10

 

Ze kan niet gemist worden, had Diederik gezegd. Na de begrafenis, toen het leven zijn gewone loop weer hernam, drong de betekenis van die woorden pas ten volle tot hen door. Vera had het het moeilijkst van allen en dat was begrijpelijk, want geen moeder kan zonder intens verdriet afstand doen van haar kind. Uit menselijk oogpunt bezien is het een onnatuurlijke gang van zaken dat een ouder zijn kind overleeft Vera kon het niet aanvaarden en tijdens de kerkdienst die voorafging aan de begrafenis, had de predikant zijn preek een paar keer moeten onderbreken omdat Vera’s wanhoopssnikken hem diep raakten. Ze hadden het allemaal te kwaad gehad en menigeen had zich stil afgevraagd waarom de vader van Liese niet aanwezig was. Alleen de naasten wisten dat Wim Slotegraaf zijn ex-vrouw had gebeld. ‘Je ziet me niet op de begrafenis, ik heb in het ziekenhuis afscheid genomen van mijn dochter. Dat is voor mij voldoende, ik heb er geen behoefte aan om in de kerk aangegaapt te worden.’

Gelukkig dacht niet iedereen er zo over. De mensen van kantoor waren er allemaal geweest, behalve het meisje dat Lieses plaats had ingenomen Zij had Liese niet gekend, maar was blij dat ze desondanks een steentje bij kon dragen. Tijdens de rouwplechtigheid paste zij in Justines huis op de kleine Merel. Fons’ blik was telkens naar Justine gedwaald, hij had met haar te doen en zou haar wat graag tot steun zijn geweest Maar Justine zocht niet hem, zij koos haar vader als steunpilaar. Ze had dicht tegen hem aan gezeten; Gerard had onophoudelijk haar hand vastgehouden. Het was een droevige dienst geweest, na afloop was iedereen het daarover eens. Ieder van de aanwezigen ging toen weer zijns of haars weegs.

Evert Jan had Justine als laatste gecondoleerd en ernstig kijkend gezegd: ‘Ik wil je voorlopig niet op kantoor zien, Justine. Ik geef je alle tijd om je rustig in te leven in je “moederschap”, zie het maar als een soort zwangerschapsverlof.’

‘Dank je,’ had Justine ontroerd gezegd, ‘ik zal de komende tijd inderdaad aan de nieuwe invulling van mijn leven moeten wennen. Ik moet een crèche zoeken en de voormalige kamer van Liese moet tot babykamer worden omgebouwd. Het belangrijkste is echter dat ik... het moedertje spelen nog moet leren.’

Zo had iedereen zijn of haar zorgen, maar niemand wist wat Diederik op een dag met Vera te stellen kreeg. Vanaf het moment van Lieses heengaan had hij al gemerkt dat zij het niet aankon. Hij hield haar scherp in de gaten, probeerde haar afleiding te bezorgen door veel met haar in de buitenlucht te gaan wandelen. Hij durfde haar nauwelijks alleen te laten en toch kwam hij daar niet altijd onderuit. De bijeenkomsten van de AA gingen gewoon door en hij kon niet altijd verstek laten gaan. Ook moesten er boodschappen worden gedaan en Vera klaagde dat zij daar nog niet toe in staat was. ‘Als we bij de kassa staan voel ik dat de mensen me aangapen en ik verdraag hun medelijdende blikken niet.’ Het kon niet anders dan dat Diederik de deur wel eens achter zich dicht moest trekken en toen dat ook deze ochtend weer het geval was, sloop Vera kort na hem het huis uit.

Diederik was met de auto naar de supermarkt omdat die een eindje uit de buurt lag, Vera haastte zich te voet naar het winkeltje bij hen om de hoek. Ze kwam er wel eens vaker als ze snel een vergeten boodschap nodig had. Dat was nu het geval, vond ze, toen ze heel bewust een fles rode port kocht, een pak koeken en diverse soorten zoutjes. Bij het afrekenen schaamde ze zich voor haar hevig trillende handen, maar de winkelier knoopte daar een voor hem voor de hand liggende reden aan vast. ‘Doe maar kalm aan, mevrouwtje,’ zei hij goedig, ‘ik begrijp wel dat u een moeilijke tijd doormaakt en dat dat aan uw zenuwen vreet.’

