VII

BOER


23


Stor Gendibal rende in kalm tempo over de landweg buiten de terreinen van de Universiteit. Het was voor Tweede Foundationisten geen gewoonte zich in de boerenwereld op Trantor te wagen. Zeker, het was niet onmogelijk, maar als ze het deden, waagden ze het niet al te ver of al te lang.

Gendibal vormde hierop een uitzondering en hij had zich in de afgelopen jaren wel eens afgevraagd waarom. Zulke vragen aan jezelf scherpen de geest en dat was iets wat met name van Sprekers nadrukkelijk verlangd werd. Hun geest was tegelijk wapen en doelwit en zij moesten zowel hun aanvallende als hun verdedigende vermogens op hoog peil houden.

Gendibal had tot zijn tevredenheid vastgesteld dat er in elk geval éen reden was waarom hij in dit opzicht anders was en wel omdat hij afkomstig was van een planeet die aanzienlijk kouder en groter was dan de gemiddelde bewoonde wereld. Toen hij als jongen naar Trantor was gebracht (gevangen in het net dat agenten van de Tweede Foundation discreet in de gehele Melkweg hadden gespannen bij hun vissen naar talent), kwam hij dus terecht in een geringere zwaartekracht en een verrukkelijk mild klimaat. Daarom beleefde hij natuurlijk meer genoegen aan een verblijf in de open lucht dan de anderen.

Al in de eerste jaren van zijn verblijf op Trantor was hij zich bewust geworden van zijn kleine, ondermaatse postuur. Hij was bang dat het leiden van een comfortabel bestaan in een van alle gemakken voorziene wereld hem tot een gezet, pafferig mannetje zou maken. Daarom deed hij een groot aantal oefeningen om zijn conditie op peil te houden. Zijn postuur was nog steeds ondermaats, maar hij zag er nu tenminste gespierd en fit uit. Hij rende en maakte lange wandelingen als onderdeel van zijn trainingsprogramma. Sommigen aan de Tafel van Sprekers hadden daar wel commentaar op, maar Gendibal negeerde hun praatjes.

Hij ging zijn eigen gang, ook al was hij eerste-generatie. Alle anderen aan de Tafel waren tweedeen derde-generatie, met ouders en grootouders die ook al Tweede Foundationisten waren geweest. En ze waren ook allemaal ouder dan hij. Hoe kon je dan iets anders dan praatjes verwachten?

Het was oud gebruik dat de geesten van alle Sprekers aan de Tafel open stonden (in theorie volledig, maar er was zelden een Spreker die niet ergens een privé-hoekje dicht hield, zij het op de lange duur natuurlijk zonder succes) en daardoor wist Gendibal dat zij in wezen afgunst voelden. En ook zij wisten dat. En Gendibal wist dat zijn eigen houding defensief was en zijn ambitie een overmatige compensatie. En dat wisten zij ook.

Daarnaast - Gendibals gedachten keerden terug naar zijn redenen om zich het achterland in te wagen - had hij zijn kinderjaren doorgebracht op een echte wereld een weidse, grote planeet met prachtige, afwisselende landschappen en in een vruchtbaar dal dat werd omringd door bergketens die naar zijn stellige overtuiging de mooiste waren van de hele Melkweg. Zij waren ongelooflijk spectaculair om te zien in de ijzige winters van die wereld. Hij herinnerde zich zijn oude woonplaats en de geneugten van nu lang voorbije kinderjaren. Hij droomde er vaak over. Hoe had hij zich ooit kunnen laten opsluiten binnen een terrein van enkele tientallen vierkante kilometers vol aftandse architectuur?

Tijdens het hardlopen keek hij geringschattend om zich heen. Trantor was een milde en aangename wereld, maar hij was niet ruig en mooi. Het was wel een planeet van boeren, maar geen vruchtbare planeet.

En dat was hij ook nooit geweest. Misschien had dat er, met andere factoren samen, toe geleid dat hij eerst het administratieve centrum werd van een omvangrijke unie van planeten en daarna van het Galactisch Imperium. Er was nooit aandrang geweest om er iets anders van te maken. De planeet was trouwens nergens anders echt geschikt voor.

Na de Grote Plundering was Trantor op de been gehouden door zijn enorme voorraden metaal. Het was net een mijn: tientallen werelden werden voorzien van goedkoop staal, aluminium, titanium, koper en magnesium. Trantor gaf daarmee terug wat het zelf in de loop van duizenden jaren had verzameld, waarbij de voorraden honderden malen sneller verdwenen dan hun opbouw aan tijd had gekost.

Er waren nog steeds grote hoeveelheden metaal voorhanden, maar deze bevonden zich onder de grond en waren moeilijker toegankelijk. De Toeslandse boeren (die zichzelf nooit 'Trantorianen' noemden, omdat zij vonden dat die naam kwaad opriep, waarna de Tweede Foundationisten hem voor zichzelf hadden gereserveerd) waren onwillig geworden nog langer in metaal te handelen. Bijgeloof, ongetwijfeld.

Het was dom van ze. Het metaal dat nog ondergronds zat zou de bodem wel eens kunnen vergiftigen en nog onvruchtbaarder maken. Maar anderzijds was de bevolking dun gezaaid en bleek het land in staat haar in leven te houden. En er werd altijd nog wel een beetje metaal verhandeld.

