Zeven
Het is al dagen géén weer om naar de tuin te gaan. Een groot regengebied hangt boven het land. Tevergeefs kijkt Klaartje iedere avond hoopvol naar het weerbericht. Helaas kan het KNMI niet veel goeds vertellen. Mocht het enkele dagen terug lenteachtig zacht zijn geweest, nu is het tegendeel het geval.
De wind rukt aan de takken van de perenboom die sinds jaar en dag achter het huis staat. Het is maar goed dat er nog geen bloesem te zien is. Was dat wel het geval, dan zouden er deze zomer niet veel peren te oogsten zijn, bedenkt Klaartje, en ze kruipt nog wat dieper weg onder haar dekbed. Waarom is ze zo vroeg ontwaakt? Niet vanwege de krant.
Nee, het is wat anders.
Ze weet het alweer. Geen van haar drie dochters heeft de afgelopen week iets van zich laten horen en ze denkt allang niet meer: geen bericht, goed bericht. Vandaag krijgen ze alle drie een belletje van hun moeder, neemt ze zich voor.
Een vrachtwagen dendert door de straat, zeker een chauffeur die de weg niet kent, bedenkt ze. Ze hoort hem op de hoek van de straat keren. Ergens blaft een wakker geschrokken hond. Hu, geen weer om met je diertje te gaan wandelen. Daar! De krant. Nu ze toch wakker is, kan ze beter opstaan.
De vrachtwagen trekt weer op, en remt dan krachtig af. Klaartje spitst haar oren. Ze glipt uit bed en probeert buiten iets te ontdekken. De chauffeur is uit zijn cabine gesprongen en buigt zich over iets of iemand heen. Heeft hij een hond geraakt? Klaartjes gevoelige hart begint te bonken.
Ze bedenkt zich niet lang en haast zich naar beneden. Ze rukt een jas van de kapstok, en voor ze de deur van het nachtslot heeft, hoort ze de vrachtwagen optrekken en met een vaart de straat uitrijden.
De regen kleddert haar in het gezicht en het duurt even voordat ze iets kan zien. Geen hond, maar op de straat ligt een mens. Roerloos. Een fiets ligt verkreukeld naast hem en overal wappert krantenpapier. Eindelijk, een confrontatie met de krantenman. Klaartje bedenkt zich geen moment en haast zich naar de gevallen persoon toe. Van de vrachtwagen is inmiddels geen spoor meer te bekennen.
Ze voelt met een hand in de hals van het slachtoffer. Gelukkig, ze voelt een stevige hartslag. “Pijn, heb je pijn? Hoor je me?” Een zacht gekreun stelt haar iets gerust, maar toch. Ze probeert de persoon overeind te krijgen, wat niet lukt. Moet ze hulp halen?
In het licht van de straatlantaarns ziet ze dat ze met een man te doen heeft, een jonge man. Moet ze een dokter bellen? Op dat moment lijkt de krantenman te ontwaken. Hij gaat – nog steeds kreunend – rechtop zitten. “De schoft…hij reed me aan…is doorgereden, is het niet?”
“Je kunt hier niet blijven liggen. Kom op, dan neem ik je mee naar binnen, je bloedt aan alle kanten!” overdrijft ze.
“Mijn flets! De kranten!” De man begint bijna te huilen. En dat kan Klaartje zich heel goed voorstellen. “Joh, dat is overmacht. Kom op, naar binnen jij. Dan schuif ik die verkreukelde fiets wel opzij, en red wat er te redden valt van de kranten. Maar jij gaat voor!”
De jongeman is minstens een kop langer dan Klaartje en als hij daadwerkelijk op haar steunt, zakt ze bijna door haar knieën. Strompelend bereiken ze de keuken waar Klaartje het licht aanknipt. “Jij gaat zitten, ik zet even de fiets aan de kant.” Ze steekt bezwerend een hand naar hem uit alsof ze hem wil doen verstenen.
De fiets is rijp voor de sloop, ziet ze meteen. En een stapel kranten is niet meer te redden.
