Elf

Het lijkt erop dat Edda langzaam herstelt. Waarvan? Dat zou haar moeder niet zo een twee drie onder woorden kunnen brengen. Dagelijks belt ze met Fulco, zoals tijdens hun verloving. Over teruggaan wil ze niet praten. En bezoek uit het noorden? Liever niet! Zelfs Fulco weert ze af, want stel dat ze zich laat beïnvloeden en iets onderneemt waar ze nog geen dag later spijt van heeft…

Klaartje heeft haar min of meer gedwongen een verloskundige te bezoeken en nee, dat moet Edda alleen doen. “Je zou samen met je man kunnen gaan. Maar je moeder neem je niet mee in zo’n geval!” Dus zat er niets anders op dan dat Edda die gang alleen maakte. Ze komt min of meer opgelucht terug. Niks engs gebeurd…De verloskundige was niet ouder dan hun Lotte en heel vriendelijk. Ze kon open met haar praten. “Stel je voor, mam, ze begreep dat ik gruw van het vervoer van jonge dieren en hun uiteindelijke lot. En natuurlijk ook als het om al die andere beesten gaat.” Wat Edda verzwijgt is dat de verloskundige haar vermaande de breuk tussen Fulco en haarzelf te lijmen. Hoe dan ook en wel in het belang van het kind!

Vol vertrouwen zegt Edda: “En het kan best hier geboren worden. Vind je niet, mam? Ik heb tenminste gezegd dat het geen probleem voor jou zou zijn…”

Klaartje houdt in gedachten een tweegesprek. Zwijgen Klaartje! zegt ze tegen zichzelf.

“Oktober…een herfstkindje. Niet te geloven, mam!”

Nee, mam kan het ook allemaal niet bijbenen.

“En het is belangrijk dat ik bezig blijf. Ik ga dus die studie doen en eens kijken of ik in de buurt weer iets met paarden kan doen. Hoe heet hij ook weer, de man die in het huis van mevrouw Goeman woont? Hij heeft toch de stallen nog?”

Klaartje heeft visioenen van een zwangere Edda die vrolijk door de bossen hobbelt, op de rug van een paard. Natuurlijk valt ze eraf…met alle gevolgen van dien. “Houd jij je nu eerst maar een tijdje kalm. Eén ding tegelijk, bijvoorbeeld die cursus.”

Robbie zegt Edda te benijden. Zwanger…eigenlijk zou ze zelf ook wel graag moeder willen worden. Maar ja, haar omstandigheden…Af en toe wipt Nelleke aan, doet verslag over haar wel en wee, hemelt Sam hoog op. Zoals hij kan luisteren en ook bewondert hij haar! Je verslaving aanpakken en de adviezen van de hulpverlenende instantie opvolgen!

Klaartje is gestopt met adviezen geven, maar ze is Robbie noch Edda.

Edda heeft zich voor een cursus laten inschrijven, een cursus die pas in september van start gaat. Maar ze kan al wel terecht bij de cursus ‘voorbereidende lessen’. De zwangerschap inspireert haar tot dingen waar ze vroeger nooit belangstelling voor had. Zoals het maken van kleren. Kinderkleertjes, wel te verstaan…Ze heeft een tijdschrift met modelletjes gekocht, patroonpapier en allerliefste stofjes. Of mam even wil helpen…

Dat wil mam en geduldig legt ze uit hoe het overnemen van een patroon in zijn werk gaat. “Maar de rest kun je best zelf! Ga je soms ook nog breien? Dat hebben jullie op school nauwelijks geleerd. Robbie en Edda zeggen er niet veel van te kunnen, maar Leon heeft in het verleden zelfs pannenlappen gebreid en omdat de handwerkjuf zo aardig was, deden alle jongens hun best.”

De bijeenkomsten op de woensdagochtend in Klaartjes keuken worden door Edda en Robbie stelselmatig gemeden. Oude-vrouwenpraat, zeggen ze huiverend.

En ach, denkt Klaartje, daar lijkt het soms ook op.