Gendibals blik zocht de vlakke horizon af. Net als bijna alle bewoonde planeten was ook Trantor in geologisch opzicht een 'levende' wereld, maar het was al minstens honderd miljoen jaar geleden dat er voor het laatst een periode met vorming van echte bergen was geweest. De ooit aanwezige bergtoppen waren afgesleten tot glooiende heuvels en daarvan waren er dan nog vele met de grond gelijk gemaakt tijdens de lange periode in Trantors geschiedenis waarin het oppervlak een metalen laag kreeg.

Verder naar het zuiden, helemaal uit het zicht, bevond zich het strand van Hoofdstad Baai, en daar achter de Oostelijke Oceaan. Beide waren na de ontmanteling van de ondergrondse kweekbakken hersteld.

In het noorden stonden de torens van de Galactische Universiteit. Zij benamen het zicht op de relatief lage, maar uitgestrekte gebouwen van de Bibliotheek (die zich grotendeels ondergronds bevond) en de ruïnes van het Keizerlijk Paleis, verder naar het noorden.

Links en rechts, pal naast de weg, lagen boerenbedrijven met her en der verspreid enkele gebouwtjes. Hij passeerde groepjes melkvee, geiten, kippen - de gebruikelijke variëteit van huisdieren die je op elke Trantoriaanse boerderij aantrof. Ze negeerden hem volledig.

Gendibal bedacht terloops dat hij overal in de Melkweg, op ieder van de ontelbare bewoonde werelden, deze zelfde diersoorten zou zien en dat ze op geen twee werelden precies gelijk zouden zijn. Hij herinnerde zich de geiten van zijn eigen thuis en speciaal het tamme exemplaar dat hij zelf wel ooit gemolken had. Die geiten waren veel groter en resoluter dan het kleine en bedachtzame type dat naar Trantor was gebracht en zich daar sedert de Grote Plundering had gehandhaafd. Op alle bewoonde werelden van de Melkweg trof men variëteiten van al deze diersoorten aan in haast onmetelijke aantallen, maar toch was er geen fijnproever op een van de werelden te vinden die niet zou zweren bij de kwaliteit van een specifieke variëteit, of het nu ging om vlees, melk, eieren, wol, dan wel om een van de andere produkten die ze konden leveren.

Zoals gewoonlijk waren er geen Toeslanders in zicht. Gendibal had de indruk dat de boeren het vermeden gezien te worden door iemand die zij de 'klarken' noemden (hun uitspraak van het ongetwijfeld denigrerend bedoelde woord 'klerken'). Opnieuw: bijgeloof.

Gendibal keek even omhoog naar Trantors zon. Zij stond hoog aan de hemel, maar haar hitte was niet drukkend. Op deze plaats, op deze breedte, bleef de warmte mild en werd de kou nooit bijtend. (Soms miste Gendibal die bijtende koude wel eens, of verbeeldde zich dat tenminste. Hij had zijn thuiswereld nooit meer bezocht. Misschien, zo gaf hij zichzelf toe, omdat hij zijn illusies niet wilde verstoren).

Hij had het plezierig gevoel dat zijn spieren nu soepel en strak gespannen tegelijk waren en besloot dat hij nu precies lang genoeg gerend had. Hij ging over op wandeltempo en ademde diep. Hij voelde zich nu klaar voor de komende bijeenkomst van de Tafel en voor een laatste duw in de richting van een beleidsverandering, een nieuwe houding die het groeiende gevaar wat betreft de Eerste Foundation en anderen zou erkennen, en die een einde zou maken aan het blinde vertrouwen in de 'vlekkeloze' werking van het Plan. Wanneer zouden zij beseffen dat juist die vlekkeloosheid het duidelijkste teken van gevaar was?

Als iemand anders dan hijzelf het voorstel had gedaan, zo wist hij, zou het moeiteloos aanvaard zijn. In de huidige omstandigheden zou het zeker moeite kosten, maar niettemin worden aanvaard, want de oude Shandess steunde hem en zou die steun ongetwijfeld handhaven. Hij zou niet in de geschiedenisboekjes terecht willen komen als de Eerste Spreker onder wiens leiding de Tweede Foundation was tenonder gegaan.

Toeslanders!

Gendibal was verrast. Hij bespeurde de aanraking van zijn geest, ruim voordat hij de personen zelf zag. Het was een Toeslandse geest, die van een boer - ruw en ongepolijst. Voorzichtig trok Gendibal zich terug, totdat zijn geestelijke aanraking zo licht geworden was dat zij onmerkbaar was. In dit opzicht voerde de Tweede Foundation een zeer strikt beleid. De boeren vormden een nietsvermoedend schild rondom de Tweede Foundation. Zij moesten zoveel mogelijk ongerept blijven. 

Niemand die naar Trantor kwam voor zaken of als toerist zag ooit iets anders dan de boeren, plus misschien een paar onbelangrijke geleerden die in het verleden leefden. Verwijder de boeren of maak een einde aan hun onschuld - en die paar geleerden worden plotseling opvallend, met alle rampzalige gevolgen vandien. (Een klassiek voorbeeld, dat nieuwelingen aan de Universiteit thuis zelf moesten uitwerken. Het was verbazingwekkend te zien hoe zelfs het minste geknoei aan de geesten van de boeren al tot afschuwelijke Afwijkingen in het Primaire Kansenpatroon leidde.)

