14

Na aankomst op de luchthaven van Helsinki wisselde hij eerst zijn yens om in euro’s en vond daarna een winkel voor mobieltjes, waar hij een zo eenvoudig mogelijk apparaat met beltegoed aanschafte. Toen hij daarmee klaar was, liep hij met zijn tas over zijn schouder naar de taxistandplaats. Daar stapte hij in een oud model Mercedes en gaf de chauffeur de naam van zijn hotel in de stad.

Eenmaal de luchthaven uit, reed de taxi de snelweg op. Tsukuru keek naar het diepe groen van de bossen en naar de Finse teksten op de reclameborden die aan de andere kant van het raam voorbijgleden. Hoewel dit zijn eerste reis buiten Japan was, had hij niet het gevoel dat hij in het buitenland was. Hij had iets meer tijd nodig gehad om zich te verplaatsen, maar het gevoel was ongeveer hetzelfde als wanneer hij een bezoek aan Nagoya bracht. Alleen het geld in zijn portemonnee zag er anders uit. Hij droeg dezelfde kleren als altijd: chinobroek, zwart polohemd, gympen en een lichtbruin katoenen jasje. Hij had alleen een minimum aan schone kleren meegenomen. Als dat niet genoeg was, kon hij altijd iets kopen.

De chauffeur wierp een blik in zijn spiegeltje.

‘Waar kom je vandaan?’ vroeg hij in het Engels. Hij was een man van middelbare leeftijd met een volle baard.

‘Uit Japan,’ antwoordde Tsukuru.

‘Voor iemand die van zo ver komt heb je weinig bagage.’

‘Ik heb een hekel aan zware bagage.’

‘Dat hebben we allemaal,’ lachte de chauffeur. ‘Maar voor je er erg in hebt, sjouw je je een breuk. Zo is het leven. C’est la vie.

Hij lachte weer smakelijk.

Tsukuru lachte beleefd met hem mee.

‘Wat doe je voor werk?’ informeerde de chauffeur.

‘Ik bouw stations.’

‘O, je bent ingenieur?’

‘Ja.’

‘Ben je helemaal naar Finland gekomen om een station te bouwen?’

‘Nee, ik heb vakantie genomen om een oude vriend op te zoeken.’

‘Dat is een goed idee,’ zei de chauffeur. ‘Vakantie en vrienden zijn twee van de beste dingen die het leven te bieden heeft.’

Zouden alle Finnen ervan houden om zulke slimme one­liners over het leven te spuien, of was alleen de chauffeur met deze neiging behept? Tsukuru hoopte op het laatste.

Na ongeveer een halfuur stond de taxi voor de ingang van het hotel in de binnenstad van Helsinki, en Tsukuru kwam tot de ontdekking dat hij verzuimd had in zijn reisgids na te gaan hoeveel fooi hij moest geven, of dat zoiets misschien niet nodig was (eigenlijk had hij helemaal niets over Finland gelezen). Hij telde daarom iets minder dan tien procent bij het bedrag op de meter op en gaf dat aan de chauffeur, die erg blij keek en hem een blanco kwitantie overhandigde. Dat was dus waarschijnlijk geen vergissing geweest. En als het wél een vergissing was, had hij er de chauffeur in elk geval niet mee beledigd.

Het hotel dat Sala voor hem had uitgekozen stond in het hartje van de binnenstad en was opgetrokken in ouderwetse stijl. Voorgegaan door een knappe blonde piccolo stapte hij in een klassieke lift, die hem schuddend en trillend naar de derde verdieping bracht. Zijn kamer bevatte oude meubels en een groot bed, en het patroon op het vervaalde behang had veel weg van dunne dennennaalden. De badkuip had nog leeuwenklauwen, en het raam ging open op katrolletjes. Er hing een dik gordijn voor, en dunne vitrage. Alles wasemde de geur van de goede oude tijd uit. Het raam bood uitzicht op een brede boulevard met in het midden een rijbaan voor een groene tram. Het was een kamer waarin hij dacht wel tot rust te kunnen komen. Er stond geen koffiezetapparaat of lcd-televisie, maar dat gaf niet, want zulke dingen gebruikte hij toch nooit.

