16

Het eerste ogenblik dat ze Tsukuru zag staan, leek Zwartje niet te begrijpen wat er aan de hand was. De uitdrukking die ze tot dat moment op haar gezicht had gehad verdween in het niets. Ze schoof haar zonnebril naar haar voorhoofd en staarde Tsukuru woordeloos aan. Na het middageten was ze even een eindje gaan wandelen met haar dochtertjes, en toen ze thuiskwam stond er een bezoeker naast haar man. Een Japanner blijkbaar. Maar een wiens gezicht ze zich niet her­innerde.

Aan haar ene hand had ze een klein meisje van een jaar of drie. Daarnaast stond een iets groter meisje, zo te zien twee of drie jaar ouder dan haar zusje. Allebei droegen ze een jurkje met hetzelfde bloemetjespatroon en dezelfde plastic sandalen. De deur was open blijven staan, en buiten stond de hond nog steeds druk te blaffen. Edvard stak zijn hoofd naar buiten en riep iets korts, waarop de hond meteen stil werd en op de veranda ging liggen. De meisjes deden net als hun moeder en keken Tsukuru zwijgend aan.

Op het eerste gezicht was Zwartje niet veel veranderd sinds hij haar zestien jaar eerder voor het laatst had gezien. Het mollige meisje van toen had nu de onverbloemde, welsprekende contouren van een volwassen vrouw. Ze was nooit voor iets uit de weg gegaan, maar in de heldere ogen die hem recht aankeken school nu iets introspectiefs. Die ogen hadden ongetwijfeld heel wat gezien dat ze nooit zouden vergeten. Haar lippen waren stijf gesloten, haar voorhoofd en wangen bruin van de zon. Haar weelderige, gitzwarte haar hing recht omlaag tot op haar schouders en werd van voren op zijn plaats gehouden met spelden, zodat het niet over haar voorhoofd viel. Haar borsten leken nog groter dan vroeger. Ze droeg een effen blauwe katoenen jurk, waarover ze een crèmekleurige sjaal had geslagen. Aan haar voeten had ze witte tennisschoenen.

Ze wendde haar gezicht naar haar man, alsof ze die om uitleg wilde vragen. Maar Edvard zei niets. Hij schudde alleen kort met zijn hoofd. Ze keek Tsukuru nog eens aan. Toen beet ze zachtjes op haar lip.

Wat Tsukuru nu voor zich zag, was het gezonde, krachtige lichaam van een vrouw die een heel andere levensweg had bewandeld dan hij. Hij was niet in staat dat verschil te negeren. Nu hij haar voor zich zag staan, begon het eindelijk tot hem door te dringen hoe zwaar die zestien jaren wel wogen. Er zijn dingen op deze wereld die alleen door het lichaam van een vrouw duidelijk kunnen worden gemaakt.

Terwijl ze Tsukuru stond op te nemen, vertrok Zwartjes gezicht heel even. Haar lippen trilden licht en trokken naar één kant weg. Er verscheen een kuiltje in haar rechterwang. Eigenlijk was het geen kuiltje, maar een kleine holte, bedoeld om een vrolijk verdriet uit te drukken. Tsukuru herinnerde zich die uitdrukking maar al te goed. Als die op haar gezicht verscheen, was het een zeker teken dat ze iets cynisch ging zeggen. Maar deze keer deed ze dat niet. Ze haalde alleen maar van ver weg een hypothese naar zich toe.

‘Tsukuru?’ bracht ze de hypothese eindelijk onder woorden.

Tsukuru knikte.

Het eerste wat ze deed was haar jongste dochtertje naar zich toe trekken – alsof ze die tegen een dreiging wilde beschermen. Het meisje drukte zich tegen de benen van haar moeder, maar bleef naar Tsukuru opkijken. Het oudste meisje bleef roerloos een eindje verderop staan. Edvard liep naar haar toe en streelde haar zachtjes over haar haren. De haren van het oudste meisje waren helblond, die van haar zusje zwart.

Zonder een woord te zeggen bleven ze alle vijf zo een poosje staan – Edvard terwijl hij zijn dochtertje over haar blonde haren streelde, Zwartje met haar armen om de schouders van haar zwartharige dochtertje, en Tsukuru in z’n eentje aan de andere kant van de tafel. Het was net of ze poseerden voor een schilderij. En het middelpunt van die compositie was Zwartje. Zij, of haar lichaam, was de focus van de scène binnen de lijst.

Zij was de eerste die bewoog. Eerst liet ze haar dochtertje los; toen haalde ze haar zonnebril van haar voorhoofd en legde die op de tafel. Vervolgens pakte ze de kop waar haar man uit had zitten drinken en nam een slok afgekoelde koffie. Ze trok een vies gezicht. Ze leek niet te beseffen wat ze had gedronken.

‘Zal ik je wat koffie inschenken?’ vroeg Edvard haar in het Japans.

‘Alsjeblieft,’ zei Zwartje zonder hem aan te kijken. Ze zakte neer op een stoel bij de tafel.

Edvard liep weer naar het koffiezetapparaat en drukte op de knop om de koffie op te warmen. In navolging van hun moeder gingen de meisjes op het houten bankje bij het raam zitten. Hun ogen lieten Tsukuru’s gezicht geen moment los.

‘Ben je echt Tsukuru?’ vroeg Zwartje zacht.

‘De enige echte,’ zei hij.

Ze staarde hem aan met ogen als spleetjes.

‘Je kijkt of je een spook ziet,’ zei Tsukuru. Hij had het als een grapje bedoeld, maar het klonk ook hemzelf niet als een grapje in de oren.

‘Je bent ook zo veranderd,’ zei ze met droge stem.

‘Dat zeggen we allemaal als we iemand tegenkomen die we in jaren niet hebben gezien.’

‘Je bent stukken magerder. En zoveel... volwassener geworden.’

‘Dat zal wel komen doordat ik volwassen ben,’ zei Tsu­kuru.

‘Ja, hè?’ zei Zwartje.

‘Maar jij bent nauwelijks veranderd.’

Ze schudde kort van nee, maar zei verder niets.

Haar man kwam met een kopje koffie en zette dat op tafel neer. Het was een kleine mok, blijkbaar door haarzelf gebakken. Ze deed er een schepje suiker in, roerde die om met een lepeltje en nam voorzichtig een slokje van de dampende koffie.

‘Ik neem de kinderen even mee naar de stad,’ zei Edvard opgewekt. ‘Het wordt tijd om weer eens eten in te slaan, en de tank moet ook nodig vol.’

Zwartje knikte instemmend.

‘Dat is zo,’ zei ze. ‘Graag.’

‘Heb je nog speciale wensen?’

Ze schudde zwijgend haar hoofd.