Gendibal zag hem. Inderdaad, een boer, door en door Toeslands. Hij was haast een karikatuur van wat men zich bij een Toeslandse boer voorstelt: groot en breed, bruine huid, grof gekleed, blote armen, donker haar, donkere ogen, grote, lompe passen. Het leek Gendibal alsof hij de mestgeur al kon ruiken. (Niet zo neerbuigend doen, hield hij zichzelf voor. Preem Palver had zich niet te min gevoeld om voor boer te spelen toen dat voor zijn plannen noodzakelijk was. Een mooie boer, trouwens: kort en plomp en zacht! Niet met zijn lichaam, maar met zijn geest had hij het tienermeisje Arkady om de tuin geleid!)

De boer naderde hem. Hij kloste over de weg en staarde hem openlijk aan. Gendibal fronste zijn wenkbrauwen: geen enkele Toeslandse man of vrouw had hem ooit op deze manier aangekeken. Zelfs kinderen renden weg en gluurden naar hem vanaf veilige afstand.

Gendibal vertraagde zijn eigen pas niet. Er was plaats genoeg om de ander zonder een woord of een blik te passeren en dat zou het beste zijn. Hij besloot van de geest van de boer af te blijven.

Gendibal ging aan de kant lopen, maar dat was niet naar de zin van de boer. Die bleef wijdbeens stilstaan en strekte zijn forse armen uit als om de doorgang te blokkeren, en zei: 'Ho! Jij zijn klark?'

Hoezeer hij het ook probeerde, Gendibal kon niet verhinderen dat een walm van vechtlust hem tegemoet kwam uit de geest van de ander. Hij bleef staan. Het zou onmogelijk zijn de man te passeren zonder een gesprekje te voeren en dat was op zichzelf een vermoeiende klus. Als je gewend was aan de snelle en subtiele verwevenheid van woorden en gelaatsuitdrukkingen en gedachten en emoties die samen het communicatiepatroon tussen Tweede Foundationisten vormden, was het een zware opgave weer terug te vallen op uitsluitend de spraak. Het was zoiets als het opduwen van een grote kei met je armen en schouders, terwijl je een koevoet binnen handbereik hebt.

Rustig, zorgvuldig nalatend enige emotie te vertonen, zei Gendibal: 'Ik ben een klerk. Ja.'

'Ho! Jij ben een klark. Spreken wij nou niet vreemd taaltje? En kan ik niet zien dat jij een ben of zijn?' Hij maakte een spottende buiging met zijn hoofd. 'Zijnde, als jij zijn, klein en dorrig en wit en spitsneus.'

'Wat wil je van me, Toesman?' vroeg Gendiman onbewogen.

'Ik zijn Rufirant benaamd. En mijn voornaam is Karoll.' Zijn Toeslands accent werd merkbaar zwaarder. De r's rolden in zijn keel.

'Wat wil je van mij, Karoll Rufirant?' vroeg Gendibal.

'En hoe jij benaamd, klark?'

'Doet dat ertoe? Je kunt me "klerk" blijven noemen.'

'Als ik vraag, het doet ertoe ik antwoord krijgen, spitsneus klarkje.'

'Vooruit dan, ik ben Stor Gendibal en wil nu naar mijn werk.'

'Wat zijn jouw werk?'

Gendibal voelde hoe het haar in zijn nek overeind ging staan. Er waren anderen in de buurt. Hij hoefde zich niet om te draaien om te weten dat er nog drie Toesmannen achter hem waren. In de verte waren er nog meer. De mestgeur was sterk.

'Met mijn zaken, Karoll Rufirant, heb jij niets te maken.'

'Jij dat zeggen?' Rufirant verhief zijn stem. 'Makkers, hij zeggen wij niets te maken met zijn zaken.'

Achter hem schalde een lach en er klonk een stem. 'Hij hebben gelijk, want zijn zaken bennen boekenwroeten en compeuteren en da's naks voor echte mannen.' 

'Wat mijn zaken ook zijn,' zei Gendibal op vastberaden toon, 'ik ga daar nu heen.' 

'En hoe wou je dat doen, nietig klarkje?' vroeg Rufirant.

'Door langs je heen te gaan.'

'Dat zou je proberen? Ben je niet bang armgestopt te worden?'

'Door jou en al je makkers? Of alleen door jou?' Plotseling verviel Gendibal in het dialect van de Toeslanders. 'Durfste wel allene?'

Strikt genomen was het niet in de haak hem op deze manier te provoceren, maar het zou een massale aanval voorkomen en die moest worden voorkomen, omdat hij anders nog veel indiscreter middelen zou moeten toepassen.

Het werkte. Rufirants gezicht kreeg een nog norsere uitdrukking. 'Als er angst zijn, boekenboy, dan het jij bennen die vol is. Maak plaats, makkers. Ga naar achteren en laat hem langs. Kan hij zien of ik bang zijn allene.'

Rufirant hief zijn zware armen omhoog en begon ermee in het rond te maaien. Gendibal vreesde de boksvermogens van de boer niet, maar er bestond altijd wel een kansje dat een lukrake klap doel zou treffen.

