ging zo razendsnel!”
Klaartje zakt op een klapstoeltje neer. Haar benen trillen net als eerder op de ochtend. “Is ze…toch niet?”
Joachim van Andel zwijgt een paar tellen. Dan verzucht hij: “Nog niet, Klaartje, en ik wilde dat jouw vermoeden waar was. Nadat Gerdien mij haar ‘geheim’ had verteld, kwam ze tot rust. Ze sliep veel en was het liefst alleen, in tegenstelling tot de periode hiervoor. Tweede paasdag ging het bergafwaarts en ik besloot de dokter te bellen. En de rest weet je. Klaartje, ik zou je graag willen spreken. Wanneer schikt het je?”
Klaartje zou willen roepen: O, meteen! “Zeg het maar. Ik kan altijd.”
Ze maken een afspraak. Morgenochtend, zo vroeg mogelijk.
Nog lang zit Klaartje op het vouwstoeltje. Ze probeert haar gedachten te ordenen.
Robbie komt haar storen. “Kom op, Klaartje, ertegen aan! Je eigen woorden. Ik heb de koffie bruin en buurvrouw Elien vroeg of je vandaag even langs wilde komen.”
Zwijgend volgt Klaartje de behulpzame Robbie. Ze laat zich koffie inschenken, en eet gehoorzaam een dik stuk van de overgebleven paastulband. Robbie vraagt niet, maar geeft op haar specifieke wijze steun. Na de koffie dirigeert ze haar ‘werkgeefster’ naar het buurhuis.
“En straks ga je maar lekker een poosje naar je tuin!”
Het kost Klaartje moeite om de indruk te wekken alsof niets haar deert. Elien kan zo doordrammen als ze iets vermoedt, weet ze. Met twee vingers trekt ze haar mondhoeken omhoog, kijkt Robbie aan en zegt slissend: “Zo goed?”
Robbie vraagt of ze twee punaises wil hebben. “Kun je de boel vastprikken.”
“Ik ben al weg!” nu lacht Klaartje spontaan. Ze treft Elien aan in haar voortuin, waar ze oud blad bijeen aan het harken is. Van onder de struiken komt van alles te voorschijn. Verpakking van vuurwerk, weggeworpen blikjes en kleine netjes, waarin voer voor de vogels heeft gezeten.
“Wat is er zo belangrijk dat ik gesommeerd word te komen?” vraagt Klaartje en ze schopt een verkreukeld blikje naar Elien. “Kon dat niet tot onze koffieochtend wachten?”
Elien schudt haar hoofd. “Nee meid, het gaat om iets persoonlijks waar Nida niets mee te maken heeft. Behalve als het waar is…”
Klaartje wuift naar Ietje die in een bed achter het raam ligt. Ietje, de zwangere schoondochter van Elien.
“Kom mee, dan gaan we even op het bankje achter zitten. Daar kan niemand ons horen!”
Klaartje verbijt een zucht. “Wat doe jij geheimzinnig. Je hoeft me geen koffie aan te bieden, die heb ik thuis al gehad!”
Elien kleurt licht, ze had er niet eens aan gedacht Klaartje wat aan te bieden.
Als ze samen in het zonnetje zitten, steekt Elien meteen van wal. Ze heeft gisteren en ook eergisteren zoveel bezoek gehad. “En je weet hoe dat gaat. Al snel komen de nieuwtjes op tafel. Zo wist een goede kennis van me te vertellen, Klaartje, dat jij eropuit bent de tweede mevrouw Van Andel te worden! Je zou zelfs niet kunnen wachten tot de goede ziel is overleden!”
Een wolk voor de zon? Wordt het daarom opeens zo koud? Klaartje knippert met haar oogleden. De zon schijnt nog precies als daarnet, toch huivert ze. “Ik geloof dat ik je niet goed begrijp. Zeg het nog eens, Elien?”
Elien herhaalt haar woorden. Ze waagt het niet Klaartje daarbij aan te kijken.
“Als het niet zo triest was, zou ik hartelijk lachen. Ik zou jou en je ‘betrouwbare’ bronnen hard uitlachen. Dat jij het hart hebt zoiets aan mij over te brieven. In plaats daarvan had je zo’n gerucht meteen de grond in moeten stampen! Wat ben jij voor een vriendin, zeg!”
