Hoofdstuk 14

 

 

Bruno vertelt een volkomen begrijpelijke leugen 

 

 

 

 

 

 

 

 

Gedurende enkele weken daarna ging Bruno steeds het huis uit nadat meneer Liszt was weggegaan en moeder haar middagslaapje hield, en dan maakte hij de lange tocht langs het hek naar Shmuel, die daar bijna elke middag op hem wachtte in kleermakerszit op de grond, omlaag starend in het stof. 

   Op een middag had Shmuel een blauw oog, en toen Bruno hem ernaar vroeg schudde hij alleen maar zijn hoofd en zei dat hij er niet over wilde praten. Bruno ging ervan uit dat je overal op de wereld pestkoppen had, niet alleen op scholen in Berlijn, en dat een van hen Shmuel dit had aangedaan. Hij voelde de behoefte om zijn vriend te helpen maar hij kon niets bedenken, en hij kon zien dat Shmuel wilde doen alsof het niet gebeurd was. 

   Elke dag vroeg Bruno aan Shmuel of hij onder de afrastering door zou mogen kruipen zodat ze samen konden spelen aan de andere kant van het hek, maar elke dag zei Shmuel dat het geen goed idee was. 

   ‘Ik snap trouwens niet waarom jij zo graag hier aan deze kant wilt komen,’ zei Shmuel. ‘Zo leuk is het niet.’ 

   ‘Jij weet niet hoe het is om in mijn huis te wonen,’ zei Bruno. ‘Om te beginnen heeft het geen vijf verdiepingen, maar drie. Hoe kan iemand nou in zo’n klein huis wonen?’ Hij was Shmuels verhaal vergeten over de elf mensen die voor ze naar Oudwis kwamen met zijn allen op één kamer woonden, onder wie Luka, de jongen die hem altijd sloeg ook als hij niks deed. 

   Op een dag vroeg Bruno waarom Shmuel en al die andere mensen dezelfde gestreepte pyjama’s en mutsen droegen. 

   ‘Dat gaven ze ons toen we hier kwamen,’ legde Shmuel uit. ‘Onze andere kleren hebben ze meegenomen.’ 

   ‘Maar word je nooit wakker ’s morgens met het gevoel dat je iets anders aan wilt? Je hebt toch nog wel andere kleren in je kast?’ 

   Shmuel knipperde met zijn ogen en opende zijn mond om iets te zeggen maar zag er toch maar van af. 

   ‘Ik hou niet eens van strepen,’ zei Bruno, ook al was dat niet echt waar. Eigenlijk hield hij wel van strepen en hij kreeg er langzamerhand schoon genoeg van om broeken en overhemden en dassen en schoenen aan te moeten die te klein voor hem waren terwijl Shmuel en zijn vrienden de hele dag in gestreepte pyjama’s mochten lopen. 

   Een paar dagen later werd Bruno wakker toen het voor het eerst in weken goot van de regen. Het was ergens in de nacht begonnen en Bruno dacht zelfs dat hij er misschien wakker van was geworden, maar dat viel moeilijk uit te maken want toen hij eenmaal wakker was kon hij er op geen enkele manier meer achter komen waarvan hij wakker was geworden. Toen hij die morgen zat te ontbijten regende het. Tijdens de lessen van meneer Liszt die morgen regende het. Onder het middageten regende het. En die middag aan het eind van weer een aardrijkskunde- en geschiedenisles regende het. Dat voorspelde niet veel goeds want het betekende dat hij het huis niet uit kon om naar Shmuel te gaan. 

   Die middag lag Bruno op bed met een boek maar hij kon zijn gedachten er maar moeilijk bij houden, en juist toen kwam het hopeloze geval bij hem op bezoek. Ze kwam niet vaak naar Bruno’s kamer, ze gebruikte haar vrije tijd liever om haar poppen nu eens hier dan weer daar neer te zetten. Maar de regen had haar van haar spel afgeleid en nu had ze nog even geen zin om zich weer met haar poppen bezig te houden. 

