XV

GAIA-S


58


Sura Novi betrad de regelkamer van het kleine en nogal ouderwetse schip dat Stor Gendibal en haarzelf in afgemeten Sprongen over lange parsecs vervoerde.

Kennelijk kwam zij uit de kleine douche-cel waar zij met olie, warme lucht en een klein beetje water haar lichaam had verfrist. Zij had een doek om zich heen gewikkeld en drukte die stevig tegen haar lichaam aan om elke schijn van onzedigheid te vermijden. Haar haren waren droog, maar verward.

'Meester?' zei ze zachtjes.

Gendibal keek op van zijn kaarten en zijn computer. 'Ja, Novi?'

'Ik zijn zorgbeladen.' Zij wachtte even en vervolgde toen langzaam: 'Het spijt me zeer dat ik u lastigval, Meester' (en vervolgens weer een foutje) 'maar ik zijn mijn kleren heel-kwijt.'

'Je kleren?' Gendibal keek haar even niet-begrijpend aan en ging toen staan in een opwelling van wroeging. 'Dat was ik vergeten, Novi. Ze moesten schoongemaakt worden en zitten nu in de zuiveringsmand. Ze zijn gewassen, gedroogd, gevouwen, kant en klaar. Ik had ze tevoorschijn moeten halen en klaar moeten leggen. Ik ben het vergeten.'

'Ik wil geen... geen...' (zij keek naar haar lichaam) 'aanstoot geven.'

'Jij geeft geen aanstoot,' zei Gendibal opmonterend. 'Hoor eens, als dit voorbij is zal ik ervoor zorgen dat je een heleboel kleren krijgt allemaal nieuw en volgens de laatste mode. We zijn nogal haastig vertrokken en het kwam niet bij me op wat meer voorraad mee te nemen, maar anderzijds, Novi, zijn we maar met ons tweeën en zullen we geruime tijd in een nogal enge ruimte bij elkaar zijn, dus het heeft geen zin je al te druk te maken over... over...' Hij maakte een vaag gebaar met zijn hand, werd zich bewust van de verschrikte blik in haar ogen en dacht: ach, het is tenslotte maar een eenvoudig meisje van het platteland, dat haar eigen normen heeft; waarschijnlijk zal ze geen probleem hebben met allerlei onwelvoeglijkheden, maar dan met haar kleren aan.

Meteen schaamde hij zich en was hij blij dat zij geen 'klerk' was die zijn gedachten kon lezen. 'Zal ik je kleren voor je pakken ?' vroeg hij.

'O, nee, Meester. Het zijn niet voor u... Ik weet waar ze zijn.'

Kort daarna zag hij haar weer, nu keurig gekleed en met gekamde haren. Ze was kennelijk erg verlegen. 'Ik ben beschaamd, Meester, dat ik mij zo onpasse... zo ongepast heb gedragen. Ik had ze zelf moeten vinden.'

'Geeft niet,' zei Gendibal. 'Je maakt goede voortgang met je Melkweg Standaard, Novi. Jij leert de taal van de klerken heel snel.'

Novi glimlachte plotseling. Haar tanden waren ietwat onregelmatig, maar dat deed nauwelijks afbreuk aan de manier waarop haar gezicht opklaarde en haast lieflijk werd onder zijn lof, dacht Gendibal. Hij vertelde zichzelf dat dat de reden was waarom hij ervan hield haar te prijzen.

'De Toeslanders zullen me weinig waarderen als ik weer thuis ben,' zei ze. 'Zij zullen zeggen ik zijn... ben een woordkapper. Zo noemen zij iemand die... raar praat. Zij houden daar niet van.'

'Ik betwijfel of jij naar de Toeslanders zult teruggaan, Novi,' zei Gendibal. 'Ik ben er zeker van dat er steeds een plaats voor jou zal zijn in het complex - bij de klerken, bedoel ik - als dit voorbij is.'

'Dat zou ik graag willen, Meester.' 

'Ik veronderstel dat je me niet liever "Spreker Gendibal" of gewoon... Nee, ik zie het al,' zei hij, reagerend op haar geschokte blik. 'Nou, ja.'

'Het zou niet gepast zijn, Meester. Maar mag ik vragen wanneer dit voorbij zal zijn?'

