9
Lange maanden hadden zich vol zorgen voortgesleept en zo was het inmiddels half juni geworden. Liese was aan het eind van haar krachten en iedereen vreesde het ergste. Men vond het onvoorstelbaar dat ze het nog zo lang volgehouden had, want haar zwangerschap kostte haar meer energie dan ze, normaal gesproken, zou kunnen opbrengen. Liese leek echter een wonder op zich; ze was vel over been, had diepe kringen onder ogen die dof in haar uitgeputte gezichtje stonden, maar ze bleef vechten voor het leven van haar kind. Berustend in haar lot placht ze de laatste tijd verlangend te zeggen: ‘Ik hoef het nog slechts een paar maanden vol te houden.’
Het was een enorme geruststelling voor haar dat Justine het kindje zou grootbrengen Justine en Liese hadden er destijds geen gras over laten groeien, ze waren naar een notaris gestapt die hen met raad en daad terzijde had gestaan. Wettelijk was alles nu allang geregeld, het stond zwart op wit dat Justine van Egmond de voogdij over het kind zou krijgen als de moeder er niet meer was. Liese had het document gelezen en herlezen en onzegbaar opgelucht verzucht: ‘Zo is het goed, dit was mijn liefste wens.’
In de maanden die verstreken waren, hadden ze niet anders gedaan dan Lieses wensen zoveel mogelijk vervullen. Liese was vijf maanden heen geweest toen ze tegen Vera en Diederik had gezegd: ‘Ik weet dat jullie van elkaar houden en dat er wat dat betreft niets mis kan gaan. Ik wil jullie trouwdag nog zo heel graag meemaken, kun je daar niet wat vaart achter zetten voordat het voor mij te laat is?’
In een onbewaakt ogenblik had ze tegen Diederik gezegd: ‘Beloof me, Diederik, dat als mama ooit een terugval krijgt, jij haar zult opvangen en steunen’
Diederik had haar toen al uitgemergelde gezichtje met beide handen omvat. Hij had een warme kus op haar voorhoofd gedrukt en haar aangeslagen beloofd: ‘Ik zal je moeder bewaken en liefhebben. Twijfel daar niet aan en zet de zorgen om Vera van je af. Die draag ik nu immers allang voor je.’
Om Liese een plezier te doen waren ze kort daarop getrouwd. Na de kerkelijke inzegening was er een receptie geweest en aansluitend een diner voor een handjevol mensen die grotendeels door Liese waren uitgekozen. Ze was druk bezig geweest bepaalde zaken te regelen die na haar dood feiten zouden worden. Zo had ze het zelf geformuleerd toen ze Diederik vroeg of Justine, Siska en Gerard die dag van de partij mochten zijn. Ze had de dingen verbazend nuchter op een rijtje gezet: ‘Justine wordt de moeder van mijn kleine meisje, dan worden haar vader en Siska automatisch Merels opa en oma. Net als andere kindertjes zal mijn meisje twee opa’s en oma’s hebben. Ik kan mijn geluk niet op,’ had ze met een lieve, tere lach gezegd. Daarna had ze nog een wens kenbaar gemaakt ‘Om geen stiefkinderen te maken moet Fons ook een uitnodiging krijgen, want ik hoop en verwacht dat Merel hem later oom Fons gaat noemen.’
Liese wist toen al dat ze een meisje zou krijgen en vanaf die tijd proefde ze de naam Merel veelvuldig op haar tong.
De trouwdag van haar moeder was voor Liese vermoeiend geweest, er was dan ook veel aan haar voorbijgegaan. Ze had niet gemerkt dat Fons Justine naar een achteraf gelegen gedeelte van het zaaltje waar de receptie werd gehouden, had gebracht en dat hij haar ernstig toe had gesproken. ‘Ik heb met schrik vernomen dat jij de zorg om Lieses kind op je neemt als zij er niet meer is. Dringt het tot je door, Justine, wat voor een enorme verantwoordelijkheid jij op je neemt?’