   ‘Wat moet je?’ vroeg Bruno. 

   ‘Wat zijn we vriendelijk,’ zei Gretel. 

   ‘Ik ben aan het lezen,’ zei Bruno. 

   ‘Wat lees je?’ vroeg ze en in plaats van antwoord te ge- ven draaide hij het omslag naar haar toe zodat ze het zelf kon zien. Ze blies minachtend tussen haar lippen en iets van haar speeksel kwam op Bruno’s gezicht terecht. ‘Saai,’ dreinde ze. 

   ‘Het is helemaal niet saai,’ zei Bruno. ‘Het is een avonturenboek. Beter dan poppen in elk geval.’ 

   Gretel hapte niet. ‘Wat ben je aan het doen?’ vroeg ze weer, waardoor Bruno nog geïrriteerder raakte. 

   ‘Dat zei ik toch, ik probeer te lezen,’ zei hij geprikkeld. ‘Als ik daar tenminste de kans toe krijg.’ 

   ‘Ik heb niks te doen,’ antwoordde ze. ‘Ik heb de pest aan regen.’ 

   Dat kon Bruno niet volgen. Alsof ze ooit echt iets deed. Hij ging tenminste op avontuur en op ontdekkingsreis en had een vriend gemaakt. Zij kwam bijna nooit het huis uit. Het leek wel alsof ze zich met opzet verveelde omdat ze dit keer niet uit vrije wil binnen was. Maar toch, er zijn van die momenten waarop een broer en een zus hun strijdbijl even begraven en als beschaafde mensen met elkaar spreken, en Bruno vond dit een geschikt moment. 

   ‘Ik heb ook de pest aan regen,’ zei hij. ‘Ik had nu bij Shmuel moeten zijn. Hij denkt vast dat ik hem vergeten ben.’ 

   De woorden waren zijn mond al uit voor hij ze kon tegenhouden en hij voelde een steek in zijn maag en werd woedend op zichzelf omdat hij het had gezegd. 

   ‘Bij wie had je moeten zijn?’ vroeg Gretel. 

   ‘Hè?’ vroeg Bruno, verbaasd met zijn ogen knipperend. 

   ‘Bij wie zei je dat je had moeten zijn?’ vroeg ze nog een keer. 

   ‘Neem me niet kwalijk,’ zei Bruno en probeerde snel na te denken. ‘Ik heb je niet goed verstaan. Kun je het nog eens zeggen?’ 

   ‘Bij wie zei je dat je had moeten zijn?’ schreeuwde ze en tegelijkertijd boog ze zich naar hem over zodat er van een vergissing geen sprake kon zijn. 

   ‘Ik zei helemaal niet dat ik bij iemand moest zijn,’ zei hij. 

   ‘Wel waar. Je zei dat iemand zal denken dat je hem vergeten bent.’ 

   ‘Wat?’ 

   ‘Bruno!’ zei ze dreigend. 

   ‘Ben je niet goed bij je hoofd?’ vroeg hij in een poging haar te laten denken dat ze het verzonnen had, maar hij klonk niet erg overtuigend want hij was geen natuurtalent zoals grootmoeder, en Gretel schudde haar hoofd en stak beschuldigend haar vinger naar hem uit. 

   ‘Wat zei je, Bruno?’ hield ze aan. ‘Je zei dat er iemand was bij wie je moest zijn. Wie was dat? Vertel op! Er is hier toch niemand om mee te spelen?’ 

   Bruno vroeg zich af hoe hij zich hieruit moest redden. 

   Aan de ene kant hadden hij en zijn zus een belangrijk ding gemeen: ze waren geen volwassenen. En hoewel hij nooit de moeite had genomen om het haar te vragen, was er alle kans op dat ze net zo eenzaam in Oudwis was als hij. Per slot van rekening had zij in Berlijn Hilda en Isobel en Louise gehad om mee te spelen; dat waren misschien wel vervelende meiden maar het waren tenminste haar vriendinnen. Hier had ze helemaal niemand behalve haar verzameling dooie poppen. Wie wist hoe gek Gretel eigenlijk was? Misschien dacht ze wel dat de poppen tegen haar praatten. 