Vera wees op de boodschappen en om haar gezicht niet te verliezen jokte ze: ‘We krijgen veel aanloop en dan moet je ondanks alles toch een goede gastvrouw zijn en wat gezelligheid proberen te scheppen. Maar dat valt niet mee.’ Thuis deed ze de koeken en de zoutjes in een trommel en ontkurkte ze de fles. En hoewel ze haar geweten voelde knagen, schonk ze voor zichzelf een glas in dat ze gulzig leegdronk als was het zuiver bronwater. Nadat ze even schielijk nog een glas achterover had geslagen verzuchtte ze hardop: ‘Hè... dit had ik nodig, hier knapt een mens van op.’

Het klonk manmoedig, maar toen Diederik thuiskwam stond de fles voor Vera op tafel en voordat hij zijn mond open kon doen hief ze een vol glas naar hem op. ‘Je ziet dat ik het niet stiekem doe...’ fluisterde ze met een hoogrode kleur van schaamte, daarna barstte ze uit in een niet te stuiten huilbui. ‘Ik heb het wéér gedaan,’ zei ze wanhopig snikkend, ‘toch weer, terwijl ik het niet wilde. Waarom is de aantrekkingskracht van de drank zo sterk en ben ik zo slap?’

Diederik was in een paar stappen bij haar, hij trok haar van de stoel op en leidde haar naar de bank. En met een arm vast om haar heen, streelde hij haar met de andere hand. ‘Elke verslaving heeft een lange, slepende nawerking,’ zei hij troostend. ‘Je hebt het ook zo verdraaid moeilijk en in dit overstelpende verdriet stelt mijn wil je te helpen zo bitter weinig voor. Ik begrijp het wel, lieveling, voor mij hoef jij je niet te schamen’

Vera liet haar tranen de vrije loop, haar lichaam schokte in Diederiks armen. ‘Ik mis Liese verschrikkelijk, ze was me zo dierbaar. En waarom mag ik Merel niet bij me hebben, zij is toch mijn kleinkind. Het enige dat Liese me naliet...’ Diederik probeerde geduldig haar op andere gedachten te brengen.

‘Liese heeft het zo gewild en dat moet jij accepteren. Zij zag in dat wij te oud zijn om een baby te verzorgen en groot te brengen. En daar had Liese gelijk in, dat zul je moeten toegeven, Vera.’

Deze schudde heel langzaam haar hoofd, ze veegde een paar hinderlijke tranen weg en bracht moeizaam uit: ‘Dat was niet haar enige reden. Ze durfde het kindje niet aan mij toe te vertrouwen, bang als ze was dat ik weer naar de fles zou grijpen. Liese wilde niet dat Merel een even moeilijk leven met mij zou krijgen als waar zij zich doorheen heeft moeten vechten Dat is de reden, Diederik, louter daarom heeft ze mijn kleinkind aan Justine gegeven. En dat doet mij zeer...’

‘Dat begrijp ik en dat kan ik aanvoelen,’ zei Diederik kalm, ‘maar als jij heel eerlijk tegen jezelf bent, zul je Liese geen ongelijk kunnen geven’

‘Dat is het nou juist,’ snikte ze opnieuw, ‘tot het allerlaatste moment van haar leven heeft Liese niet meer in mij durven geloven en hoe dat feit mijn zenuwen sloopt kan ik niet in woorden uitdrukken. Toen jij vanochtend de deur uit ging werd ik overspoeld door schuld en schaamte en zo kwam het dat ik naar de winkel rende om het spul te halen dat de pijn in mij kon verdoven...’

Diederik knikte begrijpend en nadat hij pijlsnel had nagedacht wees hij op de nog halfvolle fles. Hij vertrok geen spier toen hij zei: ‘Zal ik nog een glas voor je inschenken?’

Vera keek hem met grote ogen aan. ‘Hoe kun je dat nou voorstellen? Ik moet niet nog meer van dat afschuwelijke gif...’