Gendibal schudde zijn hoofd. 'Dat weet ik niet goed. Op dit ogenblik moet ik alleen zo snel mogelijk op een bepaalde plaats zien te komen. Dit schip is goed in zijn soort, maar het is langzaam en "zo snel mogelijk" is niet erg snel. Weet je' (hij wees naar de computer en de kaarten) 'ik moet koersen uitzetten om grote afstanden in de ruimte te overbruggen, maar de computer heeft maar beperkte mogelijkheden en ik ben er niet erg handig in.'

'Moet u er snel zijn omdat er gevaar is, Meester?'

'Waarom denk je dat er gevaar is, Novi?'

'Omdat ik u soms zie als u denkt dat ik u niet zie, en dat ziet uw gezicht er uit alsof... Ik weet het woord niet. Niet bevreesd, ik bedoel bang, en ook niet wan... wanhopig.'

'Pessimistisch,' mompelde Gendibal.

'U ziet er... bezorgd uit. Is dat het woord?'

'Dat hangt ervan af. Wat bedoel je met "bezorgd", Novi?'

'Het betekent dat u kijkt alsof u tegen uzelf zegt: wat moet ik nu in de grote moeilijkheden gaan doen?'

Gendibal keek verbaasd. 'Dat is inderdaad de betekenis van "bezorgd," maar zie je dat echt in mijn gezicht, Novi? Thuis, in de Plaats van de Klerken, let ik altijd heel goed op dat niemand iets van mijn gezicht kan aflezen, maar ik dacht dat ik nu alleen in de ruimte, afgezien van jou mij wel mocht ontspannen en mijn gezicht als het ware in zijn ondergoed kon laten rondlopen. Het spijt me. Dat heeft jou in verlegenheid gebracht. Ik bedoel: als jij op dat punt zo gevoelig bent, zal ik voorzichtiger moeten zijn. Van tijd tot tijd moet ik opnieuw de oude les leren dat ook niet-geestvaardigen slimme gissingen kunnen doen.'

Novi's blik was uitdrukkingsloos. 'Ik begrijp het niet, Meester.'

'Ik praat tegen mijzelf, Novi. Wees niet bezorgd. Zie je, daar is dat woord weer!'

'Maar is er gevaar?'

'Er is een probleem, Novi. Ik weet niet wat ik zal aantreffen als ik Sayshell bereik; dat is de plaats waar wij heengaan. Het kan zijn dat ik me dan in een heel moeilijke situatie bevind.'

'Betekent dat niet gevaar?'

'Nee, want ik zal de situatie aankunnen.'

'Hoe kunt u dat weten?'

'Omdat ik een... klerk ben. En ik ben de beste. Er is niets in de Melkweg wat ik niet aankan.'

'Meester,' zei Novi, terwijl er iets wat op echte pijn leek in haar gezicht te lezen was, 'ik wil niet belediging... beledigend lijken en u boos maken. Ik heb u gezien met die modderkop Rufirant en toen was u in gevaar en dat was maar een Toeslandse boer. Nu weet ik niet wat u te wachten staat, en u weet het zelf ook niet.'

Gendibal was geërgerd. 'Ben je bang, Novi?'

'Niet voor mijzelf, Meester. Ik vrees... ik ben bang... voor u.'

'Je kunt ook zeggen "ik vrees",' mompelde Gendibal. 'Dat is ook goed Melkweg Standaard.'

Een poosje was hij verzonken in gedachten. Toen keek hij op, nam Sura Novi's enigszins ruwe handen in de zijne en zei: 'Novi, ik wil niet dat jij ergens bang voor bent. Ik zal het uitleggen. Je weet hoe jij kon vaststellen dat er gevaar was, althans kon zijn, door te kijken naar de uitdrukking van mijn gezicht bijna alsof je mijn gedachten kon lezen?'

'Ja?'

'Ik kan beter gedachten lezen dan jij dat kunt. Dat is wat klerken leren en ik ben een heel goede klerk.'

Novi's ogen werden wijd en zij trok haar handen uit de zijne. Zij leek haar adem in te houden. 'U kunt mijn gedachten lezen?'

Gendibal stak haastig een vinger op. 'Ik doe het niet, Novi. Ik lees je gedachten niet, behalve als het noodzakelijk is. Ik lees je gedachten niet.'