Gendibal naderde hem voorzichtig en bewerkte ondertussen met subtiele snelheid Rufirants geest. Niet al te veel - heel lichtjes maar, ongemerkt - maar genoeg om de reactiesnelheid nèt iets te laag te maken. En vervolgens tastte hij in de geest van de anderen, waarvan er nu steeds meer naderbij kwamen. Gendibals geest, die van een Spreker, flitste virtuoos heen en weer. Nimmer bleef hij lang genoeg in een geest om daar een spoor na te laten, maar wel steeds lang genoeg om iets te ontdekken wat misschien nuttig kon zijn.

Hij sloop als een kat op de boer toe, op zijn hoede, alert, en opgelucht omdat niemand aanstalten maakte om tussenbeide te komen.

Rufirant sloeg plotseling toe, maar Gendibal zag het in zijn geest nog voordat de spieren van zijn tegenstander zich spanden. Hij deed een stap terzijde. De klap schoot rakelings langs hem heen en Gendibal stond daar nog steeds, niet van zijn stuk gebracht. De anderen slaakten een gezamenlijke zucht.

Gendibal deed geen poging de slag te pareren of te beantwoorden. Afweer zou zijn eigen arm verlammen en terugslaan zou geen effect hebben, want de boer zou zijn klappen moeiteloos incasseren.

Hij kon de man het beste maar behandelen als een stier en hem verlokken tot steeds nieuwe misslagen. Daardoor zou zijn moreel eerder worden gebroken dan door rechtstreekse aanvallen.

Als een stier, en luid schreeuwend, viel Rufirant aan. Gendibal was er op bedacht en week net voldoende opzij om de boer rakelings te laten missen.

Een nieuwe aanval. Opnieuw een misser. Gendibal hoorde nu het fluiten van zijn eigen adem door zijn neusgaten. De lichamelijke inspanning was gering, maar zijn poging geestelijke controle uit te oefenen zonder dat die controle ontdekt werd, was buitengewoon vermoeiend.

Hij zou dat niet lang kunnen volhouden. Hij masseerde zachtjes het angst-onderdrukkende deel van Rufirants geest, probeerde zo onopvallend mogelijk de ongetwijfeld bij de boer bestaande bijgelovige angst voor klerken aan te wakkeren en zei zo kalm mogelijk: ik ga me nu bezighouden met mijn eigen zaken.'

Rufirants gezicht vertrok van woede, maar eventjes bewoog hij zich niet. Gendibal kon voelen wat hij dacht. De kleine klerk leek weggesmolten - als door toverij. Gendibal voelde hoe de angst van de ander opflakkerde en een paar tellen...

Maar toen kreeg de woede van de Toeslander weer de overhand boven zijn angst.

Rufirant gilde: 'Makkers! Klark is een danser! Hij doen kwieke passen met voetjes en spotten met eerlijke Toesregels van klap om klap. Pak hem beet. Houd hem vast. Dan gaan we klap om klap doen. Hij mag eerste klap uitdelen, cadeau van mij - en ik zal laatste klap uitdelen.'

Gendibal vond de openingen tussen degenen die hem nu omsingelden. Zijn enige kans was zo'n opening lang genoeg te laten bestaan om er doorheen te kunnen glippen en weg te rennen, waarbij hij vertrouwde op zijn uithoudingsvermogen en zijn capaciteit de wil van de boeren te verdoven.

Hij sprong van links naar rechts en spande zijn geest tot het uiterste in.

Het zou niet werken. Zij waren te talrijk en de noodzaak binnen de regels van Trantoriaans gedrag te blijven legde hem te veel beperkingen op.

Hij voelde handen op zijn armen. Hij werd vastgepakt.

Nu zou hij tenminste een paar geesten daadwerkelijk moeten beïnvloeden. Dat was onaanvaardbaar en zou het einde betekenen van zijn carrière. Maar zijn leven, zijn leven, stond op het spel.

Hoe had dit kunnen gebeuren?


24


Het gezelschap van de Tafel was niet compleet.

Het was niet de gewoonte te wachten op Sprekers die te laat kwamen. En de Tafel was daar trouwens deze keer bepaald niet voor in de stemming, dacht Shandess. Stor Gendibal was het jongste lid, maar was zich daar in volstrekt ontoereikende mate van bewust. Hij deed alsof jeugdigheid op zichzelf een deugd was en ouderdom een soort slordige fout van mensen die beter hadden moeten oppassen. Gendibal was bij de andere Sprekers niet populair. Hij was trouwens, welbeschouwd, ook bij Shandess zelf niet bijster populair. Maar het ging nu niet om populariteit.

Delora Delarmi onderbrak zijn mijmeringen. Zij keek hem met haar wijde blauwe ogen aan. Haar ronde gezicht stond even vriendelijk en onschuldig als altijd en verborg (voor iedereen, behalve de andere Tweede Foundationisten van haar rang) een scherpe geest en felle concentratie.

Ze glimlachte en zei: 'Wachten wij nog langer, Eerste Spreker?' (De vergadering was nog niet formeel geopend, zodat zij, strikt genomen, een gesprek kon beginnen, hoewel anderen misschien liever hadden gewacht tot Shandess op grond van zijn titel als eerste zou spreken.)