Diederik glimlachte en nadat hij haar had gekust zei hij bewogen: ‘Dat wilde ik nou precies uit jouw mond horen, meisje! Kom maar, we gaan het samen vernietigen zodat het geen kwaad meer kan aanrichten’ Hij nam haar mee naar de keuken en boven de gootsteen hielden ze allebei de fles vast en lieten die klokkend leeglopen. ‘Ruik je hoe smerig alleen al de lucht ervan is?’ vroeg Diederik.

Vera knikte, ze verzweeg dat ze de prikkelende geur heerlijk vond, evenals de smaak In de huiskamer zei ze beschaamd en oprecht: ‘Ik heb er zo’n spijt van, Diederik.. beloof me dat je het tegen niemand zult zeggen dat ik diep in mijn hart nog altijd verslaafd ben? In verband met Merel mag vooral Justine het niet weten, dat begrijp je toch?’

Hij zei bedachtzaam: ‘Jij moet je uiterste best doen om niet jaloers op Justine te worden, Vera. Na afloop van de rouwplechtigheid in de kerk heb ik een gesprek gehad met Justines vader, Gerard van Egmond. De man maakte zich zorgen om Justine, hij vertrouwde mij toe: “Justine heeft de roep van haar hart gevolgd, daar moet ik me bij neerleggen, maar dat neemt mijn bezorgdheid om haar niet weg. Ik zie het kind als een blok aan haar been waarmee ze al haar kansen op het geluk in de liefde verspeelt. Fons Kloosterhuis wil niets liever dan haar én het kind van Liese gelukkig maken, maar zij houdt niet van hem. Dan houdt alles op. Maar er lopen geen bosjes mannen als Fons, de meesten hebben geen zin om het kind van een ander groot te moeten brengen.” Ik kon een heel eind in de stellingname van Gerard meegaan,’ zei Diederik, jou wil ik ermee duidelijk maken dat er geen reden is om jaloers te zijn op Justine van Egmond.’

‘Ik weet het allemaal wel,’ gaf Vera toe met een zucht die van heel diep kwam. ‘Maar toen ik laatst onverwachts even bij haar langsging omdat ik zo naar Merel verlangde, was Justine niet thuis. Siska Kloosterhuis fungeerde als oppas, zij zat Merel op haar schoot de fles te geven Toen was ik wel jaloers, dat mag je gerust weten. Van haar mocht ik Merel toen een schone luier geven, het zal wel lief en goed bedoeld zijn geweest, ik ervoer het echter als een soort aalmoes. Het is allemaal zo moeilijk, begrijp je dat dan niet, Diederik?’

‘Ja, lieve schat,’ bromde hij, ‘wat jij voelt leeft ook in mijn hart. Maar wij hebben elkaar, Justine staat alleen in de zorg om Lieses kind. En dat is geen peulenschilletje, daar ben ik van overtuigd!’

‘Dat besef ik ook wel,’ bekende Vera, en fluisterend voegde ze eraan toe: ‘En zij grijpt niet naar de drankfles... Voor ze afscheid van haar kindje moest nemen heeft Liese precies geweten wat ze wilde. Ik zie nu wel in dat ik haar wens moet respecteren Help je me, Diederik, om zonder de drank overeind te blijven? Ik kan het soms nog zo moeilijk geloven dat jij van mij kunt houden...’

Hij trok haar tegen zich aan en zei eenvoudig maar doeltreffend: ‘Jij bent mijn alles.’

Justine had er geen idee van hoe de mensen achter haar rug over haar dachten en spraken. Zij vond dat ze met volle tevredenheid terug kon kijken op de weken die voorbij waren gevlogen, want die waren voor haar leerzaam geweest. Ze zat Merel op haar schoot de fles te geven, en terwijl ze vertederd op het kleine kinderkopje neerkeek, mijmerde ze ongestoord. In het begin, toen ze pardoes alleen voor de zorg voor dit kleintje had gestaan, was ze de wanhoop wel eens nabij geweest. Ze was gewoon bang geweest voor alles. Als ze de baby in bad deed bibberde ze van angst dat ze het kind uit haar handen zou laten glippen en als het rustig lag te slapen ging ze om de haverklap kijken of er niets aan de hand was. Om Merel niet in haar slaap te storen had ze voortdurend op haar tenen door het huis geslopen en durfde ze geen radio of televisie aan te doen. Meer dan eens had ze toen gedacht: waar ben ik aan begonnen, ik kan het niet aan omdat ik niet de biologische moeder ben.

