3
Het was 1 april, vier maanden later, en deze ochtend stond Vera Blomkist even stil bij de tijd. Niet zonder trots bedacht zij dat ze in al die achter haar liggende maanden geen druppel drank meer had gedronken. Haar hulpverleners van de AA prezen haar telkens om haar doorzettingsvermogen, zelf wist ze maar al te goed dat ze het zonder hun steun niet zou redden. Want als ze in de supermarkt was oefenden de schappen met wijn en sherry een nog haast magnetische aantrekkingskracht op haar uit. Onlangs had ze zelfs besluiteloos met een fles rode port in haar handen gestaan. Eén glaasje, vanavond voor het naar bed gaan kan geen kwaad, had ze het drankduiveltje in zich horen fluisteren. Ze wist echter deksels goed dat één rumboon of een kersenbonbon haar meer kwaad dan goed kon doen en resoluut had ze de fles teruggezet. Destijds had ze niet alleen zichzelf naar de ondergang gedronken, ze had Liese met zich meegesleept. Alleen al voor haar dochter moest ze haar uiterste best blijven doen, dat was ze aan Liese verplicht. Ze schaamde er zich nog altijd verschrikkelijk voor dat ze het zover had laten komen. Liese wilde er geen woord meer over horen, ze zei steevast dat het verleden tijd was, over en voorbij.
Nee, liefkind, dacht Vera stil, zolang ik me nog met je vader verbonden voel, zal het voor mij niet over zijn. Sinds de scheiding droeg ze weer haar meisjesnaam Blomkist, ze voelde zich echter nog altijd mevrouw Slotegraaf. Er ging geen dag voorbij dat ze niet aan Wim dacht. Dat was niet alleen vervelend, het feit bewerkte slopend haar zenuwen. Ze kon er niet in berusten dat Wim haar had ingeruild voor een vijftien jaar jongere vrouw. Eens waren ze vol toekomstdromen getrouwd. Ze was echter maar een poosje echt gelukkig geweest, want al heel gauw was ze erachter gekomen dat Wim er stiekem een vriendin op na hield. Natuurlijk had ze hem daarop aangesproken, haar verwijt was niet mals geweest. Wim had zijn schouders er echter over opgetrokken, en gezegd dat hij alleen van haar hield. ‘Je moet er niet zo kinderachtig over doen,’ hij had gezegd, ‘elke man maakt wel eens een slippertje, ik ben heus geen uitzondering op de regel. Verandering van spijs doet eten. Zo denkt een man daarover, dat ligt verankerd in zijn genen.’
Ze had het hem niet kunnen vergeven, ze probeerde het slechts te vergeten. Zodra we samen een kind hebben, had ze hoopvol gedacht, waar ook Wim verantwoordelijk voor zal moeten zijn, verliest hij vast zijn wilde haren. Haar liefste wens bleef jaar na jaar echter onvervuld. Ondanks bezoeken aan de huisarts, nare onderzoeken in het ziekenhuis, raakte ze almaar niet zwanger. Op den duur gaf ze de moed op. Er was geen hoop en het enige dat ze nog zouden kunnen doen, was een kindje adopteren. Dat idee liet haar toen niet meer los, het werd een obsessie. In hevig verlangen deelde ze haar toen liefste wens met Wim; ze probeerde hem ervan te overtuigen dat zo’n adoptiekindje hen niet alleen gelukkig zou maken, maar dat zij ook ontzettend veel voor een ouderloos kind konden betekenen. Wim wilde er helaas niets van weten en toen zij erover door bleef gaan gaf hij haar boos te verstaan dat haar gezeur over een baby hem de keel uithing. Hij wilde er geen woord meer over horen, of ze dat in haar oren wilde knopen! Zij zweeg om hem niet nog meer tegen zich in het harnas te jagen en droeg het gemis in stilte met zich voort. En toen opeens gebeurde er een groot wonder, daar was ze nog steeds van overtuigd. Ze was al zesendertig jaar toen ze opeens spontaan zwanger bleek te zijn. Ze kon haar geluk niet op, haar dankbaarheid was te groot voor woorden geweest Ze had het Wim pas verteld toen ze er honderd procent zeker van was en hij had haar een tijdje stomverbaasd aangezien voordat hij had gezegd: ‘Van jou kun je toch ook werkelijk alles verwachten, ik mag een boon worden als het niet zo is!’
‘Ben jij er dan niet blij mee?’ had ze toen zacht gevraagd.
Wim had haar bang gemaakt met zijn antwoord: ‘Dat kan ik pas zeggen als het er is. Gezien je leeftijd is er alle kans op een mismaakt kind en daar, Vera, zal ik niet blij mee kunnen zijn.’
Die uitlating had haar zeer gedaan en aan het denken gezet. Wim had immers niet helemaal ongelijk, ze zou zevenendertig zijn als het kindje geboren werd en op die leeftijd was het risico waar Wim op had gewezen, niet uitgesloten. Ze was onzegbaar dankbaar geweest toen Liese geboren werd en ze even gaaf als gezond bleek te zijn. De hoop dat Wim haar ter wille van hun dochter trouw zou blijven, bleek algauw ijdel. Zonder te blikken of te blozen placht hij erover te zeggen: ‘Ik heb aan één vrouw niet genoeg, ik moet er een “speeltje” bij hebben. Zo eenvoudig ligt dat voor mij, zeur er dus niet over, maar leg je erbij neer.’
‘Stel dat je van een van je avontuurtjes gaat houden, meer misschien dan van mij, wat dan, Wim?’
‘Dan is het voor jou kiezen of delen,’ had hij kalm gezegd. ‘Je kan hier dan blijven wonen en haar met mij delen, of bij me weggaan. Die keuze zal geheel aan jou zijn.’
