25.Zij die Achterbleven
Denniston Dolohov koos ervoor om
achter te blijven in Amerika, tenminste, voor een poosje.
Een afgezand van de Kristallen Berg had Harry Potter en de anderen
nog die avond -- de Nacht van de Onthulling, zoals het snel bekend
stond, ontmoet op de kade. Benjamin Franklin was bij de
afgevaardigden van het Amerikaanse tover bestuur, net als professor
Jackson en, tot James’ verrassing, Pernilla Remora, die er veel
minder pompeus uitzag dan normaal. Gezamenlijk boden ze Percy,
Audrey en Molly hun condoleances aan voor hun verlies. Percy
accepteerde het wat vlak, alsof hij in shock was. Audrey weigerde
te kijken naar de bezoekers of wie dan ook. Haar ogen waren rood en
gezwollen toen ze Molly tegen zich aan trok. Molly, merkte James
op, zoog op de eerste twee vingers van haar rechter hand – iets wat
ze niet meer had gedaan sinds ze vijf was.
Verder erkende de afgezand de onschuld van Harry en Titus van de
dood van Senator Charles Vrijmoedt, maar waarschuwde dat het
moeilijker te bewijzen was voor het Magische Onderzoek Bureau.
Professor Franklin zwoor zijn diplomatieke best te doen, maar
maakte geen beloften.
Uiteindelijk wendde de afgevaardigden tot Denniston Dolohov, die
was BijVerschijseld naar de haven met Percy Wemel. James was
verrast over wat ze zeiden. Ze vroegen officieel of Dolohov bij hen
wilde blijven in de nabije toekomst, om te helpen bij de
beveiliging en ambassadeurseisen van de komende dagen en weken. De
absolute expert die hij was over Dreuzel/magische beveiliging,
zowel als een Snul die was opgegroeid tussen Dreuzels, was Dolohov
de aangewezen figuur om te helpen bij de op handen zijnde taak –
die van het beschermen van de stad Nieuw Amsterdam, en het
uitleggen ervan aan de Dreuzel New Yorkers er onder. Ietwat
terughoudend (hoewel niet, verdacht James hem, zo terughoudend als
hij liet blijken), accepteerde Dolohov het aanbod.
James wilde dat hij meer tijd had om zijn vrienden gedag te zeggen,
maar het was een noodsituatie, en hij begreep het.
‘Tot ziens Daan,’ zei hij, zijn hand uitstekend om de hand van de
jongen te schudden op de donkere pier waar ze stonden. ‘Het schip
kan hier ieder ogenblik zijn, dus…’
Daan gooide een arm om James’ schouders en trok hem in een strakke
omhelzing. Toen hij zijn vriend losliet, was Daan’s gezicht bleek
en gespannen.’Dit veranderd alles, is het niet?’
James haalde zijn schouders op en knikte. ‘Dat is wat Merlijn zei,
toen er bij de Kluis ingebroken was.’
‘Denk je dat de oude man echt voor altijd weg is?’
Dat deed James. Hij knikte.
‘Zie je James,’ zuchtte Ralph. ‘Ik wou dat ik niet achter hoefde te
blijven.’
‘Je bent snel genoeg terug,’ verzekerde James hem. ‘Wees
voorzichtig. De dingen zullen behoorlijk link zijn de komende
tijd.’
Ralph knikte somber. ‘Ik weet dat het waarschijnlijk niet veel
beter is thuis, maar toch… dit is waar het allemaal begint. Ik zou
graag de hele boel achter me willen laten voor een tijdje.’
‘Sorry,’ zei James ernstig. ‘Weet ik. Probeer zo snel mogelijk
thuis te komen.’
Een misthoorn galmde over het donkere water van de haven. James
draaide zich om en zag het silhouet van een laag schip naderen,
laverend tussen veel grotere schepen die in de buurt voor anker
lagen. Spoedig, zou het magische schip – niet de Gwyndomaredeze keer – afmeren. Hij en zijn familie
zouden de loopplank opgaan naar haar dek, de rest van zijn
reisgenoten achter latend. Zijn hart zonk in zijn schoenen toen hij
zich nog een keer terug draaide naar zijn vrienden.
‘Zorg goed voor jezelf,’ zei hij. ‘We houden contact via de scherf.
Jullie hebben de mijne en ik kan die van mij pa gebruiken. Niet
vergeten.’
‘Tuurlijk niet,’ verzekerde Ralph hem. ‘Zeg tegen Roos en de rest
dat we hoi zeiden.’
James rolde met zijn ogen, opziend tegen de taak om het allemaal
aan Roos uit te leggen, maar hij knikte toch.