‘Ja, natuurlijk, anders zou ik er niet aan beginnen. Ik stort me niet onbezonnen in het diepe, wat denk je wel van me!’
‘Ik denk niet slecht of negatief over je, dat laten mijn gevoelens voor jou nog altijd niet toe,’ had Fons gezegd. ‘Ik vraag me alleen af of zo’n kind niet veel te kort komt bij een vrouw alleen. Of het geen vaderfiguur zal missen.’ Justine had gebloosd. ‘Tja... die kan ik er niet zomaar even bij verstrekken. Ik zal vader en moeder tegelijk moeten zijn, en daar zie ik wel kans toe. Er zijn tegenwoordig wel meer kinderen die voorbeeldig opgroeien in een eenoudergezin.’
Fons had een vinger onder haar kin gelegd en haar gezicht naar hem opgeheven. ‘Ik wil jou nog steeds, Justine, en over zo’n klein hummeltje zou ik met liefde willen vaderen. Wij met z’n drietjes op mijn hoeve... me dunkt dat ik je wel wat te bieden heb. Of zit je nog altijd vastgeklonken aan Allard?’
Justine had maar heel even geaarzeld voordat ze besloot om open en eerlijk tegen Fons te zijn. ‘Zolang ik leef, zal Allard me dierbaar zijn, maar sinds ik weet dat ik een kind krijg om voor te zorgen, projecteer ik mijn liefde op dat doel. Lieses baby krijgt wat ik de hele tijd voor Allard had bewaard. Ter wille van het kind heb ik me geestelijk losgemaakt van Allard. Dat wil echter niet zeggen dat ik jou daar iets mee kan beloven, Fons. Je bent een ontzettend fijn mens, maar ik hou nu eenmaal niet van je. Daar kan ik niks aan doen, dat zul je toch begrijpen?’ Toen hij niet reageerde, en haar alleen maar donker aankeek, had Justine hem gevraagd: ‘Zou jij het dan met mij aandurven terwijl ik jou niets te bieden heb? Liefde die slechts van één kant komt, heeft geen bestaansrecht. Jouw liefde voor mij zou al snel doven als die niet gevoed wordt en dat zou tussen ons het geval zijn. Het spijt me, Fons... dat ik je opnieuw moet teleurstellen en dat ik geen blad voor de mond heb genomen. Maar ja, eerlijk duurt het langst. Toch?’
Hij had zuurzoet gelachen en stroef gezegd: ‘Jij zult wel gelijk hebben, ik geef het op. Ik zal proberen weer wat vriendelijker te zijn, we kunnen elkaar toch moeilijk een leven lang blijven ontlopen. Eens heb ik gezegd dat ik alles of niets wilde, daar kom ik op terug. Ik heb liever jouw vriendschap dan - zoals nu - helemaal niets.’
Sindsdien troffen ze elkaar weer regelmatig bij Gerard en Siska en gedroegen ze zich als vrienden. Dit tot groot verdriet van vooral Siska. Als het aan haar lag, plakte zij die twee eigenhandig en stevig aan elkaar vast, ze zag echter wel in dat dat onmogelijk was. Liefde laat zich niet dwingen, daar had zij zich maar bij neer te leggen Ze vond het wel frappant dat de ouderen het geluk bij elkaar vonden. Zoals Gerard en zij, Vera en Diederik, en dat de jongere garde er wat dat betrof maar bekaaid afkwam.
