Vijf

Het gaat allemaal goed, uitstekend zelfs, vindt Klaartje.

De winter begint langzaam maar zeker te wijken. Wie eropuit is, vindt zonder veel moeite de eerste lenteboden. Terwijl een tuinman achter haar huis bezig is, ploetert Klaartje al in haar volkstuin: spitten, paadjes afsteken en de perkjes ophogen. Dat heeft ze van de buurman afgekeken. Of buurvrouw, ze heeft de persoon in kwestie namelijk nog niet ontmoet. Wel ziet ze telkens dat deze haar een paar stappen voor is. Eigenlijk heeft ze nog met niet één collega-tuinman gesproken. Een paar keer zag ze iemand wegfietsen, met het gereedschap over de schouder. Ze knikten naar elkaar, dat was alles.

In huis is Robbie druk in de weer. Ze werkt niet alleen stug door, Klaartje is ook tevreden over haar werkwijze. “En dan te bedenken,” zegt Robbie herhaaldelijk, “dat er momenteel in mijn eigen huis een potige vrouw aan het poetsen is!”

De zolder en de kasten zijn schoon en opnieuw ingeruimd. De logeerkamer is een plaatje, nadat de schilder daar enkele dagen druk in de weer is geweest.

Klaartje vond de aanschaf van een nieuw tweepersoonsbed geen overbodige luxe. De gordijnen en vloerbedekking waren nog niet aan vernieuwing toe. De logees kunnen komen!

Sinds Edda en Fulco terug zijn van hun huwelijksreis, is er een rust in Klaartje gedaald. Als een van haar dochters ver van huis is, heeft ze altijd rampscenario’s in petto, waar geen logica tegenop kan.

Nee, het gaat allemaal goed, overdenkt Klaartje tevreden als ze op een ochtend de resten van haar ontbijt opruimt. Een gemorrei aan de voordeur vertelt haar dat Robbie in aantocht is. Ze heeft Robbie een sleutel gegeven. Ze vertrouwt de jonge vrouw volkomen. Alleen haar beweringen over het gokken trekt ze in twijfel. Eenmaal een gokker, altijd een gokker, heeft ze weleens gehoord. En als je afgekickt bent, leeft in jou nog altijd de gokker die niet gokt…

“Goeiemorgen!” roept Robbie terwijl ze de keuken binnenstapt.

Automatisch beantwoordt Klaartje de groet. Robbie is bijna altijd opgewekt, fijn vindt ze dat. Maar als Klaartje omkijkt om Robbie een glimlachje te geven, verstarren haar lippen en kan ze niet anders dan een kreet slaken. Geen blonde krullenkop ziet ze, maar een wild rood kapsel. Bovendien zijn de blauwe ogen verstopt achter een fors brilmontuur.

“Wat ben jij van plan! Ga je naar het carnaval?”

Robbie schatert. “Hier moet je helaas aan wennen! Halverwege de rit hiernaartoe stap ik af, ga achter een dikke boom staan en voila. De nieuwe hulp van Klaartje Enkelaar komt te voorschijn. Mocht er iemand op mijn pad komen die mij kent, dan is dat vanaf nu geen probleem meer!”

Klaartje gaat erbij zitten. Wat een komedie. Een doorzettertje is die Robbie. “Wat als je lieve Sam erachter komt, meisje? Krijgt je huwelijk dan een knak? Hoe gaat het met het afkicken?”

Robbie kleurt. “Ik ben bloedeerlijk, Klaartje. Ik heb sinds ik hier werk geen eurocent meer verspild aan casinotafels of gokkasten. Maar met mijn zusje gaat het minder goed. Zij gelooft ooit een enorme buit binnen te halen en dan stopt ze definitief. Zegt ze.”

Klaartje slaat beide handen voor de ogen. “En dat geloof jij. Neem van mij aan, Robbie, dat ze droomverhalen opdist. Ze heeft hulp nodig als ze zelf niet sterk genoeg is.”