(Praktisch gezien, zo wist hij, loog hij nu. Het was onmogelijk bij Sura Novi te zijn en niet de algemene strekking van een aantal van haar gedachten te bespeuren. Je behoefde daar amper een Tweede Foundationist voor te zijn. Gendibal voelde dat hij op het punt stond te blozen. Die algemene strekking was erg vleiend, ook al ging het maar om een Toesvrouw. En toch moest zij worden gerustgesteld. Uit algemeen menselijke overwegingen...)

'Ik kan ook zorgen dat mensen anders gaan denken,' zei hij. 'Ik kan zorgen dat ze pijn voelen. Ik kan...'

Maar Novi schudde haar hoofd. 'Hoe kunt u dat allemaal doen, Meester? Rufirant...'

'Vergeet Rufirant,' zei Gendibal geprikkeld, 'Ik had hem in een oogwenk kunnen tegenhouden. Ik had hem op de grond kunnen neersmijten. Ik had al die Toeslanders wel kunnen...' Hij stopte plotseling met het onbehaaglijke gevoel dat hij zat op te scheppen en dat hij probeerde indruk te maken op deze provinciaalse vrouw. En zij schudde nog steeds haar hoofd.

'Meester,' zei ze, 'u probeert mijn bangheid weg te nemen, maar ik ben niet bang, behalve voor u, dus het is niet nodig. Ik weet dat u een grote klerk bent en dit schip door de ruimte kunt laten vliegen waar volgens mij ieder ander zou verlopen, ik bedoel verdwalen. En u gebruikt machines die ik niet kan begrijpen en die geen Toeslander kan begrijpen. Maar u hoeft mij niet te vertellen van die krachten van de geest, want die kunnen zeker zo niet zijn, want alle dingen die u zegt kon u tegen Rufirant hebben gedaan en u hebt ze niet gedaan, hoewel u in gevaar was.'

Gendibal kneep zijn lippen samen. Laat het hier maar bij, dacht hij. Als deze vrouw beweert dat zij niet bang is wat haarzelf betreft, dan is dat voldoende. Toch wilde hij niet dat zij hem aanzag voor een zwakkeling en een snoever. Hij wilde dat gewoon niet.

Hij zei: ik heb niets tegen Rufirant ondernomen omdat ik niets tegen hem wilde ondernemen. Wij klerken moeten nooit iets ondernemen tegen Toeslanders. Wij zijn gasten op jullie wereld. Begrijp je dat?'

'U bent onze meesters. Dat is wat wij altijd zeggen.'

Een ogenblik werd Gendibal afgeleid. 'Hoe komt het dan dat deze Rufirant mij heeft aangevallen?'

'Ik weet het niet,' zei zij eenvoudig. 'Ik denk ook niet dat hij het wist. Hij moet zinloos zijn geweest - buiten zinnen, bedoel ik.'

Gendibal bromde iets. 'In elk geval: wij doen de Toeslanders geen kwaad. Als ik gedwongen was geweest hem tegen te houden door hem... te verwonden, zouden de andere klerken slecht van mij gedacht hebben en dan zou ik mijn positie misschien zijn kwijtgeraakt. Maar om te voorkomen dat ikzelf ernstig gewond zou raken, had ik hem misschien een beetje moeten aanpakken - een zo klein mogelijk beetje.'

Novi liet haar hoofd hangen. 'Dan had ik dus niet als een gek hoeven toe te schieten.'

'Jij deed precies wat nodig was,' zei Gendibal. ik heb zojuist gezegd dat het voor ons ongepast is hem kwaad te doen. Jij hebt ervoor gezorgd dat het voor mij niet meer nodig was dat te doen. Jij hebt hem gestopt en dat heb je uitstekend gedaan. Ik ben je dankbaar.'

Zij glimlachte weer - stralend, ik begrijp nu waarom u zo vriendelijk tegen mij bent.'

'Ik was natuurlijk dankbaar,' zei Gendibal, ietwat gejaagd, 'maar waar het om gaat is dat je moet begrijpen dat er geen gevaar is. Ik kan een heel leger van gewone mensen aan. Elke klerk kan dat, speciaal de belangrijke klerken, en ik heb je al gezegd dat ik de beste ben van allemaal. Er is niemand in de Melkweg die het tegen mij kan opnemen.'