‘Dank je wel. Dit is een mooie kamer,’ zei hij tegen de piccolo en hij overhandigde hem twee euro fooi. De piccolo glimlachte breed en glipte als een wijze kater snel de kamer uit.

==

Tegen de tijd dat hij een douche had genomen en andere kleren had aangetrokken, was het al avond, maar buiten was het nog klaarlichte dag. Aan de hemel dreef scherp afgetekend een witte halvemaan. Hij zag er precies uit als een afgesleten brok puimsteen dat door iemand in de lucht was gegooid en daar om de een of andere reden was blijven hangen.

Hij ging naar de lobby beneden en kreeg van de roodharige dame aan de balie een gratis plattegrondje van de binnenstad. Toen hij haar het adres gaf van het kantoor van Sala’s reisbureau, kruiste ze dat voor hem aan met haar balpen. Het bleek maar drie straten van het hotel vandaan te zijn. Op advies van de receptioniste kocht hij een pas die hij voor zowel de bus als de ondergrondse en de tram kon gebruiken. Toen vertelde ze hem hoe hij die moest gebruiken en gaf ze hem een routekaartje. Ze was een bijzonder aardige vrouw van achter in de veertig met lichtgroene ogen. Zoals altijd als hij met oudere vrouwen praatte, voelde Tsukuru zich tot rust komen. Dat veranderde blijkbaar nergens ter wereld.

Vanuit een rustig hoekje in de lobby belde hij met het mobieltje dat hij op het vliegveld had gekocht naar het telefoonnummer van Zwartjes appartement in Helsinki. Hij kreeg het antwoordapparaat. Een zware mannenstem gaf hem een ongeveer twintig seconden lange boodschap in het Fins. Toen kwam er een piepje – klaarblijkelijk het signaal dat hij zijn eigen boodschap kon inspreken. Maar Tsukuru hing op zonder een woord te zeggen. Na even gewacht te hebben, probeerde hij hetzelfde nummer nog een keer, maar met hetzelfde resultaat. Degene die de boodschap had ingesproken was waarschijnlijk Zwartjes man. Tsukuru verstond natuurlijk niet wat hij zei, maar hij maakte een welbespraakte, positieve indruk. Het was de stem van een gezonde man die een comfortabel leven zonder gebrek leidde.

Tsukuru hing op en stopte zijn mobieltje in een zak. Toen haalde hij een keer diep adem. Hij had een slecht voorgevoel. Misschien was Zwartje niet thuis. Ze had een man en twee kleine kinderen. Het was nu al juli. Misschien had Sala gelijk en was ze met het hele gezin op zomervakantie naar Mallorca.

De klok stond op halfzeven. Het kantoor van Sala’s reisbureau was vast al dicht, maar proberen kon nooit kwaad. Hij haalde het mobieltje nogmaals uit zijn zak en toetste het nummer van het kantoor in. Tegen alle verwachtingen in was er nog iemand.

Een vrouwenstem zei iets in het Fins.

‘Is Olga daar?’ vroeg hij in het Engels.

Ze schakelde meteen over op accentloos Engels.

‘Daar spreekt u mee.’

Tsukuru noemde zijn naam en zei dat Sala hem had verteld dat hij in geval van nood kon bellen.

‘Natuurlijk! Meneer Tazaki! Ik had al een telefoontje van u verwacht,’ zei Olga.

Hij legde uit wat het probleem was: hij was naar Helsinki gekomen om een oude kennis op te zoeken, maar toen hij naar haar huis belde, kreeg hij alleen een bandje met een boodschap in het Fins, en dat kon hij niet verstaan.

‘Bent u nu in uw hotel, meneer Tazaki?’

Dat was hij, zei Tsukuru.

‘We zijn net aan het sluiten. Over een halfuurtje ben ik bij u. Kunt u in de lobby op me wachten?’