Robbie zakt op een keukenstoel en plukt aan de pruik die onwennig aanvoelt op haar hoofd. “Nelleke is een mooie meid, ze verdient goed met modeshows. Maar niet genoeg. Ik ben bang dat ze straks nog in de prostitutie terechtkomt! Wat moet ik toch doen?”

Klaartjes zwijgen is een antwoord. Robbie weet maar al te goed wat ze zou kunnen doen.

“Laten we maar aan de slag gaan. Ik fiets even naar het centrum om nieuwe laarzen voor de tuin te kopen. Misschien wip ik ook even bij het tuincentrum aan, om te zien welke zaden er te koop zijn. Nog even en dan kunnen de dahliaknollen de grond in. Maar dan moet het niet meer vriezen.”

Robbie verklaart Klaartje tot superoptimist. “Het kan nog weken vriezen!”

Ze heeft gelijk, maar niettemin gaat Klaartje op zoek naar bijzondere soorten. Allard Hafkes heeft haar een catalogus gegeven. De daarin afgebeelde bloemen en planten zijn volmaakt; zonder ongedierte, nergens een beschadigd blad of afgevallen bloem. Ze heeft wel ontdekt dat het postorderbedrijf knollen verkoopt, die men in de tuincentra niet zo gemakkelijk kan vinden.

Buitengekomen ontdekt Klaartje dat het regent. Een miezerig regentje is het, waar je nog natter van wordt dan van een forse bui. De fijne straaltjes dringen door haar kleding heen en geven haar een onbehaaglijk gevoel.

In de etalage van de schoenenwinkel staan de nieuwe voorjaarsmodellen. Klaartje werpt er een blik op en dat was het dan. Geen belangstelling. Binnengekomen blijkt dat de schoenmaker de laarzen die zij in gedachten heeft, niet verkoopt.

Hij kijkt haar meewarig aan. Alsof ze een rare vraag heeft gesteld.

“Probeer het eens in een tuincentrum, daar zult u meer succes hebben.”

Tuincentrum. Dat stond toch al op haar lijstje.

“Wat ben jij nat, Klaartje Enkelaar!” Allard duikt als uit het niets op, hij staat midden op de stoep naar haar te lachen. Boven zijn hoofd prijkt een paraplu, die hem keurig droog houdt. Hij heeft zojuist zijn post weggebracht. “En wat brengt jou naar het centrum?”

Klaartje komt even bij hem staan onder de grote paraplu en doet haar laarzen verhaal.

Allard grinnikt. “Je moet voor zoiets naar de andere schoenenwinkel gaan, meisje. Deze hier heeft alleen modeschoenen, dat zou jij als vrouw behoren te weten. Loop je even mee voor een kop koffie? Of heb je geen tijd?”

Klaartje zucht en wijst naar de grauwe lucht. “Dit is geen weer voor de tuin! Dus graag.”

Allard schudt zijn hoofd. “Geen zinnig mens denkt erover om nu al in de tuin te gaan ploeteren. Was vaders boekwerk daar niet duidelijk over?” zegt hij plagerig. Dan neemt hij Klaartjes fiets bij de hand. “Als jij nu de paraplu eens boven onze hoofden houdt, dan worden we allebei niet nog natter!”

De vriendschap met Allard blijft op het juiste niveau, beseft Klaartje als ze even later tegenover hem zit in zijn kantoor achter de winkel.

Hij heeft haar jas te drogen gehangen en zelf koffie gehaald.

“En, wat zijn je plannen? Heb je al een indeling voor de tuin gemaakt?”

Klaartje verzucht dat ze nog problemen heeft wat betreft de planttijd.

Want sommige gewassen kunnen later worden gezet, op dezelfde plaats waar eerder in het jaar iets groeide.

“Dat moet je uitproberen. Ik vraag me af wat jij straks gaat doen als je emmers vol bloemen gaat oogsten!”

Klaartje peinst over het juiste woord dat betrekking heeft op de manier waarop Allard haar aankijkt en opeens weet ze het. Genegenheid, dat is het goede woord. Hij kijkt haar vol genegenheid aan. Ze lacht lief naar hem.