Elien wordt rood. Klaartje denkt hatelijk: nu ben je net een kalkoen.
“Ik wilde jou alleen waarschuwen, Klaartje! Het is goed om te weten als je over de tong gaat, dan kun je je in acht nemen. Ja toch? Per slot van rekening ben jij al zo lang weduwe!”
Klaartje gaat staan. “Ik heb er niets aan toe te voegen. Het is kwaadsprekerij en ik vind het voor Jo…voor de dominee nog veel erger dan voor mij, meer zeg ik er niet over!”
Elien wil weten of het waar is dat mevrouw Van Andel is opgenomen.
Klaartje aarzelt met antwoorden. “Dat krijgen we vanzelf te horen. Mag ik nu gaan? Of had je nog meer vragen?” Ze neemt niet de moeite gedag te zeggen en behoorlijk geagiteerd beent Klaartje naar haar eigen huis.
Klaartje is volkomen van slag. En als dan ook nog een mopperige Edda naar beneden komt, is de maat vol. “Ik bel de dokter voor een afspraak, want met jou moet iets gebeuren.”
Edda schampert: “Dwangverpleging? Of wil je me kwijt? Dat is waar ook…je zat er al voor mijn trouwen op te vlassen het huis voor jezelf te hebben. Sorry dat ik dat plannetje in de war heb gestuurd!”
Klaartje bedenkt zich niet langer en draaft het huis uit. Het is niet ver lopen naar de maatschap waar haar eigen huisarts sinds kort bij is aangesloten. Haar standpunt is: als je ergens niet uit kunt komen, moet je hulp zoeken. Maar wel de juiste!
Tot haar spijt is haar eigen arts met vakantie. Ook al, denkt ze, net als Allard.
“Maar er is een vervangster en ik kan vragen of het haar schikt, het is helemaal niet druk vanochtend!”
De assistente is zoals altijd welwillend en vraagt Klaartje even plaats te nemen in de wachtkamer. Nog geen twee minuten later kan ze worden ontvangen. De vrouwelijke arts is jong, ze heeft aandoenlijk haar best gedaan er ouder uit te zien, vermoedt Klaartje. Het haar opgestoken en onder haar witte jas een tuttig truitje. Haar handdruk is koel en stevig.
Klaartje moet maar eens vertellen wat eraan schort. En dat is niet een twee drie gebeurd. Het doktertje luistert geboeid en als Klaartje is uitgesproken, zegt ze gedecideerd dat ze Edda zal doorverwijzen. “Werkt uw dochter wel mee? Ze is volwassen, ze moet haar eigen beslissingen nemen. Dat begrijpt u toch wel?” En er zijn wachtlijsten, weet mevrouw wel dat de wachtlijsten erg lang zijn?
Klaartje jammert dat ze dan maar moet zoeken naar een particulier.
Dan herinnert ze zich dat Allard ook een adres voor haar had, helaas heeft ze daar nu niets aan. En om dat ‘nu’ gaat het juist.
Het jonge doktertje zegt: “Ik zie u denken!” Ondertussen zoekt ze op de computer naar informatie betreffende psychiatrische hulp. “Als ze een noodgeval was, lag het anders. Maar wacht…hier heb ik een adres van een psychotherapeut die pas is begonnen. Het zou kunnen dat zijn agenda nog niet is volgeboekt! Er staat bij dat hij werkt vanuit een christelijke visie, is dat een bezwaar voor u?”
“Juist niet!” roept Klaartje.
Als de arts glimlacht, lijkt ze niet ouder dan achttien. “Ik schrijf de gegevens voor u op, mevrouw Enkelaar. Ik hoop zo voor u dat het klikt tussen de hulpverlener en uw dochter!” Ze schuift Klaartje het briefje met gegevens toe. “Moment, ik zal ervoor zorgen dat u meteen een verwijskaart krijgt. Misschien komt het ziekenfonds u een eindje tegemoet!”