Het schip draaide langzaam in positie langs de pier. Touwen sloegen
op het dek en werden vastgelegd om de meerpalen. De loopplank
verscheen.
Het duurde maar een paar minuten voor de Potters en de Wemels om
aan boord te klimmen. Los van een paar haastig ingepakte tassen
verzameld door James’ moeder, hadden ze de meeste dingen achter
gelaten, tenminste voor nu.
Kort daarop, was het schip onderweg, soepel glijdend over de zwarte
golven onder een bewolkte nachtlucht. James een Albus’ uilen Nobby
en Flynn, waren naar hen gevlogen op de pier, en cirkelden nu om
het schip als stille vliegers, zo nu en dan rustend op een van de
masten van het schip. James leunde tegen het achtersteven en keek.
De New York contouren waren griezelig donker, slechts verlicht door
de nogal zachtere lichten van Nieuw Amsterdam.
‘Waarom denk je dat ze het deed?’ vroeg James zachtjes. Naast hem,
ook leunend, haalde Albus zijn schouders op. ‘Om Pa en Titus te
redden, toch?’
James schudde bijna onmerkbaar zijn hoofd. ‘Ik weet het niet.’ Hij
dacht lang na, en zei toen, ‘Ze had het ook op een andere manier
kunnen doen. Denk je niet? Ze had kunnen… weet ik veel… het uit
kunnen vechten met Morgan, daar op straat, en de spreuk kunnen
verbreken over de helikopter. Of misschien had ze al de S.T.E.F.
moordenaars dood kunnen denken. Dat soort dingen kan ze, weet je.
Ze heeft niet eens een toverstok nodig.
Albus knikte. ‘Jep,’ beaamde hij twijfelend. ‘Maar ik denk dat ze
gewoon genoeg had van de dood. Denk je ook niet?’
James zuchtte diep. Hij dacht aan de reis die Judith hen
opgedrongen had door de Nexus Gordijnen – al het doden en ellende
die ze hen had laten meemaken, al de geliefden, vermoord voor de
worsteling tegen het kwade. Zelfs dat was een deel van Judith’s
plan geweest, Petra leidend om haar laatste, uiteindelijke
beslissing te maken.
‘Ze wilde niet alleen Pa redden,’ zei James tenslotte. ‘Ze
probeerde alles te veranderen. Het was waarschijnlijk een grote
vergissing… en zal waarschijnlijk tot nog meer doden leiden… maar
misschien was ze er gewoon moe van, dat de dingen waren wat zijn.
Misschien was dit haar laatste uiting van afwijzing.’
Albus fronste. ‘Afwijzing van wat?’
James schudde zijn hoofd. ‘Alles,’ zei hij grimmig. ‘Gewoon…
alles.’ Albus overwoog dit. Niet veel later bewoog hij en stak zijn
hand in zijn kontzak. ‘Hier,’ zei hij, iets uitstekend naar
James.
‘Mijn toverstok,’ zei James, het houten voorwerp uit zijn broers
hand nemend. ‘Je vond hem op het Drijfbalveld?’
Albus haalde zijn schouders op en leunde weer tegen het
achtersteven. ‘Ik dacht dat je hem wel zou willen hebben. Ik ben er
naar op zoek gegaan, nadat jullie dimensie-over gingen doen.
James schudde langzaam zijn hoofd. ‘Ik zal je nooit begrijpen
kleine broer,’ zei hij bewonderend.
‘Probeer ook maar niet,’ antwoordde Albus.
James knikte en ging weer naast zijn broer staan, leunend op de
reling en kijkend naar de inktzwarte golven.
Beneden dek, wist James, stopte zijn moeder Lily in bed,
waarschijnlijk onder het zingen van een slaapliedje, net als
altijd. Ergens anders, waarschijnlijk in de kapiteins vetrekken,
discussieerden zijn vader en Titus Hardsteen over wat er komen zou.
Oom Percy en Tante Audrey waren direct naar hun slaapvertrek
gegaan, gedoemd te slapen op hetzelfde schip dat hun dode dochter
met zich meevoerde. Molly zou dan al in slaap zijn, vastgehouden in
haar moeders armen. James gokte erop dat Tante Audrey haar de hele
nacht waarschijnlijk niet los zou laten, maar rechtop in bed zou
slapen rustend tegen het hoofdeind, zoveel mogelijk steun vindend
in de slapende ademhaling van haar enige levende kind.
Lucy was dood. Het raakte James als volslagen onmogelijk en
belachelijk. Met tegenzin herhaalde hij in gedachten haar laatste
ogenblikken, herhaalde de verschrikkelijke hulpeloosheid van het
zien van de opgeheven hand van Judith met moord in haar ogen. Lucy
had geprobeerd Issy te redden, en had zonder er bij na te denken
gereageerd, naar voren rennend in de tanden van haar eigen
noodlot.