“Misschien ga ik op de zomerbraderie van de stad staan. Ik moet nog aan de gang om leuke spullen te maken die in vazen bij de bloemen kunnen. Strikken op stokjes, oranje als er iets rond het koningshuis te vieren valt. En een voetballetje tijdens de wereldkampioenschappen…ga zo maar door. Dit jaar is het uitproberen, modderen zogezegd. Als het weer winter wordt, weet ik precies wat ik wil.”

Allard zet een kopje koffie voor haar neer. “Jij zou in een kas moeten gaan werken of een cursus bloemen en planten kweken moeten gaan volgen. Hoe gaat het trouwens met de computer?”

Nieuw onderwerp. Klaartje zegt dat het bezig-zijn met de computer tijd vreet. “Niet normaal meer. Ik kreeg van iemand op de cursus een cd-rom met spelletjes. Het is erg dat ik het zeg, Allard, maar ik ben er bijna aan verslaafd!”

Allard lacht niet met haar mee, maar zegt bezorgd dat ze daarvoor moet waken. “Je zou de eerste niet zijn, Klaartje, die verslingerd raakt aan dat ding!”

Klaartje versombert, ze moet opeens aan Robbie en haar zus denken.

Misschien weet Allard raad. Zonder namen te noemen, vertelt ze hem over de problemen rond Robbie en Nelleke.

“Het gaat toch niet om je dochters, hoop ik?”

“Nee!” zegt Klaartje geschrokken. “Met hen gaat het momenteel juist zo goed. Ik heb enkele dagen niets van hen gehoord en geen bericht is altijd goed bericht. Nee, zij zouden nooit zo dom zijn om te gaan gokken. En mochten ze in zo’n val lopen, dan zijn ze wel zo wijs om tijdig te stoppen en hulp te zoeken!”

Ze had het kunnen weten; als je Allard om raad vraagt, ongeacht waarom het gaat, is zijn reactie: “Ik kijk wel even in de winkel naar een boek over dat onderwerp en anders bestel ik wel een uitgave die daarover gaat!”

Klaartje merkt dat Allard dolgraag zou willen weten om wie het gaat, zodat zijn advies op de personen in kwestie kan worden toegespitst.

“Twee mooie jonge meiden, degene die getrouwd is heeft haar eigen bankrekening geplunderd. Het begon als een spel, een grapje.”

De raad die Allard geeft, is dezelfde als wat Klaartje al heeft bedacht.

“Ze hebben dringend professionele hulp nodig. Een leek kan hen niet helpen. Stuur ze naar de huisarts, die verwijst hen wel door!”

Klaartje zucht. Robbie laat zich nogal gemakkelijk sturen!

“Nog een bakje koffie, Klaartje? Je kunt buiten toch niets beginnen met dat weer. Zou je het leuk vinden als ik mee zou gaan naar het tuincentrum? Ik moet zelf nog iets hebben voor in de etalage en voor bij de ingang. Meestal laat ik het een van mijn medewerksters doen, maar als jij toch gaat…dan nemen we mijn wagen. Ik heb een grote kofferruimte, daar kan heel wat in!”

“Gezellig!” roept Klaartje. Eindelijk heeft ze tijd om vrienden te maken. Via de computercursus heeft ze ook al enkele leuke contacten weten te leggen. Zonder er moeite voor te hoeven doen. Het moet voor haar allemaal vanzelf gaan.

Na het tweede kopje koffie neemt Allard haar mee naar het achterhuis, vanwaar ze in een kleine tuin komen. Het grootste gedeelte ervan wordt door een nieuwe garage in beslag genomen. De ingang daarvan komt uit op een rustige achterstraat. “Slim bedacht!” zegt Klaartje.

“Zo is het!” reageert Allard tevreden. “En alles gaat automatisch.” Nadat ze in de wagen hebben plaatsgenomen, drukt Allard op de afstandsbediening waarop de garagedeur openzoeft. Langzaam rijdt hij de wagen de smalle straat in, sluit dan de deur door opnieuw op de afstandsbediening te drukken.

Klaartje leunt voldaan achterover. “Wat gezellig!” zegt ze spontaan.