Het is een zielig hoopje mens dat ze in de keuken aantreft. “Ik zet de thermostaat hoger en dan krijg jij een sterke kop thee van mij, moment!” Vervolgens haalt Klaartje haar verbanddoos uit een kast en trekt haar jas uit. “Je zult wel vaker een vrouw in pyjama hebben gezien?” En argeloos voegt ze eraan toe: “Het is een heel degelijke. Laat zien, dat hoofd van jou. Oei!”
Een bloedende schram op het voorhoofd, een wond van links naar rechts. Zijn spijkerbroek is gescheurd en beide handen zijn ontoonbaar. Behoedzaam wast ze de pijnlijke plekken, zet ondertussen een pot thee en probeert de jongeman te kalmeren. “Straks bel ik iedereen die je wilt. Woon je nog thuis? Moet ik je ouders berichten?”
Schor zegt hij: “Ik heb geen ouders meer. En sinds kort…helemaal niemand.” Hij slikt moeilijk, en zegt dan met afgewend hoofd: “Vorige week is mijn oma overleden.”
Klaartje streelt moederlijk over zijn hoofd. Stug donker haar, een knap gezicht. Ogen die haar radeloos aankijken.
“Ach, dat is erg. En je bent nog zo jong!”
“Dat valt wel mee, ik ben tweeëntwintig. Ik studeer…au!”
Klaartje bekijkt de gewonde handen. “Straks moet je even langs de dokter. En je moet ook aangifte doen! Ik ben je getuige!”
Even later zijn beide handen verbonden, het voorhoofd is zo ongeveer ingepakt. “Hoe heet jij? Ik ben Klaartje.”
Donkere ogen die Klaartje aan Gijsbert doen denken, kijken haar intens aan. “Mijn naam is Leon Braxhoofden. Mijn ouders zijn overleden toen ik nog heel klein was en daarom leefde ik bij oma. Ik eh…ik heb een sportopleiding gevolgd en besloot me te specialiseren. Onderwijs, ik wil het sportonderwijs in en over een half jaar is het zover…”
Tot Klaartjes schrik begint Leon te huilen. Schokkerig, als iemand die niet gewend is om zich te laten gaan. Ze zou hem tegen zich willen aantrekken, maar durft dat toch niet. Dan nog maar een aai over zijn hoofd.
“Kom, drink eens van de thee. Weet je wat, we gaan in de kamer zitten. Lekker warm op de bank. Kun je lopen? Man, je had wel dood kunnen zijn!”
Gearmd lopen ze door de hal naar de woonkamer. “Zo, lampen aan. De kamer is nog in avondstemming. Ik bedoel, de kussens zijn nog niet geschud, de kranten slingeren nog…en zelfs de kopjes heb ik niet opgeruimd. Maar ja, ik had ook niet zo vroeg al visite verwacht!” Ze probeert grappig te zijn, maar het komt niet over.
Leon omklemt zijn mok met beide ingepakte handen. “Ik moet bellen naar het depot. Ze moeten weten wat er is gebeurd…ik moet nieuwe kranten hebben! Als dat maar lukt…ik kan me niet veroorloven dit baantje kwijt te raken!”
Klaartje zoekt in de besmeurde jas naar een notitieboekje. Tjonge, een gescheurd regenpak, spijkerbroek kapot en de rest, somt ze voor zichzelf op. “Is dit het nummer? Ik bel voor je, heus, ik leg het precies uit zoals het is gebeurd. Jongen, dit is overmacht!”
Klaartje krijgt een vrouw met een heldere stem aan de lijn. Ze doet haar verhaal zonder te overdrijven en besluit met: “Leon moet naar de dokter en politie om aangifte te doen. U begrijpt dat hij de eerstkomende dagen geen kranten kan rondbrengen. En die van vandaag worden door de wind meegesleurd!”
Of Klaartje gezien heeft wat er op de vrachtwagen stond? Een naam?
Nummerbord misschien? Nee dus. “Ik regel alles wel, laat Leon zich geen zorgen maken. Maar ik wil wel graag horen wat de dokter en de politie hebben gezegd. Kan ik daarop rekenen?”
Klaartje verbreekt tevreden de verbinding. “Zo, beste Leon, dat is geregeld. Nog een bak thee, wat boterhammen misschien?”