'Als u dat zegt, Meester, ben ik daar zeker van.'

'Ik zeg het je. Nu, heb je nog angst om mij?'

'Nee, Meester, behalve... Meester, zijn het alleen onze klerken die gedachten kunnen lezen en die... Zijn er nog andere klerken, op andere plaatsen, die zich tegen u kunnen keren?'

Gendibal was even sprakeloos. Deze vrouw had een verbazingwekkend talent voor indringende vragen.

Het was noodzakelijk te liegen. 'Die zijn er niet,' zei hij.

'Maar er zijn zo veel sterren aan de hemel. Ik heb ooit geprobeerd ze te tellen maar dat kon ik niet. Als er evenveel werelden met mensen zijn als er sterren zijn, zouden sommigen van hen dan ook niet klerken zijn? Behalve de klerken op onze eigen wereld, bedoel ik?'

'Nee.'

'En als dat wel zo zou zijn?'

'Dan zouden ze niet zo sterk zijn als ik.'

'Maar als ze u dan plotseling overvallen voordat u het in de gaten hebt?'

'Dat kunnen ze niet. Als er een vreemde klerk in de buurt kwam, zou ik dat meteen merken. Ik zou het al weten lang voordat hij mij kwaad kon doen.'

'Zou u kunnen vluchten?'

'Ik zou niet hoeven vluchten. Maar' (vooruitlopend op haar tegenspraak) 'als dat nodig was kon ik spoedig in een nieuw schip zijn, het beste van de hele Melkweg. Ze zouden mij niet kunnen vangen.'

'Zouden zij uw gedachten niet kunnen veranderen en u dwingen te blijven?'

'Nee.'

'Maar zij zouden met velen kunnen zijn. U bent maar alleen.'

'Als zij er zouden zijn, zou ik weten dat zij er zijn, en wel al veel eerder dan zij voor mogelijk houden, en dan zou ik weggaan. Onze hele wereld van klerken zou zich tegen hen keren en zij zouden verliezen. En dat zouden zij ook weten, dus zij zouden het niet wagen iets tegen mij te ondernemen. Feitelijk zouden zij niet eens willen dat ik hun bestaan zou opmerken - maar toch zal ik dat doen.'

'Omdat u zoveel beter bent dan zij ?' vroeg Novi. Haar gezicht glom van trots en een spoortje twijfel.

Gendibal kon de verleiding niet weerstaan. Haar aangeboren intelligentie, haar snelle begrip maakte het gewoon tot een genoegen in haar nabijheid te zijn. Dat zachtjes sprekende monster, Spreker Delora Delarmi, had hem een geweldige dienst bewezen door hem het gezelschap van deze Toeslandse boerenvrouw op te dringen.

'Nee, Novi, niet omdat ik beter ben dan zij, ook al klopt dat,' zei hij, 'maar omdat ik jou bij me heb.'

'Ik?'

'Precies, Novi. Had jij dat geraden?'

'Nee, Meester,' zei zij verwonderd. 'Wat kan ik dan doen?'

'Het is jouw geest.' Hij stak meteen weer zijn hand op.

'Ik lees je gedachten niet. Ik zie alleen de omtrek van je geest en het is een regelmatige omtrek, een buitengewoon heldere omtrek.'

Zij legde haar hand tegen haar voorhoofd. 'Omdat ik niets geleerd heb, Meester? Omdat ik zo dwaas ben?'

'Nee, schatje.' Het drong niet tot hem door hoe hij haar aansprak. 'Het is omdat jij eerlijk bent en niets verborgen houdt. Omdat jij de waarheid spreekt en zegt wat je op je hart hebt. Omdat je een warmvoelend hart hebt en... en nog andere redenen. Als klerken iets uitzenden om onze geesten aan te raken - de jouwe en de mijne - zal die aanraking onmiddellijk zichtbaar zijn op de heldere omtrek van jouw geest. Ik zal dat merken nog voordat ik een aanraking van mijn eigen geest zou bemerken, en dan heb ik tijd om tegenmaatregelen te nemen, dus om ze weg te jagen.'