De enige die haar zorgen van destijds had doorzien, was Siska geweest. Pa en zij kwamen elke zaterdag bij haar op bezoek. Pa deed dan de tuin, en het was aandoenlijk om te zien hoe Siska zo’n hele dag voor oma speelde. Maar ze had zich tevens als een bezorgde moeder ontpopt, want op een keer had ze gezegd: ‘Ik wil je niet op de vingers tikken, Justine, toch moet er mij iets van het hart. Want zoals jij met Merel omgaat, maak je er een verwend popke van en de zure vruchten ervan zul jij later ongetwijfeld kunnen plukken!’

Niet-begrijpend had zij gevraagd wat ze dan verkeerd deed. Siska had haar toen geadviseerd: ‘Jij moet, net als voorheen, helemaal je eigen gang gaan. Merel moet aan de geluiden van het huis wennen, en je zult zien dat zij daar minder moeite mee heeft dan jij vermoedt. Ik hoop dat je me nu niet ziet als een bemoeizieke stiefmoeder, ik wil je alleen maar helpen.’

‘Je bent een lieverd,’ had zij oprecht gemeend tegen Siska gezegd. ‘Ik luister maar wat graag naar jouw goede raad. Jij hebt vijf kinderen grootgebracht, je weet waar je het over hebt! Ik zal beter mijn best doen, corrigeer me als je weer iets ontdekt waar Merel schade van zou kunnen ondervinden.’

Ze mocht Siska graag en dat kwam voornamelijk omdat zij pa zo gelukkig maakte. Met Vera was ze minder close en dat kwam waarschijnlijk door hetgeen Liese haar eens op het hart had gedrukt: hou er rekening mee dat mama een terugval kan krijgen en hou Merel dan uit haar buurt. Voor zover zij het wist dronk Vera niet meer, desondanks spookte Lieses waarschuwing altijd een beetje door haar hoofd. Van het een kwam dan haast automatisch het ander, want de enkele keer dat ze een oppas nodig had, koos ze voor Siska.

Justines gedachten werden onderbroken omdat Merel een boertje moest doen. Ze legde het kindje tegen haar schouder, gaf zachte klopjes op haar ruggetje en toen dat het gewenste resultaat opleverde zei ze prijzend: ‘Goed zo, dat lucht op, hè? Ga maar weer lekker drinken, het flesje is nog niet leeg en je maagje niet vol.’ Ze kuste het kleine voorhoofdje en zei intens vergenoegd: ‘Je bent mijn kleine schattekind, weet je dat! Jij en ik, we redden het samen uitstekend. Dat zullen we iedereen bewijzen!’

Merel had slechts belangstelling voor de speen, en toen Justine die in haar mondje stak zoog Merel dat het een lieve lust was. Justine droomde weer weg. Ze hield inmiddels zielsveel van het kleine vrouwtje en spijt dat ze de zorg voor haar op zich had genomen had ze allang niet meer. Merel was nu het doel in haar leven. Ze voelde zich nu ’s avonds en in de weekeinden niet meer eenzaam, soms wel een beetje moe; ze had niet verwacht dat een baby zoveel van je tijd en energie opslokte. Moe werd ze ook door haar veelvuldig gepeins over Liese. Ze miste haar nog verschrikkelijk en ze had het behoorlijk te kwaad gehad toen ze Lieses voormalige kamer moest ontruimen.