Op een voor haar kwade dag had ze een keuze moeten maken. Samen met Liese was ze teruggegaan naar haar geboortestad. Niet om er opnieuw gelukkig te worden, want zonder Wim was dat voor haar onmogelijk. Ja, bedacht ze schamper, zo’n onnoemelijke stommerik ben ik nou eenmaal. Terwijl ik inmiddels allang weet dat hij nooit echt om me heeft gegeven, blijf ik me hoopvol aan hem vastklampen. Ze was nu zevenenvijftig jaar, maar ze leek op een vrouw van in de zestig. De jaren van overmatig drankgebruik hadden hun sporen nagelaten. Op haar vroegtijdig verouderde gezicht en in haar hart. Toen ze nog hopeloos verslaafd was, had ze vaak gedacht aan zelfdoding. Ze was dankbaar dat God haar daarvoor had behoed. Om Liese, alleen om haar. Hoewel ze nu al maanden ‘droog’ stond en daar gepast trots op was, vroeg ze zich nog dikwijls af of het leven dan inderdaad zo mooi en de moeite waard was als haar hulpverleners steeds maar weer beweerden. Zij hoefde beslist geen tachtig te worden, zeventig was volgens haar al heel wat Dat duurde echter nog dertien jaar, voor haar gevoel een eeuwigheid.
Na een loodzware zucht gaf ze zichzelf een reprimande: kom op, je moet iets gaan doen waarmee je je zinnen kunt verzetten! Als Liese straks thuiskwam, moest zij een opgewekte moeder aantreffen, geen vrouw die in zwaarmoedigheid haar eigen leven zat te vergallen. Ze moest voorwaarts, was er maar iemand die haar zei waar naartoe. Vera keek om zich heen in de kraakheldere huiskamer en besloot toen om de schone ramen nog maar eens te gaan lappen. Terwijl ze het volkomen nutteloze karwei onder handen nam, dwaalden haar gedachten naar Liese en plooiden haar lippen zich in een gelukkig lachje. Liese stond weer volop in het leven, ze was een gelukkig jong meisje en uit dat feit putte zij tegenwoordig moed en troost Na een korte inwerkperiode werkte Liese alweer geruime tijd zelfstandig op het kantoor van de woningstichting. Ze kwam elke avond vol verhalen thuis en steeds klonk Lieses blijde snaterstem haar als zoete muziek in de oren.
Liese kon met al haar collega’s goed overweg, maar ze adoreerde Justine van Egmond zowat. Zij had Justine een keer ontmoet en ze had haar meteen erg aardig gevonden. Justine was gewoon een vriendelijke vrouw, ze zag er bovendien charmant uit. Het had haar verbaasd dat er op haar gezicht geen sporen lagen van ongekend verdriet. Liese had haar verteld wat Justine van Egmond allemaal had meegemaakt. Ze was ervan geschrokken en had zich afgevraagd waarom zo iemand dan niet aan de drank verslaafd raakte. De ene mens was de andere niet, dat was zonneklaar. Ze vond het geweldig fijn voor Liese dat zij in Justine een lieve vriendin had gevonden. Dat mocht ze gerust zo stellen, want daar kwam het op neer. Op zaterdagmiddag gingen Justine en Liese regelmatig samen de stad in en hoe vaak was het al niet gebeurd dat Liese op een avond de deur uitging omdat ze bij Justine was uitgenodigd? Uit Lieses verhalen merkte zij op dat Justine vertrouwelijk tegen haar dochter was en soms vertelde Liese haar het een en ander. Iets waar geen kwaad in school, wat geen geheim was tussen Justine en haar.
Bijvoorbeeld dat Justines vader, Gerard van Egmond, de vrouw had ontmoet met wie hij als jonge vent een tijdje verkering had gehad. Dat was inmiddels allang geen geheim meer. Ze vond het mooi dat die twee mensen samen opnieuw gelukkig mochten worden. Een andere keer had Liese verteld dat Justine graag op eigen benen wilde staan en dat vond zij begrijpelijk Ze was bijna net zo blij geweest als Liese toen zij vertelde dat Justine een huis had gekocht. Het was een vrijstaand huis in Haren, een plaats die haast tegen Groningen aanleunde. Volgens Liese had het huis een heel eigen gezicht Ze had opgetogen verteld: ‘Het is knus klein, het heeft een rieten dak, de vriendelijkheid ervan straaltje van ver al tegemoet!Justine was van plan om iets te huren, maar onze directeur, Evert Jan Lambeek, heeft haar overgehaald om een huis te kopen. Hij heeft verschillende berekeningen voor haar gemaakt en Justine ervan weten te overtuigen dat een koopwoning naar je toe groeit en dat een huurhuis niets teruggeeft.’
Vera nam een volgend schoon raam onder handen en mijmerde ongestoord verder. Een maand geleden hadden de vorige eigenaren het huis verlaten en inmiddels hadden Justine en Liese al heel wat zweetdruppeltjes in het huis liggen. Liese hielp Justine vrijwel elke zaterdag met schoonmaken, de beide vrouwen hadden zelfs de slaapkamers van een nieuw behangetje en een kwast verf voorzien. Mannelijke collega’s van kantoor hadden de tuin voor hun rekening genomen en volgens Liese stond het huis nu kant en klaar te wachten op de nieuwe bewoonster. Liese was helemaal weg van de inrichting van het huis, ze had dromerig verlangend gezegd: ‘Het zou best van mij mogen zijn, het is precies mijn smaak. Het duurt echter nog wel even voordat ik een eigen huis zo mooi kan inrichten. Dat houdt in dat jij me voorlopig nog niet kwijt bent, mam!’