Nu het met de bezorging is geregeld, ontspant Leon zichtbaar. Klaartje rept zich naar de keuken, bakt twee eieren en smeert een paar bruine boterhammen. Een zoon, hoe zou het geweest zijn als ze naast haar drie dochters, een zoon had gehad? Ze heeft een warm gevoel voor deze Leon, kon ze hem maar helpen.
Terwijl hij eet, en zichtbaar opknapt, denkt Klaartje snel na. “Dus je oma is overleden. Was ze al oud en ziek?”
Tussen twee happen door zegt Leon dat zijn oma bijna negentig is geworden en volgens haarzelf nooit ziek is geweest. “Ik vond haar na het bezorgen dood in bed, ze is in haar slaap gestorven. Echt, het was alsof de wereld stilstond!”
Klaartje knikt begrijpend. “Je hebt haar lang mogen hebben. Maar toch…kun je in haar huis blijven wonen?”
Leon legt de boterham waar hij zojuist aan was begonnen terug op het bord in boerenbont.
“Dat is juist het probleem. Ik heb gisteren te horen gekregen dat ik vóór de eerste van de volgende maand het huis geruimd moet hebben. Het ziet ernaar uit dat ik tot mijn examen op straat moet gaan leven. Ik heb geen geld om wat te huren, het komt allemaal zo ongelukkig tegelijk…”
Klaartjes hersens werken op volle toeren. Dit is wat anders dan kerkenwerk of liefdadigheid, of het lopen van collectes. Dit is een noodkreet. Ze informeert naar Leons studie, naar zijn achtergrond. Ze trekt haar conclusie: een keurige vent, die krantenbezorger van haar. Ze had al zo lang een band met hem…
“Dat was lekker, mevrouw. Dank u wel.”
“Klaartje, zeg maar gewoon Klaartje. Probeer je een beetje te ontspannen, Leon. Ik ga me douchen en aankleden, dan gaan we samen naar de dokter. Daarna praten we wel verder!”
∗
Al met al duurt het allemaal langer dan Klaartje dacht. De huisarts van Leon is een vrouw die de wonden bekijkt en zegt dat hij een tetanusinjectie moet hebben. Bovendien heeft hij een flinke smak gemaakt.
Of hij hoofdpijn heeft? “Ach ja…dat gaat wel over!”
De dokter zegt dat hij een paar dagen heel rustig aan moet doen. Is er iemand die voor je zorgt? Ze weet immers dat zijn oma is gestorven.
“Jazeker!” zegt Klaartje, die bij het gesprekje aanwezig mag zijn. “Ik!”
Het besluit is niet impulsief, ze speelt al vanaf het gebeurde met een bepaalde gedachte.
Klaartje krijgt adviezen mee wat betreft het verzorgen van de wonden.
“En over een dag of vier wil ik je weer zien, Leon! Het beste!”
Leon kijkt schuw opzij als ze naar de auto terug lopen. “Meende je nou wat je zei? Ik bedoel, dat zorgen en zo…”
Klaartjes hart loopt alweer over. “Joh, ik heb toch niks om handen…buiten wat hobby’s om. Waarom zou jij op straat moeten wonen als ik kamers over heb? Kom op, dan gaan we aangifte doen. Niet dat het wat uithaalt, want zonder dader hebben we niks. De schoft!”
Ook op het politiebureau heeft men geen haast en als ze eindelijk huiswaarts rijden, is het al koffietijd. Zodra ze de auto heeft geparkeerd, vliegt de voordeur open. Robbie rent naar buiten, gevolgd door Nida en Elien. “Lieve help! Ik was Robbie vergeten!”
De fiets staat verkreukeld tegen het hekje. “De krantenman! Dacht ik het niet!” roept Elien. Ze is trots op haar gedachtegang die een detective haar niet zou hebben verbeterd.
Robbie schijnt zichzelf te vergeten en roept: “Klaartje, ik dacht dat er iets met jou was gebeurd. Niet, Nida? Jij toch ook?”
