Hoofdstuk 17

 

 

Moeder krijgt haar zin 

 

 

 

 

 

 

 

 

In de loop van de daaropvolgende paar weken leek moeder steeds ongelukkiger met het leven in Oudwis en Bruno begreep heel goed waarom. Per slot van rekening had hij het ook vreselijk gevonden toen ze net aankwamen, en dat kwam doordat het niet op thuis leek en er allerlei dingen niet waren zoals zijn drie beste vrienden voor altijd. Maar in de loop van de tijd was dat anders geworden, vooral dankzij Shmuel, die voor hem belangrijker was geworden dan Karl of Daniël of Martin ooit waren geweest. Maar moeder had geen Shmuel. Ze had niemand om mee te praten, en de enige persoon met wie ze enigszins bevriend was geweest – de jonge luitenant Kotler – was overgeplaatst naar elders. 

   Hoewel hij probeerde om niet een van die jongens te zijn die voortdurend aan sleutelgaten en bij schoorstenen luisterden, kwam Bruno langs vaders werkkamer waar vader en moeder een van hun gesprekken voerden. Hij probeerde niet af te luisteren, maar ze praatten vrij hard en hij kon er niets aan doen dat hij het toevallig hoorde. 

   ‘Het is afschuwelijk,’ zei moeder. ‘Gewoonweg afschuwelijk. Ik verdraag het niet langer.’ 

   ‘We hebben geen keus,’ zei vader. ‘Dit is onze opdracht en...’ 

   ‘Nee, dit is jóúw opdracht,’ zei moeder. ‘Die van jou, niet die van ons. Blijf jij maar als je dat wilt.’ 

   ‘En wat zullen de mensen ervan denken,’ vroeg vader, ‘als ik jou en de kinderen zonder mij terug naar Berlijn laat gaan? Ze zullen vragen gaan stellen over mijn betrokkenheid tot het werk hier.’ 

   ‘Werk?’ schreeuwde moeder. ‘Noem je dit wérk?’ 

   Veel meer verstond Bruno niet omdat de stemmen dichter naar de deur kwamen en de kans bestond dat moeder de deur uit kwam stormen voor haar medicinale sherry, dus rende hij maar terug de trap op. Evengoed had hij voldoende gehoord om te weten dat er een kans bestond dat ze terug naar Berlijn zouden gaan, en tot zijn verbazing wist hij niet wat hij daarvan moest vinden. 

   Voor een deel herinnerde hij zich dat hij zijn leven daar heerlijk had gevonden, maar er zou nu zoveel veranderd zijn. Karl en de twee andere beste vrienden van wie hij zich de namen niet meer kon herinneren waren hem nu vast vergeten. Grootmoeder was dood en van grootvader hoorden ze bijna nooit iets, hij was seniel geworden zei vader. 

   Aan de andere kant was hij aan zijn leven in Oudwis gewend geraakt: hij stoorde zich niet aan meneer Liszt, met Maria ging hij veel vriendschappelijker om dan hij ooit in Berlijn had gedaan, Gretel zat nog steeds in haar puberteit en meed hem (en ze leek iets minder hopeloos) en zijn gesprekken ’s middags met Shmuel stemden hem gelukkig. 

   Bruno wist niet wat hij ervan moest vinden en nam zich voor dat wat er ook gebeurde hij de beslissing zonder morren zou accepteren. 

   Een paar weken lang veranderde er helemaal niets; het leven ging zijn gang. Vader bracht zijn tijd meestal door in zijn werkkamer of aan de andere kant van het hek. Moeder was overdag heel stil en hield veel meer middagslaapjes, waarvan sommige niet pas ’s middags maar zelfs al voor het eten, en Bruno maakte zich zorgen over haar gezondheid omdat hij niemand kende die zoveel medicinale sherry nodig had. Gretel bleef op haar kamer en legde zich toe op de verschillende kaarten die ze op de muur had geplakt en raadpleegde urenlang de krant voordat ze de spelden een stukje verplaatste. (Meneer Liszt was hierdoor erg tevreden over haar.) 

   En Bruno deed wat hem werd gevraagd, was niemand tot last en genoot van het feit dat hij een geheime vriend had waar niemand van wist. 

   Toen riep vader op een dag Bruno en Gretel bij zich in zijn werkkamer en lichtte ze in over de komende veranderingen. 

   ‘Ga zitten, kinderen,’ zei hij en wees naar de twee grote leren leunstoelen waar ze meestal vanwege hun vieze handen niet in mochten zitten als ze bij vader op bezoek waren. Vader ging achter zijn bureau zitten. ‘We hebben besloten om wat dingen te veranderen,’ vervolgde hij en hij keek een beetje verdrietig toen hij dat zei. ‘Vertel me eens: hebben jullie het hier naar je zin?’ 

   ‘Ja vader, natuurlijk,’ zei Gretel. 

   ‘Zeker, vader,’ zei Bruno. 