Alsof zij daarop zat te wachten! Ze moest er niet aan denken dat Liese het huis uit zou gaan, maar dat liet ze vanzelfsprekend niet merken. Eens zou die tijd heus aanbreken, Liese spaarde ervoor alsof haar leven ervan afhing. En als dat zo was, mocht en wilde zij het meisje niet tegenwerken. Ze gunde Liese het geluk en om dat te laten blijken, stimuleerde ze haar in haar spaarwoede door regelmatig een bedrag op haar spaarrekening te storten. Liese deed er soms bezwaarlijk over, maar dan zei zij zoals het was: ‘Vroeger verbraste ik het geld aan de drank, deze bestemming is een stuk beter. Het geeft me geen kater, maar een bijzonder goed gevoel!’
‘Ik vind het grandioos van je dat je er niet moeilijk over doet dat ik mettertijd op mezelf wil wonen,’ had Liese onlangs gezegd.
Zij had een arm om haar heen gelegd. ‘Je bent geen uitzondering op de regel, lieverd. De meeste meisjes van jouw leeftijd wonen op kamers en staan dus op eigen benen. Ik ben dolgelukkig dat ik geen struikelblok meer voor je ben en dat jij je nu kunt ontplooien zonder zorgen te hebben om mij. Ik heb je te lang en te zwaar belast Dat spijt me genoeg, Liese...’
‘Ik heb met liefde voor je gezorgd,’ had Liese ernstig gezegd en vervolgens had ze er lachend aan toegevoegd: ‘Maar de moeder die ik nu heb is me duizendmaal liever dan degene die destijds vaak niet meer op eigen benen kon staan! Als ik daaraan terugdenk!’
‘Doe dat maar liever niet,’ bad zij Liese geadviseerd, terwijl ze zelf niet anders deed dan denken aan de tijd waarin ze vaak laveloos was geweest Uit puur verdriet en wanhoop. Ze was de drank gelukkig de baas geworden en het deed haar meer dan goed dat ze niet totaal verbitterd uit de strijd te voorschijn was gekomen. Hoewel ze meestal niet wist hoe ze haar dagen moest vullen en haar hart huilde om degene die ze verloren had, kon ze desondanks blij zijn met het geluk van anderen. Met dat van Liese in de eerste plaats, maar het deed haar ook goed dat Justine van Egmond binnenkort haar vleugels kon uitslaan om een nieuw leven tegemoet te vliegen. En was het niet mooi dat haar pa het nu zonder haar kon stellen omdat een andere vrouw hem haar zorg en liefde gaf?
Ze kende Gerard van Egmond slechts uit de verhalen van Liese, maar ze kon wel nagaan dat die man zich in de zevende hemel waande. Dat grote geluk gun ik hem, dacht Vera glimlachend. Als dat niet zo was, zou ik me trouwens moeten schamen, want dan was ik tot op mijn botten verbitterd. Nu heb ik het tot daar alleen maar koud en Wim vertikt het om mij te verwarmen. Wat ik zo nodig heb, geeft hij gul aan een ander. Waarom wordt het menselijke geluk niet een beetje eerlijker verdeeld?
Vera Blomkist liep naar de keuken en kiepte de emmer leeg in de gootsteen. Ze zag wel dat het water schoon was gebleven, maar ze had er geen erg in dat de eenzame traan die over haar wang biggelde even helder was als het water dat zijn weg zocht naar het riool. Ze beschouwde zichzelf niet als verbitterd, maar wel als beklagenswaardig.
Die ochtend, op het moment dat Vera veronderstelde dat Gerard van Egmond zich in de zevende hemel waande, stak hij met trillende handen de sleutel in het slot van de voordeur van zijn huis. Even hierna liet hij zich in de huiskamer in zijn stoel zakken en toen zag hij er beslist niet uit als een man die zich in de zevende hemel op een roze wolk laat voortdrijven. Hij wierp een blik op de klok, zag dat het goed elf uur was en schudde vertwijfeld zijn hoofd. Vanaf dit moment, bedacht hij, moest hij leren dat de tijd voor hem volstrekt onbelangrijk was. Hij was pardoes werkloos geworden en kon de uren van de dag voortaan naar eigen goeddunken invullen. ‘Ik ben geschorst, zogenaamd met ziekteverlof naar huis gestuurd,’ mompelde hij binnensmonds. Goeie genade... hij trilde nog steeds over al zijn leden en was zo uit balans dat hij nauwelijks meer wist wat er precies was gebeurd. Ja, hij had Jurgen Bos te grazen genomen, dat wist hij nog deksels goed. Vanochtend was de bom gebarsten, elk detail ervan stond in zijn geheugen gegrift. Wat er daarna gebeurde, had hij als in een roes beleefd. Hij had opeens in de lerarenkamer gezeten, de directeur had hem een glas water gegeven. ‘Rustig nou maar. Man, je trilt als een juffershondje!’ Dat mag geen wonder heten, dacht Gerard. Hij sloot zijn ogen en onmiddellijk beleefde hij opnieuw zijn laatste ochtend voor de klas. Die was rumoeriger geweest dan ooit, zijn stemverheffing werd op den duur een schreeuw om orde en rust. Jurgen Bos - natuurlijk was hij het geweest! - had met zijn voeten op de grond gestampt, met zijn vuisten op zijn lessenaar getrommeld en de klas opgejut: ‘Het begin is er, nu is het zaak om de vaart erin te houden! Meneer krijgt al een rood hoofd, zou dat van woede komen of... van verliefdheid?’
De klas had in een deuk gelegen, hij had gevoeld dat zijn bloeddruk steeg. Hij was naar Jurgen toe gelopen, had hem indringend aangezien en gesist: ‘Wat zou ik die grote bek van jou graag dichtslaan, kerel! Ik moet me beheersen, maar anders...’