Ze zet de boerenbonten kopjes klaar. De stroopwafels, een attentie van Leon, de suiker en de melk. Nida is er het eerst, ze is achterom gekomen. “Ik ben blij dat ik zit, Klaartje. Wil je dat hulpje van je vragen of ze eens bij mij komt praten? Als ik eerlijk ben moet ik bekennen dat het me niet meer lukt alles aan kant te houden. Ik erger me zo als ik zie dat de boel versloft!”

Klaartje vult het reservoir van de koffiepot en zegt dat dit laatste wel zal meevallen. “Je mag wel hier komen eten, een meer of minder maakt niets uit!” zegt ze grootmoedig. Maar nee, Nida wil haar eigen kostje blijven koken, want dat doet ze nu juist zo graag.

Elien komt de keuken binnen als een op hol geslagen paard. Een groet kan er niet af. “Moeten jullie horen: de schoonmoeder van mijn zoon is ziek geworden en nu komen Ietje en de kleine jongen bij mij! Ietje is ondertussen – laat ik eens zien – bijna zes maanden zwanger! Ik kon natuurlijk niet weigeren…”

Klaartje onderbreekt haar en zegt fijntjes: “Dat zou je ook niet willen, is het wel?”

De koffie begint te pruttelen, de zon werpt een brede lichtbaan de keuken binnen en op tafel staat een bosje blauwe druifjes. Even dwalen Klaartjes gedachten weg. Weg van Eliens zorgen en Nida’s klachten.

“Luister jij nog wel? Nou, ik zei tegen mevrouw Hermes – je weet wel, dat is de vrouw die alles coördineert – dat het hemd nader is dan de rok. Ik kan mijn beloften niet nakomen. Dus dacht ik gelijk aan jou, Klaartje.”

Klaartje doet net of ze zich op de koffiepot concentreert. “Eh…”

“Ik had je toch verteld dat een stel vrouwen van de kerk om beurten mevrouw Van Andel bezoeken en steunen? Dus dacht ik aan jou; van jouw ikke-ikke-en-de-rest-kan-stikken-plannen komt voorlopig toch niets meer!”

Klaartjes hand die de koffiepot vasthoudt, begint te beven. Ikke ikke…Ze voelt zich woedend worden, wat kan Elien toch grof zijn!

Ze bijt op haar onderlip, voelt de bezorgde blikken van Nida. “Zo, dus jij denkt over mijn schaarse vrije tijd te kunnen beschikken?” zegt ze luchtig en schenkt de koffie in.

“Doe niet zo raar, ik ben toch redelijk? Af en toe een uurtje, een uurtje voor een mens dat gaat sterven. Ze zal je dankbaarder zijn dan je eigen kinderen, neem dat van mij aan. Bovendien geef je het goede voorbeeld aan je meiden!”

Elien draaft door; ze gooit met begrippen als naastenliefde.

“Ik wil niet opscheppen, maar ik heb wel het voorbeeld gegeven. Helaas worden mijn handen nu door Ietje en de kleine jongen gebonden. Het is een hele zorg, zo’n kind!” Nida zegt met zware stem: “Wat een lekkere koffie zet je toch, Klaartje. Ligt het aan je nieuwe apparaat of aan het merk koffie dat je koopt? Dat maakt ook nog weleens verschil. Thuis zet ik caféïnevrij, dat zou volgens de dokter beter voor me zijn. Ach, dat smaakt ook best, hoor. En wat vertelde je me nu onlangs? Hebben Lotte en Durk al een huis op het oog? Vroeger durfde je dat niet, geld lenen van de bank! Eerst sparen en vergaren, dan kopen. Zoals alles toch verandert!”

Nida’s onderwerpen zijn uitgeput. Klaartje legt een hand op die van Nida. “Je hebt gelijk, Nida. Je schaft je iets aan en nog voor je de winkel uit bent, is het al verouderd. Ik kan de stofzuigers die ik versleten heb al niet meer tellen! En eens zien: hoeveel wasmachines…”

Elien doet zich te goed aan de stroopwafels, ondertussen werken Klaartjes gedachten op volle toeren. Is het echt haar taak een deel van de zorg voor mevrouw Van Andel op zich te nemen? De herinneringen aan het overlijden van haar eigen ouders en de dood van Jan dringen zich op. De dood…ze heeft dat monster zo ver weg gedrukt, maar telkens duikt het weer op. Het maakt dat ze, net als Edda, wegloopneigingen krijgt. Ze lijkt wel een kind.

