Er moet misschien een foto van gemaakt worden...Meiske toch. wat heb je er een pijn aan. Kijk, dit moet je goed tegen je schouder houden. Ik ga overleggen met een kennis van me.'

Tante Jeanne scharrelt weg. Vanuit de gang hoort Benny dat de vrouw met iemand belt. Ze vangt flarden op. 'Wat denk je, Mark? ... Behoorlijk gezwollen..., de kom... gebroken... Ja, dat zou ook kunnen. Je moet er even naar kijken. Goed. Ik kom naar het ziekenhuis. Halfzes, prima. Om wie het gaat? Nee, je kent haar niet.' Benny hoort een schaterlach.

'Nee, je hebt het helemaal mis. Het is een nieuwe vriendin van me... Bernadette Doissat! Ja, een prachtige naam, maar zij... ja ja een mooie dame... Nee helaas, niets voor jou. Ze is te jong. Wat? Vijftien! Zei ik toch al! Laat mij er nog maar een poosje van genieten. Straks wordt ze geschaakt door een aardige jongeman. Ja precies, een heerlijke leeftijd. Ik wilde dat ik het was. Tot zo Mark. je ziet ons wel.'

Hoewel Benny bijna aan niets anders kan denken dan aan de felle pijn in haar schouder, kijkt ze toch met andere ogen naar tante Jeanne. Zou die dat menen wat ze daarnet allemaal zei? En wie is die Mark in vredesnaam? Haar man of haar zoon?

'Die ijsklontjes moet je er goed tegenaan houden, Benny. Dat gaat de zwelling tegen. Ik heb even overlegd met een vriend van me. We pakken de auto en gaan meteen naar de EHBO-post.'

'Maar, kan dat zomaar... Ik bedoel... Is het wel nodig en moet je dan geen geld meenemen?' Er spoken nog veel meer bange gedachten door Benny's hoofd. Haar ouders weten nog van niets, stel je voor dat ze geopereerd moet worden of dat ze haar pijn gaan doen in het ziekenhuis. 'Je ouders zijn niet thuis en je vertelde zelf dat die winkelier ze ook in hun winkel niet kon bereiken. Nou dan. een beetje vertrouwen mag je wel in me hebben. Ik ben een oud mens, maar niet dom. Laat mij nu even voor je zorgen, Bernadette. Misschien is het overbodig, maar ik wil graag een foto van je schouder laten maken. Ik pak mijn tas en de sleutels.'

Benny knippert met haar ogen. Nu niet janken, houdt ze zichzelf voor.

Het duurt zeker nog tien lange minuten voor ze echt weggaan. Eerst komt de trap nog. Aan het gesteun van de oude vrouw te merken, heeft tante Jeanne minstens evenveel pijn als Benny. Het gaat langzaam, maar tante Jeanne blijft er vrolijk bij kletsen. Onvermoeibaar. Dat het zo goed is dat Benny naar haar toe is gekomen. 'Ik was vlakbij en ik wist niets anders...' Ze had het zich zo vaak afgevraagd wanneer Benny toch zou komen. Ze had het immers beloofd. Het cadeautje lag voor haar klaar.

'Daar kom ik echt niet voor, hoor,' verontschuldigt Benny zich meteen.

Maar Jeanne blijft haar verzekeren dat afspraak afspraak is. Benny krijgt haar cadeautje. Die moet ze gewoon ophalen en zich nergens wat van aantrekken. Jeanne is blij dat ze iets terug kan doen. En ze vindt haar een ontzettend dapper meisje.

En mooi? En om van te genieten? En... ze denkt dat er straks een aardige jongen mij komt schaken, denkt Benny er verbaasd achteraan. Mijn nieuwe vriendin, zo noemde

die Jeanne haar.

'Lukt het wel, tante Jeanne?' vraagt Benny bezorgd. De vrouw draait haar hoofd even omhoog naar Benny. 'Dat kan ik beter aan jou vragen. Let maar niet op mij, ik ben gewend aan pijn. We zijn er al bijna.'

Bij Jeanne Zuilenkom waren de tranen in de ogen gesprongen, toen ze vanmiddag de stem van het meisje herkende in haar intercom. Ze had de eerste week elke dag uitgekeken naar Benny. Waar bleef het meisje toch? Kwam ze haar cadeautje niet ophalen? Ze had zich erop betrapt hoe sterk ze uitzag naar het meisje. Het kind had iets in haar losgemaakt.