   ‘En jullie missen Berlijn helemaal niet?’ 

   De kinderen waren even stil en keken naar elkaar om te zien wie hier antwoord op ging geven. ‘Nou, ík mis Berlijn heel erg,’ zei Gretel uiteindelijk. ‘Ik zou best weer een paar vriendinnen willen hebben.’ 

   Bruno glimlachte en dacht aan zijn geheim. 

   ‘Vriendinnen,’ zei vader en knikte. ‘Ja, daar heb ik vaak aan gedacht. Je bent hier vast weleens eenzaam geweest.’ 

   ‘Heel eenzaam,’ zei Gretel op besliste toon. 

   ‘En jij, Bruno,’ vroeg vader en keek hem aan. ‘Mis jij je vrienden?’ 

   ‘Jawel,’ antwoordde hij voorzichtig. ‘Maar ik denk dat ik overal waar ik naartoe ga mensen zou missen.’ Dat was een indirecte verwijzing naar Shmuel maar verder ging hij niet. 

   ‘Maar zou je graag naar Berlijn teruggaan?’ vroeg vader. ‘Als je de kans kreeg?’ 

   ‘Met z’n allen?’ vroeg Bruno. 

   Vader slaakte een diepe zucht en schudde zijn hoofd. ‘Moeder en Gretel en jij. Terug naar ons oude huis in Berlijn. Zou je dat willen?’ 

   Bruno dacht erover na. ‘Nou, ik zou het niet leuk vinden als u er niet was,’ zei hij, want dat was ook zo. 

   ‘Dus jij zou hier bij mij willen blijven?’ 

   ‘Ik zou liever hebben dat we alle vier bij elkaar bleven,’ zei hij, Gretel er met tegenzin bij optellend. ‘Of dat nou in Berlijn is of in Oudwis.’ 

   ‘O, Bruno!’ zei Gretel tot het uiterste getergd, en hij wist niet of dat was omdat hij misschien hun plannen om terug te gaan bedierf of omdat hij (volgens haar) nog steeds de naam van hun huis niet goed uitsprak. 

   ‘Ik ben bang dat dat voorlopig niet mogelijk is,’ zei vader. ‘Ik ben bang dat de Furie me nog niet van mijn post zal willen ontheffen. Aan de andere kant vindt moeder het nu de juiste tijd om met jullie drieën terug te gaan en het huis weer in gebruik te nemen, en nu ik erover nadenk...’ Hij viel even stil en keek uit het raam aan zijn linkerkant – het raam dat uitzicht bood op het kamp aan de andere kant van het hek. ‘Nu ik erover nadenk, heeft ze misschien wel gelijk. Misschien is dit geen plek voor kinderen.’ 

   ‘Er zijn hier kinderen zat,’ zei Bruno zonder eerst goed na te denken voor hij wat zei. ‘Ze zitten alleen aan de andere kant van het hek.’ 

   Op deze opmerking volgde een stilte, maar het was geen gewone stilte waarin toevallig niemand aan het woord is. Vader en Gretel staarden hem aan en hij knipperde verbaasd met zijn ogen. 

   ‘Wat bedoel je met dat er kinderen zat zijn?’ vroeg vader. ‘Wat weet jij van wat daar gebeurt?’ 

   Bruno deed zijn mond open om iets te zeggen maar bedacht dat het hem problemen zou kunnen opleveren als hij te veel zei. ‘Ik zie ze vanuit mijn slaapkamerraam,’ zei hij ten slotte. ‘Ze zijn natuurlijk wel heel ver weg, maar het lijkt alsof het er heel veel zijn. En ze hebben allemaal een gestreepte pyjama aan.’ 

   ‘Een gestreepte pyjama, ja,’ zei vader en knikte. ‘En daar heb je naar zitten kijken?’ 

   ‘Nou, ik heb ze gezien,’ zei Bruno. ‘Ik weet niet of dat hetzelfde is.’ 

   Vader glimlachte. ‘Heel goed, Bruno,’ zei hij. ‘En je hebt gelijk, het is niet helemaal hetzelfde.’ Hij aarzelde weer en knikte toen alsof hij een besluit had genomen. 

   ‘Nee, ze heeft gelijk,’ zei hij hardop maar keek daarbij Gretel of Bruno niet aan. ‘Ze heeft helemaal gelijk. Jullie zijn hier nu lang genoeg geweest. Het wordt tijd dat jullie naar huis gaan.’ 

   En zo was het besluit genomen. Er werd vooraf bericht gestuurd dat het huis schoongemaakt diende te worden, de ramen gelapt, de trapleuning gepoetst, de lakens gestreken, de bedden opgemaakt, en vader kondigde aan dat moeder, Gretel en Bruno binnen een week terug zouden gaan naar Berlijn. 

   Bruno merkte dat hij zich er minder op verheugde dan hij had verwacht en hij zag er erg tegenop om het aan Shmuel te vertellen.