“En dan te bedenken dat ik de tijd aan mezelf heb!”

Allard grinnikt. “Je doet net alsof onlangs een tiental dochters het huis heeft verlaten in plaats van alleen je jongste!”

De regen klettert tegen de ruiten en doet de straten glimmen.

“Ja! Zo voelt het wel. Ik ben tot de conclusie gekomen dat ik hele dagen – in gedachten – met mijn dochters bezig ben geweest. Vaak onnodig, zie ik nu achteraf. Natuurlijk waren er de zorgjes om Edda. De was, vaste etenstijden, ruimte maken als haar vrienden kwamen. Dingen die met de huisregels te maken hebben, overleggen. Edda had als thuiswonende alle vrijheid, ze kon gaan en staan waar ze wilde. Ik claimde mijn kinderen nooit. En toch…” Klaartje veegt met een zakdoek de ruit naast zich schoon. Buiten valt niet veel te beleven, alles is grauw en somber.

“En toch?” moedigt Allard haar aan.

“Nou ja, ook al waren ze naar school of werk, ik bleef met hen bezig. Dacht mee over proefwerken, liefdesverdrietjes, hun plannen. Doodmoe werd ik ervan. En wat leverde het op? Niets. Nou ja, ze voelden dat mam meeleefde met hun gaan en staan. Geeske heeft me ooit de ogen geopend. Ze zei: “Mam, het is alsof je met jouw gedachten die van mij de hele dag probeert vast te houden. Waarom ben je niet met je eigen dingen bezig?” Hard, denk je misschien? Welnee, alleen eerlijk. Ik besefte dat ze gelijk had.”

Allard vraagt of dat met het loslatingsproces te maken heeft. “Of moet ik ‘had’ zeggen, Klaartje?” Hij remt af en rijdt de brede oprit van het tuincentrum op.

“Zeg maar ‘had’. De zorg voor mijn ouders, later de kinderen en alles eromheen, waren niet de oorzaak van mijn gevoel vast te zitten. Nee, dat proces speelde zich in mijn hoofd af. Ik kon niet loslaten. Sinds ik me dat bewust ben, gaat het veel beter. Door mee te denken kun je absoluut niets of niemand beïnvloeden. Dat laatste grenst aan manipulatie, Allard. Waarom, o waarom wordt een mens pas wijs als het niet meer nodig is?”

Allard schatert om Klaartjes ernstige gezicht. “Leer erom lachen, Klaartje. Het leven begint bij veertig, zegt men niet voor niets. Bovendien, als je alles over mocht doen, zou je precies handelen zoals je hebt gedaan.”

Klaartje knoopt het bontgekleurde sjaaltje om haar hoofd. “O nee, niet als ik alles van tevoren had geweten. Wat een regen…dat wordt hollen naar de ingang!”

Ze wacht niet tot Allard zijn paraplu heeft ontvouwd en rent naar binnen. Ze zoekt in haar jaszak naar een munt. “Zullen we twee karren nemen, Allard?” vraagt ze haar metgezel als deze binnenkomt.

Allard wijst op een platte kar. “Die heb ik nodig. Heb jij een munt voor me?”

Op naar de kassen. Buiten is het volop winter, maar binnen viert de lente hoogtij. Bloeiende bolgewassen doen Klaartjes stemming aanzienlijk verbeteren. Na tien minuten heeft ze haar wagen al voor de helft vol. “En ruik toch eens, hyacinten! Ik vind dat een verrukkelijke geur, Allard. Die blauwe ruiken zo lekker!”

Fijntjes informeert Allard waar Klaartje ook alweer voor kwam? Hij wijst op een rek waarin zaden te kust en te keur staan uitgestald. Hij geniet van haar opwinding. Lathyrus, oost-indische kers, die door Allard ‘klemmekes’ worden genoemd. “Dat zei mijn grootmoeder altijd!”

Klaartje prevelt de namen die op de zakjes staan.