Daarna zwegen zij geruime tijd. Gendibal besefte dat hij niet alleen geluk las in Novi's ogen, maar ook verrukking en trots. Zachtjes zei ze: 'En om die reden hebt u mij meegenomen?'

Gendibal knikte. 'Dat was een belangrijke reden. Ja.'

Haar stem daalde tot gefluister. 'Hoe kan ik zo goed mogelijk behulpzaam zijn, Meester?'

'Blijf kalm,' zei hij, 'Wees niet bang. En blijf... blijf gewoon zoals je bent.'

'Ik zal blijven zoals ik ben,' zei ze. 'En ik zal tussen u en het gevaar staan, zoals ik ook deed bij Rufirant.'

Zij verliet de kamer en Gendibal keek haar na. Zij had opmerkelijk veel facetten. Hoe kon een zo eenvoudige persoon tegelijk zo complex zijn? Onder de heldere eenvoud van haar geeststructuur bezat zij een massa intelligentie, begrip en moed. Wat kon hij nog meer verlangen - van wie dan ook?

Opeens had hij een soort visioen van Sura Novi die geen Spreker was, niet eens een Tweede Foundationist en zelfs niet ontwikkeld die grimmig naast hem streed en een vitale bijrol speelde in het drama dat in aantocht was.

De details zag hij echter nog niet helder voor zich. Hij kon nog niet precies zien wat hun te wachten stond. 


59


'Een enkele Sprong,' mompelde Trevize, 'en daar zijn we dan.'

'Gaia?' vroeg Pelorat die over Trevizes schouder naar het scherm keek.

'Gaia's Ster,' zei Trevize. 'Noem haar maar Gaia-S om verwarring te voorkomen als je wilt. Galactografen doen dat soms ook.'

'En waar is Gaia zelf dan? Of noemen we haar Gaia-P - van Planeet?'

'Gaia alleen is genoeg voor de planeet. We kunnen Gaia overigens nog niet zien. Planeten zijn niet zo gemakkelijk zichtbaar als sterren en we zijn nog honderd microparsecs van Gaia-S vandaan. Je ziet wel dat het nog alleen maar een ster is, zij het een zeer heldere. We zijn nog niet zo dichtbij dat zij er als een schijfje uitziet. En je moet er niet te lang naar staren, Janov. Zij is al helder genoeg om je netvlies te kunnen beschadigen. Als ik klaar ben met mijn observaties zal ik er een filter voor doen. Dan kun je naar hartelust staren.'

'Hoe ver is honderd microparsecs in eenheden die een mythenspecialist kan begrijpen, Golan?'

'Drie miljard kilometer. Ongeveer twintig maal de afstand tussen Terminus en onze eigen zon. Helpt dat?'

'Geweldig! Maar moeten we niet dichterbij gaan?'

'Nee!' Trevize keek verbaasd op. 'Niet meteen. We moeten niets overhaasten, na alles wat we over Gaia gehoord hebben. We mogen best lef hebben, maar we zijn niet krankzinnig. Laten we eerst maar eens goed kijken.'

'Waarnaar, Golan ? Je zei toch dat we Gaia nog niet kunnen zien ?'

'Niet met het blote oog, nee. Maar we hebben telescopen en een uitstekende computer die snelle analyses kan maken. We kunnen om te beginnen een studie maken van Gaia-S en misschien kunnen we nog een paar andere waarnemingen doen. Ontspan je, Janov.' Hij stak zijn hand uit en klopte de ander met een vaderlijk gebaar op diens schouder.

Na een kort stilzwijgen zei Trevize: 'Gaia-S is een individuele ster zonder metgezel, tenzij er een metgezel is die veel verder verwijderd is dan wij zijn en hooguit een rode dwerg is, wat betekent dat wij er ons niet druk over hoeven te maken. Gaia-S is een ster van het type G4. Dat betekent dat zij een geschikte zon is voor bewoonbare planeten, en dat is maar goed ook. Als het een type A of M was, zouden we meteen moeten omkeren en vertrekken.'

'Ik mag dan maar een gewone mythenspecialist zijn,' zei Pelorat, 'maar hadden wij het spectraal-type van Gaia-S niet al vanaf Sayshell kunnen vaststellen?'