Dan hoort ze zichzelf zeggen: “Het is goed, Elien. Laat mevrouw Hermes me maar bellen. Ik was toch al van plan mevrouw Van Andel op te zoeken.”

Elien ontspant zichtbaar en roemt nu ook de ‘heerlijke’ koffie, die vast zo lekker smaakt omdat ze met z’n drieën zo knus om de tafel zitten!

Onverwachts stuift Robbie de keuken in. Ze schrikt als ze merkt dat de bezoeksters nog niet zijn vertrokken.

“Jou moesten we net hebben!” zegt Klaartje lachend en ze grijpt Robbie bij een hand. “Mevrouw Dijkman hier, beter bekend als Nida, heeft dringend behoefte aan hulp. Zou jij een paar uurtjes willen helpen?”

Robbie aarzelt, maar als ze het verlangen in de lieve ogen van Nida ontwaart, knikt ze. Vanzelf wil ze dat…ze ‘woont’ toch vlakbij? “En ik betaal je goed!” zegt Nida stralend. “Ik zag er zo tegen op om hulp te zoeken, maar van Klaartje hoor ik over jou niets dan goeds en je hoort een beetje bij de familie!”

Robbie perst haar lippen op elkaar. Mensen moeten niet gaan wroeten in haar leven! Voor je het weet vertel je te veel. Maar werken betekent ook geld, en dat kan ze heel goed gebruiken.

“Afgesproken. Morgenmiddag? De ochtenden zijn voor Klaartje…”

Nog diezelfde dag belt mevrouw Hermes. “Zoals u weet ben ik al jaaaren bevriend met mevrouw Van Andel en het is voor ons, haar intimi, zo’n slag…en natuurlijk ook voor haar arme man. We proberen als vrouwen in die nood iets te zijn, een hand en een voet, zogezegd. Natuurlijk zou ik het liefst constant bij haar zitten, maar dat kan ik helaas niet opbrengen, aangezien ik zelf een druk huishouden heb plus een aantal nogal belangrijke sociale verplichtingen, zoals u weet!”

Klaartje knikt en zegt ‘ja’ en ‘nee’. Je zult mevrouw Hermes maar aan je ziekbed hebben zitten. Ze rilt.

“Hebt u e-mail? Ach…dat zal ook wel niet!” dat laatste komt er meewarig uit en Klaartje zegt nogal hooghartig dat ze dit ‘natuurlijk’ wel heeft. Dat is mooi, dan kan mevrouw Hermes de lijst met de bezoekregeling mailen. Of ze even mevrouw Enkelaars e-mailadres mag hebben?

Later bestudeert Klaartje de gegevens. Liefst driemaal in de week wordt ze in de pastorie verwacht. Ze legt een hand tegen haar hals.

Natuurlijk krijgt ze kracht van boven en inspiratie tot bemoediging.

Zonder dat zal ze het niet kunnen redden.

Elien komt informeren of het al voor elkaar is? “Er gaat toch niets boven een goede buur en als die buiten dat ook nog je vriendin is…”

Klaartje lacht bitter. “Ja. Inderdaad, als dat het geval is…”

Het belooft een druk bezette zomer te worden.

Zorgvuldig pakt Klaartje een van de boekjes die ze van Allard heeft gekregen in. Het is niet anders. De mens wikt, maar God beschikt. Ja toch?

Een auto die weigert te starten, de regen die bij bakken uit de lucht valt en voorboden van een beginnende hoofdpijn. Klaartje gromt en draait het contactsleuteltje om. Niets mee te beginnen. Meteen de garage bellen en Robbie waarschuwen dat ze vooral de monteur niet laat bellen!

Aan de regen valt niets te doen, wel aan de hoofdpijn. “Ben je nu al terug?” zegt Robbie verbaasd. Omdat ze nu hele dagen in Klaartjes huis vertoeft, heeft ze extra bezigheden gezocht. Zoals het bakken van taarten. “Ik probeer een opgerolde koek te maken. Als het lukt, is het vast lekker. Dat staat in het recept. Wat zoek je in de keukenla?”