Klaartje duwt de anderen naar binnen, en legt een arm rond de schouders van Leon. “Mensen, dit is Leon Braxhoofden. Hij is door een vrachtwagen aangereden. Schande, de chauffeur keek of hij nog leefde en maakte zich toen uit de voeten! Ik ben ooggetuige. Leon, dat zijn mijn buurvrouwen Nida en Elien, dat wilde ding met het rode haar is Robbie, de huishoudelijke hulp. Robbie, ik zeg het maar meteen: we moeten straks een kamer voor Leon in orde maken. Hij blijft hier een poos logeren. Wat kijken jullie nou? Ik heb toch niks om handen!”
Een hoongelach is het antwoord. Klaartje duwt Leon op de bank in de kamer, en kijkt over haar schouder. “Robbie!” beveelt ze. “Zet een grote pot koffie. Daar zijn wij aan toe. Zien jullie die krant daar liggen, dat is voorlopig de laatste die Leon heeft rondgebracht!”
∗
Een bed voor Leon. Lottes slaapkamer is het meest geschikt, vindt Robbie en Klaartje is het ermee eens.
“Wat een leuke knul!” zegt Robbie. “Dat is geen opmerking voor een getrouwde vrouw!” sneert Klaartje.
Robbie giechelt. “Niemand is zo trouw aan haar man als ik. Wat denk je, zou mijn zusje de baan van Leon niet over kunnen nemen? Al is het maar tijdelijk. Zeg, Klaartje…” Robbie houdt Klaartje tegen als ze Lottes voormalige kamer wil verlaten. “Ben je echt van plan die jongen in huis te nemen? Het is natuurlijk wel tijdelijk, maar toch…je zo dierbaar gekoesterde vrijheid dan? Die geef je toch voor een deel op!”
En als Klaartje zonder te antwoorden wegloopt, voegt Robbie er haastig aan toe: “Niet erg consequent!”
Klaartje lacht maar wat. Leon een onderdak geven is niets anders dan eerste hulp verlenen.
Als ze beneden komt, zitten de buurvrouwen in de keuken en is Leon in de kamer in slaap gevallen. “We hebben hem toegedekt. Die arme knul, ik geloof dat we niet ongerust hoeven te zijn dat je ellende met hem zult beleven. Drugs of zo…”
Klaartje schudt haar hoofd. “Daar heb ik nog helemaal niet aan gedacht. Ik ben op mijn intuïtie af gegaan, en daarnaar heb ik gehandeld. Ik kan en wil niet terug. Die jongen moet het huisje van zijn overleden oma uitruimen. Misschien kunnen wij drieën hem helpen! Over een tijdje is hij klaar met zijn studie, kan een baan zoeken en kamers. Zijn spullen moeten ergens worden opgeslagen. Wacht eens, Gijsbert heeft meer ruimte dan hij nodig heeft! Het is allemaal een kwestie van organiseren!”
Elien en Nida gaan meteen naar hun eigen huis terug. “Weet je wat ik denk?”
Elien blijft onder haar paraplu staan wachten of Nida nog meer gaat zeggen, dat is niet het geval. Dan zegt ze: “Ik weet wat jij bedoelt. Klaartje wil helemaal geen leven zonder verplichtingen. Dat zijn loze kreten. Dat wilde jij toch zeggen?”
Ze gaan ieder huns weegs. “Zo is het!” roept Nida. “Ons kent ons!”
∗
Drie dagen is Leon Braxhoofden er slecht aan toe, maar op de ochtend van de vierde dag treedt er verbetering in. De dokter is tevreden over de genezing van de wonden, maar adviseert toch het nog een paar dagen kalm aan te doen. Een hoofd is kwetsbaar en als men na een flinke val denkt er niets aan over te houden, blijkt vaak achteraf dat er wel degelijk sprake was van een lichte hersenschudding.
Leon begint zich bezwaard te voelen, maar bij Klaartje kan hij met die klachten niet terecht. “Als jij je wat beter voelt, ruimen we het huisje van je oma leeg. De tijd dringt!”
Samen rijden ze naar de straat waar Leon bijna zijn hele leven heeft gewoond. Het is een keurige buurt zonder uitstraling. Eigenlijk saai, vindt Klaartje.
Met een bevende hand steekt Leon de sleutel in het slot van de voordeur. “Het is nog zo vreemd, zonder oma! Je zult me wel kinderachtig vinden!”