'Zeker kon dat, en we hebben het ook gedaan, Janov. Maar het kan nooit kwaad die dingen van dichtbij nog eens te controleren. Gaia-S heeft een planetenstelsel, en dat is niet verrassend. Er zijn twee gasreuzen in zicht en een daarvan is aardig groot - als de computer de afstand juist heeft geschat. Er zou er best nog een kunnen zijn aan de andere kant van de ster en dat is niet gemakkelijk vast te stellen omdat we ons toevallig nogal dicht bij het vlak van de planeetbanen bevinden. Ik kan ook niets vinden in de binnenste cirkels, maar dat hoeft geen verbazing te wekken.'

'Is dat slecht?'

'Niet echt. Ik had het verwacht. De bewoonbare planeten moeten bestaan uit rotsen en metaal. Ze moeten veel kleiner zijn dan de gasreuzen en zich dichter bij de zon bevinden om warm genoeg te zijn en wegens beide redenen zijn ze vanaf hier veel moeilijker waar te nemen. Dat betekent dat wij aanzienlijk dichterbij moeten gaan om het gebied binnen vier microparsecs van Gaia-S goed te kunnen bestuderen.'

'Ik ben klaar.'

'Ik niet. We zullen de Sprong morgen maken.'

'Waarom morgen pas?'

'Waarom niet? Laten we hun een dag geven om ons te komen halen en ons een dag om ons misschien uit de voeten te maken als we hen zien aankomen en als die aanblik ons niet zo bevalt.'


60


Terwijl de dag voorbijging, liet Trevize grimmig verschillende mogelijke naderingen uitrekenen, wat een trage en moeizame bezigheid was en probeerde daaruit een keuze te maken. Bij gebrek aan harde gegevens kon hij alleen afgaan op zijn intuïtie, maar helaas maakte die hem in dit geval niets wijzer. Hij miste de zekerheid die hij anders soms voelde.

Tenslotte voerde hij de posities in voor een Sprong die hem ver van het planetaire vlak vandaan zou brengen.

'Dat geeft ons een beter overzicht van het gebied,' zei hij, 'want dan zien wij de planeten in elk deel van hun omloopbaan op hun maximale schijnbare afstand van de zon. En zij - wie ze ook mogen wezen zijn misschien minder attent op het observeren van gebieden die buiten het planetaire omloopvlak liggen... hoop ik.'

Zij waren nu even dicht bij Gaia-S als de minst nabije en de grootste van de gasreuzen en zij waren er ongeveer een half miljard kilometer van verwijderd. Ter wille van Pelorat liet Trevize de reus onder maximale vergroting op het scherm verschijnen. Het was een indrukwekkend gezicht, zelfs als je de drie losse en smalle ringen van rondwentelend afval buiten beschouwing liet.

'Hij heeft de gebruikelijke krans van satellieten,' zei Trevize, 'maar op deze afstand van Gaia-S weten we dat geen daarvan bewoonbaar kan zijn. Ook zijn er geen bij die gekoloniseerd zijn door mensen die bijvoorbeeld onder glazen koepels of in een andere kunstmatige omgeving leven.'

'Hoe kun je dat weten?'

'Er zijn geen radiosignalen met kenmerken die wijzen op een intelligente bron. Natuurlijk,' voegde hij eraan toe om zijn bewering meteen te relativeren, 'is het denkbaar dat een wetenschappelijke buitenpost alle moeite doet om zijn radiosignalen af te schermen, en verder produceert de reus veel radio-ruis die misschien datgene verbergt waarnaar ik op zoek ben. Maar onze radio-ontvanger is uiterst gevoelig en onze computer is buitengewoon goed. Ik zou zeggen dat de kans dat een van die satellieten bewoond wordt uitzonderlijk klein is.'

'Wil dat zeggen dat er geen Gaia is?'

'Nee. Maar het betekent dat als er een Gaia is, deze planeet niet de moeite heeft genomen deze satellieten te koloniseren. Misschien heeft zij niet de middelen om dat te doen, of misschien gewoon geen belangstelling.'

'Wel, is er nu een Gaia of niet?'

'Geduld, Janov. Geduld.'