   Maar tegelijkertijd was het ook nog een keer zo dat Shmuel zíjn vriend was en niet de hare en hij wilde hem niet delen. Er zat maar één ding op en dat was liegen. 

   ‘Ik heb een nieuwe vriend,’ begon hij. ‘Een nieuwe vriend waar ik iedere dag naartoe ga. En die zit nu op me te wachten. Maar je mag het tegen niemand zeggen.’ 

   ‘Waarom niet?’ 

   ‘Omdat ik hem heb verzonnen,’ zei Bruno en probeerde zo ongemakkelijk mogelijk te kijken net als luitenant Kotler toen hij verstrikt raakte in het verhaal over zijn vader in Zwitserland. ‘We spelen elke dag samen.’ 

   Gretel opende haar mond en staarde hem aan voor ze in lachen uitbarstte. ‘Een verzonnen vriend!’ riep ze. ‘Ben je niet een beetje te oud voor een verzonnen vriend?’ 

   Bruno probeerde er beschaamd en verward uit te zien om zijn verhaal kracht bij te zetten. Hij schuifelde ongemakkelijk heen en weer op het bed en keek haar niet aan en kreeg daar zo’n plezier in dat hij begon te denken dat hij misschien toch niet zo’n slechte toneelspeler was. Hij wilde dat hij kon blozen, maar dat was moeilijk dus dacht hij aan dingen waarvoor hij zich de afgelopen jaren had geschaamd en vroeg zich af of het zou werken. 

   Hij dacht aan de keer dat hij was vergeten de badkamerdeur op slot te doen en dat grootmoeder toen binnen was gekomen en alles had gezien. Hij dacht aan de keer dat hij zijn vinger had opgestoken in de klas en ‘moeder’ tegen de juf had gezegd en iedereen hem had uitgelachen. Hij dacht aan de keer dat hij van zijn fiets was gevallen recht voor een groep meisjes toen hij een speciaal kunstje wilde doen en zijn knie bezeerde en moest huilen. 

   De truc werkte en zijn gezicht begon rood aan te lopen. 

   ‘Je zou jezelf moeten zien,’ zei Gretel, die het daarmee bevestigde. ‘Je bent helemaal rood.’ 

   ‘Omdat ik het je niet wilde vertellen,’ zei Bruno. 

   ‘Een verzonnen vriend. Je bent echt een hopeloos geval, Bruno.’ 

   Bruno glimlachte omdat hij van twee dingen overtuigd was. Het eerste was dat ze zijn leugen had geslikt en het tweede was dat als er iemand een hopeloos geval was hij het in elk geval niet was. 

   ‘Laat me met rust,’ zei hij. ‘Ik wil mijn boek lezen.’ 

   ‘Nou, waarom ga je niet liggen met je ogen dicht en laat je je verzonnen vriend het voorlezen?’ zei Gretel, in haar sas omdat ze nu iets had waarmee ze hem kon pesten en ze was niet van plan om daar snel afstand van te doen. ‘Dan hoef je het zelf niet te lezen.’ 

   ‘Misschien laat ik hem wel al jouw poppen uit het raam gooien,’ zei hij. 

   ‘Als je dat doet ben je nog niet jarig,’ zei Gretel, en hij wist dat ze het meende. ‘Vertel eens, Bruno. Wat doen jij en dat verzonnen vriendje van je samen dat hem zo bijzonder maakt?’ 

   Bruno dacht na. Hij merkte dat hij eigenlijk wel over Shmuel wilde praten en dat dit een manier was zonder dat hij haar de waarheid over hem hoefde te verklappen. 

   ‘We praten over van alles,’ zei hij. ‘Ik vertel hem over ons huis in Berlijn en de andere huizen en de straten en de groente- en fruitstalletjes en de cafés, en dat je niet op zaterdagmiddag naar het centrum moet gaan of je moet het leuk vinden om van het kastje naar de muur te worden geduwd, en over Karl en Daniël en Martin en dat ze mijn drie beste vrienden voor altijd waren.’ 

