17.De Ballade van de Rijder

Waar de vakantie voorbij leek te gaan als een bliksemschicht, ontrolden de schoolmaanden zich voor James uit als een ellenlang tapijt waar geen einde aan was. Vooral Albus leek naar school terug te keren met een nogal verbitterde houding.
‘Ik dacht dat we wel uit deze stortplaats zouden zijn rond deze tijd,’ mopperde hij, terwijl ze zich over het terrein bewogen naar de ochtendlessen. Een gure wind schuurde over het terrein onder lage dreigende wolken, die de mantels van de jongens lieten klapperen als zeilen.
‘Hee,’ zei Daan, zijn eigen typische opgewekte gemoed getemperd door het ijskoude weer, ‘dat is het Aleron waar je het over hebt. Ik snap dat je Wolf makkers wel haat in het Ares Landhuis. Maar dat zijn zij. Haat de speler, niet het spel.’
‘Ik haat waar ik verdorie zin in heb,’ gromde Albus donker.
‘Ik ben verrast,’ merkte Ralph op. ‘Ik dacht dat je helemaal op je plaats was bij de Weerwolfen. Ze lijken mij niet zoveel af te wijken van de makkers in Zwadderich.’
Albus schimpte humorloos. ‘Pah. Ik heb liever Tabitha Kraaiveld dan Olivia Jones. Tabitha mocht dan een beetje van haar bezem gevallen zijn op het eind, maar zij haatte de mensen uitprincipe. Deze jokers haten gewoon iedereen wiens bet-bet-betbet overgrootouders niet het geluk hadden, om op de boot te zitten die aanlegde bij dat verdomde Plymouth Rock.’
James was verrast over zijn broers plotse openheid. Hij wist dat het waarschijnlijk weg zou ebben als hij eenmaal weer de kans had om te wennen aan de routine van de school, maar nu maakte hij er gebruik van.
‘Je bedoeld,’ zij hij zo gewoontjes als mogelijk, ‘dat ze je het lastig maken omdat jij geen Amerikaan bent?’
Albus perste zijn lippen op elkaar en schudde zijn hoofd. ‘Ze vinden het prima dat ik geen Amerikaan ben, zo lang ik geen Drijfbal wil spelen of deel wil nemen aan het Ochtend Gymnastiek Bereidheids Korps, of deel uit wil maken van hun geliefde Salem-Digrus Vrij Militie. Niet dat ik deelwilnemen aan iets daarvan hoor, maar toch, je wordt er een beetje moe van om steeds herinnerd te worden dat ik een buitenbeentje ben, of ik dat wil of niet.’
‘Wat zegt die ouwe Kanteel ervan?’ vroeg Daan, zijn rugzak optrekkend tegen de koude wind.
‘O, die geeft hoog op over de Weerwolf afdeling, als, Amerika is in het algemeen de grote smeltkroes, “verwelkomt ieder in de armen van vrijheid, waakzaamheid en dienstbaarheid”, maar de leerlingen komen uit een compleet andere ketel van glijers. Ik denk dat als ik het aanhangig maak bij Jackson, hij ervoor zou zorgen dat ik bij iedere club kon komen die ik wilde, maar dan moet ik verder leven met de Weerwolven die me voor van alles buitensluiten. ‘t Is makkelijker om niet teveel kabaal te maken en wachten tot ik weer thuis ben bij Zwadderich.’
‘Donders,’ merkte Ralph op. ‘Na je kunstje op de klokkentoren tijdens het vlag wissel avontuur, had ik gedacht dat je het gouden jongetje voor de Weerwolven was.’
‘Nou,’ beaamde Albus zuur. ‘Daar waren ze onder de indruk van. Ze zeiden dat het veelbelovend was “voor een Cornelis”.’
‘Hmm,’ knikte James, terughouden om meer te zeggen. Een klein deel van hem was gemeen blij dat Albus moeilijkheden op zijn afdeling had. Zijn eigen schuld omdat hij altijd de kant zoek van welke groep ook die het meest duister en slecht lijkt, dacht hij.Eerst de Zwadderaars, en nu deze maffe nationalistische Weerwolf dikkoppen. Toch, ziend hoe ongelukkig Albus kennelijk was, was James blijdschap van korte duur.
‘Misschien kun je bij ons hangen in het Apollo Landhuis,’ bood hij aan. ‘We hebben een behoorlijke speelkamer, en Ypma maakt een wrede pizza, als je hem zover kunt krijgen.’
‘Jep, da’s precies wat ik wil,’ antwoordde Albus met rollende ogen. ‘Om te gaan hangen met de grootste watjes van het terrein. Bedankt, maar nee dank je. De Weerwolf afdeling mag dan een zooi kleingeestige gasten hebben, ze zijn uiterst trots op hun afdeling. En daar kan ik tenminste uitkijken naar het winnen van de Drijfbal trofee dit jaar. Jullie lui mogen van geluk spreken als jullie een keer winnen.’ ‘Daar heeft ie je James,’ beaamde Daan niet erg hulpzaam. James had het te koud om er tegen in te gaan, en de drie jongens ploeterden het laatste stuk naar hun klas in stilte door.