Trevize bestudeerde de hemel met een schijnbaar eindeloze hoeveelheid geduld. Op een gegeven ogenblik wendde hij zijn blik af en zei: 'Het feit dat zij zich nog niet op ons hebben gestort is in zekere zin wel ontmoedigend, eerlijk gezegd. Als zij de capaciteiten hebben die hun worden toegeschreven, zouden ze inmiddels toch beslist wel op onze aanwezigheid hebben moeten reageren.'

'Het is denkbaar, vermoed ik,' zei Pelorat gemelijk, 'dat het allemaal alleen maar fantasie is.'

'Noem het een mythe, Janov,' zei Trevize met een wrange glimlach, 'dan past het precies in jouw straatje. In elk geval is er daar een planeet die zich door een ecosfeer beweegt, en dus van een bewoonbaar type kan zijn. Die wil ik minstens een dag lang bestuderen.'

'Waarom?'

'Om te beginnen om er zeker van te zijn dat zij bewoonbaar is.'

'En je zei net nog dat ze in de ecosfeer is, Golan!'

'Ja, momenteel wel. Maar misschien is haar baan zeer excentrisch, zodat de planeet op minder dan een microparsec van de zon komt, of op meer dan vijftien microparsec, of allebei. Dat zullen we moeten vaststellen. Ook moeten we de afstand van de planeet tot Gaia-S vergelijken met haar omloopsnelheid, en ook zal het nuttig zijn de richting van haar eigen omwenteling vast te stellen.'


61


Nog een dag ging voorbij.

'De omloopbaan is bijna cirkelvormig,' zei Trevize tenslotte, 'en dat betekent dat haar bewoonbaarheid een heel stuk waarschijnlijker wordt. Toch is er zelfs nu nog steeds niemand op ons af gekomen. We zullen moeten proberen van dichterbij een kijkje te nemen.'

'Waarom duurt het zo lang om een Sprong voor te bereiden?' vroeg Pelorat. 'Je maakt tenslotte maar heel kleine Sprongetjes.'

'Luister naar deze meneer. Kleine Sprongen zijn moeilijker te sturen dan grote. Is het makkelijker een rotsblok op te tillen of een los korreltje zand? Bovendien is Gaia-S vlak in de buurt, waardoor de ruimte scherp gekromd is. Dat maakt de berekeningen zelfs voor de computer ingewikkeld. Ook een mythenspecialist zou dat moeten begrijpen.'

Pelorat gromde.

'Je kunt de planeet nu met het blote oog zien,' zei Trevize.

'Daarginds. Zie je? De rotatietijd is ongeveer tweeëntwintig Melkweg Standaard Uren en de inclinatie van de as is twaalf graden. Het is vrijwel een schoolvoorbeeld van een bewoonbare planeet en er is ook leven.'

'Hoe weet je dat?'

'Er zijn aanzienlijke hoeveelheden vrije zuurstof in de atmosfeer. Dat is ondenkbaar als er niet flink wat plantengroei is.'

'En intelligent leven?'

'Dat hangt af van de analyse van de radiosignalen. Natuurlijk kan er best wel intelligent leven zijn dat afstand heeft gedaan van alle techniek, vermoed ik, maar dat lijkt mij niet erg waarschijnlijk.'

'Daar zijn historische voorbeelden van,' zei Pelorat.

'Ik geloof je op je woord. Dat is jouw afdeling. Maar het is niet direct waarschijnlijk dat er alleen maar wat pastorale overlevenden rondlopen op een planeet die zelfs het Muildier wist af te schrikken.'

'Heeft zij een satelliet?' vroeg Pelorat.

'Ja,' zei Trevize losjes.

'Hoe groot?' Pelorats stem trilde plotseling.

'Ik weet het niet precies. Misschien honderd kilometer in doorsnee.'

'Wat jammer,' zei Pelorat ontgoocheld, ik zou willen dat ik een aantal meer welsprekende krachttermen bij de hand had, mijn beste, want er was een kans, een klein kansje dat...'

'Als de satelliet heel groot was geweest, zou dit de Aarde zelf hebben kunnen zijn, bedoel je?'

'Ja, maar dat is kennelijk niet zo.'

'Wel, als Compor gelijk heeft bevindt de Aarde zich helemaal niet in deze sector van de Melkweg, maar in de omgeving van Sirus. Het spijt me echt, Janov.'