Jurgen was gaan staan, waarom wist hij niet. Gerard herinnerde zich het onbewogen gezicht waarmee de jongen had gezegd: ‘Maak je dreigement maar waar, dan zul je wat beleven. Je bent een miezerig mannetje, je verdient geen nieuwe vrouw. Ik hoop maar één ding: dat zij zich ook te pletter rijdt, net als dat eerste teringwijf van je!’
Dat was de druppel geweest die de emmer deed overlopen. Geen mens had het recht om zijn Martientje te beschimpen, van Jurgen Bos pikte hij dat al helemaal niet. Hij had een rood waas van ongekende woede voor de ogen gekregen en voordat hij er zelf op verdacht was geweest, had hij Jurgen een stomp gegeven die op zijn gezicht terechtkwam. De linkerwang kleurde rood en zwol op, het bloed spoot uit zijn neusgaten. De branieschopper schreeuwde als een mager speenvarken en opeens waren er collega’s van hem in de klas geweest. De een nam de klas van hem over, de ander bracht hem naar de lerarenkamer. Toen hij daar een klein beetje tot bezinning kwam, hoorde hij van de directeur dat men de ouders van Jurgen van het incident op de hoogte had gesteld en dat men voor alle zekerheid een arts bij Jurgen had laten komen. Die had snel geconstateerd dat er slechts sprake was van een bloedneus en een bloeduitstorting op een van zijn wangen. Jurgen was naar huis gebracht om er van de schrik te bekomen. Zijn moeder had over haar toeren gedreigd dat zij het er niet bij liet zitten. ‘Ik laat mijn eigen kind niet aftuigen door een leraar die denkt dat hij boven de wet staat. Hij hoort er meer van, reken maar!’
Zijn verweer tegenover de directeur was zwak geweest, vond hijzelf.
‘Jurgen Bos doet niet anders dan het bloed onder mijn nagels vandaan halen. Ik heb er geen spijt van dat ik hem te grazen heb genomen, het spijt me wel dat ik mijn drift niet onder controle had.’
‘Jurgen Bos staat bekend als de moeilijkste jongen van de hele school,’ had de directeur troostend gezegd. ‘Hij is echter het lievelingetje van zijn moeder, en haar dreigementen moeten wij serieus nemen Er kan een boel narigheid uit voortvloeien, het is het verstandigste dat we dat vóór zijn. Begrijp je waar ik heen wil, Gerard?’
Hij had mat geknikt. ‘Ik moet zo snel mogelijk ophoepelen Ach, je hebt gelijk, als leraar deug ik voor geen cent.’
‘Zo cru wil ik het niet stellen Na de ramp die je ruim twee jaar geleden zo wreed trof, ben jij niet meer de oude geworden. Ik stoot je er niet mee voor het hoofd, want het is algemeen bekend dat jij sindsdien de orde in de klas niet meer kunt handhaven. Tot overmaat van ramp heb jij de grootste raddraaier die er hier op school rondloopt in de klas. Wat gebeurd is, kon niet uitblijven, er kwamen zoveel conflicten dat het wel uit de hand moest lopen. Van je collega’s en mij zul je niets dan begrip ondervinden, desondanks moet ik mijn maatregelen treffen. Ik zal je voorlopig met ziekteverlof naar huis moeten sturen, het is niet anders.’
‘Daar kan ik het een jaar mee uitzingen,’ had hij snel uitgerekend. ‘Maar ik heb genoeg aan een halfjaar, dan kan ik immers met de VUT. Verbaast het je als ik zeg dat deze gang van zaken mij welkom is?’
‘Nee, kerel, wij weten al te lang dat jij het moeilijke beroep van leraar aan een lts niet meer aankunt. Ga naar huis, Gerard, en probeer daar in alle rust je evenwicht te hervinden. We houden contact en ik zal alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat je financieel geen schade lijdt.’
Ach, financieel zat het wel goed, daar wilde hij niet eens aan denken. Wat hem hinderlijk dwarszat, was de geestelijke schade die hij door eigen toedoen had opgelopen. Hij had mettertijd waardig afscheid van de school willen nemen, niet op deze manier. Daar schaamde hij zich diep voor. Wat er ook gebeurde, een leerling trok altijd aan het langste eind. Zelfs eentje als Jurgen Bos, die opgroeide voor galg en rad, zou al het gelijk van de wereld krijgen En daar was hij het mee eens: een leraar had zijn handen maar thuis te houden.
Hij was door het lint gegaan, maar wat zou een ander in zijn situatie hebben gedaan? Dat deed er niet toe; hij kon het niet verkroppen dat zo’n niksnut van een branieschopper Martine een teringwijf durfde te noemen, en ook nog hardop zei te hopen dat Siska hetzelfde zou overkomen als Martine destijds. Ze moesten van Martine afblijven, zij was de deugd zelve geweest En Siska, de lieverd, verdiende al het geluk van de wereld, zeker niet wat Jurgen Bos haar toewenste. Hij moest er niet aan denken om nog eens zo onmenselijk veel verdriet te verstouwen te krijgen. Dat God het verhoede...
Wat moest hij vanavond nou tegen Justine zeggen? Tot nu toe had hij de schijn proberen op te houden. Justine wist wel dat het onderwijs hem niet in de kouwe kleren ging zitten, dat hij het er moeilijk mee had, maar dat hij zich voor de klas werkelijk stokongelukkig voelde, had ze niet geweten. Dat wist Siska trouwens evenmin. Een man laat zich niet graag in de kaart kijken, nu zou hij moeten bekennen hoezeer hij gefaald had. Als leraar had hij een leerling afgetuigd, iets ergers was in het onderwijs niet mogelijk Jurgen Bos had gekregen waar hij al zo lang om had gevraagd en dat speet hem niet. Zijn bloedneus zou inmiddels wel zijn gestelpt, zijn wang mocht gerust een poosje pijn blijven doen. Want dat was niets vergeleken bij de zielenpijn die de rakker hém had toebedeeld.