Met een huivering en een droge snik, besefte James twee dingen; dat
Lucy echt dood was, en dat hij van haar gehouden had. Het was niet
dezelfde liefde die hij voelde voor Petra, maar het was niet alleen
de liefde geweest tussen neef en nicht.
Had hij iets kunnen doen om haar te redden? Zou hij eerder
gereageerd kunnen hebben? Of haar op een of andere manier vast
kunnen houden? Hitte steeg op naar zijn wangen toen hij erover
dacht, en voelde de eerste diepe steken van spijt.
Het spijt me Lucy, zei hij in
gedachten, vanuit het diepst van zijn hart.Ik
had iets moeten doen. Ik had haar moeten stoppen je pijn te doen.
Vergeef me... In een reactie, herinnerde hij zich Lucy op de
dag van de Valentijnsbal, toen hij haar bijna voor de eerste keer
had gekust.Ik vergaf het je die avond
al, bekende ze bedeest, Ik kan
niet kwaad op je blijven… Maar het was alleen maar een
herinnering. Lucy’s stem was voor altijd stil. Tranen prikten in
James ogen, maar hij weigerde ze. Hij wist dat als hij ze toestond,
ze voor een lange tijd zouden blijven komen, en hij was gewoon te
moe om daar doorheen te moeten gaan. Hij wreef met zijn duim en
wijsvinger over zijn ogen, de tranen wegdrukkend. Naast hem,
opzettelijk niet kijkend, zuchtte Albus triest.
Onder hen sneed het schip een glad kielzog door de haven, op weg
naar de oceaan, de half duistere tweelingstad achter hen
latend.
James voelde zich verschrikkelijk alleen. Ergens daar, verder en
verder achter hen, waren Petra en Issy. En wat met Judith, de
Vrouwe van het meer? Had ze zich teruggetrokken in De Wereld Tussen
de Werelden? James dacht het niet. Dit was nu haar wereld – haar
chaos. Ze zou het niet willen missen, ongeacht wat. James had het
sterke overtuigde gevoel dat geen van hen het laatste van haar
gezien hadden.
Geleidelijk werd de drukkende duisternis te veel voor James en
Albus. Zonder iets te zeggen liepen ze over het dek en vonden de
ingang die naar beneden leidde. Ze volgden de gang tot ze de
slaapruimte ontdekten die aan hun ouders behoorde. Harry was daar
nu, samen met Ginny, die inderdaad zong terwijl Lily in slaap
viel.
Zij waren tenminste nog samen. Dat telde zwaar mee, zwaarder dan al
het andere. Die nacht bleven ze met z’n vijven in de slaapruimte,
dicht tegen elkaar op de twee grote bedden.
De volgende ochtend, pakte James de kleren uit die hij bij zich
had. Ze waren haastig bij elkaar gegraaid door zijn moeder uit zijn
slaapkamer voor ze Verdwijnseld was om hen op de pier te
ontmoetten, en ze was zijn favoriete spijkerbroek vergeten. Hij
zuchtte, besloot om Ralph of Daan te vragen hem op te sturen, en
wilde net zijn reistas onder zijn kooi te gooien toen hij iets
losjes over de onderkant van de tas zag rollen. Hij trok hem weer
naar zich toen en tuurde erin. In de duisternis lag een klein
pakketje perkament, zo strak bijeen gepakt, dat er geen naad te
zien was. James herkend het onmiddellijk en zijn hart sloeg een
keer over.
Hij raakte het pakketje heel snel even aan, maar er gebeurde niets
– geen overweldigende visioenen of telepathische stoten.
Voorzichtig pakt hij het pakket uit de tas en legde het op de
kleine tafel van de kamer. Met een dubbel gevoel van hoop en
ongerustheid, tikte hij erop met zijn toverstok, de spreuk
fluisterend die het zou openen.
Het perkament ontvouwde zich, net als eerst, als een origami bloem,
maar de bladen waren niet langer bedekt met Petra’s handschrift. Nu
was er maar een zin, geschreven in het midden van het bovenste
perkament. James boog zich erover, fronsend terwijl hij las.
Denk aan de zilveren draad. Je liet niet los.
In voor en tegenspoed, ik vergeet dat nooit. Ze had het niet
getekend, maar dan, dat was niet nodig geweest. James vouwde het
perkament weer dicht en staarde er naar. Uiteindelijk, na bijna een
minuut, pakte hij het. Hij stopte zijn toverstok in zijn rechter
kontzak en het perkament in de linker. Daar droeg hij het van toen
af aan, tot de allerlaatste keer dat hij haar ooit zag.