Edvard stak zijn portemonnee in zijn zak, pakte de autosleuteltjes van hun haakje aan de muur, en zei iets in het Fins tegen zijn dochtertjes. Die sprongen meteen verheugd op van de bank. Tsukuru kon het woord ‘ice cream’ onderscheiden. Waarschijnlijk had Edvard hun beloofd dat ze na het winkelen ergens ijsjes gingen eten.

Tsukuru en Zwartje gingen naar de veranda en keken toe hoe de drie in het Renault-busje stapten. Toen Edvard de bagageruimte opendeed en floot, kwam de hond blij aangerend en sprong achter in de auto. Edvard stak zijn hoofd nog even door het raam en zwaaide, en daarna verdween het witte busje tussen het geboomte. Ze bleven het nog even staan nakijken, hoewel er al niets meer van te zien was.

‘Ben je in die Golf gekomen?’ vroeg Zwartje. Ze wees naar de donkerblauwe auto die een eindje verderop geparkeerd stond.

‘Ja. Uit Helsinki.’

‘Maar waarom ben je naar Helsinki gekomen?’

‘Om jou te ontmoeten.’

Zwartje kneep haar ogen half toe en staarde hem aan alsof ze een moeilijk diagram stond te ontcijferen.

‘Je bent helemaal naar Helsinki gekomen om mij te ontmoeten? Alleen daarvoor?’

‘Alleen daarvoor.’

‘Nadat we zestien jaar totaal geen contact met elkaar hebben gehad?’

Het ongeloof droop van haar stem.

‘Om eerlijk te zijn was dit een idee van mijn vriendin. Ze vond dat ik je langzamerhand maar eens moest opzoeken.’

Zwartjes lippen krulden zich weer in de vorm die hij zo goed kende. Een lichte spot klonk door in haar stem.

‘O, nou snap ik het! Je vriendin zei dat je me zo langzamerhand maar eens moest opzoeken, en toen ben je meteen in Narita op het vliegtuig naar Finland gestapt – zonder eerst even contact op te nemen, zonder enige zekerheid dat je me ook echt te zien zou krijgen.’

Tsukuru zei niets. Van het meer klonk nog steeds het gebonk van het bootje tegen de steiger. Toch was de wind niet zo sterk en leken de golven niet zo hoog.

‘Ik was bang dat je me niet zou willen zien.’

‘Waarom niet?’ vroeg ze verbaasd. ‘We zijn toch vrienden?’

‘We wáren vrienden. Maar of we dat nog steeds zijn, weet ik niet.’

Met haar ogen op het meer tussen de bomen gericht slaakte ze een geluidloze zucht.

‘Ze zijn naar de stad, en het duurt wel een uur of twee voor ze terug zijn. Wij hebben in de tussentijd een heleboel te bepraten.’

==

Ze liepen het huisje binnen en gingen tegenover elkaar aan de tafel zitten. Ze haalde de spelden uit haar haar, en haar pony viel over haar voorhoofd. Nu zag ze er nog meer uit als de Zwartje van vroeger.

‘Ik heb één verzoek,’ zei ze, ‘en dat is dat je me geen “Zwartje” meer noemt. Als je me iets wilt noemen, noem me dan “Eri”, alsjeblieft. En noem Yuzuki ook geen “Witje” meer. Ik wil van die bijnamen af.’

‘Die tijd is geweest, bedoel je.’

Ze knikte.

‘Maar tegen “Tsukuru” heb je geen bezwaar?’

‘Jij bent en blijft Tsukuru,’ lachte Eri zachtjes. ‘Hoe zou ik daar bezwaar tegen kunnen hebben? Tsukuru die dingen maakt. De kleurloze Tsukuru Tazaki.’

‘In mei was ik even in Nagoya, en daar heb ik de Blauwe en de Rooie ontmoet,’ zei Tsukuru. ‘Mag ik die wel zo blijven noemen?’

‘Die wel. Alleen bij Yuzu en mij heb ik graag dat je onze echte namen gebruikt.’

‘Zoals ik zei: ik heb ze allebei ontmoet, maar om de beurt, en ik heb wat met ze kunnen praten, al was het niet lang.’

‘Hoe is het met ze?’

‘Zo te zien gaat het goed met ze,’ zei Tsukuru. ‘Met hun werk ook.’

‘In het goeie ouwe Nagoya gaan bij de Blauwe de Lexussen als warme broodjes over de toonbank en leidt de Rooie de ene corporate warrior na de andere op,’ zei Eri in een opflakkering van haar oude cynisme.

‘Zoiets, ja.’

‘En jij? Heb jij je zonder kleerscheuren door het leven weten te slaan?’

‘Zo’n beetje,’ zei Tsukuru. ‘Ik bouw stations voor een spoorwegmaatschappij in Tokyo.’

‘Ja, de geruchten daarover zijn je vooruitgesneld,’ zei Eri. ‘ “Tsukuru Tazaki bouwt vlijtig stations in Tokyo, en hij heeft een heel slimme vriendin.” ’

‘Nu nog wel.’

‘Wil dat zeggen dat je nog steeds geen vaste plannen hebt?’

‘Goed geraden.’

‘Jij leeft ook altijd op je eigen manier.’

Tsukuru zei niets.

‘Waar heb je het in Nagoya allemaal over gehad?’ vroeg Eri.

‘Over wat er tussen ons is gebeurd,’ zei Tsukuru. ‘Over wat er zestien jaar geleden is gebeurd, en over wat er in die zestien jaar allemaal is gebeurd.’

‘Dat bezoek aan Nagoya, was dat misschien ook op aanraden van je vriendin?’

Tsukuru knikte.

‘Ze zegt dat ik het een en ander heb op te lossen. Dat ik terug moet gaan in mijn verleden. Want als ik dat niet doe... dan kom ik er nooit van af.’

‘Ze voelt dat je een probleem met je meedraagt.’

‘Ja, dat doet ze.’

‘En ze denkt dat dat probleem – of hoe je het ook moet noemen – jullie verhouding wel eens in gevaar zou kunnen brengen.’

‘Dat denk ik,’ zei Tsukuru.

Eri legde haar handen om haar mok om te voelen hoe warm die was. Toen nam ze een slokje koffie.

‘Hoe oud is ze?’

‘Twee jaar ouder dan ik.’

Eri knikte.

‘Dacht ik het niet! Jij voelt je nu eenmaal beter op je gemak bij een vrouw die iets ouder is dan jij.’

‘Daar kon je wel eens gelijk in hebben,’ zei Tsukuru.

Ze waren allebei even stil.

‘We dragen allemaal wel iets met ons mee in het leven,’ zei Eri uiteindelijk. ‘En het ene is onvermijdelijk verbonden met allerlei andere dingen. Als je één ding probeert op te ruimen, komt er van alles mee. Zo makkelijk kom je er niet van af – jij niet, en ik ook niet.’