Klaartje schudt van ‘nee’. “Hoe kom je daarbij? Afscheid nemen is een van de afschuwelijkste dingen die een mens kunnen overkomen. Een definitief afscheid, bedoel ik!”
Leon blijft besluiteloos in de smalle gang staan. Klaartje raapt een stapel post van de mat en port hem in zijn zij. “Kom op, jongen. Jij wijst aan wat je voor later wilt bewaren, dan zorg ik met een paar vriendinnen dat het allemaal geregeld wordt. Zullen we in de woonkamer beginnen?”
Daar gekomen houdt Klaartje haar adem in. Het is alsof ze bij haar eigen ouders binnenstapt. In een oogwenk schat ze het meubilair en voorzichtig vraagt ze of hier iets staat dat Leon wil behouden. “Ik neem aan dat je als jij op jezelf gaat wonen, eenvoudige meubels wilt hebben?”
Leon knikt. Hij zwaait met een arm en wijst in het wilde weg naar de meubels. “Er is niets dat kostbaar is. Maar dingen zoals oma’s klok, die wil ik niet kwijt. Haar persoonlijke spulletjes, haar naaimandje…ik noem maar wat! Ach…de meubels zijn waardeloos. Dat weet ik best. Er is niets waar ik aan gehecht ben. Maar als jij het op je wilt nemen om alles weg te doen…het is best raar. Oma’s meubels…zouden ze naar een winkel voor tweedehands spul kunnen?”
Het is een deprimerend interieur, vindt Klaartje en ze knikt. “Dat komt voor elkaar. Nu naar de keuken. De potten en pannen komen in de toekomst goed van pas. Je kunt dat soort dingen altijd nog een keer vervangen. En boven?”
Klaartje kijkt op als ze oma’s slaapkamer betreden. “Misschien houd jij niet van dat soort meubilair, dat kan ik me voorstellen. Maar neem van mij aan dat het waardevol is, bijna antiek! Zullen we dat laten opslaan? Als je ooit een eigen huis hebt, kun je het best plaatsen.”
In Leons kamer staat een bureau dat volgens Klaartje prachtig is. “En jouw bed is ook prima. Dat slaan we allemaal op. Ik zoek met Elien en Nida uit wat er aan linnengoed nog in orde is. Jij kunt ons vertrouwen!”
Leon knikt. Hij pakt zijn fototoestel in zijn handen, en draait het ding om en om. “Hier zit een filmpje in waar mijn oma nog op staat. Raar idee is dat…ik wil wel mijn computer meenemen, mijn studieboeken en natuurlijk de kleding. Zal ik beginnen met het losmaken van de aansluitingen?”
Klaartje is blij dat Leon initiatief toont. “Ik zoek dan vast in de linnenkast naar wat je later kunt gebruiken. Goed?”
Zo hoort Leon naar de vliering stommelen. De originele dozen van zijn apparaten staan nog ergens. Klaartje hoopt maar dat de zolder niet voor problemen zorgt. Als daar persoonlijke bezittingen staan, is het voor een vreemde moeilijk sorteren.
“Ik heb ze!” roept Leon verheugd. Hij blijft in de deuropening staan kijken naar Klaartje. “Weet je, oma wist al heel lang dat het niet goed met haar ging. Op een keer zei ze me dat ze opruiming had gehouden en alles wat waardeloos was, weg had gedaan.”
“Dat is te merken,” zegt Klaartje. Op het bed liggen keurige stapels handdoeken en beddengoed. Lakens en slopen, geen dekbedhoezen.
Ook prachtig geborduurde tafelkleden, zo te zien zelden gebruikt. Ooit zal de vrouw van Leon dit spul weten te waarderen, hoopt Klaartje.
Ze hoort Leon de trap afstommelen. Ongetwijfeld torst hij de dozen.
Hij komt vertellen dat hij zijn stereoapparatuur en de computer met toebehoren beneden heeft klaarstaan. “Zal ik mijn oma’s tv dan ook maar meenemen? Het is niet zo’n geweldige…maar toch!”