Shandess gaf haar een ontwapenende blik en ging voorbij aan de kleine inbreuk op de hoffelijkheid. 'Normaal zouden wij dat niet doen, Spreker Delarmi, maar aangezien de Tafel vandaag speciaal bijeenkomt om Spreker Gendibal aan te horen, is het beter de regels niet al te strikt toe te passen.'

'Waar is hij, Eerste Spreker?'

'Dat weet ik niet, Spreker Delarmi.'

Delarmi's blik gleed langs de rechthoek van gezichten. Die bestond uit de Eerste Spreker en wat elf andere Sprekers hadden moeten zijn. Niet meer dan twaalf. In de loop van vijf eeuwen had de Tweede Foundation zijn macht en zijn verplichtingen uitgebreid, maar alle pogingen het aantal leden van de Tafel uit te breiden tot meer dan twaalf hadden gefaald.

Het waren er twaalf geweest na Seldons dood, toen de tweede Eerste Spreker (Seldon had zichzelf altijd beschouwd als de eerste in de rij) de Tafel had ingesteld en het waren er nog steeds twaalf.

Waarom twaalf? Dat aantal kon gemakkelijk verdeeld worden in groepjes van gelijke omvang. Het was klein genoeg om plenair te kunnen werken en groot genoeg om subgroepen in te stellen. Een groter aantal zou onhandelbaar zijn, een kleiner aantal te star.

Aldus luidden de verklaringen, maar in feite wist niemand waarom dat aantal was gekozen, of waarom het niet veranderd zou kunnen worden. Ach, zelfs de Tweede Foundation kon in sommige opzichten een slaaf worden van zijn tradities.

Deze gedachten kostten Delarmi niet meer dan een flitsend moment tijdens het in ogenschouw nemen, stuk voor stuk, van de gezichten, de geesten en tenslotte, met een sardonische blik, de lege stoel - de junior zetel.

Het stemde haar tevreden dat zij in het geheel geen sympathie voor Gendibal aantrof. Zij had altijd gevonden dat de jonge man even veel charme had als een duizendpoot en maar het beste als zodanig behandeld kon worden. Alleen zijn onmiskenbare kundigheden en talenten hadden tot dusverre verhinderd dat iemand openlijk voorstelde een proces tot verwijdering aan te spannen. (Slechts twee Sprekers waren afgezet - maar niet veroordeeld - in de gehele vijfhonderdjarige geschiedenis van de Tweede Foundation.)

De kennelijke verachting die sprak uit het missen van een vergadering van de Tafel was echter erger dan menige belediging en Delarmi bespeurde tot haar genoegen dat de geneigdheid een proces te beginnen weer een paar graadjes was toegenomen.

Ze zei: 'Eerste Spreker, als u niet op de hoogte bent van het doen en laten van Spreker Gendibal, zal ik u daar graag over inlichten.'

'Ja, Spreker?'

'Wie van ons weet immers niet dat deze jonge man' (zij liet zijn titel weg en dat ontging natuurlijk niemand) 'zich voortdurend ophoudt bij de Toeslanders? Ik vraag niet wat het doel daarvan is, maar hij bevindt zich nu bij hen en zijn belangen daar zijn kennelijk van groter gewicht dan die van deze Tafel.'

'Ik geloof,' zei een andere Spreker, 'dat hij er alleen wandelt of rent bij wijze van lichamelijke oefening.'

Delarmi glimlachte weer. Zij hield ervan te glimlachen. Dat kostte niets. 'De Universiteit, de Bibliotheek, het Paleis en alle terreinen daar omheen behoren ons toe. Het is een klein deel van de planeet als geheel, maar er is genoeg ruimte, geloof ik, om lichamelijke oefeningen te bedrijven. Zouden we maar niet liever beginnen, Eerste Spreker?'

De Eerste Spreker onderdrukte een zucht. Hij was volledig bevoegd om de Tafel te laten wachten of zelfs om de zitting te verdagen tot het moment waarop Gendibal aanwezig was.

Een Eerste Spreker kon echter niet lang goed functioneren zonder tenminste de passieve steun te hebben van de andere Sprekers en daarom was het nooit verstandig hen te irriteren. Zelfs Preem Palver was af en toe gedwongen geweest tot vleierij om zijn zin te krijgen. Bovendien was Gendibals afwezigheid inderdaad ergerlijk, ook voor de Eerste Spreker. De jonge Spreker moest maar eens leren dat hij niet zijn eigen wetten kon stellen.

En nu sprak hij als eerste in zijn functie van Eerste Spreker. 'Wij zullen beginnen. Spreker Gendibal heeft enige opzienbarende conclusies uit gegevens van het Primaire Kansenpatroon aan mij voorgelegd. Hij gelooft dat er een of andere organisatie bezig is het Seldon Plan nauwlettender te handhaven dan wij het zouden kunnen, en dat zij dit doet met het oog op eigen belangen. Daarom moeten wij hierover, naar zijn mening, om redenen van zelfbescherming meer van te weten zien te komen. U bent hierover allen ingelicht en deze bijeenkomst is bedoeld om u allen gelegenheid te geven Spreker Gendibal vragen te stellen, opdat wij tot enig besluit over een in de toekomst door ons te voeren beleid kunnen komen.'