“Veel van die zaden die je zo innig aan je hart koestert, kun je beter later als plantjes kopen. Op de markt bijvoorbeeld. Asters en chrysanten, om maar wat te noemen. Ooit van tweejarig zaad gehoord? Oei, je hebt vaders boek niet goed gelezen!” Toch wel. Klaartjes gedachten suizen alweer verder. “Denk jij dat ik een kasje zou moeten plaatsen? Ik ben bang dat je zo’n ding niet in de volkstuin moet zetten, vanwege vandalen. Maar in mijn eigen tuin heb ik daar nog wel plek voor. Ik kan daar zaaien en stekjes voortrekken! Of hoe je dat ook noemt!”

Allard wijst op de afdeling potten. “Daar ga ik even kijken om te zien of er iets van mijn gading is.”

Zuchtend schuift Klaartje op een paar na de zaadzakjes terug. Allard heeft gelijk. Eerst denken, dan doen.

Genietend met al haar zintuigen schuifelt ze richting Allard. Hij heeft zijn keus snel gemaakt. Zuilen van zink met daarin stevig uitziende sierstruikjes en bontgekleurde primulaatjes. “Er zitten wieltjes onder, zodat na winkelsluiting de potten op een simpele manier naar binnen kunnen. Nu moet ik nog iets voor de zaak hebben. Een paar kleine dingetjes voor de toonbanken en een wat grotere decoratie. Help je me?”

Voor even is Klaartje haar tuingedoe vergeten. Er is veel keus, eigenlijk veel te veel. Glimlachend schaft Allard dat aan wat Klaartje het mooist vindt.

“Nu moet ik rozen hebben, Allard. Die kun je al planten, heb ik me laten vertellen. Sterke rozen moeten het zijn in diverse kleuren. Ik zet ze tussen de buurman en mijn tuin in, als afscheiding. Als het een leuke buur is, snoei ik de rozen kort en mocht het een vervelend persoon zijn, dan plant ik klimrozen en zet ik een stevig hek op de scheiding!”

Pas op het laatste moment herinnert ze zich waarom ze onder andere naar het tuincentrum wilde. “Laarzen, ik moet nog laarzen, Allard. Zie jij die staan?”

Laarzen, klompen en instappers van rubber. Keus genoeg. Klaartje past ze allemaal, ze bezwijkt bijna voor gele klompen die beschilderd zijn met molentjes. “Toch de laarzen maar!” besluit ze spijtig.

Het onlangs vernieuwde centrum blijkt over een restaurantje te beschikken. Intieme zitjes staan om een soort bar opgesteld. Achter de bar is een ruimte waar oventjes en kookplaten te zien zijn.

Klaartje kijkt op haar horloge. “Bijna etenstijd, Allard. Zullen we? Een paar broodjes met een kop soep?”

Het winkelen heeft veel meer tijd in beslag genomen dan gepland.

“Zoiets moesten we vaker doen!” zegt Klaartje tevreden als ze terugrijden. Ze voegt er vaag aan toe: “Ik bedoel, net zoiets als dit, maar dan wat anders.”

Allard schudt zijn hoofd. “Je spreekt in raadselen, Klaartje, maar ik begrijp best wat je bedoelt! En er moet bij gezegd worden dat ik jou bijzonder prettig gezelschap vind!”

Klaartje fronst haar wenkbrauwen, kijkt dan olijk opzij. “Dat geldt voor jou precies zo!”

Met Klaartjes fiets in de kofferbak rijden ze de Windmolenstraat in.

“Ik hoop dat Nida en Elien niet toevallig voor hun ramen staan.” Klaartje verduidelijkt: “Dat zijn mijn buurvrouwen, alleenstaand, net als ik. We hebben een haat-liefdeverhouding! We hebben elkaar namelijk vaak nodig, dat schept een band. Altijd is er dat luisterend oor, wanneer je er behoefte aan hebt. We vertrouwen elkaar. We weten veel van elkaar.”

Allard remt af. “Dus, wat is dan het probleem als ze ons samen zien?”

Klaartje kijkt opzij. Dat hij zoiets niet begrijpt! “Gewoon…ze kunnen iets gaan denken dat niet waar is. Bovendien zijn ze niet gewend dat ik thuisgebracht wordt, om de simpele reden dat ik zelden uitga.”