==

Olga was een blonde vrouw van achter in de twintig in een nauwsluitende spijkerbroek en een wit T-shirt met lange mouwen. Ze was ongeveer een meter zeventig, met een vol gezicht en een gezonde rode kleur. Ze wekte de indruk dat ze was geboren op een welvarende boerenhofstede en daar was opgegroeid met een aantal goedgemutste praatgrage ganzen. Haar haren waren naar achteren gebonden, en over één schouder hing een tas van zwartgelakt leer, wat haar enigszins op een postbode deed lijken. Met ferme stappen kwam ze het hotel binnen.

Ze gaven elkaar een hand en gingen op een grote bank in het midden van de lobby zitten.

Sala was al een paar keer in Helsinki geweest, en elke keer had ze met Olga samengewerkt. Olga leek haar daarom niet alleen als een collega te beschouwen, maar ook als een soort vriendin.

‘En hoe maakt Sala het?’ vroeg ze. ‘Ik heb haar al een tijdje niet gezien.’

Sala maakte het goed, antwoordde Tsukuru. Maar haar baan hield haar erg bezig: ze vloog de hele wereld rond.

‘Ze zei aan de telefoon dat u een goede persoonlijke vriend van haar bent.’

Tsukuru glimlachte. Een goede persoonlijke vriend, herhaalde hij in gedachten.

‘Als er iets is waarmee ik u kan helpen, doe ik dat met alle plezier,’ zei Olga. ‘U zegt het maar.’ Ze keek hem glimlachend in de ogen.

‘Dat is heel vriendelijk van je.’

Hij had het gevoel dat hij werd getaxeerd op zijn geschiktheid als Sala’s minnaar. Hij hoopte maar dat hij de proef zou doorstaan.

‘Laten we eerst eens horen wat dat antwoordapparaat te zeggen heeft,’ zei Olga.

Tsukuru pakte zijn mobieltje en toetste het nummer van Zwartjes appartement in. Intussen haalde Olga een blocnoteje en een dunne goudkleurige balpen uit haar tas en legde die klaar op haar schoot. Toen de telefoon bij Zwartje overging, gaf hij het mobieltje aan Olga, die met een aandachtig gezicht naar de boodschap luisterde en vliegensvlug een paar aantekeningen maakte. Toen hing ze op. Zo te zien was ze net zo efficiënt en capabel als Sala had gezegd.

‘De stem op het bandje is die van haar man,’ zei ze. ‘Ze zijn afgelopen vrijdag met het hele gezin van hun flat hier in Helsinki naar hun zomerhuisje gegaan, en ze komen voor half augustus niet terug. Maar het telefoonnummer van het zomerhuisje staat op het bandje.’

‘Is het ver hiervandaan?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Hij zei er niet bij waar het was. Uit de boodschap valt op te maken dat het ergens in Finland is, en dan volgt het telefoonnummer. Als we dat bellen, komen we er ongetwijfeld achter.’

‘Ik zou het geweldig op prijs stellen als je dat voor me zou kunnen doen,’ zei Tsukuru. ‘Ik heb alleen één verzoek: wil je mijn naam vooral niet noemen? Ik wil niet dat ze weet dat ik eraan kom.’

Olga keek hem nieuwsgierig aan.

‘Zij en ik waren heel goed bevriend toen we op de middelbare school zaten,’ legde hij uit, ‘maar we hebben elkaar al jarenlang niet meer gesproken. Ze kan zich vast niet voorstellen dat ik helemaal naar Finland ben gekomen om haar te zien. Ik wil onverwacht bij haar voor de deur staan. Om haar te verrassen.’

Surprise!’ zei ze. Ze legde haar handen op haar schoot, de palmen naar boven gekeerd. ‘Dat lijkt me enig!’

‘Ik hoop dat zij dat ook vindt.’

‘Was ze uw vriendinnetje?’ vroeg Olga.

Tsukuru schudde zijn hoofd.

‘Nee, dat niet. We behoorden allebei tot dezelfde vriendenkring, meer niet. Maar we konden het heel goed vinden samen.’