   ‘Wat interessant,’ zei Gretel sarcastisch omdat ze net jarig was geweest en dertien was geworden en vond dat sarcasme het toppunt van wereldwijsheid was. ‘En wat vertelt hij jou?’ 

   ‘Hij vertelt over zijn familie en over de horlogewinkel waar hij vroeger boven woonde en over de avonturen die hij beleefde toen hij hiernaartoe kwam en over de vrienden die hij vroeger had en de mensen die hij hier kent en over de jongens waar hij vroeger mee speelde maar dat doet hij niet meer omdat ze verdwenen zijn zonder hem gedag te zeggen.’ 

   ‘Hij klinkt om je rot te lachen,’ zei Gretel. ‘Ik wou dat ik zo’n verzonnen vriend had.’ 

   ‘En gisteren vertelde hij dat hij zijn grootvader al een tijd niet had gezien en niemand weet waar hij is en als hij zijn vader ernaar vraagt begint die te huilen en slaat zijn armen zo stijf om hem heen dat hij bang is dat hij hem dood zal knijpen.’ 

   Bruno kwam aan het eind van zijn zin en besefte dat zijn stem heel zacht was geworden. Dit waren dingen die Shmuel hem had verteld, maar om de een of andere reden had hij toen niet echt begrepen hoe naar dat voor zijn vriend moest zijn. Nu Bruno ze hardop zei voelde hij zich vreselijk dat hij niet had geprobeerd om zijn vriend op te vrolijken, maar over iets stoms als ontdekkingsreizen was begonnen. Morgen zal ik zeggen dat ik daar spijt van heb, nam hij zich voor. 

   ‘Als vader erachter komt dat jij met verzonnen vriendjes praat, dan staat je wat te wachten,’ zei Gretel. ‘Ik vind dat je ermee op moet houden.’ 

   ‘Waarom?’ vroeg Bruno. 

   ‘Omdat het niet normaal is,’ zei ze. ‘Het is het eerste teken van krankzinnigheid.’ 

   Bruno knikte. ‘Ik denk dat ik het niet kan stoppen,’ zei hij na een lange poos. ‘Ik denk dat ik dat niet wil.’ 

   ‘Nou, in elk geval,’ zei Gretel, die met de seconde vriendelijker werd, ‘zou ik het voor mezelf houden als ik jou was.’ 

   ‘Ik denk wel dat je daar gelijk in hebt,’ zei Bruno, die treurig probeerde te kijken. ‘Je gaat het toch aan niemand vertellen?’ 

   Ze schudde haar hoofd. ‘Aan niemand. Behalve aan mijn eigen verzonnen vriendin.’ 

   Bruno hapte naar adem. ‘Heb jij er een?’ vroeg hij, en in zijn verbeelding zag hij haar bij een andere plek aan het hek met een meisje van haar leeftijd praten en samen urenlang sarcastisch doen. 

   ‘Nee,’ zei ze lachend. ‘Allemachtig, ik ben dertien! Ik kan het me niet permitteren om me als een kind te gedragen zoals jij.’ 

   En met die woorden liep ze driftig de kamer uit en kon Bruno haar in de kamer aan de andere kant van de overloop tegen haar poppen horen praten en ze bestraffend horen toespreken omdat ze er zo’n puinhoop van hadden gemaakt toen ze even niet keek en dat ze nu geen andere keus had dan ze op een andere plaats te zetten en dachten ze soms dat ze niks anders te doen had? 

   ‘Sommige mensen!’ zei hij hardop voor hij aan het werk ging. 

   Bruno probeerde weer terug te keren naar zijn boek, maar dat boeide hem niet meer zo en daarom keek hij naar buiten naar de regen en vroeg zich af of Shmuel, waar hij ook was, ook aan hém dacht en hun gesprekken net zo miste als hij.