Ze waren niet zuinig geschrokken toen Justine op een keer kwam vertellen dat zij de zorg voor Lieses kind op zich had genomen. Alles was toen al in kannen en kruiken geweest, zwart op wit beschreven bij de notaris. Gerard was er ondersteboven van geweest en had zwaarmoedig verzucht dat hij een heel ander leven voor Justine had gewenst. Natuurlijk gunde hij zijn dochter de liefde van een man met wie zij eigen kinderen zou krijgen. Ze vonden dat Justine een zware verantwoordelijkheid op zich nam en waren daar meer bezorgd dan blij om. Als alles een klein beetje anders had willen verlopen, bedacht Siska, zou haar jongen Justine gelukkig hebben gemaakt en zou die arme Liese er niet zo beroerd aan toe zijn. Als alles anders was... Jawel, maar de aloude stelregel stond nog recht overeind; de mens wikt, maar God beschikt. Daar berustte Siska in, Liese trok zich er met haar laatste krachten aan op. Zij praatte de laatste tijd voortdurend over haar nog ongeboren kind, en zo had ze Justine een keer op het hart gedrukt: ‘Als ik er straks niet meer ben, moet jij Merel overdag gewoon naar een crèche brengen, hoor! Dat zou ik ook hebben gedaan, want als alleenstaande vrouw zul je moeten blijven werken. Kies er dan wel een die goed bekendstaat. Met een grote, zonnige tuin, zodat Merel met mooi weer naar buiten kan, en met mensen die hun vak verstaan en van kinderen houden’
Justine deed niet anders dan haar beloftes doen, ook toen Liese een andere keer zei: ‘Siska is echt een lief mens, als jij het eens te druk mocht hebben, of je wilt er een poosje tussenuit, dan mag Siska van mij gerust op Merel passen. Met mama moet je een beetje voorzichtiger zijn, ik denk daarbij aan jouw huisbar. Stel dat mama in de keuken puur toevallig het deurtje van jouw ingebouwde bar opentrekt en ziet dat er allerlei soorten drankjes in staan. Het is voor mij nog steeds niet ondenkbeeldig dat ze de verleiding dan misschien niet zou kunnen weerstaan. Hou Merel ver uit haar buurt, Justine, als mama werkelijk een terugval mocht krijgen Wat ik met mama moest meemaken, moet Merel bespaard blijven.’
En zo, met een ongekende vechtlust die bij iedereen bewondering, maar tegelijkertijd medelijden opriep, worstelde Liese zich door de dagen en weken heen.
Het was aan het einde van haar zevende maand toen het net leek alsof ook de baby begreep dat Liese aan het eind van haar krachten was. Want in de vroege ochtend van die dag kondigde de geboorte zich aan en werd Liese in allerijl naar het ziekenhuis gebracht. Vanaf haar derde maand stond ze al onder controle van een gynaecoloog, en toen Liese zich uitgeput aan hem overgaf, legde hij aan Justine uit dat Liese niet meer de kracht bezat om op de normale manier te bevallen. ‘Ze zal niet zelf kunnen meewerken, op het laatst zal ze niet kunnen persen. Ik ga het kind via een keizersnede halen en in plaats van een narcose, krijgt ze een plaatselijke verdoving door een ruggenprik Het zal snel achter de rug zijn en op deze manier hoeft ze geen energie te verspillen en niet te lijden.’
Justine knikte begrijpend en toen zij naar een kamertje werd gebracht waar men haar een kopje koffie kwam brengen, voelde ze de zenuwen door haar lijf gieren. Daar zit ik dan in mijn dooie uppie te wachten, dacht ze gespannen, hoe lang kan dit duren en hoe loopt het af... Op dit ogenblik zou ze maar wat graag willen dat er iemand bij haar was, maar Liese had alleen haar bij zich in de buurt willen hebben. ‘Wij doen het samen,’ had ze gezegd, ‘omdat de baby van ons samen zal zijn Ik weet dat ik mama er verdriet mee doe, maar zij zal haar zenuwen en zorgen op die van mij stapelen en ik ben al zo moe...’
Eerlijk gezegd miste zij Vera’s gezelschap niet, dat van Siska wel. Of dat van de rustige, evenwichtige Fons. Maar dat kon ze niet maken, ze zou hem dan ongewild toch weer hoop geven die zij niet waar kon maken. Het was best wel jammer dat ze zijn liefde niet kon beantwoorden, alles zou er stukken eenvoudiger door worden. Over afzienbare tijd zou ze een alleenstaande ‘moeder’ zijn, dat besef baarde haar heus wel zorgen, die ze echter met niemand durfde te delen. Ze had een taak op zich genomen en zou die met liefde vervullen. Daar ging het niet om, maar ze realiseerde zich wel degelijk dat ze straks aan handen en voeten gebonden zou zijn. Het was geen peulenschilletje om een kind van een ander te begeleiden en op te voeden tot een waardig mens in de maatschappij. Ze zou Gods hulp er vast dringend bij nodig hebben en daar bad ze nu al veelvuldig voor. Had ze Allard nog maar, ze zou nu dolgraag tegen hem aan willen leunen. Ze zou die lieve schat altijd blijven missen en toch was het waar wat ze eens tegen Fons had gezegd. Ze had zich geestelijk van Allard losgemaakt zodat ze de liefde die voor hem bestemd was geweest, straks aan Lieses kindje kon geven.