Hij moest maar eens een kop koffie zetten, of zou hij een cognacje nemen? Zomaar overdag om zijn opstandige zenuwen ermee te kalmeren? Kort hierna hief Gerard het glas naar zichzelf op: proost, en zorg maar dat je gauw weer grond onder de voeten krijgt! Jawel, dat was gemakkelijker bedacht dan gedaan. Het nieuws zou met de naam en toenaam bekendgemaakt worden en ook hier in de buurt de ronde doen. Een mooie ‘meneer’ zeg, die Gerard van Egmond, zou men meesmuilen. Hij heeft het gewaagd een onschuldige jongen in elkaar te rammen! Vreselijk, je kind zal maar bij zo iemand in de klas zitten!
Al dat soort kletspraatjes zou hij over zich heen moeten laten komen, verweren kon hij zich niet. Omdat hij fout was geweest en Jurgen Bos het onschuldige knaapje mocht blijven. Het was zonder meer een opluchting voor hem dat hij nu verlost was van kwelgeesten als Jurgen en zijn handlangers, maar hij had geen hekel gehad aan alle kinderen uit de klas. Zij die hem het leven niet moedwillig zuur hadden gemaakt, zou hij heus wel een beetje missen Wat moest hij nu in hemelsnaam met de dag beginnen die als lang uitgestrekt voor hem lag? Jawel, hij zou Siska kunnen bellen of naar haar toe gaan, maar iets weerhield hem daarvan. Dat ‘iets’ is niets meer of minder dan schaamte, dacht Gerard. In plaats van iets te ondernemen liet hij zich onderuit in zijn stoel zakken en mede door het cognacje vielen zijn ogen dicht en riep een licht dutje zijn gedachten een halt toe.
Gerard had er geen idee van hoe lang hij geslapen had toen hij wakker schrok van de voordeurbel. Hij kwam overeind, rekte zich uit en terwijl hij op de voordeur toe liep wierp hij een blik op zijn horloge en zag dat het tegen één uur liep. Glimlachend bedacht hij dat hij toch op een prettige manier een stukje van de dag had ingekort. Hij opende de deur en keek tot zijn verbazing in het gezicht van Sjors Hamming, een bescheiden, ietwat verlegen jongen uit zijn klas. ‘Sjors? Wat is er, jong?’
‘Ik... eh, kom even zeggen dat dat van vanmorgen mij spijt. Voor u...’
Gerard glimlachte vertederd en legde een hand op Sjors’ schouder.
‘Dank je. Ik vind het bijzonder moedig van je dat je me dat persoonlijk komt zeggen!’
‘Ja, maar ik ben niet de enige die er zo over denkt, meneer! Een heleboel kinderen uit de klas vinden het misselijk wat Jurgen tegen u zei. We hebben de hoofden bij elkaar gestoken en besloten dat we niet langer naar zijn pijpen dansen. Jurgen Bos is niet meer de aanvoerder, dat wordt Henk Bouwman nu. Dat had ik te zeggen en ook... dat het me spijt dat u niet meer op school komt.’
‘Dat weten jullie dus al,’ concludeerde Gerard.
Sjors knikte. ‘De directeur is bij ons in de klas geweest en heeft verteld dat u voorlopig ziek thuisblijft. Ik wil u beterschap wensen, terwijl ik weet dat u niet echt ziek bent. Het is allemaal knap moeilijk, want we weten allemaal dat u behoorlijk door ons bent gepest,’ besloot de jongen met een trouwhartige blik in zijn ogen.
Gerard streek over zijn kuif. ‘Maak jij je nu maar geen zorgen, jij hebt daar immers nooit aan meegedaan. Het komt allemaal best goed. Het enige dat je voor mij kunt doen is ervoor zorgen dat mijn opvolger minder door jullie gepest zal worden. Praat daar maar eens over met jullie nieuwe aanvoerder. Hij is de kwaadste niet en jij bent gewoon een jofele knul. Bedankt voor je meeleven. Dag, Sjors.’
‘Dag, meneer, het allerbeste...’ Met een diepe blos op zijn wangen keerde Sjors zich om en nadat Gerard de deur weer had gesloten wierp hij in de gang een blik naar boven en stak een dankbaar schietgebedje af.
‘Dank U voor het lichtpuntje dat ik nou net zo nodig had!’
Toen Justine die avond thuiskwam keek ze vreemd op. Ze was meestal vóór Gerard thuis en ze was het al helemaal niet gewend dat hij in de keuken de aardappelen stond te schillen. ‘Wat heeft dit te betekenen, pa?’ vroeg ze verbaasd.
Zonder zich naar haar toe te keren antwoordde Gerard: ‘Ik speel voor huisman, zoals je ziet.’
Justine ging op een stoel aan de keukentafel zitten, ze praatte tegen zijn rug die naar haar toegekeerd was. ‘Dat is allemaal leuk en aardig, maar het heeft een reden. Wat is er, pa?’ Toen Gerard niet meteen reageerde zei ze dwingend: ‘Kijk me eens aan! Je ziet er bleek en vertrokken uit, ben je ziek?’