Ze hield haar hoofd een tikje schuin.

‘Vrienden maken op de middelbare school is niet makkelijk. Ik heb zelf ook een vriendin uit die tijd. Die zie ik nog vaak.’

Tsukuru knikte.

‘Dus uw vriendin is met een Fin getrouwd en hier gaan wonen, en u hebt haar al heel lang niet gezien. Heb ik dat goed?’

‘Al zestien jaar niet meer.’

Olga tikte een paar keer met haar wijsvinger tegen haar slaap.

‘Ik snap het helemaal. Dan ga ik nu proberen erachter te komen waar dat zomerhuisje staat zonder dat ik uw naam noem. Ik verzin wel wat. Kunt u me vertellen hoe uw vriendin heet?’

Tsukuru schreef Zwartjes naam op een blocnotevelletje.

‘En in welke stad in Japan stond die middelbare school?’

‘In Nagoya,’ zei Tsukuru.

Olga pakte Tsukuru’s mobieltje weer en toetste het nummer in dat het antwoordapparaat haar had gegeven. De telefoon aan de andere kant ging een paar keer over. Toen werd er opgenomen. Olga begon een heel verhaal in wat klonk als uiterst beleefd Fins. Blijkbaar legde ze iets uit. Aan de andere kant werden een aantal vragen gesteld, waarop Olga beknopt antwoord gaf. De naam ‘Eri’ viel een paar keer. Zo ging het gesprek over en weer, tot de andere kant overtuigd leek en Olga haar balpen pakte en een paar aantekeningen maakte op haar blocnote. Toen bedankte ze beleefd en hing op.

‘Geen probleem!’ zei ze.

‘Gelukkig!’

‘Uw vriendin is getrouwd met een man die Edvard Haa­tainen heet. Hij heeft een huisje aan een meer buiten de stad Hämeenlinna, ten noordwesten van Helsinki, en daar brengt hij de zomer door. Natuurlijk met Eri en de kinderen.’

‘Hoe ben je dat allemaal aan de weet gekomen zonder mijn naam te noemen?’

Olga glimlachte ondeugend.

‘Ik heb gejokt. Ik zei dat ik van FedEx was. Er was een pakje voor Eri uit Nagoya in Japan, en ik vroeg waar dat bezorgd moest worden. Ik had haar man aan de lijn, en toen ik hem dat vertelde, gaf hij me meteen alle informatie die ik nodig had. Kijk, hier is het adres.’

Ze gaf hem het blocnotevelletje waarop ze het had geschreven. Toen stond ze op en ging naar de balie, waar ze om een eenvoudige kaart van Zuid-Finland vroeg. Die vouwde ze open, en met haar balpen kruiste ze Hämeenlinna aan.

‘Kijk, dit is Hämeenlinna. Waar hun zomerhuisje precies staat, zal ik later op Google voor u nakijken. Nu is ons kantoor gesloten, maar morgen krijgt u een uitdraai van me.’

‘Hoelang doe ik erover om in Hämeenlinna te komen?’

‘Tja, daar vraagt u me wat. De afstand is ongeveer honderd kilometer, denk ik, dus met de auto anderhalf uur – ruim geschat. Er is een snelweg die van Helsinki recht naar Hämeenlinna gaat. U kunt natuurlijk ook met de trein, maar van het station naar het zomerhuisje hebt u toch een auto nodig.’

‘Dan huur ik hier een auto.’

‘Er is een prachtig meer in Hämeenlinna, en een oud kasteel, en het geboortehuis van Sibelius staat er ook, maar u hebt natuurlijk veel belangrijker dingen aan uw hoofd. Zie ik u morgen op kantoor? We zijn open vanaf negen uur, dus u loopt maar langs wanneer het u uitkomt. En vlak bij het kantoor is een autoverhuurbedrijf, dus daar zal ik alvast een auto voor u reserveren. Dan kunt u meteen wegrijden, als u dat wilt.’

‘Ik zou niet weten wat ik zonder jou had moeten doen,’ bedankte Tsukuru haar.