Klaartje bedankt haar hartelijk voor de hulp en het medeleven. Opgewekter dan ze kwam verlaat ze het pand. Buiten overvalt de lente haar, van binnen is het echter hartje winter. Naar huis lopend ontcijfert ze het adres van de therapeut. Hij is in een fraaie nieuwbouwwijk gevestigd, ziet ze. Impulsief als ze is, besluit ze deze ochtend nog een afspraak te maken. En Edda? Die móét mee, desnoods sleept ze haar aan de haren mee!
∗
Dat laatste blijkt niet nodig. Edda heeft intussen ingezien dat ze zich af en toe misdraagt tegenover haar moeder. “Sorry mam, het zal komen door de hormonen…Dat is geen excuus, weet ik wel. Ik zit van binnen ook zo in de knoop!”
Klaartje kan wel juichen. Een wonder vindt ze het dat Edda als een blad aan de boom is omgedraaid. “We maken er een carnavalskraker van…” En ze zingt op de wijs van een kinderliedje: “Het zal komen…van de hormonen…die maar stromen…boze dromen…ze blijven komen…”
Edda valt Klaartje om de hals. “Nou ben je weer net zo’n gek mens als vroeger. Mijn vriendinnetjes lagen krom van het lachen als ze bij ons waren en jij zo’n bui had…en ik schaamde me dood!”
Dan vertelt Klaartje dat ze een adres heeft gekregen en meteen gaat bellen. Edda wordt opeens stil. Ze knikt. Het intens bedroefde gezicht van Fulco wil maar niet van haar netvlies. En later die boosheid, de opgekropte woede die er in één keer uit werd gegooid.
Klaartje gaat zitten met de telefoon in haar hand.
Edda zegt: “Raar, nu gaat ergens de telefoon over, er komt iemand naartoe om op te nemen…misschien dé hulpverlener zelf wel…en binnenkort ben ik vertrouwd met die omgeving…zit op een stoel…”
“Met mevrouw Enkelaar spreekt u. Uw adres heb ik van onze huisarts…”
Edda luistert mee, ze bijt op haar nagels. Arm kind dat in haar buik zwemt. Het krijgt – of nee: hééft! – een malle moeder. Nog net niet gek, maar toch. Ze hoort haar moeder lachen. Er wordt een afspraak gemaakt. Kijk die mam, ze begint te glunderen. Ho mam, het gaat hier niet om een fuifje!
Klaartje verbreekt de verbinding. “Meisje van me, dat is boffen. Die man is pas begonnen. Ik sprak met zijn vrouw die hem assisteert. En wat denk je? We kunnen eind van de week al terecht! Dit heeft zo moeten zijn, zeker weten. Kom, kijk niet zo sip! Weet je wat? We vragen of Robbie naar de bakker gaat en voor de lunch lekkere broodjes haalt. Croissants, kadetten, tarwebollen…ik bak eieren met spek. Tomaatjes en komkommer erbij!”
De goede dingen des levens. Maar transparant daar vóór: Gerdien van Andel en al die andere dingen waarmee een mens zoal zijn rugzak vult!
∗
“Ik ben blij dat je kon komen, Klaartje. Gerdien heeft me maandagavond op het hart gedrukt je te vertellen dat ze zoveel steun aan je heeft gehad. Als je wilt, mag je mee naar het ziekenhuis. Om afscheid te nemen!”
De woonkamer is zo anders, zonder Gerdien en de spulletjes die ze om zich heen had staan. Klaartje wil zich beheersen, er wordt al genoeg gehuild in het bijzijn van de dominee, vermoedt ze.
De huishoudster, Miep, komt binnen met een kan koffie. Haar gezicht staat somber, en zwijgend schenkt ze koffie in. “Biscuitjes vergeten,” mompelt ze. “Laat maar, Miep, het is goed zo.” De stem van Joachim klinkt moe.
“Mijn vader komt mij vervangen, hij is emeritus. Hij…hij zal ook de begrafenis leiden. Het worden nog zware dagen. Gerdien wilde graag dat ik jou haar lievelingsarmband gaf. Ze heeft ‘m van haar eigen moeder. En, Klaartje, ze wilde jou ook bedanken voor je raad. Haar ‘geheim’ is nu ons geheim en zo moet dat blijven. Nu kan ze rustig heengaan, ze mag weten dat ik niet opgehouden ben van haar te houden. Ik kan je niet genoeg bedanken. Je hebt iets in haar losgemaakt, zodat ze zich durfde te geven. Dank je wel, Klaartje!”