In feite was het onnodig zelfs deze enkele zinnen uit te spreken. Shandess hield zijn geest open, dus zij wisten dit allen. Het spreken was enkel een kwestie van beleefdheid.

Delarmi keek snel om zich heen. De andere tien leken in te stemmen met het feit dat zij de rol van woordvoerster tegen Gendibal speelde. 'En toch kan Gendibal,' zei ze, zijn titel weer weglatend, 'ons noch beschrijven noch zeggen welke andere organisatie dat zou moeten zijn.'

Haar woordkeuze was onmiskenbaar van een soort die balanceerde op de rand van grove taal. Het was alsof zij wilde zeggen: ik kan uw geest analyseren, dus doe maar geen moeite mijn stelling te weerspreken.

De Eerste Spreker herkende de grofheid en nam snel het besluit deze te negeren. 

'Het feit dat Spreker Gendibal' (hij vermeed nauwgezet het weglaten van de titel en liet zelfs na dit feit in de klank van zijn stem te accentueren) 'niet weet en niet kan zeggen om welke organisatie het gaat, wil nog niet zeggen dat deze organisatie ook niet bestaat. Tijdens het grootste deel van hun geschiedenis waren de mensen van de Eerste Foundation niet op de hoogte van ons bestaan en in feite weten ze tegenwoordig ook nauwelijks iets van ons af. Betwijfelt u dat wij bestaan?'

'Uit het feit dat wij niet bekend zijn en toch bestaan,' zei Delarmi, 'volgt niet dat iets bestaat als het maar onbekend is.' Zij lachte een beetje.

'Dat is juist. Daarom moet de bewering van Spreker Gendibal met de grootste nauwkeurigheid worden onderzocht. Zij is gebaseerd op een zorgvuldige wiskundige bewijsvoering. Ik heb deze zelf nagelopen en dring er bij u allen op aan dat eveneens te doen. Zij is' (hij zocht naar een geestelijke uitstraling die zijn opvatting het beste vertolkte) 'niet zonder overtuigingskracht.'

'En die man van de Eerste Foundation, Golan Trevize, die in uw geest rondwaart zonder dat u hem noemt?' (Weer een grofheid en deze keer bloosde de Eerste Spreker een beetje.) 'Wat heeft hij ermee te maken?'

De Eerste Spreker zei: 'Spreker Gendibal is van mening dat deze man, Trevize, een werktuig is, wellicht zonder het zelf te weten, van die organisatie en dat wij hem dus niet mogen negeren.'

Delarmi leunde achterover in haar stoel en duwde haar grijzende haren van haar ogen weg naar achteren. 'Als deze organisatie in de een of andere vorm bestaat,' zei ze, 'en haar mentale vermogens inderdaad een groot gevaar zijn, en als zij zich echt verborgen houdt, is het dan waarschijnlijk dat zij zo openlijk zou optreden en gebruik zou maken van iets wat zozeer opvalt als een verbannen Raadsheer van de Eerste Foundation?'

Op ernstige toon antwoordde de Eerste Spreker: 'Men zou menen van niet. En toch heb ik iets vastgesteld wat mij verontrust. Iets wat ik niet begrijp.' Bijna onvrijwillig begroef hij de gedachte in zijn geest, bang voor de schaamte die het blootleggen ervan zou oproepen.

Ieder van de Sprekers constateerde deze geestelijke handeling en respecteerde de schaamte - hetgeen een strikte eis was. Ook Delarmi deed dat, maar zij deed het vol ongeduld. In de vereiste formele bewoordingen vroeg zij: 'Mogen wij u verzoeken uw gedachten kenbaar te maken, nu wij begrijpen en vergeven dat u schaamte gevoelt?'

De Eerste Spreker zei: Evenals u zie ik niet in op welke gronden verondersteld kan worden dat Raadsheer Trevize een werktuig zou zijn van de andere organisatie, en ook niet wat zijn nut zou zijn als hij dat wel was. Spreker Gendibal schijnt er echter van overtuigd te zijn en wij mogen de potentiële waarde van de intuïtie van iemand die zich heeft gekwalificeerd als Spreker niet terzijde schuiven. Daarom heb ik geprobeerd het Plan toe te passen op Trevize.'

'Op éen individueel persoon?' zei een van de Sprekers met zachte, maar verbaasde stem. Meteen daarna toonde de betrokkene berouw over het feit dat hij de vraag had doen vergezellen van een gedachte die duidelijk betekende: Wat een dwaas!

'Op een individueel persoon,' zei de Eerste Spreker, 'en u hebt gelijk. Wat ben ik een dwaas! Ik weet heel goed dat het Plan niet van toepassing kan zijn op individuen of zelfs op kleine groepjes van individuen. Niettemin, ik was nieuwsgierig. Ik extrapoleerde de Interpersoonlijke Snijpunten tot ver voorbij de redelijke grenzen, maar ik deed dat op zestien verschillende manieren en ging niet uit van éen punt, maar veeleer van een klein gebied. Ik maakte vervolgens gebruik van alle details die ons over Trevize bekend zijn - een Raadsheer van de Eerste Foundation blijft niet volslagen onbekend - en over de Burgemeester van de Foundation. Ik heb alles toen op éen hoop gegooid, nogal lukraak, vrees ik.' Hij zweeg even.