Al haar kleren en andere eigendommen waren nu weer bij Vera en Diederik, behalve de foto van Kevin. Ze had die in Lieses handtas gevonden en na een korte aarzeling had ze hem veilig weggeborgen. Later, als de tijd er rijp voor was, zou ze hem aan Merel geven. Het was dan aan haar wat ze ermee zou doen. Ze vond het niet ondenkbaar dat Merel, als ze volwassen was, op zoek zou gaan naar haar biologische vader. Dat hoorde je immers zo dikwijls, er waren tegenwoordig zelfs programma’s op tv, die mensen hielpen om een familielid op te sporen. Zover was het gelukkig nog lang niet, zij mocht voorlopig ongestoord moedertje spelen. Dat laatste was louter een woordspeling geworden, in werkelijkheid voelde ze zich moeder; als ze tegen Merel praatte noemde ze zichzelf mama. Later zou ze Merel alles vertellen over Liese. Wat zou die schat verrukt zijn geweest over de babykamer. Ze had het vertrek laten witten en verven, en ze had gekozen voor behang met beertjes erop. De witte wieg was een pronkstuk op zich, vond ze zelf, de overige meubeltjes kon ze met een handomdraai met Merel mee laten groeien. De kleertjes waren stuk voor stuk snoezig, het ontbrak haar kindje aan niets. Het was dan ook haar liefste wens dat Merel gelukkig opgroeide, haar wereldje moest er zonnig uitzien. Niet als dat van haar jonge moeder, dat vaak bedekt was geweest onder een grauwsluier van zorgen en verdriet. Dankzij haar moeder had Liese haar portie wel gehad en tot overmaat van ramp werd ze ongewild zwanger en kreeg ze ook nog een ongeneeslijke ziekte. Longkanker, terwijl Liese nooit gerookt had. Zij wist gelukkig beter, toch kon ze zich wel voorstellen dat er mensen waren die naar aanleiding van zoveel verdriet twijfelden aan Gods goede bedoelingen.

Merel had haar flesje leeg en Justine legde haar op de aankleedtafel om haar een schone luier te geven. En terwijl ze daar druk mee bezig was, zei ze tegen het kindje: ‘En nu ga je straks weer lekker in je wagen naar buiten, mama gaat lekker lui naast je zitten met een boek. Vandaag kan het nog, morgen is het gedaan met de pret. Ja, ja, kijk me maar aan met je donkere oogjes, het is toch echt waar, hoor!’ Ze nam het kindje op, kuste het kleine gezichtje en even later viel Merel in de kinderwagen in slaap en zat Justine met het opengeslagen boek in haar handen.

In plaats dat ze zich liet meeslepen door het boeiende verhaal, gaf ze zich opnieuw over aan haar gedachten. Ze had niets te veel tegen Merel gezegd, morgen ging ze weer naar kantoor. Ze was vier weken thuis geweest om het moederschap onder de knie te krijgen, nu vond ze het welletjes. Ze wilde weer aan de slag, ze was klaarblijkelijk geen moeder die voldoende had aan het huishouden en het verzorgen van haar kind. In de achter haar liggende weken was ze een paar keer met Merel naar kantoor geweest om er voor de gezelligheid even een kop koffie te drinken en om ‘haar’ kind te laten bewonderen. Ze waren allemaal verrukt over Merel, maar het was dan ook een prachtig kindje op wie zij apetrots was.

Tijdens een van die bezoekjes aan kantoor had Anneke, die op de afdeling Boekhouding werkte, geopperd: ‘Je zei daarnet dat je nog bezig bent met het zoeken naar een crèche, maar ik vraag me af waar die moeite goed voor is!’ Op haar niet-begrijpende blik had Anneke gezegd: ‘Zolang Merel alleen maar om de zoveel tijd gevoed en verschoond moet worden en verder niets doet dan slapen, kun je haar toch gewoon mee naar kantoor nemen? Tussen de bedrijven door kun je haar de fles geven en mocht jij in een bespreking zijn of weet ik veel, dan is er altijd wel iemand van ons die de verzorging van de baby op zich wil nemen. Mijn kinderen zijn al groot, maar dit kleintje heeft mijn hart al gestolen, ik zou haar wat graag willen vertroetelen, hoor!’