'Ach.'

'Hoor eens, we zullen wachten en nog éen Sprongetje riskeren. Als we geen tekenen van intelligent leven bespeuren, moet het veilig zijn er te landen. Alleen heeft het dan nog maar weinig zin er te landen, nietwaar?'


62


Na de volgende sprong zei Trevize met verbazing in zijn stem: 'Nu is het duidelijk, Janov. Dit is werkelijk Gaia. Althans: zij bezit een technische beschaving.'

'Kun je dat afleiden uit de radiosignalen?'

'Iets beters. Er cirkelt een ruimtestation rond de planeet. Zie je het?'

Het beeldscherm toonde een voorwerp. Voor Pelorats ongeoefende ogen zag het er niet bijster opmerkelijk uit, maar Trevize zei: 'Kunstmatig, van metaal, en bron van radiosignalen.'

'Wat doen we nu?'

'Voorlopig niets. Met deze technische kennis moeten zij ons beslist opmerken. Als zij na een tijdje nog steeds geen actie hebben laten zien, zal ik per radio een boodschap naar hen toe zenden. Als zij dan nog niets doen, zal ik voorzichtig naderen.'

'En als ze wel iets doen?'

'Dat hangt ervan af wat dat "iets" is. Als het iets is wat mij niet bevalt zal ik mijn voordeel moeten doen met het feit dat zij hoogstwaarschijnlijk niets hebben wat zich kan meten met het Sprongvermogen van dit schip.'

'Je bedoelt dat we dan vluchten.'

'Als een projectiel door de hyper-ruimte.'

'Maar dan zijn we nog even wijs als toen we kwamen.'

'Helemaal niet. Op zijn minst weten we dan dat Gaia bestaat, dat zij operationele technische kennis heeft en dat zij iets heeft gedaan wat ons bang maakte.'

'Maar we moeten ons niet al te gemakkelijk bang laten maken, Golan.'

'Hoor eens, Janov, ik weet dat er in de hele Melkweg niets is wat jij liever wilt dan tot elke prijs alles te weten komen over de Aarde, maar bedenk alsjeblieft dat ik die bezetenheid niet deel. Wij zitten in een onbewapend schip en die mensen daar beneden zijn eeuwenlang geïsoleerd geweest. Stel je voor dat ze nog nooit hebben gehoord van de Foundation en niet eens genoeg weten om er enig ontzag voor te hebben. Of stel je voor dat dit de Tweede Foundation is; als we dan in hun handen raken, of hen op de een of andere manier irriteren, zouden we wel eens nooit meer onszelf kunnen worden. Zou jij willen dat zij je geest compleet schoonveegden en dat je je geen enkele legende meer kon herinneren?'

Pelorat keek grimmig. 'Als je het zo stelt... Maar wat doen we als we weggaan?'

'Dat is eenvoudig. Dan keren we met het nieuws naar Terminus terug. Of zo dicht mogelijk in de buurt van Terminus als die oude vrouw ons wil toestaan. Dan zouden we nog eens naar Gaia kunnen terugkeren, veel sneller, zonder dat behoedzame rondsluipen, maar dan met een bewapend schip of een bewapende vloot. Dan zouden de zaken er anders voorstaan.'


63


Zij wachtten. Het was routine geworden. Zij hadden meer tijd doorgebracht met wachten op een toenaderingspoging van Gaia dan met hun hele reis van Terminus naar Sayshell.

Trevize stelde de computer in op 'automatisch alarm' en was zelfs zo nonchalant dat hij indommelde in zijn zacht beklede stoel.

Dit had tot gevolg dat hij plotsklaps wakker schrok toen het alarm klonk. Pelorat kwam de kamer binnen, even verrast als Trevize. Hij had het alarm gehoord toen hij zich aan het scheren was.

'Hebben we een boodschap ontvangen?' vroeg Pelorat.

'Nee,' zei Trevize met bewogen stem, 'we bewegen.'

'Bewegen? Waarheen?'

'Naar het ruimtestation.'

'En waarom?'

'Ik weet het niet. De motoren zijn in werking en de computer reageert niet op mij, maar we bewegen, Janov, we worden gekaapt. Wij zijn een beetje al te dicht bij Gaia gekomen!'