‘Natuurlijk kom je er niet makkelijk van af,’ zei Tsukuru, ‘maar daarom hoef je nog niet te doen alsof het probleem niet bestaat. Je kunt een deksel op je geheugen doen, maar de geschiedenis verstoppen kun je niet. Dat zegt mijn vriendin.’

Eri stond op, liep naar het raam en schoof het omhoog. Toen kwam ze weer aan tafel zitten. De wind speelde met de gordijnen. Af en toe hoorde je het onregelmatige bonken van het bootje tegen de steiger. Ze streek haar pony van haar voorhoofd, legde haar handen op het tafelblad en keek Tsukuru aan.

‘Misschien zitten er deksels bij die zo vast zijn gaan zitten dat ze nu niet meer open te krijgen zijn,’ zei ze.

‘Forceren is nergens voor nodig. Dat verlang ik ook helemaal niet. Maar ik wil wel graag zien wat voor deksels het zijn.’

Eri keek naar haar handen op de tafel. Ze waren veel groter en dikker dan hij zich herinnerde. De vingers waren langer, en de nagels korter. Hij stelde zich voor hoe die vingers de pottenbakkersschijf rond lieten draaien.

‘Je zei dat ik zo veranderd was,’ zei Tsukuru. ‘En je hebt gelijk. Dat vind ik zelf ook. Toen ik zestien jaar geleden opeens uit de groep werd gezet, heb ik vijf maanden lang bijna elk moment van mijn leven aan de dood gedacht – werkelijk, serieus, alleen aan sterven. Iets anders kwam nauwelijks bij me op. Ik wil niet overdrijven, maar ik geloof dat ik tot het uiterste randje ben gegaan. En ik heb mijn hoofd over die rand gestoken en een blik naar beneden geworpen, en toen kon ik mijn ogen er niet meer van afwenden. Toch ben ik er op de een of andere manier in geslaagd weer naar de wereld terug te keren. Op dat ogenblik was het helemaal niet verwonderlijk geweest als ik inderdaad was gestorven. Als ik er nu aan terugdenk, moet ik een beetje van slag zijn geweest. Neurotisch, gedeprimeerd – wat me mankeerde weet ik niet, maar ik weet wel dat ik toen niet meer normaal kon denken. Dat staat vast. Toch was ik niet in de war. Mijn hoofd was zo helder als glas. Ik hoorde geen ruisen, geen sissen, niets. Goed beschouwd was dat een heel rare geestestoestand.’

Kijkend naar Eri’s zwijgende handen ging hij door met zijn verhaal.

‘Toen die vijf maanden voorbij waren, was mijn gezicht heel anders geworden. Mijn kleren pasten me niet meer, zo erg was mijn lichaam veranderd. Ik keek in de spiegel, en ik dacht eerst dat ik in een vorm was gestopt die ik zelf niet was. Oké, misschien had ik toevallig een leeftijd waarop zulke dingen nu eenmaal gebeuren. Misschien zat ik in een periode waarin ik even mijn verstand móést kwijtraken en waarin mijn gezicht en mijn lichaam móésten veranderen. Maar de eerste aanleiding voor die verandering was dan toch het feit dat ik zonder enige waarschuwing uit de groep werd getrapt. Die gebeurtenis heeft het hele proces in gang gezet.’

Zonder een woord te zeggen wachtte Eri tot hij verderging.

‘Waar kan ik het mee vergelijken? Het is alsof je op het dek van een schip staat, en je wordt opeens in je eentje midden in de nacht de zee in geslingerd.’

Hij had het nog niet gezegd, of Tsukuru besefte dat hij deze uitdrukking nog niet zolang geleden uit de mond van de Rooie had gehoord. Hij zweeg even en ging verder.

‘Of iemand me een duw had gegeven of dat ik er helemaal zelf in was gevallen, kon ik op dat ogenblik niet beoordelen. In elk geval voer het schip gewoon verder, en in het koude, donkere water kon ik alleen maar hulpeloos toezien hoe de lichtjes van het dek zich steeds verder van me verwijderden. Niemand aan boord – de passagiers niet, en de bemanning al evenmin – had in de gaten dat ik overboord was gevallen. Er was niets om me heen waaraan ik houvast had. En de angst die me toen overweldigde, voel ik nu nog. De angst dat je eigen bestaan opeens wordt afgewezen, de angst die je voelt als je zonder te weten waarom moederziel alleen in zee aan je lot wordt overgelaten. Ik denk dat ik daarom niet tot intieme relaties met anderen in staat ben. Als het erop aankomt, hou ik anderen altijd op afstand.’

Hij spreidde zijn handen ongeveer dertig centimeter van elkaar boven de tafel om het te demonstreren.

‘Natuurlijk kan dat ook aan mijn karakter liggen. Dat geef ik toe. Instinctief een soort buffer houden tussen anderen en mezelf – misschien was die neiging van het begin af aan in me aanwezig. Maar toen ik op de middelbare school in de groep zat met jullie, peinsde ik niet over zulke buffers. Niet voor zover ík me kan herinneren. Al lijkt het allemaal een hele tijd geleden.’

Eri bracht haar handpalmen naar haar wangen en wreef ze langzaam op en neer, alsof ze haar gezicht waste.

‘Je wilt weten wat er zestien jaar geleden precies is gebeurd, hè? Alles.’

‘Ja,’ zei Tsukuru. ‘Maar eerst wil ik één ding heel duidelijk maken: ik heb Witje – sorry, Yuzu – nooit met een vinger aangeraakt.’

‘Natuurlijk niet!’ zei ze. Ze hield op met wrijven. ‘Jij hebt Yuzu niet verkracht! Dat spreekt vanzelf!’

‘Maar jij geloofde haar aanvankelijk! Net als de Blauwe en de Rooie!’

Eri schudde haar hoofd.

‘Ik heb het nooit geloofd! Ik kan niet voor de Blauwe en de Rooie spreken, maar ik niet. Nooit! Jij doet zoiets niet!’

‘Ja maar, waarom...?’

‘Waarom heb ik het niet voor je opgenomen? Waarom heb ik Yuzu’s verhaal geslikt en jou uit de groep gestoten? Dat bedoel je toch?’

Tsukuru knikte.

‘Omdat ik Yuzu in bescherming moest nemen,’ zei Eri. ‘En om dat te kunnen doen, had ik geen andere keus dan jou te laten vallen. Jullie allebei in bescherming nemen was onmogelijk. Ik moest een van jullie voor honderd procent aanvaarden, en de ander voor honderd procent verstoten.’

‘Wil je daarmee zeggen dat ze er psychisch zo ernstig aan toe was?’

‘Ja, zo ernstig was ze eraan toe. Ik wist niet wat ik met haar aan moest, dat mag je rustig weten. Iemand moest constant een oogje op haar houden, en de enige die dat kon doen, was ik.’

‘Maar dat had je me dan toch best even kunnen uitleggen!’