Klaartje houdt een strip aspirine omhoog. “Dit. Ik voel migraine opkomen, en dat kan ik juist vandaag niet hebben.” Ze vertelt over de weigerende auto en houdt Robbie voor dat als ze de deur voor de monteur niet opent ze haar koffers kan pakken.

Haastig biedt Robbie aan de garage te bellen. “Dan kun jij meteen gaan.”

Klaartje snort uit een kast in de gang een plastic regenkapje op dat ze stevig onder haar kin vastknoopt. Robbie griezelt: “En met zoiets ga je de straat op?”

Klaartje verwaardigt zich niet om te antwoorden maar trekt haar regenjas aan. Stel je voor dat ze zich van de mening van iedere huisgenoot afzonderlijk iets zou aantrekken. Die tijd is geweest. “Tot straks. En als je bellen wilt, doe het dan meteen!”

Fiets uit de schuur, zachte banden. Het is of ze niet weg mag gaan.

Eerst pompen. Handtas en boekje in het mandje dat op de bagagedrager is bevestigd. De regen slaat haar in het gezicht en doorweekt haar in een panty gehulde benen. Als ze geweten had dat ze per fiets moest gaan, zou ze een lange broek aangetrokken hebben.

Met alle kracht die in haar is duwt Klaartje de gedachten aan het bezoekje bij mevrouw Van Andel diep weg. Wat je van tevoren ook bedenkt, daar komt in de praktijk doorgaans niet veel van terecht, heeft ze ervaren.

Dominee van Andel en zijn vrouw wonen in het huis dat van meet af aan als pastorie is gebruikt. En telkens als er een nieuwe predikant werd beroepen, kreeg het huis een opknapbeurt. De vorige dominee en zijn vrouw hadden zes kinderen, met als gevolg dat er veel moest gebeuren. Het huwelijk van de huidige voorganger en zijn vrouw is kinderloos gebleven.

Wanneer Klaartje het terrein van de kerk, dat grenst aan de pastorie, oprijdt, luiden de klokken: drie uur. Ze zet haar fiets tegen een hekje en automatisch zet ze hem op slot. Tas en pakje uit de mand. Kapje af. Met een zakdoek droogt ze haar gezicht. Binnen maar zien of ze de restauratie kan voortzetten. De deur wordt door de norse huishoudster geopend. “U hebt een afspraak? Dan is het goed. Als u zich wilt opknappen?”

Maar al te graag. De gemoderniseerde wc beschikt over een royale wasbak met spiegel. Klaartje ziet dat haar wangen rood zijn van de kille regen en haar haar heeft toch wat vocht meegekregen. Langzaam laat ze de kam erdoor glijden.

Als ze terugloopt naar de in de vierkante hal wachtende huishoudster, slaat de onzekerheid toe.

“Mevrouw verwacht u. Gaat u maar naar binnen.”

Mevrouw van Andel ligt in een hoog bed, gekleed in een nachthemd of pyjama, een sierlijke sjaal om de schouders. Klaartje schrikt. Deze vrouw is in zeer korte tijd uiterlijk jaren ouder geworden.

“U schrikt! Het hindert niet, ik ben eraan gewend. Dit is de eerste reactie van mensen die me een tijd niet hebben gezien. Ga toch zitten!”

Klaartje geeft maar al te graag gehoor aan dit verzoek. Haar benen trillen.

Mevrouw van Andel is niet op haar mondje gevallen. “En nu weet u niet wat te zeggen! Kijk, als je zoals ik veel ervaring hebt in het bezoeken van ernstig zieken, heb je een regiment openingszinnen tot je beschikking. En een trukendoos vol gemeenplaatsen…” Ze lacht hoog en schril.

Klaartje moet slikken om haar tranen te bedwingen. Ze legt het pakje op de schoot van de zieke en zegt zacht: “Ik wist ook niet wat ik mee moest brengen. Tot ik dit boekje vond. Er staan wijsheden in, op een aardige manier verpakt.”

Een knokige hand neemt het pakje, pelt het uit het pakpapier. “Ik ken het niet, het lijkt me aardig voor loze momenten en ach, die zijn er zoveel.” Ze onderbreekt zichzelf: “Daar hebben we Miep. Wil je de thee brengen? Dan schenkt mevrouw Enkelaar wel voor ons in!”