Direct na de overval had ze in één van haar dozen gezocht naar een oud gouden armbandje. Het was van haar geweest, maar ze kon het al jaren niet meer om. Ze had het gekregen van de vader van George, vlak voordat Maarten afscheid van haar nam. Juist dit armbandje wilde ze geven aan een kind dat ze in haar gedachten had 'herkend' als haar kleinkind. Hen dochter van George. Natuurlijk, de mensen zouden haar voor gek verklaren als iemand er iets van wist, maar Jeanne hoopte erop dat Benny niet zomaar meer uit haar leven zou verdwijnen. God had dit kind misschien wel op haar weg gebracht.

De laatste tijd leek het alsof God zulke dingen niet meer deed. Maar jarenlang heeft ze wel zo gedacht, geloofd en geleefd. En er waren veel mensen gekomen en gegaan, maar deze keer...

Nu ze bijna tachtig was, nu er geen wensen en geen mensen meer waren en ze wist dat de dood niet lang meer op zich zou laten wachten, nu kwam er ineens toch nog een verrassing van boven. Dat kind... Haar hart sloeg een slag over. Nooit over een kleinkind gepeinsd. Maar dat meisje Benny... Dat kind leek op haar en ook op George. Hoe was het mogelijk. Alleen daarom al moest haar bedankje persoonlijk zijn en van waarde. Ze besefte dat ze misschien maar één keertje een dergelijk gebaar kon maken.

'Je kunt haar liefde niet kopen, Jeanne!' had ze zichzelf voorgehouden. Liefde kan wel gewonnen worden, ook wel gezaaid, en soms werd liefde met bakken vol uitgestort in iemands hart, maar het kon nooit gekocht worden. Dat wist ze toch. Eerst was er de vader van George geweest. Haar eerste liefde. Maar hij ging naar Amerika en is nooit teruggekomen bij haar. Zij bleef met een ongeboren kind alleen achter. Natuurlijk had Maarten hemel en aarde bezworen dat hij terug zou komen om zijn vriendin te halen. Maar de brieven die eens in het kwartaal retour kwamen, vertelden haar een andere waarheid. Waarom hij verdween uit haar leven bleef een vraagteken. Na een poosje nam Jeanne aan dat er geen Maarten in Amerika was die voor haar overtocht werkte.

Toen George geboren werd, stond Jeanne alleen voor de zorg van het kind. Ze was vader en moeder tegelijk. De bovenwoning die ze samen met Maarten had gehuurd, kwam op haar naam te staan. De huur verdiende ze zelf. In de avonduren, als de kleine jongen lag te slapen, studeerde Jeanne. Eerst deed ze een voorbereidende opleiding, daarna leerde ze voor maatschappelijk werkster. Haar hele bestaan draaide om haar zoon. Ze werkte parttime voor geld, fulltime als moeder. Toen George nog klein was, paste de onderbuurvrouw op, terwijl Jeanne ging werken. Later werkte ze alleen tijdens de schooluren. Omdat ze een prima werkkracht was, stond haar baas haar dat privilege toe. Ze hield van George. Hij was haar tweede liefde, haar alles.

Maar ook dit 'alles' stortte in toen haar zoon, amper twintig jaar oud, verdween. Hij ging varen. Zij kreeg kaarten uit de hele wereld. Groeten en liefs en hij dacht aan haar, maar nooit voelde ze meer zijn armen om zich heen. Nooit drukte hij een zoen op haar voorhoofd of plaagde hij haar met een één of andere man. Tien jaar bleef hij varen. Toen kwam er post uit Colombia. George was dood, verdronken. Het schip was betrokken geweest bij drugssmokkel. Het was in een hevig vuurgevecht met de politie getroffen en vergaan.

Het was midden in de zomer geweest. Dagen had ze op haar balkonnetje gezeten. Het werd dag en het werd nacht. Ze bleef er maar zitten met de brief in haar hand. Wie was haar zoon? Wat had hem gedreven om zulk gevaarlijk werk te doen? Ze rouwde...