‘Een goede vriend van Sala is ook een vriend van mij,’ zei Olga met een knipoog. ‘Ik hoop dat u erin slaagt om Eri te ontmoeten. En ik hoop dat ze blij verrast is.’

‘Dat hoop ik ook. Daar ben ik voor gekomen.’

Olga aarzelde even.

‘Ik weet dat het me niet aangaat, maar het feit dat u helemaal uit Japan hierheen komt om haar te zien – is daar een speciale reden voor?’

‘Speciaal? Misschien voor mij,’ zei Tsukuru. ‘Maar voor haar waarschijnlijk niet. Ik ben hier om dat na te gaan.’

‘Klinkt ingewikkeld.’

‘Misschien te ingewikkeld voor mijn Engels.’

‘Er zijn altijd dingen in het leven die te ingewikkeld zijn om uit te leggen, in welke taal dan ook,’ lachte Olga.

Tsukuru knikte. Blijkbaar was oneliners over het leven bedenken dus toch iets wat alle Finnen met elkaar gemeen hadden. Misschien was het de schuld van de lange winters. Maar ze had wél gelijk. Dit was een probleem dat met taal niets te maken had. Waarschijnlijk.

Ze stond op van de bank, dus Tsukuru stond ook op en gaf haar een hand.

‘Dan zie ik u morgenochtend wel verschijnen. U zit met het tijdsverschil en de middernachtszon. Reizigers die daar niet aan gewend zijn kunnen vaak niet goed slapen, dus als ik u was zou ik het hotel vragen of ze u morgenochtend kunnen wekken.’

‘Dat zal ik doen,’ beloofde Tsukuru.

Ze gooide haar tas over haar schouder en liep met grote stappen door de lobby naar de ingang en meteen door naar buiten, zonder zich één keer om te draaien.

Tsukuru vouwde het blocnotevelletje dat ze hem had gegeven zorgvuldig op en stopte het in zijn portemonnee. De kaart van Zuid-Finland stak hij in zijn zak. Daarna ging hij het hotel uit om de stad te verkennen.

Hij wist nu tenminste waar Eri was. Ze was dáár. Samen met haar man en twee kinderen. Nu was het alleen nog de vraag of ze bereid was hem te ontmoeten. Hij mocht dan wel in een vliegtuig over de noordpoolcirkel zijn gevlogen speciaal om haar te zien, maar dat wilde helemaal niet zeggen dat zij hem te woord wilde staan. Misschien stuurde ze hem ongezien weer naar huis. Die mogelijkheid zat er dik in. Volgens de Blauwe was Zwartje degene geweest die de kant van Witje had gekozen toen die zei dat ze was verkracht en die als eerste had voorgesteld om Tsukuru uit de groep te zetten. En nu Witje was vermoord en de groep uit elkaar was gevallen, kon hij zich niet voorstellen wat haar gevoelens ten opzichte van hem waren. Die konden wel eens uiterst kil zijn. In elk geval zat er niets anders op dan zelf naar Hämeenlinna te gaan om dat uit te zoeken.

Het was al na achten, maar zoals Olga had gezegd zag de hemel er niet naar uit dat het ooit donker zou worden. De meeste winkels waren nog open, en de mensen flaneerden in drommen door straten die er net zo bij lagen als op klaarlichte dag of zaten vrolijk pratend te drinken in cafés. Terwijl hij door de oude, met kinderhoofdjes geplaveide straten liep, dreef de geur van gegrilde vis zijn neusgaten binnen. Iemand stond ergens makreel te grillen, ongeveer zoals dat in een Japans eethuisje wordt gedaan. Hij kreeg opeens trek en sloeg een steegje in, de geur achterna, maar slaagde er niet in te ontdekken waar die vandaan kwam. Terwijl hij door een wirwar van straatjes liep, werd de geur steeds vager, tot hij op den duur helemaal verdween.