Straks... Hoe rekbaar was dat begrip? Zou Liese de ingreep waar men nu mee bezig was kunnen doorstaan, of ging ze eraan onderdoor? Als ze het totaal uitgemergelde kindvrouwtje voor haar geestesoog zag, moest ze gewoon op het ergste voorbereid zijn. Dat vertelden de harde feiten aan hen allen en soms, als Lieses lijden werkelijk niet om aan te zien was, hoopten ze wel eens dat het voor haar snel afgelopen mocht zijn. Behalve geestelijk leed ze ook lichamelijk hevige pijnen, maar van pijnstillers wilde ze niets weten. Liese had al die maanden slechts voor het welzijn van de baby gevochten. Het zou zo mooi zijn als ze na de geboorte nog een poos van haar kindje mocht genieten. Met de loodzware zucht die Justine slaakte vouwde ze haar handen.
Ze werd in haar lange gebed gestoord toen de deur openging en er een zuster binnenkwam. Tot Justines opluchting zond de vrouw haar een bemoedigend lachje. ‘Het is achter de rug en alles is naar wens verlopen. De moeder is weliswaar volkomen uitgeput, de baby lijkt gezond te zijn.’
‘Lijkt?’ herhaalde Justine bezorgd.
De zuster legde uit: ‘Het betreft een zevenmaandskindje, en hoewel die levensvatbaar zijn, hebben we haar voor alle zekerheid in de couveuse gelegd. Gezien de uiterst zwakke gezondheid van de moeder nemen we met de baby geen enkel risico. Het is een meisje, als u wilt mag u haar wel even bewonderen.’
‘Dolgraag...’ Kort hierop zat Justine voor de couveuse en keek ze hevig ontroerd naar een piepklein, zwart mensenkindje. ‘Dag, Merel,’ fluisterde ze met betraande ogen, ‘wat ben je klein... en mooi.’ Niet eerder, dacht ze, heb ik zo’n mooi kindje gezien. De nageltjes van de priegelkleine vingertjes leken roze schelpjes, lange, zwarte wimpertjes lagen te rusten op perzikachtige wangetjes. Ze sloeg haar ogen op naar de zuster die naast haar stond. ‘Ondanks haar te vroege geboorte is ze zo gaaf als het maar zijn kan. Ze is in één woord volmaakt’
‘Wij staan er allemaal versteld van,’ bekende de zuster, ‘dat een werkelijk doodzieke moeder zo’n prachtig kind op de wereld kon zetten Als je niet in wonderen gelooft, ga je dat nu doen.’
Justine merkte kalm op: ‘Liese heeft de hele tijd hulp gehad van boven Mag ik bij haar?’ liet ze er bijna smekend op volgen.
Dat mocht heel eventjes en kort hierop boog Justine zich over Liese en drukte ze voorzichtig een kusje op haar voorhoofd. Liese glimlachte met gesloten ogen Ze zag er deerniswekkend uit, vond Justine. Ze was lijkbleek, op haar voorhoofd parelden zweetdruppeltjes. Het waren stille getuigen van de strijd die haar lichaam gestreden had. Justine streelde Lieses wang en fluisterde zacht: ‘Gefeliciteerd, lieve schat, je hebt een prachtige dochter. Hoe voel je je nu?’
‘Moe... Oneindig moe, maar heel gelukkig. Heel dankbaar...’ prevelde Liese, nauwelijks verstaanbaar.