Later stierven ook haar ouders waar ze niet veel aan had gehad. Jeanne had geen broers of zussen. Geen andere familie. Al jaren is ze een alleenstaande vrouw. De mensen die haar vandaag de dag kennen, weten niet meer van Maarten of van George. Ze kennen haar van haar oude Golf, haar eeuwige boodschappentas. Van het grijze haar dat ze al jarenlang opgestoken draagt. Haar rug is in de afgelopen jaren steeds meer gebogen en haar heupen zijn tot op het merg versleten. Op een goede dag heeft Jeanne Zuilenkom de allermooiste Liefde leren kennen. Liefde met een hoofdletter. Het smaakte zo goed dat ze naar meer verlangde, en nog meer. Niet karig opende de hemel de sluizen en goot Liefde in het hart van Jeanne. Liefde tot God en liefde voor mensen. Toen is er iets veranderd. In plaats van treuren ging Jeanne Zuilenkom zich inzetten voor mensen. Een speciale groep, namelijk zij die snel vergeten en misbruikt worden. En in al die mensen zag ze soms haar zoon of Maarten. Ze leerde de namen kennen van tasjesdieven, junks, pooiers, hoeren, gevangenen, en ze leerde dat echte Liefde niet van mensen is, maar van God. Liefde is onzichtbaar, de mooiste gift, de sterkste kracht en zonder twijfel een Godsgeschenk. Als je de liefde toch had...

Jeanne Zuilenkom sjouwde meer dan dertig jaar elke vrijdagavond naar de Wallen. Maar de laatste tijd ging het lopen steeds moeilijker. Uiteindelijk moest ze geopereerd worden. Die operatie heeft het laatste beetje kracht uit haar benen geroofd. Het had haar beter moeten maken, maar ze kwam slechter uit het verpleeghuis dan dat ze een halfjaar eerder naar het ziekenhuis was gegaan. Versleten heupen, een versleten lijf... Ze had zichzelf weggegeven... aan die aparte groep mensen, prostituees en junks. Ook de politie kende haar naam. Jeanne hoorde verhalen, verhalen en nog eens verhalen. Ze was een biechtmoeder voor mannen en vrouwen. Alles vertelden ze haar. En Jeanne huilde vaak met anderen mee. Haar tranen kwamen niet alleen boven uit medelijden, maar ook om haar eigen verdriet. Ze hoopte dat ergens in dat verre Colombia, misschien ook een vrouw, uit liefde voor God en mensen, de hand van haar zoon had vastgehouden toen hij het nodig had.

En dan de laatste tijd, deze afgelopen maanden.... Hele dagen alleen thuis. Ze kan haar werk niet meer doen. De telefoon die zo vaak heeft gerinkeld, zelfs diep in de nacht, doet net alsof hij in staking is gegaan. Ze kan soms zo verdrietig zijn in haar uppie. Zo erg zelfs dat praten met God haar niet eens meer helpt. Ze voelt zich alleen... oud en vergeten. Waar zijn de mensen die ze heeft geholpen? Waar zijn al die mannen en vrouwen die dankzij haar een beter bestaan hebben gevonden? Waar zijn haar medestanders in de strijd tegen het onrecht op de Wallen? Waar is haar kerk? Gods huisgezin... Mooi gezegd, broeders en zusters, maar waar zijn ze dan? Ze is vergeten, maar nog niet dood. Dit is echt heel naar voor iemand die midden tussen de mensen zo intens gelukkig was. De dokter zei laatst dat ze depressief was. Ach, nee toch...

Toch merkt ze dat haar gedachten steeds vaker in hetzelfde kringetje cirkelen: Haal me maar op, Heer Jezus. Ik ben overbodig geworden. En ik ben alleen. Ik zou zo graag in Uw Huis willen zijn. Eenzaamheid is erg. En straks, straks kan ik helemaal geen stap meer zetten. Ik wil niet naar Avondrust. Ik wil naar U, alstublieft...

Maar vanmiddag... Ineens stond dat meisje toch voor haar deur. Niet om haar cadeautje op te halen, maar het stond te jammeren van pijn. Ze was gevallen met de fiets en opgevangen door een winkelier op de hoek van het plein. Toen hij haar ouders niet kon bereiken, noch thuis, noch op de zaak, had de winkelier gevraagd waar ze dan terecht zou kunnen.

'Toen dacht ik aan u, mevrouw,' had Benny gezegd. Het meisje had op haar lippen gebeten om niet te huilen en Jeanne had er niets van gezegd.

'Dat vind ik heel fijn, maar het had wat mij betreft best ietsje eerder gemogen, Benny.' had ze blij gelachen. 'Kom maar gauw boven, dan zal ik eens kijken wat ik voor je kan doen.'