Omdat het hem te veel moeite was na te denken over wat hij moest eten, ging hij bij de eerste de beste pizzeria aan een tafeltje buiten zitten en bestelde hij een ijsthee en een pizza margherita. Hij kon Sala’s commentaar al horen: ‘Ben je helemaal naar Finland gevlogen, en dan eet je een pizza margherita!’ Ze zou hem vast uitlachen. Maar de pizza smaakte stukken beter dan hij had verwacht. Blijkbaar was hij gebakken in een oven met echte houtskool – lekker dun en knapperig, met een kruidig korstje.

De eenvoudige pizzeria zat tjokvol gezinnetjes, jonge stelletjes en groepjes studenten. Iedereen had wel een glas bier of wijn in zijn hand, en veel mensen zaten ongegeneerd te roken. Tsukuru keek eens om zich heen, maar de enige die in z’n eentje stilletjes pizza zat te eten en ijsthee dronk, was hij. Iedereen praatte om het hardst, en de enige taal die hij hoorde was (naar hij aannam) Fins. De mensen aan de tafels leken allemaal hier te wonen, want hij zag verder niemand die op een toerist leek. Op dat ogenblik drong het eindelijk tot hem door dat hij niet langer in Japan was, maar ver van huis, in een vreemd land. Nu was hij meestal alleen als hij ergens zat te eten, dus daar trok hij zich weinig van aan. Maar hier was hij niet zomaar alleen. Hij was alleen in een tweevoudige zin van het woord: hij was een buitenlander, én de mensen om hem heen spraken met elkaar in een taal die hij niet verstond.

Dit was een ander soort eenzaamheid dan die hij in Japan altijd voelde. Niet gek, dacht hij. Misschien leidde in twee opzichten alleen-zijn wel tot een dubbele ontkenning van eenzaamheid en maakten die twee minnen samen een plus: als hij zich hier als buitenlander eenzaam voelde, dan was dat helemaal volgens de wetten van de logica. Daar was niets vreemds aan. Door er zo over te denken, voelde hij zichzelf tot rust komen. Hij was precies op de juiste plaats. Hij wenkte de kelner en bestelde een glas rode wijn.

Vlak nadat zijn wijn was gebracht, kwam er een oude accordeonist voorbij in een sjofel vest en met een panamahoed op, vergezeld van een hond met spitse oren. Met geoefende vingers bond hij de hond vast aan een lantarenpaal, als een paard, en begon tegen dezelfde paal geleund op geroutineerde wijze een aantal Scandinavische volksliedjes te spelen. Bij sommige daarvan zong hij de woorden mee. Toen iemand daarom vroeg, zong hij ook ‘Don’t Be Cruel’ van Elvis Pres­ley, in het Fins. En al die tijd zat die magere zwarte hond daar maar naar een punt in de ruimte te staren zonder zijn omgeving een blik waardig te keuren. En zonder dat zijn oren ook maar één keer even opwipten.

==

‘Er zijn altijd dingen in het leven die te ingewikkeld zijn om uit te leggen, in welke taal dan ook,’ had Olga gezegd.

Nou, dat klopte wel zo’n beetje, dacht Tsukuru terwijl hij een slokje wijn nam. En niet alleen aan anderen. Hij had er al een hele kluif aan om ze aan zichzelf uit te leggen. Dat lukte gewoon niet. Veel te ingewikkeld. Als hij het met alle geweld probeerde, slopen er ergens onwaarheden in. Nou ja, afwachten maar tot morgen. Dan zouden heel wat zaken een stuk duidelijker worden. En zo niet, ook niet getreurd. Dat was dan jammer. Dan moest de kleurloze Tsukuru Tazaki voortaan maar gewoon kleurloos door het leven blijven gaan. Nou en? Daar bezorgde hij toch niemand last mee?

Hij dacht aan Sala. Hij dacht aan haar mintgroene jurk, haar vrolijke lach, en aan de man van middelbare leeftijd met wie ze hand in hand had gelopen. Maar die gedachten voerden hem nergens heen. Het menselijk hart is een nachtvogel. Het wacht stilletjes ergens op, en als de tijd is gekomen, vliegt het er in een rechte lijn op af.