Ze schudde langzaam haar hoofd, een paar keer achter elkaar.

‘Hoe had ik dat moeten doen? “Sorry, Tsukuru, maar kun jij een poosje doen of je Yuzu hebt verkracht? Dat kan nu even niet anders. Yuzu is een beetje knetter, en we moeten zorgen dat het niet erger wordt. Later haal ik je er wel weer uit, maar hou voorlopig even de kiezen op elkaar, oké? Hoelang? O, een jaar of twee, denk ik.” Zoiets had ik nooit over mijn lippen kunnen krijgen. Het speet me verschrikkelijk voor je, maar er zat niets anders op dan je een trap te geven en je aan je lot over te laten. Zo hachelijk was de situatie. Want je mag nu wel weten dat toen Yuzu zei dat ze verkracht was... toen loog ze niet.’

Tsukuru keek Eri verbluft aan.

‘Door wie dan?’

Eri schudde nogmaals haar hoofd.

‘Dat weet ik niet. Maar het staat vast dat ze tegen haar wil en waarschijnlijk met geweld tot seks is gedwongen. Ze was zwanger. Wat wil je nog meer? En toen hield ze bij hoog en bij laag vol dat jij haar had verkracht. “Het was Tsukuru Tazaki.” Dat zei ze heel duidelijk. En daarna beschreef ze in deprimerend realistische details hoe het allemaal in zijn werk was gegaan. Daarmee liet ze ons geen andere keus dan haar op haar woord te geloven. Ook al wisten we in ons hart dat jij zoiets nooit zou doen.’

‘Ze was zwanger?’

‘Ja. Daar was geen enkele twijfel aan. Ik ben samen met haar naar de gynaecoloog geweest – natuurlijk niet haar vader, maar een andere, ergens ver weg.’

Tsukuru zuchtte.

‘En?’

‘Nou ja, na een hele hoop ellende kreeg ze aan het eind van de zomer een miskraam. Einde verhaal. Maar het was geen schijnzwangerschap. Ze was echt zwanger, en het was een echte miskraam. Dat kan ik je garanderen.’

‘Maar als ze een miskraam had, dan wil dat zeggen...’

‘Juist. Ze wilde dat kind ter wereld brengen en het in haar eentje grootbrengen. Ze heeft er geen moment aan gedacht om het weg te laten halen. Yuzu zou nooit een levend wezen pijn doen, laat staan het doodmaken – onder geen enkele omstandigheid. Dat weet jij ook wel. Ze leverde altijd kritiek op haar vader omdat die wel eens abortussen uitvoerde. Ik heb daar vaak genoeg met haar over in de clinch gelegen.’

‘Wisten anderen van die zwangerschap of die miskraam?’

‘Ik wist ervan, en haar zus, want haar zus wist hoe ze haar mond moest houden. Ze heeft haar financieel ook geweldig geholpen. Maar verder? Niemand. Haar ouders niet, en de Rooie en de Blauwe ook niet. Niemand. Al die jaren is het een geheim tussen ons drieën geweest. Maar nu geloof ik dat de waarheid wel verteld kan worden – vooral aan jou.’

‘En zij beweerde dat ik het had gedaan.’

‘Bij hoog en bij laag,’ zei Eri.

Tsukuru staarde een tijdlang strak naar de mok in haar handen.

‘Maar waarom kwam ze met zo’n verhaal aanzetten? En waarom juist ík? Er schiet me niets te binnen waaraan ik dat te danken kan hebben.’

‘Ik weet ook niet waarom,’ zei Eri. ‘Ik kan wel een paar redenen bedenken, maar geen enkele is helemaal overtuigend. Eén reden is bijvoorbeeld dat ik verliefd op je was. Dat kon wel eens een van de aanleidingen zijn geweest.’

Tsukuru keek haar stomverbaasd aan.

‘Jij was verliefd? Op mij?’

‘Ja. Wist je dat niet?’

‘Natuurlijk niet!’

Eri’s lippen krulden licht.

‘Ik kan het je nu wel opbiechten: ik was al die tijd verliefd op je. Smoorverliefd. O, ik had het zwaar te pakken. Natuurlijk kon ik je dat toen niet zeggen. Ik praatte er ook met niemand over. Ik geloof niet dat de Blauwe en de Rooie er iets van hebben gemerkt. Maar Yuzu had het natuurlijk wel door. Meisjes onder elkaar kunnen zoiets nu eenmaal niet geheimhouden.’

‘Ik had het helemaal niet in de gaten,’ zei Tsukuru.

‘Dat is omdat je niet goed snik bent,’ zei Eri. Ze tikte met haar wijsvinger tegen haar slaap. ‘Al die keren dat we zolang samen waren, en al die seintjes die ik je heb gegeven. Iemand met een beetje hersens had de boodschap dan makkelijk begrepen.’

Tsukuru probeerde zich zulke hints te herinneren, maar tevergeefs.

‘Na school heb je me vaak met wiskunde geholpen,’ zei Eri. ‘Dan zwijmelde ik altijd van geluk.’

‘Maar jij snapte helemaal niets van integraalrekening,’ begon Tsukuru. Toen herinnerde hij zich de vele keren dat ze opeens was begonnen te blozen. ‘Je hebt gelijk. Ik bén een stomme idioot.’

Eri glimlachte en zei: ‘In zulke dingen tenminste. En om het nog mooier te maken, was jij helemaal weg van Yuzu.’

Tsukuru wilde iets zeggen, maar Eri was hem voor.

‘Nee, zoek nu maar niet naar uitvluchten. Jij was de enige niet. Iederéén was weg van Yuzu. Dat spreekt vanzelf. Ze was altijd zo mooi en netjes – net Sneeuwwitje in die Disney-film. Maar ik was niet zoals zij. Zolang ik naast haar stond, was ik een van de zeven dwergen. Maar daar had ik me bij neergelegd. Yuzu en ik waren met elkaar bevriend sinds de eerste klas van de middelbare school, en dan kun je je alleen maar schikken in zo’n rol.’

‘Met andere woorden, jij denkt dat Yuzu jaloers was? Omdat jij verliefd was op mij?’

Eri schudde haar hoofd.

‘Nee, ik denk alleen dat dat misschíén een van haar onbewuste redenen geweest zou kunnen zijn. Ik ben geen expert op het gebied van psychoanalyse; daar waag ik me liever niet aan. Maar Yuzu zelf heeft altijd vast geloofd dat het allemaal is gelopen zoals ze ons heeft verteld: jij hebt haar in je flat in Tokyo met geweld van haar maagdelijkheid beroofd. Dat was wat haar betreft de definitieve, werkelijke versie van het verhaal, en daar is ze nooit van afgeweken. Waar die waanvoorstelling vandaan kwam, waarom ze dat verhaal vertelde in plaats van wat er echt is gebeurd – dat zijn dingen die ik nu nog niet begrijp. Waarschijnlijk zal niemand ze ooit aan de weet komen. Maar weet je, er is een soort droom die veel reëler en concreter is dan de werkelijkheid zelf. En het spijt me heel erg voor jou, maar ik heb het vermoeden dat zij wel eens zo’n droom kon hebben gehad.’