Zij vond Annekes voorstel zo gek nog niet, ze had overleg gepleegd met Evert Jan en ook hij had er niet afkeurend tegenover gestaan. ‘Als ze de boel niet bij elkaar brult en de mensen daardoor niet van hun werk houdt, vind ik het best.’ Ze was Anneke reuze dankbaar, want nu was de kans groot dat Merel over een poosje toch naar de crèche kon die zij op het oog had omdat die bijzonder goed bekendstond. Op het moment was er echter geen plaats, maar men had haar ervan verzekerd dat daar vanwege de doorstroming verandering in kwam. De crèche waar zij begerig haar oog op had laten vallen, had alles in huis wat kinderen zich konden wensen. Toen ze zich had laten inschrijven had een van de leidsters haar alles laten zien. De grote achtertuin was zonnig en voorzien van een zandbak en andere speelattributen voor kleine kleuters. Er was een apart gedeelte afgeschermd voor baby’s die nog in de kinderwagen lagen. Ze had echter een bijzonder goede en vertrouwenwekkende indruk gekregen toen men haar de inhoud van de koelkast had laten zien. Die stond vol verse producten en een overdaad aan diverse soorten fruit.

Ze zou straks nog even bellen, besloot Justine om de mensen op de hoogte te stellen van de nieuwe ontwikkelingen en te vragen of ze aan haar wilden denken zodra er een plekje vrijkwam. Het zal in het begin best wel een vreemde gewaarwording zijn, dacht ze, om je kind overdag aan vreemden toe te vertrouwen. Het kon echter niet anders; er moest brood op de plank komen en daar moest werk voor worden verricht. Bovendien verlangde ze weer naar de plek achter haar bureau, daar was ze nu eenmaal carrièrevrouw voor. Met Merel en mij zal het allemaal wel goed komen, dacht Justine monter. Voordat ze zich werkelijk in het boek verdiepte keek ze omhoog naar de strakblauwe lucht, waar geen wolkje in te ontdekken viel. En terwijl ze hoopte dat dit zonnige weer een vingerwijzing naar haar toekomst zou zijn, vergat ze te bedenken dat er soms zomaar wolken kunnen verschijnen die uit het niets lijken op te doemen.

 

Merel was inmiddels drie maanden en sinds een paar weken ging ze naar de crèche die Justine voor haar op het oog had gehad. In de achter hen liggende tijd hadden de vrouwelijke collega’s van het kantoor zich elke dag verdrongen om Merel de fles en een schone luier te mogen geven, nu misten ze haar meer dan ze hadden kunnen vermoeden. De leidsters van de crèche hadden Merel nu op hun beurt in hun hart gesloten en Justine werd meer dan eens geprezen. ‘Behalve opvallend mooi is ze ontzettend zoet en gemakkelijk. Als je niet beter wist zou je niet geloven dat Merel een zevenmaandskindje is! Ze heeft totaal geen achterstand, het is een kerngezonde, blije baby. Als je je over haar wagen of bedje buigt geeft ze je meteen een lief lachje. Ze produceert al vrolijke geluidjes.’

Justine hoorde dit soort complimentjes met tegenstrijdige gevoelens aan. Enerzijds deden ze haar goed en streelden ze haar moedertrots, anderzijds gaven ze haar echter steekjes in het hart. Ze kon het niet goed verdragen dat anderen de ontwikkelingen van Merel dagelijks volgden en dat zij slechts in de weekeinden haar hart mocht ophalen. Ze pikte hier en daar wel eens wat op en zo had ze gehoord dat sommige werkende moeders hun kind ’s avonds na de laatste voeding niet meteen naar bed brachten zoals dat volgens haar hoorde, maar er uren mee lagen te spelen. Zogenaamd om de schade voor het kind in te halen. Daar was zij het niet mee eens, ze vond het een egoïstische gedachtegang, waar slechts de ouder profijt van had, maar waar het kind schade van ondervond. Zij bracht Merel stipt op tijd naar haar bedje, tijdens de weekeinden speelde ze met het kindje en observeerde ze haar lichamelijke en geestelijke vorderingen.

Helemaal tevreden met deze gang van zaken was ze echter niet, ze vond en voelde dat ze te weinig tijd voor Merel had. Ze vroeg zich tegenwoordig dan ook vaak af hoe kort het nog maar geleden was dat zij zichzelf niet zonder trots een carrièrevrouw had genoemd. Toen had ze Merel nog alle dagen om zich heen gehad en had ze niet geweten wat ze miste als Merel naar de crèche ging. Daar was ze inmiddels achter gekomen en meer dan eens dacht ze nu: als ik geld genoeg had zou ik mijn baan er onmiddellijk aan geven. Wat is er nou mooier voor een moeder, dacht Justine, om zelf als eerste de ontwikkelingen van je kind te mogen zien en meemaken? Ze bleef werken omdat ze domweg geld moest verdienen, niet omdat ze als huisvrouw zou afstompen, zoals er wel eens werd gezegd. Dat vond ze zo’n kolder, vrouwen die dat beweerden durfden volgens haar niet voor hun mening uit te komen.