Tja, nu komen de tranen toch en Joachim peutert uit een pakje dat Gerdien steeds gebruikte een papieren zakdoekje. En hij neemt er zelf ook een. Dan staat hij op om de armband te halen. Het is in Klaartjes ogen een schitterend sieraad, juist omdat het zo eenvoudig is.
“Ik zal ‘m dagelijks dragen. Het verbindt mij voor altijd met Gerdien. Dank je wel.”
Als Elien haar die vervelende roddels niet had verteld, zou ze Joachim met een kus op zijn wang hebben bedankt.
“Ik kom je om één uur halen. Dan gaan we samen naar Gerdien!” Hij pakt een hand van Klaartje in zijn beide handen vast.
“O, Joachim…” Meer weet ze niet uit te brengen, alle woorden zouden hol klinken. Langzaam trekt ze haar hand uit de zijne. “Ik kom er wel uit. Tot vanmiddag. Ik zal klaarstaan.”
∗
Niet lang nadat Klaartje Gerdien heeft bezocht, verwisselt deze het tijdelijke voor het eeuwige en als Klaartje de boodschap krijgt dat Gerdien is overleden, voelt ze zich in eerste instantie opgelucht. Het is voorbij. Hoe erg het ook nog zal worden, in de eerste plaats voor Joachim.
“Je huilt niet eens!” zegt Edda verwonderd. “Terwijl je normaal een huilebalk bent, mam!”
Klaartje legt uit waarom.
“Ik ben bang voor de dood, mam. Ik heb je nooit verteld dat ik ooit een soort doodservaring heb gehad, is het wel? Toen ik bijkwam uit de narcose, na de blindedarmontsteking. Nou, je hoort vaak van die mooie verhalen over tunnels met licht, muziek, iets goddelijks, bloemen en geuren…niks van dat alles. Ik zag zwarte dingen…enge slangen met vleugels. Ik dacht: als ik erover praat, denkt iedereen dat ik gestoord ben, en dan raak ik die angst nooit kwijt.”
Klaartje denkt: zie je wel, ik heb als moeder gefaald. Waarom durfde mijn kind mij dat niet te vertellen? Was ze daarom in paniek als ze een dood vogeltje vond, of langs de weg een overreden kat of eend zag liggen?
Hartstochtelijk is daar Edda’s stem: “Alles en iedereen gaat dood, mam…ook het kind dat in mijn buik zit! Ik ben soms zo bang…iets dat in je groeit, je hebt er geen vat op…en het moet er ook nog uit!”
Klaartje is al het leed van de wereld vergeten. Alleen haar Edda en haar angsten tellen. Ze neemt haar jongste teder in haar armen. Armen die troosten, meer dan woorden. Geen woord van verwijt komt er over Klaartjes lippen.
Klaartje is de gevende, die luistert zonder een oordeel te vellen. Ze streelt teder over Edda’s schokkende schouders en haar rug. Nu weet ze zeker dat het goed gaat komen, want er is een breuk ontstaan in Edda’s pantser. De breuk moet een gat worden, het gat zal groter worden zodat het pantser breekt en in scherven uiteenvalt.
Na de geweldige huilbui komen de woorden, de angsten krijgen een gezicht.
Edda besluit: “Ik heb altijd wel geweten, mam, dat ik ooit bij een zielenknijper op de bank zou komen te liggen. Schaam je je nu niet voor mij?”
Klaartje drukt Edda’s hand en schudt haar hoofd. “Zet je dat uit je hoofd? Het is een zegen als een mens durft te erkennen hulp nodig te hebben, pleisters voor je ziel. En Edda: dank je wel dat je mij in vertrouwen hebt genomen. Ik, je moeder, zal dat vertrouwen nooit beschamen.” Door te luisteren, heeft ze haar dochter terug. Dat is liefde, begrijpt ze. Zuivere liefde. Niet oordelen, niet verwijten of manipuleren, maar zwijgen. Het is geen verdienste, weet ze. Ach, het is slechts een van de eigenschappen waarmee ze op de wereld is gekomen!