'Wel?' vroeg Delarmi. 'Ik neem aan dat u... Waren de uitkomsten verrassend?'

'Er waren geen uitkomsten. Dat zult u allemaal wel verwacht hebben,' zei de Eerste Spreker. 'Er kan nu eenmaal niets worden bereikt door uit te gaan van slechts een individueel persoon. Maar toch, toch...'

'Ja?'

'Ik heb mij veertig jaar lang bezig gehouden met het analyseren van uitkomsten en ik ben eraan gewend geraakt een duidelijk gevoel van de resultaten te hebben nog voordat de analyse voltooid is, en in dat geval heb ik mij maar zelden vergist. En hoewel er geen uitkomsten waren had ik in dit geval toch sterk het gevoel dat Gendibal gelijk heeft en dat we Trevize niet zonder meer mogen negeren.'

'En waarom niet, Eerste Spreker?' vroeg Delarmi. Zij werd kennelijk geremd door de krachtige gevoelens die uit de geest van de Eerste Spreker spraken.

'Ik schaam mij,' zei de Eerste Spreker, 'dat ik mijzelf ertoe heb verleid het Plan te gebruiken voor een doel waarvoor het niet geschikt is. Ik schaam mij voorts omdat ik mijzelf toesta te worden beïnvloed door iets dat puur intuïtief is. Toch moet ik dat, want het gevoel is heel sterk. Als Spreker Gendibal gelijk heeft, als wij vanuit een onbekende richting bedreigd worden, dan heb ik gevoelsmatig de zekerheid dat het Trevize zal zijn die de beslissende kaart bezit en speelt als de tijd daar is, dus op het moment dat onze zaken in een crisis verkeren.'

'Op grond waarvan voelt u dit?' vroeg Delarmi geschokt.

Eerste Spreker Shandess keek ongelukkig de tafel rond. 'Ik heb geen enkele reden. De psychohistorische wiskunde levert niets op, maar toen ik de ontwikkeling van de onderlinge relaties bekeek kwam het mij voor alsof Trevize de sleutelfiguur in het gehele patroon was. Wij moeten deze jongeman zorgvuldig in het oog houden.'


25


Gendibal wist dat hij niet op tijd terug zou zijn om de vergadering van de Tafel bij te wonen. Het zou zelfs kunnen dat hij helemaal niet meer terugkeerde.

Hij werd stevig vastgehouden en zijn geest tastte wanhopig in het rond om te bekijken hoe hij hen het beste kon dwingen hem los te laten.

Rufirant stond nu triomfantelijk voor hem. 'Jij nu klaar zijn, klark? Klap om klap, slag om slag, op Toesmanier. Kom, jij kleinste zijn, jij slaan als eerste.'

Gendibal zei: 'Zal iemand jou dan vasthouden, zoals ik word vastgehouden?' 

Rufirant zei: 'Laat hem los. Noe, noe. Allene zijn armen. Laat armen los maar houd benen vast. Wij willen geen dansen meer.'

Gendibal voelde dat hij op de grond werd gezet. Zijn armen waren vrij.

'Sla, klark,' zei Rufirant. 'Geef mijn een klap.'

En toen vond Gendibals zoekende geest ergens respons - verontwaardiging, een gevoel van onrechtvaardigheid en medelijden. Hij had geen keus, hij zou het risico moeten nemen dit gevoel regelrecht te versterken en vervolgens moeten improviseren op basis van...

Het hoefde niet! Hij had deze nieuwe geest nog niet aangeraakt en toch reageerde hij precies zoals Gendibal gewenst had. Precies.

Hij werd zich er plotseling van bewust dat een kleine gestalte gedrongen, met lange, verwarde zwarte haren en met wiekende armen zich als een dolle stier binnen zijn blikveld stortte en de Toeslandse boer woedend met stompen begon te bestoken.

Het was een vrouw. Gendibal bedacht grimmig dat het een bewijs was van zijn gespannenheid en zorgen, dat hij dit pas had bemerkt toen zijn ogen het hem lieten zien.

'Karoll Rufirant!' gilde zij tegen de boer. 'Bennen grote stier en grote lafaard. Klap om klap, op Toesmanier? Bennen twee keer groter dan klark. Als je mij aanvalt lopen je nog groter gevaar. Zal er roem zijn in hebben van zijn scalp? Schaamte, medunkt! Massa vingers naar jou wijzen zullen en allemaal zeggen zullen: daar gaat Rufirant, de beroemde babykiller. Overal zal lachen zijn, medunkt. Geen echte Toeslander zal met je drinken meer, geen echte Toesvrouw jou nog zien staan!' 

Rufirant probeerde de storm tot bedaren te brengen. Hij weerde haar slagen af en deed op verzoenende toon zwakke pogingen aan het woord te komen. 'Kom nou, Sura, hé, Sura...'

Gendibal merkte dat hij niet meer werd vastgehouden, dat Rufirant niet meer naar hem keek en dat de geesten van allen zich niet langer met hem bezighielden.

Sura schonk hem evenmin aandacht. Haar woede was uitsluitend tegen Rufirant gericht. Gendibal herstelde zich en zag nu uit naar methoden om die furie gaande te houden en de ongemakkelijke schaamte te versterken die zich meester maakte van Rufirants geest. Beide taken moesten zo subtiel en vaardig worden verricht dat zijn optreden geen enkel spoor naliet. Maar weer hoefde het niet.