Miep, de huishoudster, verdwijnt geruisloos. Wat een verschil met Robbie, denkt Klaartje. Mevrouw Van Andel zou geen Robbie om zich heen kunnen verdragen, vermoedt ze.

De thee is geurig en Klaartje is dankbaar dat ze zonder morsen de twee kopjes vult. Nu zou ze iets moeten bedenken om te zeggen, het nemen van een koekje geeft enkele seconden uitstel.

“Vertel eens, hoe gaat het thuis?”

Klaartje zet haar kopje terug op tafel en knikt. Veilig onderwerp.

“Druk, ja, dat had ik niet verwacht. Edda is getrouwd, Lotte is onderwijzeres, en Geeske studeert. Maar wat is er gebeurd? Lotte wil een paar maanden thuis komen wonen, ze is hier vlakbij benoemd, haar verloofde en zij laten een huis bouwen en dan wordt het trouwen. Geeske? Die is ziek. Pfeiffer…en onze Edda zit in een huwelijkscrisis. Tja, dierenliefhebber als ze is, kan ze niet aanzien dat er regelmatig vee naar de markt of de slachterij wordt afgevoerd…er is niet tegen te praten!”

Ondanks alles schiet mevrouw Van Andel in de lach. “Had ze dat niet van tevoren kunnen bedenken? Arme man van haar!” Ze leunt terug in de kussens en zegt bemoedigend dat ze misschien wel snel tot andere gedachten komt. “De jeugd is soms zo dwaas, mevrouw Enkelaar. Wie van ons wordt volwassen zonder fouten te maken?” Tranen, onbelemmerd stromen ze over de ingevallen wangen.

Klaartje huilt inwendig mee. Fouten. “O, ik weet zeker dat ik er bendes heb gemaakt. Zonder opzet mensen heb gekwetst…Ik denk als je door de ogen van God zou kijken, het geen fouten maar zonden zouden worden genoemd!” Hoe komt ze nu toch aan zo’n opmerking. De tranen blijven vloeien.

“Mag ik Klaartje tegen je zeggen? Zo denk ik namelijk aan je. Ik vind het zo’n heerlijk ouderwetse naam.” Weer een stilte. “Zo heette mijn moeder ook, maar ze was niet zo mild als jij. Het was een harde vrouw waar ik diep van binnen bang voor was!”

Klaartje knikt maar eens. Misschien dat mevrouw Van Andel zich in deze periode terugtrekt in haar herinneringen.

“En jij moet me Gerdien noemen. Ik wilde dat ik je eerder had leren kennen, maar er was geen reden toe, is het wel?”

Klaartje op ziekenbezoek; ze hoeft niets te zeggen, luisteren schijnt genoeg te zijn. En dat, terwijl ze zo graag een steun wil zijn.

“Neem nog een kopje thee, Klaartje Enkelaar. Ik hoef niet meer.”

Klaartje vreest een volgende stilte. Maar nee, nu wil Gerdien van Andel weten hoe oud Klaartjes man was toen hij overleed, en waaraan?

Hoe heeft ze zich door de rouwperiode weten heen te slaan? Was ze vaak opstandig? Klaartje vertelt, zelfs meer dan ze ooit aan anderen heeft toevertrouwd. En ze besluit met: “Achteraf kan ik zeggen dat ik door de strijd gerijpt ben. Ik ben lange tijd achterdochtig geweest. Zo van: mijn man is gestorven, wie zal me nog meer worden afgenomen? Met die vrees ben ik uiteindelijk tot God gegaan en op een gegeven moment schonk hij me rust.”

Gerdien knikt. “En hoe was jullie relatie? Open? Wist hij alles van je jeugd, de eventuele ‘zonden’?”

Klaartje moet nu spontaan lachen. Ze telt haar ‘zonden’ op haar vingers af. Dingen die haar ouders ongepast vonden, maar later overal werden geaccepteerd. “Jan en ik hadden het goed samen. Hij had vóór mij enkele relaties gehad die serieus leken. En ik maar drammen of ik echt ‘liever, mooier, gezelliger’ enzovoorts was! Tjonge, wat is dat lang geleden.”