Nu liet Gerard het aardappelschilmesje los en hij keerde zich naar haar toe. Leunend tegen het aanrecht vertelde hij wat er die ochtend op school was voorgevallen. In het verhaal zei hij enkel dat Jurgen Bos hem gekwetst had en welke consequenties daar voor hem uit voort waren gevloeid. ‘Zoals ik al zei,’ herhaalde hij, ‘ben ik geschorst. Met ziekteverlof naar huis gestuurd tot ik met de VUT kan. Dat spijt me niet en dat ik die lummel een optater heb gegeven evenmin. Ik schaam me er wel voor dat ik mijn driftaanval niet in de hand kon houden en dat ik op deze minder mooie manier afscheid van de school heb moeten nemen.’
Justine zei aangeslagen: ‘Wat erg, wat naar allemaal. Ik heb niet geweten dat je zo’n ontzettende hekel aan je beroep had, pa. Je had inderdaad je handen thuis moeten houden, wat zei die Jurgen Bos dan? Het moet iets ergs zijn geweest, want jij schiet niet om niks zo vreselijk uit je slof?’
‘Wat die knaap zei is niet voor herhaling vatbaar,’ bromde Gerard. Hij kon het woord ‘teringwijf tegenover Justine niet over zijn lippen krijgen en besloot het voor haar te verzwijgen. ‘Hij sprak zich vreselijk kwetsend uit over je moeder en over Siska, dat moet voor jou voldoende zijn om te begrijpen dat ik dat niet kon verdragen. Met alle gevolgen van dien...’
‘Ik weet gewoon niet wat ik hoor,’ bekende Justine. ‘Jij bent zo’n lieve, integere man... ik kan het me van jou niet voorstellen dat je je aan die jongen hebt vergrepen. Daarom moet het iets verschrikkelijks zijn geweest waar hij je zo diep mee bezeerde. Arme pa...’ Na een korte stilte informeerde ze of Siska het al wist.
Gerard knikte, hij maakte zich los van het aanrecht en ging op een stoel tegenover haar zitten. ‘Ik kon er eerst moeilijk toe komen, maar vanmiddag heb ik haar toch maar gebeld en alles verteld. Ik voelde me toen inmiddels minder beroerd en dat had ik te danken aan een van mijn leerlingen, Sjors Hamming.’ Gerards ogen lachten met zijn mond mee toen hij verslag uitbracht over het bezoek van Sjors.
Toen hij zweeg zei Justine: ‘Wat aardig nou van die jongen! Zo zie je maar weer dat de dingen nooit helemaal zwart-wit zijn. Hoe reageerde Siska op het nieuws?’
‘Ze mopperde eerst een beetje op me omdat ik ook niet aan haar had verteld dat ik me voor de klas ongelukkig voelde. Enfin, dat weten jullie nu dus allebei. Vervolgens opperde Siska dat ik het beste naar haar toe kon komen en ik denk dat ik straks na het eten nog even naar het dorp rijd. Als jij dat tenminste niet vervelend vindt?’
‘Doe niet zo raar, wil je!’ viel Justine verbolgen uit. ‘Ik dacht dat wij elkaar los hadden gelaten, pa Van Egmond! Ga maar gerust, ik rijd vanavond nog even naar Haren om wat spulletjes naar mijn nieuwe huis te brengen. Je hoeft bij Siska om mij dus niet op de klok te kijken. Als ik overigens in jouw schoenen stond, zou ik een paar dagen bij haar blijven.’
‘En dat zeg jij?’ Gerard keek haar verbaasd vragend aan.
Justine zei nuchter: ‘Ja, waarom niet? Jullie zijn geen kinderen meer en ik ben niet op mijn achterhoofd gevallen Of zitten de pastoor en de dominee zich weer met jullie liefde te bemoeien en kom jij daarom na elk bezoek aan Siska trouw weer naar huis?’
Gerard bloosde licht. ‘Nee, we zijn inderdaad geen snotneuzen meer, maar desalniettemin willen we geen aanstoot geven Siska wil rekening houden met haar kinderen, ik met jou. Jij zou het trouwens toch niet geloven als ik zei dat bij Siska het bed in de logeerkamer altijd opgemaakt klaarstaat.’
‘Nee, vind je het gek!’ sneerde Justine lachend. Gerard besloot de waarheid in het midden te laten.
Ze zaten een uurtje later aan tafel toen hij opeens zei: ‘Siska en ik twijfelen niet aan elkaar, tijdens het telefoongesprek van vanmiddag hebben we besloten om binnen afzienbare tijd te trouwen. Waar zouden we het nog om laten, nietwaar? Jij verlaat zaterdag, dus al over een paar dagen, voorgoed dit huis en zonder werk heb ik hier in mijn eentje weinig meer te zoeken. Mijn geboortedorp lokt me en ik zal blij zijn als ik Siska daadwerkelijk gelukkig kan maken. Schrik je van dit nieuwtje, Justine?’
Over de tafel legde zij een hand op die van hem, ze keek hem warm aan. ‘Ik zag het aankomen en het is goed, pa... Als mama van boven op je neerkijkt zal zij gelukkig zijn met jouw geluk en dat ben ik ook. Siska is net zo’n lieverd als jij, jullie verdienen elkaar gewoon. Maar het is allemaal wel frappant...’
Ze zweeg en keek dromerig voor zich uit.
Gerard haalde haar naar de werkelijkheid terug. ‘Wat bedoel je daarmee, wat is zo frappant aan de kwestie?’
‘Ja, ik weet het niet.’Justine schokschouderde. ‘Het is net alsof alle stukjes van de puzzel opeens in elkaar vallen. Nog niet zo lang geleden hielden wij elkaar knellend in bescherming en sinds we elkaar hebben durven loslaten gaat alles vanzelf. Ik heb mijn droomhuis gevonden waarin ik me happy zal voelen, jij de vrouw die je zal helpen om de gruwelijkheden uit het verleden te vergeten. Jij had een hekel aan je werk en nu hoef je plotseling niet meer naar school, je hoeft er zelfs niet meer aan te denken. Het komt allemaal tegelijk, net alsof het zo moest zijn. Ben je het met me eens, pa, dat dit geen toeval kan zijn?’