Zij was er voor zichzelf van overtuigd dat niemand voor z’n lol werkte, maar uitsluitend om geld te verdienen. De titel carrièrevrouw was een modeverschijnsel geworden. Waar zij volop aan mee had gedaan, totdat ze naar de stem van haar hart had durven te luisteren.

 

Justine zat deze avond zo diep in gepeins verzonken dat ze zich zowat lam schrok toen de telefoon ging. Ze nam de draagbare telefoon die naast haar op een bijzettafeltje lag en nadat ze zich bekend had gemaakt en ze de stem van haar vader hoorde, schoot ze in de lach en zei ze in de hoorn: ‘Ha, die pa! Wil je wel geloven dat je me zowat een doodsschrik bezorgde!’

Gerard van Egmond lachte eveneens. ‘Daar was ik me niet van bewust, heb je zo’n slecht geweten dat je al schrikt als de telefoon overgaat?’

‘Nee hoor, ik zat te mijmeren en was even helemaal van de wereld. Is er iets, of bel je gewoon maar voor de gezelligheid?’

‘Ook dat, maar ik heb tevens een nieuwtje te melden. Jij weet wat ik destijds te stellen heb gehad met Jurgen Bos en ik vond dat jij nu het prettige van de zaak Jurgen ook moest weten. Hij stond vanavond namelijk plotseling bij ons voor de deur met een enorme bos bloemen en een vuurrood gezicht. Dat vertelde mij dat de gang naar mijn huis voor de jongen niet gemakkelijk was geweest. Ik heb hem binnengelaten en al snel merkten Siska en ik dat er van de vroegere branieschopper niets over was gebleven. Hij vertelde met gebogen hoofd dat hij een paar keer door de politie was opgepakt, maar dat hij zijn leven nu wilde beteren. Hij zei letterlijk: “Ik heb u het leven verschrikkelijk zuur gemaakt, meneer Van Egmond, en daar heb ik nu heel erg spijt van. Ik pestte u opzettelijk, waarom weet ik niet... ik had er toentertijd gewoon plezier in. Ik vond het leuk en achteraf bezien was dat behoorlijk stom. Ik moest u dit van mijn vader persoonlijk gaan zeggen. Wilt u... de bloemen aannemen en mij vergeven?” ’

Voordat Gerard verder kon gaan zei Justine: Jou kennende, heb je dat zonder enige terughoudendheid gedaan. Is het niet, pa?’

‘Ach ja,’ antwoordde Gerard, ‘wat moet je anders met zo’n opgeschoten lummel? Ik ben blij dat hij tot inkeer is gekomen, nu komt er hopelijk nog iets van hem terecht. Ik vond het goed nieuws en Siska zegt ook dat haar avond niet meer stuk kan. Zo zie je maar weer, meisje van me, dat alle goede dingen van het leven langzaam maar zeker weer netjes op hun plaats schuiven. Met jou gaat het ook goed en dat is mij heel wat waard. Toch maak ik me nog wel eens zorgen om jou, want ook al heb je nu een kind om voor te zorgen, toch ben je nog steeds alleen. Dat zou ik graag anders willen zien, verder ben ik tevreden over je. Je ziet er tegenwoordig weer stralend uit en dat doet mij deugd. Houden zo, hoor Justine!’

Zij lachte. ‘Ik zal mijn best doen, pa!’ Voor Merel, dacht ze nadat de verbinding verbroken was, want haar geluk is mijn geluk. Ik geef haar dat wat ik lange tijd voor Allard had bewaard. En geen mens mag tussen haar en mij komen, degene die dat waagt is nog niet jarig! Ze proestte om het denkbeeldige dreigement dat volgens haar werkelijk nergens op sloeg.

Op dat ogenblik kon Justine ook niet weten dat er de volgende dag iets zou gebeuren waarvan zij geen proestbui zou krijgen.