Allard zet de motor af en wacht met uitstappen. “Jullie vertrouwen elkaar, weten alles van elkaar…jullie hebben een band. Maar van mij heb je ze nog niets verteld?”

Het klinkt plagend, maar de ondertoon is ernstig en maakt dat Klaartje kleurt. “O jawel. Maar die twee hebben nogal veel fantasie, begrijp je?”

Haastig stapt ze uit, en loopt naar de kofferbak. De rozen moeten nog wachten voor ze geplant worden, werken in de stromende regen lokt haar niet. Ze kijkt toe hoe handig Allard de fiets naar zich toe trekt en op de stoep zet. “Dank je!” verzucht ze, terwijl haar ogen langs de buurhuizen glijden.

“Waar zal ik je rozen zetten, achter het huis maar? Als jij me de weg wilt wijzen?”

Even later staan Klaartjes aankopen veilig en wel op de stoep achter het huis. Allard bewondert haar tuin. Achteloos zegt Klaartje: “Hovenierswerk. Eerst wilde ik er zelf aan beginnen, maar nu ik het delegeren heb ontdekt, bespaar ik tijd. Dank je hartelijk, Allard! Ook voor het thuisbrengen!”

Ze loopt met hem mee naar zijn wagen en steekt haar hand ten afscheid op wanneer hij wegrijdt.

Huiverend haast ze zich naar binnen. Op de haltafel ligt een briefje van Robbie. Er is tot tweemaal toe gebeld, maar ze heeft niet opgenomen. Klaartje schudt haar hoofd. “Dom ding!” bromt ze en ze hangt haar natte jas in de buurt van de verwarming. Dankzij de snelle lunch in het tuincentrum hoeft ze zich niet druk te maken om een potje eten.

Maar er staat nog van alles op haar lijstje. Ten eerste moet ze naar de stomerij om Edda’s trouwjurk op te halen. Naar de fotograaf voor de nabestellingen van de foto’s en ze heeft Edda beloofd voor de bedankjes te zorgen. De nasleep van een trouwdag.

En, als ze toch naar het centrum moet, kan ze meteen wat boodschappen in huis halen. De koelkast is zo ongeveer leeg. Gewapend met inklapbaar kratje stapt ze in haar auto. Ze ordent in gedachten de volgorde van dat wat ze van plan is te gaan doen. Ze zet de motor aan en voor ze wegrijdt gaan haar blikken als vanzelf naar het huis van Elien. Breeduit staat deze voor haar raam en wuift enthousiast.

Klaartje steekt een hand op en vraagt zich af waarom Elien haar zo uitbundig groette. Daar komt ze na thuiskomst al snel achter. Ze heeft nog maar net de in plastic verpakte trouwjapon aan de kapstok gehangen, of Elien stapt de keuken binnen. Eerst wat gemopper over het weer, dan komt ze al snel tot de reden van haar komst. Wie was de man die Klaartje heeft thuisgebracht? Ze kon het niet goed zien, vanwege de regen.

“Sinterklaas in burger, nou goed? Mens, wat ben jij nieuwsgierig! Gewoon iemand die net als ik naar het tuincentrum ging en vanwege de regen reed ik met hem mee. Dat was alles! O ja, de naam. De man van de boekwinkel, Hafkes. Nog meer weten?”

Elien zakt op een keukenstoel en kijkt toe terwijl Klaartje de waterketel vult. “Zoiets hoort zeker bij je nieuwe leven. Nou, dat belooft spannend te worden!”

Klaartje besluit Elien niet serieus te nemen. “Reken maar. En het wordt nog veel spannender. Ik stort me in het sociale leven. Ik ga feesten geven, theepartijtjes organiseren. Ik ga een gevaar voor alle getrouwde mannen worden…de vrouwen gaan me haten!”

Elien lacht zuur. Alles goed en wel, ze hoopt één ding, dat Klaartje niet al te veel verandert. Want zoals het is met de drie buurtjes, zo moet het van haar blijven.