Hij sloot zijn ogen en gaf zich over aan de klanken van de accordeon. Af en toe drong het opgewekte geroezemoes van pratende stemmen door de eentonige muziek tot hem door – zoals het geruis van de branding nu en dan het geluid van een misthoorn overstemt.

Toen hij zijn glas half ophad, legde hij een gepast bedrag in biljetten en munten op zijn tafeltje en stond op. Hij gooide een euro in de hoed aan de voeten van de accordeonist en aaide in het voorbijgaan de hond aan de lantarenpaal even over zijn kop, zoals hij andere mensen had zien doen. De hond bleef roerloos als een standbeeld zitten. Daarna liep hij op zijn gemak terug naar het hotel. Onderweg stopte hij even bij een kiosk om een flesje mineraalwater en een gedetailleerdere kaart van Zuid-Finland te kopen.

In een park tussen twee brede boulevards stond een rij stenen schaaktafels, waaraan mensen verwoed zaten te schaken met stukken die ze zelf hadden meegebracht. Het waren allemaal mannen, voor het merendeel oude. In tegenstelling tot de klanten in de pizzeria bewaarden ze een strikt stilzwijgen, evenals de toeschouwers die om hen heen stonden. Diepe concentratie vereist diepe stilte. Veel wandelaars hadden een hond bij zich. Zelfs de honden waren stil. Terwijl hij over straat liep, voerde de wind af en toe een vleug gegrilde vis of kebab naar hem toe. Hoewel het al bijna negen uur was, waren de bloemenwinkels nog open en stelden kleurige bossen zomerse bloemen tentoon, alsof ze vergeten waren dat er zoiets als nacht bestond.

Bij de balie van het hotel vroeg hij of hij de volgende ochtend om zeven uur gewekt kon worden, en toen vroeg hij, in een opwelling: ‘Is er hier in de buurt misschien ergens een zwembad?’

De receptioniste fronste haar wenkbrauwen en dacht even na, maar schudde toen beleefd haar hoofd, alsof ze haar verontschuldigingen aanbood voor bepaalde duistere gebeurtenissen die zich in de geschiedenis van haar land hadden voorgedaan.

‘Het spijt me bijzonder, meneer Tazaki, maar er is hier in de buurt geen zwembad.’

Tsukuru ging terug naar zijn kamer, trok het dikke gordijn voor zijn raam stijf dicht, zodat er geen licht naar binnen kon vallen, trok zijn kleren uit en kroop in bed. Toch kwam er ergens vandaan licht de kamer binnengeslopen, zoals een oude herinnering die je niet een-twee-drie uit je hoofd kunt zetten. Terwijl hij in de vage schemering omhoogkeek naar het plafond, kwam het hem vreemd voor dat hij in Helsinki was om Zwartje te bezoeken, en niet in Nagoya. Het eigenaardige licht van de Scandinavische midzomernachten had zijn hart op een merkwaardige manier van slag gebracht. Zijn lichaam verlangde naar slaap, maar zijn hoofd wilde nog wat langer wakker blijven.

Daarna dacht hij aan Witje. Hij had al lange tijd niet van haar gedroomd, terwijl ze vroeger toch vaak in zijn dromen was verschenen. Meestal waren dat natte dromen geweest en was hij explosief in haar klaargekomen. Als hij dan weer wakker was en bij de wastafel het sperma uit zijn onderbroek stond te spoelen, was hij meestal vervuld geweest van een gecompliceerd gevoel – een rare mengeling van schuld en brandend verlangen. Waarschijnlijk was dat een bijzonder soort emotie, die alleen kon ontstaan op een donkere, geheime plaats waar werkelijkheid en onwerkelijkheid onmerkbaar in elkaar overgaan. Nu stond hij ervan te kijken hoe erg hij die emotie miste. Het kon hem niet schelen wat voor droom het was en hoe hij zich daarna voelde, zolang hij Witje nog maar een keer te zien kreeg.

Uiteindelijk viel hij in slaap, maar dromen deed hij niet.

==