“Doen!” roept Klaartje en ze onderzoekt de zware linnenkast op eventuele houtworm. “Als jij alles hebt, gaan we ervandoor. Zullen we op de terugweg langs de woningbouwvereniging rijden? Thuis kunnen we wel telefonisch doorgeven dat gas water en licht afgesloten kunnen worden. Of zou de woningbouwvereniging daar ook voor zorgen?”
Met een afgeladen wagen rijden ze de straat uit. Leon kijkt niets ziend voor zich uit en Klaartje stoort hem niet in zijn zwijgen. Ze ziet er best tegen op om dat huis te ontruimen.
Tegen koffietijd zijn ze weer thuis, zoals gepland.
“Zo raar…” zegt Leon. “Ik was thuis de man, zorgde voor allerlei zaken die oma niet meer kon. Maar toch gaf ze me een gevoel van geborgenheid. Ze was blij als mijn studie goed ging, als ik succes had. Ik moest haar vaak ontzien, eigenlijk altijd al en dat vond ik als jonge jongen zo moeilijk! Maar ik hoef nergens spijt van te hebben.”
Klaartje trekt de handrem aan. “Dat is mooi, Leon. Het lijkt me erg om nadat iemand is overleden, schuldgevoelens te hebben. Kom op, sjouw je spul naar binnen, voorzichtig met je handen! Ik denk dat onze Robbie de koffie al wel klaar heeft.”
En dat heeft ze. Klaartje mag van haar de koppen volschenken, zij helpt Leon wel sjouwen. “Ik ben ook handig als het op aansluiten van apparatuur aankomt. Laat mij die koffers maar dragen!”
Leon weet niet goed wat hij van Robbie moet denken, hij kan haar niet plaatsen en dat is geen wonder.
“Koffie!” roept Klaartje naar boven.
Al pratend springt Robbie de trap af. “Zal ik komen helpen met het ontruimen van het huis? Ik hoef er niet extra voor betaald te worden!”
Ze valt op een keukenstoel neer en kijkt Klaartje vragend aan.
En in één adem voegt ze eraan toe: “Leon, je stopt nu toch met het bezorgen van kranten? Je komt gratis te wonen, je krijgt je natje en je droogje…mijn zus heeft belangstelling, vandaar dat ik die vraag stelde!”
Leon kijkt van Klaartje naar Robbie. Hij vindt Klaartjes hulp een brutaal nest. “Daar heb ik nog niet over nagedacht!” zegt hij stug. “Wonen doe je hier gratis. Als je wilt mag je wel bijdragen in de kosten voor de maaltijden, mits je dat kunt betalen!” zegt Klaartje. Ze denkt: van mij hoeft hij voor die paar maanden niets te betalen, maar hij zal zich prettiger voelen als hij dat wel doet.
“Ik heb mijn uitkering en nog wat op de bank. Dus…een armoedzaaier ben ik niet echt. Eerst moet alles thuis afgehandeld worden. Oma was niet al te best verzekerd, vandaar.”
Klaartje denkt aan de post, er zullen rekeningen tussen zitten die met de begrafenis te maken hebben.
Ze wil zich niet opdringen, maar wat zou ze Leon graag met van alles en nog wat helpen.
“Ik moet eerst aan een nieuwe fiets zien te komen! Afwachten wat de verzekering doet!”
Robbie slaat een hand voor haar mond. “Er is gebeld. Ja, Klaartje, ik heb opgenomen!! Vraag me niet waarom. Het was de politie. De vrachtwagenchauffeur heeft zich aangegeven, meer weet ik niet. Dus je moet naar het bureau.”
Leon zucht. Hoe komt hij toch zo moe? De schrik van oma’s overlijden plus het ongeluk zullen daarvan de oorzaak zijn, tobt hij.
Tot tweemaal toe moet Klaartje haar vraag herhalen. “Leon, zullen we dan maar gelijk gaan? Hebben we dat ook weer achter de rug!”
Het blijkt dat de vrachtwagenchauffeur zich uit de voeten had gemaakt omdat hij ontzettend veel haast had en een vracht op een vastgestelde tijd moest afleveren. Nadat hij zich ervan overtuigd had dat de jongen leefde, is hij er impulsief vandoor gegaan en volgens zijn eigen zeggen kreeg hij meteen schuldgevoelens.