De vrouw zei: 'Allemaal achteruit, jullie. Luister. Is het nog niet genoeg dat deze bonk Karoll als reus is tegenover deze dwerg? Moeten nog vijf of zes van jullie schaamte verdelen en terug naar boerderij met pochverhaal over dapperheid bij babykilling? "Ik hield jochies arm," een zal zeggen, "en reuzen Rufirantkerel mepte hem in gezicht toen hij niet kon terugslaan." En twee zal zeggen: "Maar ik voet vasthouden, ik ook dapper geweest bennen." En stinkerd Rufirant zeggen zal: "Ik hem niet te pakken krijgen op weg, dus mijn maatjes prikten hem vast en met hulp van allen zessen ik winnen."'

'Maar Sura,' zei Rufirant bijna smekend, 'ik zegde klark hij mag hebben eerste geefklap.'

'En bang je was voor de machtige klappen van zijn dunne armpjes, nietwaar, dikkop Rufirant? Kom mee. Laat hem gaan waar hij wil gaan. En de rest van jullie stilletjes naar huis, als jullie daar nog welkom bennen. Jullie maar hopen grote daden van vandaag gauw vergeten bennen. En dat zal niet gebeuren, want ik zal overal rondtoeteren, als ik mij nu nog kwaaier moet maken dan ik toch al ben op dit ogenblik. Duidelijk?'

Zij dropen af, met hangend hoofd, en keken niet meer om.

Gendibal keek hen na en wendde zich vervolgens weer tot de vrouw. Zij was gekleed in een bloes en een lange broek en aan haar voeten droeg zij primitieve schoenen. Haar gezicht was nat van het zweet en zij ademde zwaar in en uit. Haar neus was nogal groot en haar borsten zwaar (voor zover Gendibal dat uit de plooien van de loshangende bloes kon opmaken). Haar naakte armen zagen er gespierd uit, maar dat was geen wonder, want de Toeslandse vrouwen werkten samen met hun mannen op de velden.

Ze keek hem streng aan, met gekruiste armen. 'Wel, klark, waarom nog treuzelen ? Ga naar Klarkenplaats. Ben je bang? Zal ik begeleiden?'

Gendibal kon de transpiratiegeur ruiken in haar kleren die duidelijk niet kortelings een wasbeurt hadden gehad, maar onder deze omstandigheden zou het zeer onhoffelijk zijn iets van enige afkeer te laten blijken.

'Ik dank u, juffrouw Sura...'

'De naam bennen Novi,' zei ze op botte toon. 'Sura Novi. Zeg maar Novi. Meer bennen onnodig te zeggen.'

'Ik dank je, Novi. Je bent een grote hulp geweest. Ik wil me graag door jou laten begeleiden, maar niet omdat ik bang ben, nee, omdat ik je gezelschap op prijs stel.' En hij maakte een sierlijke buiging, zoals hij dat ook had kunnen doen voor een van de jonge vrouwen aan de Universiteit.

Novi bloosde, leek even onzeker en probeerde toen zijn gebaar na te bootsen. 'Het genoegen... mijnerzijds,' zei ze, alsof ze een woord had gezocht dat haar vergenoegdheid kon uitdrukken en tegelijk een vleugje cultuur had.

Ze liepen samen verder. Gendibal besefte wel dat elke ongehaaste stap nu zijn onvergeeflijke te laat komen aan de Tafel verergerde, maar inmiddels had hij de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis van wat er had plaatsgevonden en met ijzige tevredenheid liet hij de vertraging groter worden.

Toen de gebouwen van de Universiteit voor hen opdoemden bleef Sura Novi staan en zei aarzelend: 'Heer Klark?'

Kennelijk, zo dacht Gendibal, werd haar beleefdheid groter naarmate ze dichter kwam bij wat zij de Klarkenplaats noemden. Hij had even de neiging te zeggen: 'Praat je niet meer tegen je arme jochie, dan?' - maar dat zou haar nodeloos in verlegenheid brengen.

'Ja, Novi?'

'Zijn het heel fijntjes en rijk in Klarkenplaats?'

'Het is aardig,' zei Gendibal.

'Ik ooit droomde ik in Plaats zijn. En... ik klark zijn.'

'Op een dag,' zei Gendibal beleefd, 'zal ik het je laten zien.'

Haar blik op hem toonde duidelijk dat zij deze belofte niet opvatte als een pure beleefdheidsfrase, 'ik kan schrijven,' zei ze. 'Schoolmeester mij geleerd hebben. Als ik u een brief schrijf,' ze probeerde haar stem nonchalant te doen klinken, 'hoe kan die dan bij u komen ?'

'Schrijf gewoon: Sprekers Huis, flat 27. Zo komt hij beslist bij mij. Maar nu moet ik gaan, Novi.'

Hij boog opnieuw en weer probeerde zij hem na te doen. Ze vertrokken in tegengestelde richtingen en Gendibal zette haar meteen uit zijn gedachten. In plaats daarvan dacht hij aan de bijeenkomst van de Tafel en in het bijzonder aan Spreker Delora Delarmi. Zijn gedachten waren niet vriendelijk.