‘Denk je dat ze zich seksueel tot me aangetrokken voelde?’

‘Absoluut niet!’ zei Eri resoluut. ‘Yuzu had geen seksuele belangstelling voor mannen.’

Tsukuru fronste zijn wenkbrauwen.

‘Bedoel je dat ze lesbisch was?’

Eri schudde haar hoofd.

‘Nee, dat niet. Yuzu had helemaal geen seksuele belangstelling. Geen enkele. Al sinds haar vroegste jeugd had ze een geweldige afkeer van alles wat met seks te maken had. Misschien kan ik beter zeggen: Ze was bang voor seks. Waar die angst vandaan kwam, weet ik niet. Over de meeste dingen heb ik altijd heel openhartig met haar kunnen praten, maar niet over seks. Zelf was ik daar vrij open over, maar zodra het gesprek op seks kwam, begon Yuzu over iets anders.’

‘Wat is er na haar miskraam met haar gebeurd?’ vroeg Tsukuru.

‘Eerst heeft ze vrijstelling van studie aangevraagd bij het conservatorium, zogenaamd om “gezondheidsredenen”. Ze was gewoon niet in staat om de mensen onder ogen te komen. Ze sloot zich op in huis en weigerde naar buiten te gaan. Het duurde niet lang of ze begon te lijden aan een extreme vorm van anorexie. Bijna alles wat ze at, braakte ze meteen weer uit, en wat ze binnenhield, verwijderde ze wel met een klysma. Als ze op die voet was doorgegaan, was ze er zonder enige twijfel aan gestorven. Maar ik heb haar zover gekregen dat ze naar een therapeut is gegaan die zich in zulke gevallen specialiseerde, en die heeft haar zo goed en zo kwaad als het ging van haar anorexie afgeholpen. Maar hoelang heeft dat wel niet geduurd? Een halfjaar, denk ik. Toen ze er het ergst aan toe was, woog ze nog geen veertig kilo! Ze zag eruit als een geest. Maar ze gaf het niet op, en zo kwam ze terug tot het punt waar ze weer hoop mocht hebben. Ik zocht haar bijna elke dag op. Praten, aanmoedigen – ik heb gedaan wat ik kon. Ik heb haar zo achter de vodden gezeten dat ze na een jaar terug is gegaan naar het conservatorium.’

‘Waarom is ze anorectisch geworden, denk je?’

‘Om een heel eenvoudige reden: ze wilde haar menstruatie stoppen,’ zei Eri. ‘Als je extreem veel afvalt, hou je op met menstrueren, en dat wilde ze bereiken. Ze wilde nooit meer zwanger worden, en ik denk dat ze er genoeg van had om vrouw te zijn. Als het had gekund, had ze volgens mij haar baarmoeder weg laten halen.’

‘Dan was het wel heel ernstig,’ zei Tsukuru.

‘Dat klopt. Het wás ook heel ernstig. En daarom had ik geen andere keus dan jou uit de groep te zetten. Ik vond het echt verschrikkelijk wat ik je aandeed, en ik wist heel goed hoe wreed het was. En voor mij betekende het dat ik je niet langer zou kunnen zien, en dat was het ergst van alles. Dat meen ik. Het was of ik uit elkaar werd gescheurd. Want ik was stapelgek op je. Dat zei ik daarnet al.’

Eri zweeg even en keek naar haar handen op tafel, alsof ze haar gevoelens op een rijtje wilde zetten. Toen ging ze verder.

‘Maar ik wilde vóór alles dat Yuzu beter werd. Dat had bij mij toen absolute voorrang. Ze worstelde met zo’n zwaar probleem dat ze zich wel eens van het leven kon beroven, en zíj had mijn hulp nodig. Jou moest ik dan in godsnaam maar in de koude, nachtelijke zee laten dobberen, in de hoop dat je in je eentje het strand zou bereiken. Maar ik was ervan overtuigd dat jij daartoe in staat was. Zo sterk was je volgens mij wel.’

Ze waren een poosje stil. Het geritsel van de bladeren in de wind buiten het raam klonk hun bijna als het kabbelen van golven in de oren.

Eindelijk deed Tsukuru zijn mond weer open.

‘Goed. Yuzu was over haar anorexie heen en studeerde af aan het conservatorium. En toen?’

‘Ze ging nog steeds één keer in de week naar haar therapeut, maar ze was in elk geval in staat om een vrij normaal leven te leiden. Ze zag er tenminste niet meer uit als een geest. Maar toen was Yuzu de Yuzu van vroeger al niet meer.’

Eri haalde even adem om naar woorden te zoeken.

‘Ze was veranderd. Er waren allerlei dingen weggevallen uit haar hart, en bij elk verlies verminderde haar belangstelling voor de buitenwereld steeds meer. Van haar belangstelling voor muziek was niets meer over. Het was heel erg om zoiets machteloos aan te moeten zien. Toch bleef ze het leuk vinden om muziekles te geven aan kinderen, net als vroeger. Dat was het enige wat nog hetzelfde was gebleven. Die passie heeft ze altijd behouden. Zelfs toen ze er geestelijk erg slecht aan toe was en lichamelijk nauwelijks overeind kon komen, sleepte ze zich toch nog eens in de week naar dat schooltje bij de kerk om pianoles te geven aan de kinderen die dat leuk vonden. Met dat vrijwilligersproject bleef ze in haar eentje doorgaan. En ik geloof dat ze daar uiteindelijk de moed aan heeft ontleend om zich uit dat diepe dal weer omhoog te werken. Als Yuzu dat niet had gehad, denk ik echt dat het toen slecht met haar was afgelopen.’

Eri keek achterom naar het raam en staarde naar de lucht boven de boomtoppen. Toen richtte ze haar ogen weer op Tsukuru, recht voor haar. De hemel was nog altijd lichtbewolkt.

‘Maar tegen die tijd ging Yuzu allang niet meer zo intiem met me om als voorheen,’ zei ze. ‘Ze zei dat ze me heel dankbaar was – voor alles wat ik voor haar gedaan had. Omdat ik me zo had ingespannen om haar te helpen. Ik geloof ook dat ze dat echt meende. Maar tegelijkertijd had ze ook haar belangstelling voor mij verloren. Ze had haar belangstelling voor bijna alles verloren, zoals ik daarnet al zei, en bij dat “bijna alles” was ik ook inbegrepen. Het heeft me veel moeite gekost om dat te kunnen accepteren. Jarenlang waren we onafscheidelijk geweest, en ik had haar altijd op handen gedragen. Maar dit was de realiteit. Op dat ogenblik was ik niet langer onmisbaar voor haar.’