Op de dag van Gerdiens begrafenis straalt de natuur. De vogels jubelen in de bomen en de bermen zijn geel van het speenkruid. Op het kerkhof vormen beuken een tunnel, waar tussen het dorre blad eronder groepjes wilde anemonen hun tere kopjes naar het licht buigen.
Zoals te verwachten viel, is er een grote belangstelling voor de teraardebestelling. Klaartje heeft, samen met de andere vrouwen die de laatste weken van Gerdien hebben helpen dragen, de kerkdienst bijgewoond. Joachims vader heeft precies de juiste woorden weten te kiezen en alle bezoekers zijn er nog steeds diep van onder de indruk als ze het kerkhof op lopen. Geen goedkope gemeenplaatsen werden gebruikt.
De oprechtheid van het erkennen een zwak mens te zijn, die slechts blijvende kracht uit God en Zijn Zoon kan putten. Voor hen die geen trouwe kerkgangers zijn, voor hen die zo goed als niets van de bijbel af weten, vindt Klaartje het altijd prettig als een preek te begrijpen is.
Ze gaat met velen de zware gang en net als de anderen is ze dankbaar terug te kunnen keren. Terug naar het eigen veilige huis, ver weg van het verdriet.
Het inbedroefde gezicht van Joachim blijft haar dagen achtervolgen, maar erover spreken doet ze niet.
Toch zijn er ook de nodige zaken die afleiding bieden. Zoals het bezoek van Edda aan de therapeut. Edda staat erop dat haar moeder meegaat. “Jij mag toch alles van mij weten, eigenlijk weet jij alles van mij, mam. Waarom zou je dan niet mee naar de afspraken mogen!”
Uiteindelijk belooft Klaartje alleen de eerste keer mee te gaan, om kennis te maken. Soms kun je Edda beter een eind tegemoet komen dan eindeloos met haar discussiëren.
“Je ziet eruit alsof je naar een feestje gaat!” zegt Klaartje verbaasd als ze komt kijken of Edda nog niet klaar is om te gaan. “Feestje? Moet je zien hoeveel pukkels ik in mijn gezicht heb. Die ellendige hormonen ook! Ik heb iets wijds aangetrokken, zodat ik meer zwanger lijk. Weet je mam, ik ben zo bang dat ze me niet serieus zullen nemen! Of kritiek hebben op het feit dat ik te jong zou zijn getrouwd…nou ja, daar hebben ze misschien gelijk in.”
Met zachte drang weet Klaartje haar dochter mee te krijgen. Waarom komt Edda nu met vragen of ze wel of niet serieus genomen wordt?
Klaartje krijgt de indruk voor dat haar dochter bezig is met de verwerking van achterstallige puberteitsproblemen. Enfin, de deskundige mag oordelen.
Edda is dankbaar dat de woning waar de praktijk is gevestigd in een normale buurt ligt. Parkeren is geen probleem en als ze naar het huis lopen, willen moeder en dochter elkaar niet toegeven dat hun hart in verhoogd tempo bonkt.
Er is geen wachtkamer, wel een gezellig ingerichte hal en daar mogen ze plaatsnemen.
“Ze laten je vast expres lang wachten om je goed zenuwachtig te maken!” vermoedt Edda. “Want dan ben je gevoeliger voor…”
Op dat moment kraakt een deur en vraagt een vriendelijke mannenstem of mevrouw Braamsma wil binnenkomen.
En ja, mama mag de eerste keer mee, dat is geen probleem.
De therapeut ziet eruit – zo zegt Edda later – als een van de leraren op school. Overhemd zonder das, trui losjes over de schouders. Intelligente ogen in een verweerd gezicht dat opgewekt de wereld inkijkt.
Er is een zitje, dat zo uit de etalage van een trendy winkel geplukt kon zijn. Klaartje is dankbaar als ze zit, haar benen trillen van spanning.
De gedachte dat ze er nu niet meer alleen voor staat geeft haar rust.
Nu is het een kwestie van uit handen geven. Dat lesje heeft ze nog steeds niet geleerd!