‘Ik zal je alleen laten, ga maar lekker slapen.’
Voordat Justine het ziekenhuis verliet pleegde ze in de hal enkele telefoontjes. Ze belde haar vader en Siska om verslag uit te brengen, daarna Vera. Ook aan haar vertelde ze dat Liese het naar omstandigheden redelijk maakte, dat de baby zo te zien blakend gezond was, maar voor alle zekerheid in de couveuse lag. Ze besloot haar uiteenzetting met: ‘Je bent oma geworden van een prachtige kleindochter, Vera!’
Zij antwoordde met een van tranen verstikte stem. ‘Ik was zo bang dat Liese het niet zou halen, maar ze leeft dus nog. Goddank...’ Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn, tot haar stem weer in Justines oor klonk. ‘Is het een... zwart kindje, Justine?’
Zij lachte vertederd. ‘Ja, je hebt nog nooit zo’n mooi zwart kindje gezien, geloof dat maar van mij!’
‘Ik weet niet of ik daar wel zo blij mee kan zijn. Ik vrees dat ik zal moeten wennen aan de huidskleur van de baby...’
Justine dacht verontwaardigd: Schaam je, Vera! In de hoorn zei ze: ‘Wat doet een kleur er nou toe, we zijn immers allemaal geschapen door een en dezelfde Vader.’
‘Ja, ja... ik weet het wel,’ hakkelde Vera, ‘maar ik ben zo over mijn toeren en dan zeg ik dingen die ik niet echt meen. Diederik is daarnet weggeroepen door iemand die zijn steun nodig had, maar ik voel me nu zo verloren zonder hem. Ik sta op mijn benen te trillen. Zo kan ik toch niet aan Lieses bed verschijnen?’
‘Dat kun je zelf het beste beoordelen,’ zei Justine. ‘Ik hang nu weer op, want vanwege de geboorte heb ik nog verschillende zaken te regelen. Dag, Vera, sterkte hoor!’
Justine hing op, liep naar de uitgang en toen ze door de draaideur naar buiten stapte, vroeg ze zich af of Vera in een dergelijke gemoedstoestand naar de fles zou kunnen grijpen. Ze kon er niet lang bij stilstaan, want tot haar verbazing stond Fons opeens levensgroot voor haar. ‘Hoe kom jij hier?’ vroeg ze hoogst verwonderd.
Fons lachte breed. ‘Toen jij vanochtend naar Gerard belde om te vertellen dat het zover was met Liese en dat jullie naar het ziekenhuis gingen, zat ik juist bij mijn moeder achter een kop koffie. Ik heb moeder en Gerard niet wijzer gemaakt, maar in plaats van naar de hoeve terug te gaan, ben ik naar de stad gereden In de auto, met mijn blik gericht op de uitgang van het ziekenhuis, ik heb op je gewacht. Het duurde lang, maar ik wist dat je een keer naar buiten moest komen. En dat was dus ook zo,’ besloot hij lachend.
Justine was de ernst zelve, er kwam slechts één woord over haar lippen. ‘Waarom?’
‘Omdat ik vreesde dat het met Liese wel eens verkeerd zou kunnen aflopen en jij dan een schouder nodig zou hebben om tegen te leunen en op uit te huilen Daarom.’
Heel even zocht Justine zijn gezicht af, vervolgens zei ze zacht en oprecht gemeend: ‘Wat ben jij een lief mens, Fons...’ Nadat ze haar emoties weer de baas was vervolgde ze: ‘Het is tot dusverre allemaal goed gegaan. Liese is vanzelfsprekend dodelijk vermoeid, maar ze heeft het gehaald! Ze heeft een prachtig lief meisje het leven geschonken Iedere geboorte is een wonder op zich, maar in Lieses geval maakt het je stil en nietig. Ik moet nu naar het stadhuis om de kleine Merel Slotegraaf te laten inschrijven. Ga je met me mee, dan drinken we daarna ergens koffie en eten we een hapje. Ik trakteer,’ liet ze er lachend op volgen, terwijl haar gemoed barstensvol was.