Gerdien van Andel drukt haar zakdoekje tegen haar ogen en mompelt: “Ik benijd je. Jij hebt voor je man dus nooit geheimen gehad!”

Geheimen? Klaartje denkt na en schudt dan haar hoofd. Nee, geen geheimen van belang. Zou Gerdien ergens mee zitten? Dan is zij, Klaartje Enkelaar, toch niet de juiste persoon om die biecht aan te horen?

Wat kennen ze elkaar nu helemaal?

“Zou jij het erg vinden als ik je mijn geheim toevertrouwde, Klaartje? Ik heb het advies van een wijze vrouw nodig en ik begin te geloven dat jij gezegend bent met een zekere wijsheid. Ja?”

Oei, wat een compliment. Maar niet tegenspreken, zonde van de tijd.

Klaartje knikt van ja. “Als je denkt dat ik je van dienst kan zijn? Ik weet niet of ik de juiste persoon ben voor zoiets!”

Gerdiens gedachten zweven weg, ze hoort niet eens wat er wordt gezegd. “Het is allemaal zo lang geleden, Klaartje. Ik spreek over de jaren zeventig. Ik ben opgegroeid in een gezin waar vader de baas was, en hoe. Hij regeerde letterlijk met de knoet. Mijn moeder keek hem naar de ogen. Wij, zijn dochters, hadden te gehoorzamen. Ik geloof niet dat er nu nog zulke gezinnen bestaan…”

Gerdiens gezicht wordt nog bleker, Klaartje zou haar woordenvloed willen afremmen. Wat is het beste? Ze weet het niet.

“Ik kon goed leren, maar studeren, ho maar. Ik werkte op een kantoor, volgde cursussen in Amsterdam om hogerop te komen en ging het huis uit. En daar, in Amsterdam, leerde ik een man kennen…”

Klaartje wil zeggen: de dominee. Ze probeert uit te rekenen hoe oud Gerdien nu is. Rond de vijftig?

“Ik werd zwanger van een getrouwde man! Schrik je nu niet?”

Inderdaad, Klaartje kan haar schrik nauwelijks verbergen. Dus toch een kind…

“Thuis kon ik er niet mee terecht en ‘mijn vriend’ regelde iets voor mij. Hij had een adresje, zoals hij dat noemde. Want kinderen waren voor het versluierde ‘later’. Ik wist me geen raad. Ik durfde niet naar een dominee, niet naar een arts. Dus ik volgde de raad van de vriend op. Ik heb hem op de dag van de abortus voor het laatst gezien…”

Klaartje gaat dichter bij het bed zitten en legt troostend haar handen op die van Gerdien. “Wat erg voor je…wat zul je verdrietig zijn geweest. Ben je er ooit overheen gekomen?” Klaartje veegt met de rug van een hand de tranen van Gerdien weg. Met onverwachte kracht grijpt Gerdien Klaartjes handen vast. “Nooit! En wat nog erger is: ik heb het Joachim nooit verteld. Bij die abortus – zeg maar slachtpartij – verloor ik gigantisch veel bloed en ben uiteindelijk in het ziekenhuis beland. Daar kreeg ik te horen dat ik nooit meer zwanger kon worden! Ik zei tegen die lieve Joachim ‘ja’ zonder hem dat te vertellen.”

Beide vrouwen kijken elkaar aan. Klaartje leest het oneindig leed in Gerdiens ogen.

“Hij zou toch wel met me getrouwd zijn, daar niet van. Maar dat ik een kind had laten wegmaken…dat begint me nu zo te kwellen! Veel tijd heb ik niet meer. Moet ik de harmonie tussen ons nu wel of niet verstoren? Je kunt niet woedend worden op een stervende, dus Joachim zal zich geweld moeten aandoen. Klaartje, ik voel me zo gemeen. Tegenover het kind, tegenover God en in de eerste plaats tegenover Joachim…”

Klaartje zint op een goed antwoord, dan schiet haar te binnen dat ze ooit een boekje heeft gelezen waar Gerdien wat aan zou kunnen hebben. Dat betekent opnieuw de hulp van Allard Hafkes inroepen.