Eri staarde een tijdlang naar een denkbeeldig punt in de ruimte.

‘Yuzu was Sneeuwwitje niet meer. Ik denk dat ze het zat was geworden om altijd maar Sneeuwwitje te zijn. En ik was het ook een beetje zat om voor de zeven dwergen te moeten spelen.’

Ze pakte werktuiglijk haar mok op en zette hem weer terug op tafel.

‘In elk geval, rond die tijd functioneerde ons schitterende groepje – dat wil zeggen, ons groepje van vier, zonder jou – allang niet meer zo goed als vroeger. Iedereen was van school af en had het druk met zijn eigen dagelijkse beslommeringen. Wat wil je? We waren geen middelbare scholieren meer. En ik hoef je niet te vertellen dat we onszelf door jou uit de groep te zetten een zware emotionele wond hadden toegebracht. Die wond ging veel dieper dan je zou denken.’

Tsukuru luisterde zwijgend.

‘Je was er niet meer, maar je was er altijd,’ ging Eri verder.

Er volgde weer een korte stilte.

‘Ik wil meer over jou weten, Eri,’ zei Tsukuru. ‘En in de eerste plaats wil ik weten wat je helemaal hierheen heeft gebracht.’

Eri keek hem vorsend aan en hield haar hoofd een beetje schuin.

‘Eerlijk gezegd werd mijn leven tussen pakweg mijn zestiende en mijn tweeëntwintigste bijna helemaal door Yuzu in beslag genomen. Maar op een dag keek ik om me heen, en toen ontdekte ik dat ik gevaar liep om zélf helemaal te verdwijnen. Eigenlijk had ik werk willen zoeken dat iets met schrijven te maken had. Ik had altijd al van schrijven gehouden. Verhalen, gedichten – zoiets had ik graag willen proberen. Dat weet je nog wel, hè?’

Tsukuru knikte. Eri liep altijd met een dik schrift rond waarin ze aantekeningen maakte als ze weer eens een bevlieging kreeg.

‘Maar op de universiteit kwam ik daar gewoon niet aan toe. Mijn colleges voorbereiden terwijl ik Yuzu achternaliep – alleen daaraan had ik mijn handen al meer dan vol. In mijn studententijd heb ik twee vriendjes gehad, maar met geen van beiden is het echt iets geworden. Ik had het veel te druk met Yuzu om gezellig met jongens uit te kunnen gaan. In elk geval, niets wat ik deed leek te lukken, tot ik op een dag bleef stilstaan en om me heen keek om me af te vragen: waar ben ik in ’s hemelsnaam mee bezig? Ik zag helemaal geen doel meer in mijn leven. Ik rende maar in kringetjes rond, zonder te weten waar ik heen ging, en ik was druk bezig al mijn vertrouwen in mezelf te verliezen. Yuzu heeft een verschrikkelijke tijd doorgemaakt, dat spreekt vanzelf, maar voor mij was het ook geen pretje.’

Ze kneep haar ogen half toe, alsof ze naar iets keek dat heel ver weg was.

‘En juist in die periode nam een vriendin van school me mee naar een cursus pottenbakken. Ik ben eigenlijk half voor de grap met haar meegegaan, maar toen ontdekte ik dat dat was waar ik al die tijd naar had gezocht. Toen ik de pottenbakkersschijf liet draaien, werd ik opeens heel eerlijk ten opzichte van mezelf. Ik slaagde erin me uitsluitend te concentreren op het maken van een vorm en verder alles te vergeten. Vanaf die dag was ik helemaal weg van pottenbakken. Zolang ik nog studeerde, bleef het een hobby, maar ik besloot dat ik deze weg serieus wilde bewandelen, dus nadat ik was afgestudeerd heb ik een parttimebaan genomen en een jaar lang geblokt voor het toelatingsexamen van de kunstacademie. Dag, romans! Hallo, keramiek! En terwijl ik druk aan het pottenbakken was, leerde ik Edvard kennen, die daar toevallig ook studeerde, en van het een kwam het ander, en nu zijn we getrouwd en woon ik hier. Raar, hè? Als die vriendin me toen niet had gevraagd om mee te gaan naar die pottenbakkerscursus had ik nu vast een heel ander leven geleid.’

‘Je lijkt talent te hebben,’ zei Tsukuru. Hij wees naar het serviesgoed op de planken. ‘Ik weet weinig van keramiek, maar als ik het zo eens bekijk en in mijn handen neem, voel ik een heel sterke innerlijke kracht.’

Eri glimlachte.

‘Of ik talent heb weet ik niet. Maar mijn werk verkoopt redelijk goed. Niet dat ik er veel mee verdien, maar het is een fijn gevoel om te weten dat mensen iets wat jij hebt gemaakt op de een of andere manier nodig hebben.’

‘Dat kan ik begrijpen,’ zei Tsukuru. ‘Ik maak ook dingen. Al is het wel even iets anders dan wat jij maakt.’

‘Ja, stations en borden. Dat is nogal een verschil.’

‘Maar we kunnen ze geen van beide missen in het leven.’

‘Natuurlijk niet,’ zei Eri, en ze was even stil. Blijkbaar dacht ze ergens over na. De glimlach om haar mond vervaagde langzaam. ‘Het bevalt me hier. Ik denk dat dit land wel eens mijn laatste rustplaats kon gaan worden.’

‘Ga je niet meer terug naar Japan?’

‘Ik ben nu Fins staatsburger en ik spreek zo langzamerhand een aardig mondje Fins. De winters hier zijn lang, maar dat betekent dat je veel boeken kunt lezen. Misschien krijg ik binnenkort wel weer zin om iets te schrijven. De kinderen zijn hier gewend en hebben hier vrienden gemaakt. Edvard is een heel goede man. Met zijn familie kan ik het uitstekend vinden, en mijn werk loopt eindelijk goed.’

‘En je bent hier nodig.’

Eri hief haar gezicht op en keek Tsukuru recht in de ogen.

‘Het idee dat ik er niets op tegen had om me in Finland te laten begraven kwam bij me op toen ik hoorde dat Yuzu was vermoord. De Blauwe belde op om het me te vertellen. Ik was toen zwanger van mijn oudste dochtertje, dus ik kon niet eens naar de uitvaart. Daar heb ik ontzettend veel verdriet van gehad. Het was echt of mijn borstkas werd opengescheurd. Het idee dat Yuzu ergens op een mij onbekende plaats wreed was vermoord en nu tot een hoopje as werd verbrand! Het idee dat ik haar nooit meer terug zou zien! En toen nam ik me voor dat ik mijn kind, als het een meisje zou worden, “Yuzu” zou noemen. En dat ik niet meer terug zou gaan naar Japan.’