Klaartje is tevreden. Er bestaan dus toch nog mensen die fatsoen hebben!
Al met al blijft het een vervelende zaak die tot ieders ergernis veel te langzaam wordt afgehandeld.
Leon knapt zienderogen op nu zijn eigen spullen in Lottes kamer staan.
De studieboeken netjes op een plank en Lottes meisjesbureautje krijgt een tweede leven. Robbie neemt de taak op zich om de kleding in de kasten te ruimen. “Tjonge, jij bent wel een sportieve vent, aan je kleding te zien. Vertel eens over je opleiding!”
Later, als Robbie beneden komt en Klaartje met een aardappelmandje op schoot aantreft, zegt ze fluisterend: “Het gaat steeds beter met hem!”
Ze wijst met een duim schuin omhoog over haar ene schouder. “Hij draait een cd, prutst aan de computer en volgens mij is hij zich aan het ontspannen. Wanneer pakt hij de studie weer op? Zal ik een fiets van thuis meebrengen? In de garage staan er wel een stuk of vier…ik geloof niet dat ze van iemand speciaal zijn!”
Klaartje zucht onmerkbaar en wilde dat ze van Robbie af was. Als mens kan ze haar waarderen, maar niet in de hoedanigheid als hulp in de huishouding. Ze haat leugens. “Alleen als je het zeker weet. Wil je zus echt een krantenwijk? Eerst informeren of er niemand anders op een wachtlijst staat. Je weet maar nooit! Ik heb het telefoonnummer van de vrouw die het regelt. Hoe gaat het met je zus?”
Robbie verschuift haar pruik. “Wat zeur je toch, lieve Klaar. Nou, ze verdient momenteel goed met allerlei extra klussen. Nee, niet wat jij denkt. Fatsoenlijk werk. En wat denk je…ze heeft een feest van haar werkgever. Wat gaan ze doen? Hou je vast: naar het casino! Ik heb gezegd dat ze zich ziek moet melden!”
Klaartje laat haar mond openzakken. Robbie blijft knikken. “Niet te geloven, hè? Maar kom, ik ga. Waar vind ik het beloofde adres?”
Als Robbie is vertrokken verricht Klaartje traag haar bezigheden. Gehaktballen, andijvie. Vla met stukjes fruit toe. Vreemd om iemand in huis te hebben. Maar, houdt ze zichzelf voor, het is maar voor een paar maanden!
∗
Het uitruimen van het huis blijkt een flinke klus te zijn. Klaartje is dankbaar voor de hulp van haar buurvrouwen. Nida kan niet veel doen, zij heeft de taak kleine spullen te sorteren. Dat kan ze zittend doen. Een zak voor dat wat afgedankt kan worden, een voor de twijfelgevallen en een doos voor waardevolle spullen die zeker in de opslagcontainer moeten.
Het weer knapt zienderogen op nu de winter is verdreven. De vogels beginnen te fluiten, hier en daar bloeien struiken. Klaartje denkt verlangend aan haar tuin. Ze wil zien hoe de rozen erbij staan, of ze al uitlopen. Gijsbert heeft al twee keer gebeld om te vragen waar ze blijft.
In korte bewoordingen heeft ze uitgelegd wat er aan de hand is en spontaan heeft Gijsbert zijn hulp aangeboden. De meubels van Leon mogen bij hem gestald worden. Klaartje heeft beloofd de aangeboden hulp in gedachten te houden.
Elien komt met een stapel dekens de trap af. “Ik heb net boven uit het raam gekeken, Klaartje. Weet je wat ik heb ontdekt?” Ze legt haar vracht op de grond en kakelt verder: “Iets waar jij blij mee zou kunnen zijn. Namelijk een kleine broeikas! Als-ie nog goed is, zou ik hem meenemen!”
Klaartje is verrast. “Maar dan toch eerst vragen. Tjonge, wat moeten we met al die dekens? Misschien naar Roemenië of Polen? Alles waarvan wij denken dat het weg kan, leggen we aan Leon voor. Hij moet later niet het idee hebben dat we maar lukraak bezig zijn geweest!”