Gerard begreep wat Justine bedoelde en ernstig zei hij: ‘Ik denk, meisje, dat God vaak meer met ons bezig is dan wij - tot onze schande - met Hem. We hebben reden genoeg om ons te schamen, dat geldt zeker voor mij...’
‘Denk je nu weer aan die akelige Jurgen Bos? Wat zei hij precies, waarom mag ik dat niet weten?’
‘Omdat hij mij genoeg heeft bezeerd, die pijn gun ik jou niet Verder is het geen geheim, ik zal het je vast nog wel eens vertellen, maar niet nu het allemaal nog zo pijnlijk vers in mijn geheugen ligt. Goed?’
‘Ja, natuurlijk, ik respecteer je mening. Zullen we een eind aan het natafelen maken? Dan kun jij naar Siska en ik naar mijn huisje.’
Niet veel later gingen vader en dochter tegelijk de deur uit Voordat ze in hun auto’s stapten, drukte Justine Gerard op het hart dat hij vooral niet moest vergeten om Siska van haar te groeten. ‘Zeg maar dat ik al een beetje van haar ben gaan houden en blijf vannacht gerust bij haar logeren!’
‘Ik zal wel zien,’ beloofde Gerard, terwijl hij nu al wist dat hij vannacht in zijn eigen bed zou slapen. Omdat Siska en hij dit zo wilden en ze zich van de mening van zijn dochter niets aantrokken.
Na een halfuurtje autorijden werd Gerard door Siska begroet: ‘Wat heb je vandaag nu weer allemaal moeten meemaken, lieve jongen! Kom maar gauw binnen, dan kan ik je tenminste een beetje troosten.’ Nadat ze de deur achter hem had gesloten sloeg ze haar armen om zijn nek en gaf ze hem een warme zoen op zijn mond. ‘Je ziet er overigens minder aangeslagen uit dan ik had verwacht,’ zei ze toen ze in de huiskamer een kop koffie voor hem neerzette. ‘Dat kan kloppen,’ zei Gerard. ‘Hoewel ik allesbehalve trots ben op mezelf, heb ik de schok inmiddels verwerkt. Het geeft me nu een goed gevoel dat ik niet meer voor de klas hoef te staan en dat ik er binnenkort helemaal voor jou zal kunnen zijn. Wij samen, Siska, in dit huis, in dit dorp, waar we elkaar lang geleden voor het eerst lief kregen. Kun jij je voorstellen hoe het zal zijn?’
‘O ja,’ zei ze zacht, ‘het zal zijn zoals we het graag wilden toen we nog splinterjong waren en wisten dat we voor elkaar waren geschapen. Toen oordeelden er mensen over ons, nu leggen we onze toekomst vol vertrouwen in Gods handen. En daardoor zal het mooi en goed worden, Gerard!’
Deze knikte. ‘Reken maar, meisje, dat wij het geluk tegemoet gaan, samen met jouw Titus en mijn Martine. Want hen zullen we niet vergeten, voor ons gevoel zullen die twee altijd dichtbij zijn en delen in ons geluk.’
De twee geliefden bleven nog geruime tijd bezig met het smeden van toekomstplannen en herhaaldelijk stonden ze stil bij de spreuk: oude liefde roest niet. In het geluk dat hun ouder wordende harten verwarmde, stonden ze er niet bij stil dat die zegswijze ook op Justine van toepassing was. Want ook haar liefde voor Allard wilde niet roesten, maar bleef glanzen in haar hart.
Toen zij die avond uit haar auto stapte en op de voordeur van haar trotse bezit toeliep, begroette ze het huis in gedachten: dag, mijn eigen miniatuurlandhuisje! Daar had het veel van weg, vond ze zelf, het was een klein uitgevallen kaboutervilla. Aan de buitenkant tenminste, vanbinnen viel de ruimte reuze mee. De huiskamer was zelfs ruim, de fraaie inbouwkeuken daarentegen had naar haar smaak best wat groter mogen zijn. Op de bovenverdieping waren twee slaapkamers van normale afmetingen, een badkamer en een tweede wc. Ze had beide kamers ingericht, de ene uiteraard voor zichzelf, de andere als logeerkamer. Ze had er geen idee van wie ze te logeren moest vragen, maar het deed gezellig aan, zo’n vertrek dat uitnodigend op iemand leek te wachten. Misschien wilde Liese er eens een keertje gebruik van maken, dat zou haar welkom zijn! Ze was om Liese gaan geven, eigenlijk zou ze hier het liefst samen met haar willen wonen. Ze waakte er wel voor om dat niet openlijk te laten blijken, want ze was realistisch genoeg om te beseffen dat ze Liese niet mocht claimen. Liese moest haar leven naar eigen goeddunken indelen, ze was er niet om haar eenzaamheid op te heffen.
Ben ik dan eenzaam, voel ik me zo, vroeg Justine zich af en onwillekeurig liet ze haar ogen door de smaakvol ingerichte huiskamer dwalen. Ja, dacht ze stil, mijn hart zal hier zonder Allard eenzaam zijn. Ze was dolgelukkig met haar huis, toch vermoedde ze dat ze het hier in haar dooie eentje best wel eens een beetje moeilijk zou kunnen krijgen. Voorheen had ze voor pa moeten zorgen, hij was het doel in haar leven geweest. Straks leefde ze enkel voor zichzelf en of dat geen saaie aangelegenheid zou worden? Was Allard er nog maar. Met hem zou ze zich hier in de zevende hemel hebben gewaand en net zo gelukkig zijn als pa en Siska zouden worden.