‘Dus ze heet Yuzu.’

‘Yuzu Kurono Haatainen,’ zei ze. ‘In de klank van die naam leeft díé Yuzu gedeeltelijk voort.’

‘Maar waarom is Yuzu in haar eentje naar Hamamatsu gegaan?’

‘Ze is naar Hamamatsu verhuisd kort nadat ik naar Finland ben gegaan. Waarom ze dat heeft gedaan weet ik niet. We correspondeerden regelmatig, maar daarover heeft ze nooit iets geschreven – alleen dat ze had besloten om naar Hamamatsu te verhuizen “vanwege haar werk”. Maar werk had ze in Nagoya volop kunnen vinden, en in haar eentje op een nieuwe plek een nieuw leven beginnen stond voor haar ongeveer gelijk aan zelfmoord.’

Yuzu was in haar eenpersoonsflatje in Hamamatsu omgekomen doordat iemand haar had gewurgd met het koord van een kledingstuk, of iets wat daarop leek. Dat had Tsukuru gelezen in oude nummers van kranten en tijdschriften. Hij had het ook nagezocht op internet.

Een roofmoord was het niet geweest. Haar portemonnee lag op een in het oog vallende plaats, met het geld er nog in. Er waren ook geen tekenen dat ze was verkracht. Het appartement was netjes opgeruimd, en niets wees erop dat ze weerstand had geboden. Bewoners op haar verdieping hadden geen verdachte geluiden gehoord. De asbak bevatte een aantal peuken van mentholsigaretten, maar die waren van Yuzu zelf afkomstig. (Tsukuru had onbewust een vies gezicht getrokken. Yuzu rookte?) Het misdrijf was vermoedelijk tussen tien uur en twaalf uur ’s avonds gepleegd. Er was die nacht tussen zonsondergang en zonsopgang een voor mei vrij koude regen gevallen. Haar lichaam werd drie dagen later gevonden, in de avond. Drie dagen lang had ze in dezelfde houding op de vinyltegels van haar keukentje gelegen.

Het motief voor de moord was nooit duidelijk geworden. Iemand was midden in de nacht haar appartement binnengedrongen, had haar zonder enig geluid te maken om het leven gebracht en was weer verdwenen zonder iets mee te nemen. De deur ging van buiten alleen open als je een cijfercombinatie intoetste of een sleutel had en was bovendien voorzien van een ketting. Het was onduidelijk of Yuzu zelf had opengedaan of dat de dader een loper had gebruikt. Ze woonde alleen in het appartement. Volgens haar collega’s en de andere bewoners van het gebouw waren er geen mannen met wie ze vertrouwelijk omging. Afgezien van haar moeder en haar zus, die zo nu en dan uit Nagoya op bezoek kwamen, was ze altijd alleen. Ze ging eenvoudig gekleed en maakte een zwijgzame, timide indruk. Ze deed haar werk met enthousiasme en onder haar leerlingen had ze een goede reputatie, maar buiten haar werk om had ze met niemand contact.

Niemand begreep waarom iemand háár had willen wurgen. Het onderzoek liep vast zonder dat de politie ook maar een flauw vermoeden had wie de dader zou kunnen zijn. Er verschenen gaandeweg minder berichten over de zaak in de kranten, en op den duur verdwenen ze helemaal. Het was een droevig, triest geval – net als de koude regen die viel tot het ochtend werd.

‘Ze was in de ban van een boze geest.’ Eri fluisterde de woorden bijna terwijl ze deze onthulling deed. ‘Je zag hem niet, maar hij was nooit ver bij haar vandaan. Hij blies zijn kille adem in haar nek, tot ze niet meer wist wat ze met zichzelf moest beginnen. Anders valt het allemaal toch niet te verklaren? Dat verhaal over jou, die anorexie, de moord op haar in Hamamatsu... Ik heb het nooit willen zeggen, want ik was bang dat die geest zich zou manifesteren als ik erover begon. Daarom heb ik het altijd voor me gehouden. Ik was van plan om het mee mijn graf in te nemen. Maar nu zeg ik het toch! Want we zullen elkaar wel nooit meer zien, en ik denk dat je dit heel goed moet beseffen: het was een boze geest! Of iets dat erg veel op een boze geest lijkt. En Yuzu was op den duur niet meer in staat om die te bezweren.’

Eri slaakte een diepe zucht en staarde naar haar handen op de tafel. Die trilden zichtbaar. Tsukuru wendde zijn ogen af van haar handen en staarde tussen de wiegende gordijnen door naar buiten. De verstikkende stilte die in de kamer neerdaalde was vervuld van een diepe droefheid. De woordeloze gedachten die deze droefheid bevatte waren net zo zwaar en eenzaam als de prehistorische gletsjer die het diepe meer uit de aardkorst had uitgeschuurd.

Na een poosje voelde Tsukuru dat hij iets moest zeggen om die stilte te verbreken.

‘Herinner jij je “Le mal du pays” nog? Dat stuk dat Yuzu vroeger vaak speelde?’ vroeg hij.

‘ “Le mal du pays”? Natuurlijk herinner ik me dat nog,’ zei Eri. ‘Ik luister er nu nog steeds soms naar. Wil je het horen?’

Tsukuru knikte.

Eri stond op, liep naar de kleine audioset op het kastje, pakte een cd van de stapel die daar lag en stopte die in de cd-speler. Uit de speakers kwamen de klanken van ‘Le mal du pays’ – dat thema van enkele noten, zachtjes gespeeld door één hand. Ze zaten weer tegenover elkaar aan tafel en luisterden aandachtig.

Aan de oever van een Fins meer klonk deze muziek enigszins anders dan in een flat in Tokyo. Maar waar je haar ook hoort, en of je haar nu van een cd beluistert of van een oude elpee, de muziek zelf is onveranderlijk mooi. Tsukuru zag Yuzu weer voor de piano zitten in de woonkamer bij haar thuis, vlak voor ze dit stuk ging spelen. Haar bovenlichaam was over het klavier gebogen, haar ogen waren gesloten, en haar lippen weken een klein stukje vaneen, alsof ze zocht naar woorden die niet in geluid konden worden omgezet. Op zulke momenten was ze ver bij zichzelf vandaan. Dan was ze ergens anders.

Het stuk was afgelopen, er volgde een kleine pauze, en toen begon het volgende. ‘Les cloches de Genève’. Met de afstandsbediening zette Eri het geluid iets zachter.

‘Het klinkt iets anders dan de uitvoering waar ik thuis altijd naar luister,’ zei Tsukuru.

‘Welke is dat?’

‘Die van Lazar Berman.’

Eri schudde haar hoofd.

‘Die ken ik niet.’

‘Die uitvoering is misschien iets esthetischer. Deze is prachtig, maar ergens vind ik haar meer klinken als een pianosonate van Beethoven dan als iets van Liszt.’