Langzaam aan slibt Klaartjes zolder weer vol. Dozen met fotoalbums van Leon, boeken en herinneringen. De kleding van oma is keurig verpakt naar een depot voor gedragen kleding gebracht, daar hoeven ze Leon niet mee lastig te vallen. De antieke meubels zullen door Gijsbert gehaald worden.
“Ik ga even buiten kijken, wie weet!” Klaartje is nog niet in de tuin geweest, ze neemt een kijkje in de scheef gezakte schuur, maar behalve wat gereedschap ziet ze niet veel van waarde. Dat gereedschap zal Leon ooit nodig hebben. Wat betekent dat haar zolder overvol dreigt te worden. Of ze verhuist die spullen ook naar Gijsbert.
De broeikas is zo goed als nieuw. Zou Leons oma er echt iets mee van plan zijn geweest? Over de heg roept een man haar iets onverstaanbaars toe. Klaartje loopt met een vragend gezicht op hem toe.
“Tragisch allemaal!” roept de buurman die beduidt ietwat doof te zijn.
Hij verheft zijn stem en informeert of Klaartje de nieuwe bewoner is.
Ze legt in een paar woorden uit hoe de vork in de steel zit. “En nu vraag ik me af wat Leons oma met de kas van plan was!”
Dat kan de buurman wel vertellen. “Die heeft ze geloot. Jawel, bij de bingo voor de bejaarden. Ze wist niet wat ze ermee aan moest en toen heeft ze ‘m toch maar in de tuin laten zetten.”
Buurman zegt wel adressen te hebben van mensen die graag wat spullen willen hebben. “Er is nog armoe in deze wereld, mevrouw! Ik bedoel maar…als jullie meubels wegdoen die nog goed zijn…ik heb wel een karretje waarop ik ze kan vervoeren!”
Alweer iets opgelost, denkt Klaartje als ze naar binnen loopt.
Elien is bezig soep uit een thermoskan te schenken en kibbelt met Nida over wat ze te eten zal halen. “Ik zeg frietjes, Nida denkt aan een broodje. Wat vind jij, Klaartje?”
Zeurkous, denkt deze. “Ik zou zeggen: friet voor jou en mij, voor Nida een lekker broodje gezond en ik trakteer!”
∗
Nog één keer moet Leon mee om te zien wat de drie vrouwen hebben gedaan. “Maar je moet in de eerste plaats mee om de twijfelgevallen te beoordelen. En als je wilt, kijk dan gelijk in de schuur naar wat je wilt bewaren.”
Leon zou het liefst hebben geweigerd, merkt Klaartje. Het is een stoere bink om te zien, een interessante kop heeft-ie ook; op en top sportman. Maar o, wat is hij gevoelig. Klaartje mag dat wel, ze houdt niet van harde mannen.
Leon is verbluft als hij een zo goed als leeg huis aantreft. De gordijnen zijn eraf, met kale ramen oogt de woonkamer zo anders. Nerveus kijkt hij om zich heen.
“Rustig maar, Leon. Kom, ik sleep je langs de twijfelgevallen. De buurman hier heeft gezegd de schuur te willen schoonmaken. Maar eerst moet jij je keus maken!”
Het gereedschap is van zijn vader geweest, andere dingen zijn ouder, ooit door opa aangeschaft. “En nu wordt alles uit elkaar gerukt. Dat is zo raar, Klaartje!”
Klaartje zegt dat te begrijpen. “Zo is het leven nu eenmaal, jongen. Laten we voortmaken, des te eerder is het karwei geklaard!”
Een kruiwagen boordevol gereedschap. Op naar Gijsberts stallen!
Nida blijkt goed gesorteerd te hebben.
“Het is te gek, Klaartje. Dit, wat jullie voor mij hebben gedaan, kan ik met geen geld ooit vergoeden!”
En dan doet Klaartje iets wat eigenlijk niets voor haar is; ze gaat op haar tenen staan en omarmt de stoere bink, die het even te kwaad dreigt te krijgen.
Maar niet alleen hij, gesmoord zegt Klaartje: “Wat ben ik toch blij dat je bij mij voor de deur bent gevallen!”