Ze was ervan overtuigd dat het die twee straks aan niets zou ontbreken en daar was ze dankbaar voor en blij om. Siska was echt een schat, mijmerde ze ongestoord in een hoekje van de tweezitsbank verder. Het was een gezellig dikkerdje, met een warme uitstraling. Ze was al dikwijls een middagje of een avond bij Siska op bezoek geweest en dan toonde zij zich een uitstekende gastvrouw die om de haverklap met zoete lekkernijen en hartige hapjes rondging. Ze had foto’s van haar dochters en hun gezinnen laten zien en ietwat teleurgesteld gemompeld dat ze te weinig van hen zag of hoorde. Haar enige zoon Fons had ze een paar keer bij zijn moeder ontmoet. Hij was dertig jaar en beslist een leuke man om te zien. Hij was groot en forsgebouwd, zijn haar en ogen waren bruin, zijn grote handen hadden haar verbaasd. Die deden haar denken aan kolenschoppen. Vreemd eigenlijk, dat zo’n man, die er toch aantrekkelijk uitzag, geen vrouw naast zich had. Volgens haar waren er genoeg vrouwen die graag bij Fons Kloosterhuis zouden willen wegkruipen. Want dat straalde hij uit, dat hij een vrouw bescherming kon bieden. Maar daar zou hij zelf anders over denken, Siska had tegen pa gezegd dat haar zoon geen vrouwenbloed bezat. Nou ja, dan hield alles op.
Liese was wel al met de liefde bezig, bedacht Justine glimlachend. Ze had al een paar keer een vriend gehad, maar het was telkens weer uitgeraakt. Liese deed daar niet verdrietig over, ze had laconiek gezegd: ‘Ik denk dat jongens van mijn leeftijd me niet genoeg kunnen boeien en dat ik daarom op wat oudere mannen val.’ In volle ernst had ze eraan toegevoegd dat ze de liefde een heel gedoe vond. ‘Je moet er zoveel voor doen en laten en daar ben ik nog niet aan toe. Ik wil graag eerst een poos écht vrij zijn.’
Dat was begrijpelijk, vond Justine, Liese had te lang aan haar moeder vastgeketend gezeten Zij vergeleek Liese wel eens met een diertje dat te lang gekooid was geweest en dat nu niet goed wist hoe het met de pas verworven vrijheid moest omgaan. Op kantoor liepen ze allemaal met Liese weg, zij was de jongste, de anderen waren allemaal getrouwd of woonden samen. Behalve dat Liese bij iedereen in de smaak viel, deed ze haar werk perfect en viel er niets op haar aan te merken. Toch had Joop Zeeman die de Technische Dienst onder zijn beheer had en net als de anderen van Lieses voorgeschiedenis op de hoogte was, onlangs in een onbewaakt ogenblik tegen Justine gezegd dat hij zich soms bezorgd maakte om Liese. ‘Je kan aan het meisje merken dat ze lange jaren niet echt onbezorgd jong heeft kunnen zijn. In gezelschap weet ze zich moeilijk een houding te geven, ze loopt dan zichtbaar op haar tenen om toch vooral spontaan en leuk over te komen. Vanwege dat krampachtige doet ze dan niets dan kuchen en volgens mij is ze tegen de avond dan ook bekaf.’ Het was haar ook al opgevallen dat Liese veel last had van een kriebelhoestje en dat haar gezicht in de namiddag sporen van vermoeidheid vertoonde. Ze had Liese een keer gevraagd: ‘Ben je moe, voel je je niet goed?’
Liese had haar stomverbaasd aangezien. ‘Hoe kom je daar nou bij! Sinds ik hier werk zit ik juist hartstikke fijn in mijn vel!’
‘Je hebt veel last van kriebelhoest, zou je daar niet eens mee naar de dokter gaan? Er is heus wel iets voor te krijgen, het lijkt me zo lastig als je almaar moet kuchen.’
Liese had toen ietwat gepikeerd gedaan. ‘Als ik nerveus ben of me ergens druk over maak moet ik hoesten. Dat heb ik altijd al gehad, het hoort bij mij. Mijn moeder zit er al te vaak over te zaniken; ik hoop toch niet, Justine, dat jij me nu ook nog gaat betuttelen! Het gezeur van twee vrouwen tegelijk kan ik niet verdragen Ik heb een hekel aan vermanende, opgestoken vingers.’
Liese had haar ermee duidelijk gemaakt dat zij van haar geen goedbedoelde waarschuwingen verdroeg en sindsdien had zij niet meer belerend tegen haar gedaan. Omdat ze wel inzag dat ze daar het recht niet toe had, maar vooral omdat ze Lieses vriendschap niet wilde verliezen. Een mens als zij, die toch een beetje alleen stond in het leven, was er gauw toe geneigd om over een jonger iemand de baas te gaan spelen. Wellicht moest ze dat vertalen in moedertje spelen. Als surrogaatmoeder op veilige afstand hoopte ze innig dat Liese het ware geluk in de liefde zou mogen vinden en vasthouden. Voor haarzelf was dat mooie niet meer weggelegd. Zij wilde met Allard verbonden blijven, ze hield zijn liefde moedwillig gevangen in haar hart. Ze wist niet of dat goed was, wel dat het meer en meer haar eenzaamheid bewerkstelligde. Zou dat feit er op den duur voor zorgen dat ze een zure oude vrijster werd die in volstrekte eenzaamheid in een droompaleisje woonde?
Justine zuchtte diep, een antwoord op die aan haarzelf gestelde vraag bleef uit.