Ze begint met zachte stem te vertellen en al pratend merkt ze dat Gerdien zich ontspant.

Het boekje, zo herinnert Klaartje zich, gaat over kinderen die geaborteerd zijn en in de hemel wonen. “Begrijp me goed, het is niet gebaseerd op een visioen van iemand. Het is puur fantasie; zo zou het gebeurd kunnen zijn. Bij een vrouw, de hoofdpersoon, kwamen onbekende kinderen in de tuin spelen. Vrolijke ontspannen kindertjes. Voor haar, de vrouw om wie het gaat, was het allemaal even raadselachtig. Uiteindelijk vertelden de kindertjes dat ze in de hemel waren opgegroeid. Engelen voedden hen op en ooit, ooit zouden ze hun eigen moeder ontmoeten. Als ze mochten kiezen: terug naar aarde en leven zoals wij, of blijven, daar in de hemelse gewesten, zouden ze dan wereldse kindertjes willen zijn? O nee! De kinderen wilden nooit op aarde wonen, ze waren ginds zo gelukkig. De vrouw begreep dat de kleine, vernietigde leventjes, door God waren thuis gehaald. Bij Hem mochten ze opgroeien en leven…” Klaartje hoort Gerdien zuchten.

“En de vrouw, die zelf het nodige had meegemaakt, werd enorm getroost. Zo zou het gegaan kunnen zijn, Gerdien. Straks wacht dan jouw kindje op je…”

Nu huilen ze samen. Klaartje schuift een arm achter Gerdiens rug en trekt haar tegen zich aan.

“Zo mooi…” snikt Gerdien.

Lang zitten ze zo in alle rust, de regen klettert tegen de hoge ramen.

Er loopt iemand langs die een vuilcontainer trekt, de kerkklok slaat half-vijf.

“Maar wat moet ik doen, Klaartje? Het Joachim vertellen? Of voor eeuwig zwijgen? Misschien heeft hij minder verdriet na mijn dood als ik het vertel, dan wint verontwaardiging het van rouw. Zou dat kunnen?”

Klaartje fronst haar wenkbrauwen en denkt diep na. Wat zou ze zelf doen in zo’n geval als dit? Als ze aan Jan denkt, ziet ze een jonge vent voor zich. Iemand die nu niet bij haar zou passen. Raar is dat. Nee, ze kan zich niet indenken dat ze zelf zulke problemen had geschapen.

Bovendien zou ze het nooit volgehouden hebben om zoiets belangrijks voor haar man te verzwijgen. “Ik weet het niet, Gerdien. Mag ik erover nadenken?”

“Kom je dan gauw weer?”

Dat wordt grif beloofd. “Maar ik ben ingedeeld!” zegt Klaartje dan quasi-ernstig.

Gerdien glimlacht zowaar geamuseerd. “Je komt maar wanneer het je uitkomt. Ik ben altijd thuis…”

Het klinkt zo innig bedroefd dat Klaartje zich schaamt voor haar eigen gezondheid. Op het kerkplein stopt een auto, het grind knarst onder de wielen. “Je man komt thuis, Gerdien. Ik stap maar op.”

De dominee loopt met gebogen hoofd in een poging de regen te trotseren. Straks is hij weduwnaar. Haar hart huilt om hem. Een man, nogal donker van huid en dito ogen. Een bijzonder aantrekkelijk man. Het gemengde bloed dat door zijn aderen vloeit maakt dat hij anders is dan de doorsnee-Nederlander. Er is niemand die hem niet graag mag.

Lopend kijkt hij naar binnen, steekt als begroeting een hand op. Een open type. Hij zou geen leugen kunnen spreken, ook geen geheimen achter kunnen houden. En opeens weet Klaartje het. “Vertel het hem maar gewoon, op een ogenblik dat je je een beetje goed voelt. Ik weet zeker dat je begrip zult vinden. Nu ga ik echt…dag Gerdien!” Ze geven elkaar een kus, op dat moment komt de predikant binnen.

“Mevrouw Enkelaar, ik wist niet dat u ook tot het legertje hofdames behoorde!”

Klaartje krijgt een stevige hand en bloost. Opnieuw is daar medelijden met deze man. “Ik…ja. We kunnen het goed samen vinden.”