Kort hierna zaten ze achter een kop mosterdsoep en informeerde Fons of ze vandaag soms ook nog naar kantoor moest. Justine schudde haar hoofd. ‘Ik heb een paar dagen vrij genomen, ik wil zoveel mogelijk bij Liese zijn. Ze zag er allerberoerdst uit, Fons, net alsof... de dood al op haar gezichtje lag. En in de couveuse lag een blakend gezond kindje. Het is soms zo verdraaid moeilijk om bepaalde zaken te rijmen... Ik ben me zo aan Liese gaan hechten dat ik haar niet meer kan missen. Ik heb nog een sprankje hoop dat er iets aan haar ziekte te doen is zodra ze wat is aangesterkt. Maar die hoop is zo teer, net een waakvlammetje dat bij het geringste zuchtje wind uitgeblazen wordt.’
‘Ik weet wat je voelt en doormaakt,’ zei Fons ernstig, ‘en als je in de toekomst hulp nodig hebt, klop dan aan bij mij, Justine!’ Op haar weifelende blik haastte hij zich te zeggen: ‘Je hoeft nergens bang voor te zijn, ik bied je alleen maar een vriendendienst aan!’
Justine zond hem een bevend lachje. ‘Dank je, Fons.’
Bij zichzelf dacht ze stil: ik zal uiterst voorzichtig moeten omgaan met wat jij me biedt, jongen. Omdat er ook vlammetjes zijn die door een klein zuchtje van hoop aangewakkerd worden tot een laaiend vuur. Daar moet ik jou voor beschermen. En mezelf ook een beetje.
In de dagen die volgden leefden ze allemaal tussen hoop en vrees. De hoop stak onmiddellijk haar kopje op als Liese er een dag beter uitzag, maar de volgende dag werd die meestal meteen weer in de kiem gesmoord. Ze lag alleen op een klein zaaltje. Merel had de couveuse inmiddels mogen verlaten, ze lag nu in een klein wit bedje dat pal naast dat van Liese stond. Zonder zich in te hoeven spannen kon ze de baby vanuit haar bed naar hartenlust bewonderen en zodra ze erom vroeg werd het kleintje in de holte van haar arm gelegd. Er werd haar niets ontzegd en er zat altijd wel iemand naast haar bed die haar troostte als ze het moeilijk had. Niemand durfde haar echter tegen te spreken als ze zei dat ze het niet lang meer kon volhouden. Dat was haar duidelijk aan te zien. Nu het kind er was, kreeg Liese morfine toegediend, anders zou ze de helse pijnen niet meer kunnen verdragen.
Toen Justine een paar dagen geleden het zaaltje binnenkwam, had er een man naast Lieses bed gezeten die zij niet kende. Ze was op hem toe gelopen en nadat zij zich had voorgesteld noemde hij zijn naam: ‘Wim Slotegraaf, aangenaam.’ Hij had op de stoel gewezen waar hij net van was opgestaan. ‘Gaat u zitten, ik wilde juist opstappen.’ Hij had zich over Liese gebogen en een vluchtig zoentje op haar wang gedrukt. ‘Nou, dag, hoor, en heel veel sterkte.’ Bij de deur had hij zijn hand nog eenmaal opgestoken: ‘Dag!’
Justine had bezorgd aan Liese gevraagd: ‘Ik begrijp dat dat je vader was, hij heeft je toch hopelijk niet overstuur gemaakt?’
Liese had haar hoofd geschud. ‘Hij is nog geen vijf minuten bij me geweest. Mama had hem gebeld over mijn toestand en over Merel en toen vond hij het blijkbaar zijn plicht om zijn neus even te laten zien. Hij heeft er een lange reis voor moeten maken. We hadden elkaar niets te zeggen en toch ben ik blij dat hij geweest is, dat ik ook van hem afscheid heb kunnen nemen. Ik voelde jegens hem geen wrok meer en dat heb ik tegen hem gezegd. Los van elkaar zijn hij en mama weer gelukkig geworden en ik zal het nu zeer binnenkort ook zijn.’ Er was een glimlach van verlangen op haar gezichtje verschenen die Justine door merg en been sneed.