Eri glimlachte.

‘Dit is Alfred Brendel, dus dan kun je misschien minder van “esthetisch” spreken. Maar ik vind haar erg mooi. Dat komt waarschijnlijk doordat ik er jarenlang naar heb geluisterd. Mijn oren zijn ernaar gaan staan.’

‘Yuzu speelde dit altijd prachtig. Ze legde er haar hele ziel in.’

‘Ja, hè? In stukjes van deze lengte was ze ontzettend goed. Jammer genoeg liet ze het bij langere werken onderweg af en toe afweten. Maar ieder mens heeft zijn sterke kanten. In briljante werkjes zoals dit blijf je haar aanwezigheid voelen: altijd jong en levend.’

Terwijl Yuzu pianoles gaf aan een stuk of wat kinderen op het BSO-instituut, voetbalden Tsukuru en de Blauwe meestal met de jongens op het veldje achter het gebouw. Dan verdeelden ze zich in twee ploegen en probeerden ze zo veel mogelijk ballen in het doel (meestal in elkaar geflanst van een paar kartonnen dozen) van de tegenpartij te trappen. Terwijl Tsukuru dan de bal doorspeelde, luisterde hij onbewust naar de toonladders die door het raam naar buiten kwamen dwarrelen.

De voorbije tijd werd een lange, scherpe priem die zijn hart doorboorde. Zilverkleurige pijn sloop geluidloos naderbij en veranderde zijn ruggengraat in een ijskolom. De pijn bleef steeds maar op dezelfde plaats hangen, zonder aan intensiteit in te boeten. Hij hield zijn adem in, deed zijn ogen stijf dicht en zette zijn kiezen op elkaar om er weerstand aan te kunnen bieden. Alfred Brendel vervolgde zijn onberispelijke uitvoering. ‘Het eerste jaar: Zwitserland’ ging over in ‘Het tweede jaar: Italië’.

Toen pas accepteerde hij alles volledig. Tsukuru Tazaki begreep het tot in het diepste hoekje van zijn ziel: mensen zijn niet alleen met elkaar verbonden door onderlinge harmonie. Een misschien nog nauwere band wordt geschapen door hun wonden. Mensen vinden banden in gedeelde pijn en zwakheid. Er is geen stilte mogelijk zonder kreten van ellende, geen vergiffenis zonder grond gedrenkt in bloed, geen aanvaarding zonder eerst een schrijnend verlies te hebben geleden. Zulke dingen liggen aan alle ware harmonie ten grondslag.

‘Weet je, Tsukuru, ze leeft écht nog verder, in allerlei dingen,’ zei Eri van de andere kant van de tafel. Haar stem klonk schor, alsof ze moeite had om te spreken. ‘Dat voel ik. In alle geluiden om ons heen, in het zonlicht, in de vorm van de dingen, in alle, álle...’

Ze verborg haar gezicht in haar handen. Meer woorden kwamen er niet uit. Tsukuru kon niet zien of ze huilde. Als ze dat al deed, huilde ze zonder enig geluid te maken.

Terwijl de Blauwe en Tsukuru aan het voetballen waren, deden Eri en de Rooie verwoede pogingen om de andere kinderen bezig te houden met wat dan ook, zolang ze Yuzu maar niet lastigvielen tijdens haar pianolessen. Ze lazen voor uit boeken, deden spelletjes, namen hen mee naar buiten om liedjes te zingen. Meestal waren die pogingen tot mislukken gedoemd. De kinderen kregen er nooit genoeg van om de pianolessen te verstoren. Dat was blijkbaar stukken leuker dan alles wat Eri en de Rooie konden bedenken. Tsukuru had vaak genoeg geamuseerd toegekeken hoe die twee vergeefs hun best deden.

Bijna onbewust stond Tsukuru op. Hij liep om de tafel heen en legde zonder een woord te zeggen zijn handen op Eri’s schouders. Ze had haar gezicht nog diep in haar handen begraven. Toen hij haar aanraakte, voelde hij een serie kleine schokjes door haar lichaam gaan – schokjes die je met het oog niet kon zien.

‘Tsukuru,’ kwam haar stem tussen haar vingers door, ‘mag ik je iets vragen?’

‘Natuurlijk,’ zei hij.

‘Zou je het heel erg vinden om me één keer in je armen te nemen?’

Hij hielp haar overeind van haar stoel en sloeg zijn armen om haar heen. Haar volle borsten drukten tegen zijn borstkas, alsof ze iets wilden bewijzen. Hij voelde haar warme handen stevig tegen zijn rug. Haar zachte, natte wang rustte tegen zijn hals.

‘Ik zal wel nooit meer terug kunnen naar Japan,’ fluisterde ze. Haar warme, vochtige adem blies in zijn oor. ‘Bij alles wat ik zie, moet ik vast weer aan Yuzu denken. En aan de dingen die we–’

Tsukuru zei niets, maar sloeg zijn armen alleen maar steviger om haar heen.

Hun omhelzing was waarschijnlijk zichtbaar door het open raam. Er kon wel eens iemand voorbijlopen. Edvard en de kinderen konden elk ogenblik thuiskomen. Dat hinderde allemaal niet. Het kon hem niet schelen wat anderen ervan dachten. Eri en hij moesten elkaar nu omhelzen tot ze er genoeg van hadden. Ze moesten zo dicht mogelijk tegen elkaar aan kruipen om de lange schaduw van die boze geest uit te bannen. Dat was waarschijnlijk waarvoor hij helemaal hierheen was gekomen.

Lange tijd – hoelang wel niet? – stonden ze dicht tegen elkaar aan gedrukt. De vitrage wiegde onregelmatig in de wind die over het meer kwam gewaaid, haar wang bleef maar nat, en Alfred Brendel speelde door. ‘Het tweede jaar: Italië’ – ‘Sonetto 47 del Petrarca’ ging over in ‘Sonetto 104 del Petrarca’. Tsukuru kende deze stukken tot in de kleinste details uit zijn hoofd. Zo goed dat hij ze mee kon neuriën. Nu begreep hij pas hoe intens zijn oren zowel als zijn hart in deze muziek waren opgegaan.

Ze zeiden geen woord. Woorden hadden hier geen kracht. Zoals dansers die zich niet langer bewegen, stonden ze in elkaars armen en gaven ze hun lichamen over aan het verstrijken van de tijd. De tijd was een mengeling van heden en verleden, en waarschijnlijk ook een beetje toekomst. Tussen hun lichamen was geen ruimte, en haar warme adem blies met regelmatige tussenpozen in zijn nek. Tsukuru deed zijn ogen dicht, gaf zijn lichaam over aan de klanken van de muziek en luisterde aandachtig naar het kloppen van Eri’s hart. Dat kloppen viel samen met het bonken van het bootje tegen de steiger in het meer.

==