Gerdien steekt een hand naar haar man uit. “Je moet haar ook Klaartje noemen, want ze heeft beloofd buiten de club om vaker te komen.”

Joachim knikt Klaartje warm toe. “Prima, Klaartje. Ik zal je naar de deur brengen! Ik heet, zoals je zult weten, Joachim!”

Gerdien zakt terug in de kussens. Op haar bleke wangen tekenen zich vurige blosjes af.

“Ik kom er alleen wel uit…”

“Geen sprake van.” Joachim loopt met Klaartje mee naar de voordeur.

In de hal komen etensgeuren hun tegemoet. “Maar eten kan zij bijna niet meer!” verzucht Joachim.

Weer krijgt Klaartje een verlangen hem te troosten. Ze mist er de middelen voor.

Hij drukt haar beide handen stevig. “Ik bedank je, Klaartje. Gerdien is zeer zorgvuldig wat betreft het kiezen van vriendinnen. Ze is nogal…kritisch.” Joachim helpt haar in de nog vochtige jas en kijkt toe als ze haar kapje omknoopt. Ze maken beiden een paar onbenullige opmerkingen over het weer en de tijd van het jaar. “Tot ziens en wel thuis…!”

Klaartje stapt op haar fiets, de kilte doet haar rillen. Vanbinnen gloeit ze, alsof er een kacheltje brandt. Voor ze de weg op schiet kijkt ze even om, en als ze Joachim van Andel gewaarwordt onder de voordeurluifel, steekt ze een hand op. ‘Joachim’ in plaats van het vertrouwde ‘dominee’.

Haar gedachten zijn chaotisch, Gerdiens bekentenis ligt haar zwaar op de maag. Ja, zo voelt het, alsof ze een baksteen heeft ingeslikt. Arme Gerdien om tientallen jaren met zo’n probleem te moeten worstelen.

Misschien kan zij, Klaartje, bemiddelen. Ze kent dominee Van Andel zo slecht, en dan nog alleen van zijn functie als predikant. Jammer is dat. Vannacht, als het stil is in huis, zal ze haar volle aandacht eraan geven. Bidden en denken, misschien krijgt ze een ingeving.

Tegelijk met Leon komt ze thuis. Zijn haar is nat, het water druipt over zijn gezicht. Zijn lach maakt dat ze zich wat vrolijker voelt. Aardig joch, dat vindt ze nog steeds.

“Laat je fiets maar staan, Klaartje, ik zet ‘m wel voor je weg! Ik had toch zo’n goeie dag! Geweldige cijfers en eh…” Zijn lachje krijgt nu iets verlegens.

“En compliment op compliment!” Klaartje is blij voor hem. Ze zal hem nog missen als het zijn tijd is om op eigen benen te staan.

“Je wagen is weggesleept!” met die woorden begroet Robbie haar.

“Morgen kun je bellen. En hoe gaat het met je hoofd?”

Klaartje betast haar natgeregende haar. “Hm?”

“Je hoofdpijn!” verduidelijkt Robbie. Ja, nee, daar heeft ze geen last meer van. “Maar je ziet er wel moe uit. Ga lekker zitten opdrogen, hier in huis is niets meer te doen!”

Maar al te graag geeft Klaartje gehoor aan dat advies. In de kamer is het gezellig, iemand heeft de moeite genomen een dikke bos tulpen te kopen en ze in een vaas te zetten. De verwarming is aangeslagen en uit de speaker komt ‘beschaafde’ muziek. Midden in de kamer blijft ze staan, en ademt de sfeer van geborgenheid in. Het is niet alleen gezellig, er is meer. Hier zit het beest van ziekte niet op de troon, ze is er dankbaar voor.

En gelijktijdig schaamt Klaartje zich. Moet je met de neus op ziekte gedrukt worden voordat je beseft dat iedere dag dat je gezond en wel je eigen gang kunt gaan, een voorrecht is?

Opeens voelt ze zich moe worden. Een bank, zachte kussens, knalgele tulpen, de geur van sterke koffie en wat het belangrijkste is: mensen in huis van wie ze houdt.

Heerlijk is het om in je eigen huis te vertoeven en te beseffen dat dankbaarheid een gave is!