De kleine Merel was negen dagen oud toen Justine op een ochtend op het zaaltje verscheen en ze zag dat er een zuster bij Lieses bed zat. Ze stond meteen op en kwam naar Justine toe. Zichtbaar aangeslagen fluisterde ze: ‘Ik moet u op het ergste voorbereiden, Liese is stervende. Haar ouders zijn gewaarschuwd, ik hoop dat ze op tijd zullen zijn. Ik laat u met haar alleen. Veel sterkte...’
Justine voelde haar knieën knikken toen ze naar het bed toe liep en ze zich over Liese boog. En heel zacht fluisterde ze: ‘Dag, lieve schat... ik ben het, Justine. Hoor je me, Liese?’
Zij hield haar ogen gesloten en haar stem leek van heel ver te komen.
‘Ik heb op je gewacht. Goed dat je er bent... er is bijna geen tijd meer...’
‘Stil maar, lieverd, zeg maar niets.’ Justine kon de snik in haar stem niet verbergen.
Liese gebruikte het laatste restje kracht dat ze nog had. Haar stem zonk herhaaldelijk weg toen ze fluisterde: ‘Daarnet riep iemand heel zacht mijn naam... Er was nog iets vreemds, want hoewel ik mijn ogen dicht had, zag ik heel duidelijk een prachtig landschap. Het was zonovergoten, bijzonder licht, en er bloeiden de mooiste bloemen in allerlei kleuren. Er hing een serene stilte die rust en vrede uitstraalde en die daalde in mij neer. Ik wilde er dolgraag naartoe, maar ik kon niet gaan zonder jou nog eenmaal te zien. Dank je... voor alles. Nu is het goed...’
Justine werd overspoeld door medelijden en onuitsprekelijk verdrietig schoof ze een arm onder Liese door en drukte ze haar broze lichaam voorzichtig tegen zich aan. ‘Rustig maar, ik hou van je.’
Tegen haar borst hoorde ze Liese prevelen: ‘Mijn aardse leven was niet mooi, maar in het beloofde land zal alles goed zijn. Ik heb geen wensen meer... Ik ben er klaar voor... zo blij... dat ik naar God toe mag.’ Ze stootte een paar pufjes uit en toen was het heel stil.
Tot de zuster er opeens weer was en zij in één oogopslag zag wat er aan de hand was. ‘Kom maar,’ zei ze meewarig, ‘laat haar maar los.’
‘Ja,’ antwoordde Justine als in trance, ‘ik moet weer een dierbare loslaten..’ Verdoofd door verdriet liet ze zich naar het kamertje brengen waar ze eerder had zitten wachten op de geboorte van Merel. Hoe lang ze er deze keer alleen had gezeten zou ze later bij geen benadering kunnen zeggen, ze was blij toen ze de gezichten van Vera en Diederik zag. Zijn arm lag vast om Vera’s middel, hij liet haar niet los toen hij toonloos tegen Justine mompelde: ‘We zagen het aankomen, nu ze er niet meer is besef je pas dat ze niet gemist kan worden Ze was nog zo jong... Te jong.’
Vera was gebroken en zei snikkend: ‘We waren slechts een paar minuten te laat, het is zo erg dat ik geen afscheid van haar heb kunnen nemen...’
Justine voelde zich als verdronken in haar eigen verdriet, toch was ze blij dat ze Vera kon troosten. Ze vertelde wat Liese op het laatst had gefluisterd en zacht voegde ze eraan toe: ‘Ze is in mijn armen gestorven en zolang ik leef zal ik dankbaar zijn dat ze op het laatste moment van haar leven niet alleen was. Ze is heel vredig en kalm heengegaan... ook dat zal ik niet vergeten. Maar wat zal ik haar missen, dat kleine, dappere kindvrouwtje...’Justine sloeg haar handen voor haar gezicht en huilde zoals ze had gedaan toen Allard van haar werd weggenomen.