Die eerste week van school besefte James dat hij helemaal vergeten was om Lucy te vragen om hem, Ralph en Daan op een rondleiding te nemen in het Erebus Kasteel, zodat ze konden proberen om het raadsel van Magnussen’s dimensionale sleutel op te lossen.
Daan trok een gezicht toen de drie jongens samen groepten bij een tafel in de bibliotheek nabij de top van de Toren van Kunst. ‘Het is makkelijk,’ fluisterde hij. ‘Je vraag Lucy of ze je danspartner wil zijn op het Valentijn Bal. Danmoet ze wel ja zeggen als je haar vraagt of ze ons rond wil leiden in het Vampier kasteel.’
James schudde zijn hoofd. ‘’t Is Lucy,’ zei hij. ‘Ik hoef haar niet tebedottenof zo. Ik vraag het gewoon aan haar. Natuurlijk zegt ze ja.’
Daan haalde zijn schouders op en leunde achterover in zijn stoel. ‘Jij je zin. Ik zou een beetje zekerheid willen. Ik hoorde dat ze behoorlijk zat met al dat aanraken tussen jou en Petra tijdens Kerstmis.’
James bloosde door verlegenheid en verrassing. ‘Wat? Da’s belachelijk! Er is niets gebeurd!’
Ralph grijnsde ongemakkelijk. ‘Ik zag jullie twee hand in hand in de huiskamer,’ bekend hij. ‘Lucy ook. Ze deed alsof ze het niet erg vond, maar daarna sloot ze zich een poosje in haar slaapkamer op.’
‘Het was helemaalniets,’ zuchtte James. ‘We praatte alleen maar. Om precies te zijn, we spraken over hoe we gingen proberen haar naam te zuiveren.’ ‘Zo te horen had je daar beter met Lucy over kunnen praten,’ berispte Daan. ‘Zij is het wiens toestemming we nodig hebben om in het Erebus Kasteel te mogen.’ ‘Kijk. Lucy is Celest Croes niet, en ik ben jou niet,’ zei James, met een blik naar Daan. ‘Ik kan haar niet zo bedotten.’
‘Er was maar weinig bedotten tussen mij en Celest,’ reageerde Daan een beetje verdedigend. ‘Ik kreeg de sleutel van de Archiefzaal, en Celest kreeg de kans om met mij te dansen op het Halloween Bal. Het was een typische win-win situatie.’
James sloeg zijn armen over elkaar op de bibliotheek tafel en leunde er met zijn kin op. ‘Het is anders voor jou. Om te beginnen was Celest niet… verkikkerd op je.’ Daan fronste bedachtzaam. ‘Naderhand wel,’ antwoordde hij schouderschokkend. ‘Misschien kan Ralph het doen,’ bood James, rechtopzitend, aan. ‘Hoe kan iemand nee zeggen tegen dàt gezicht?’
Ralph keek van Daan naar James, met bij elkaar getrokken wenkbrauwen.
Daan schudde zijn hoofd. ‘De bal ligt in jouw hoek James. Tenzij je enige echte vampieren kent, is Lucy je enige manier naar binnen. Doe het zo je goeddunkt. Maar doe het snel. Die Codaan gast zal geen eeuwen doen over zijn uitspraak voor Petra.’
James wist dat Daan gelijk had. Hij wist ook dat hij er waarschijnlijk meer van maakte dan dat nodig was. Lucy was zijn nicht tenslotte. Toch, haar kennelijke gesteldheid op hem maakte de zaak ingewikkelder dan hij kon voorspellen. Om het op zeker te spelen, besloot hij dat hij het haar zou vragen na de volgende Drijfbalwedstrijd. Het Bigfoot-team was opnieuw geplaatst tegenover de Vampier afdeling, en de verwachtingen waren dat, ondanks James beste pogingen, de Vampieren het op hun sloffen zouden winnen, dit zou Lucy in een goede bui brengen, en haar meer ontvankelijk maken voor James verzoek. Dit besloten te hebben, zette James de zaak voorlopig van zich af.
Vrijdag avond kwam, en James ging op weg naar Pepperpock Landing. Daar trok hij zijn Drijfbaluniform aan naast Jasmine, Guldemunt, Willem Jan en de anderen van team Bigfoot.
‘Mooie nieuwe handschoenen,’ zei Jasmine bewonderend. ‘Kerstcadeau? James knikte trots. ‘Jep, van m’n vader.’
‘Alles wat ik kreeg was een lading haarlotion, en een serie van Remora’s afschuwelijke verhalen,’ zei Jasmine gefrustreerd. ‘Mijn moeder is er gek op. Ze hoopte dat ik op de Vampier afdeling terecht zou komen, of zelfs Pixie. Ze zegt dat Bigfoot niet erg Glamorgana-achtig is.’
James wist niet wat hij hierop moest zeggen. ‘Een van mijn Tante’s is halfGlamorgana,’ waagde hij. ‘Voor wat het waard is, ik heb op de meeste dagen liever jou dan haar.’
Jasmine glimlachte naar hem terwijl ze haar scheen beschermers omgespte. ‘Laten we gaan team,’ riep professor Plank vanuit het trapgat. ‘Ik hoop dat jullie allemaal wollen ondergoed dragen. Het is verdraaid koud vanavond.’
James greep zijn skrim en volgde het team toen deze de trap op gingen naar de winderige avond. De lucht boven de rijbrug was onbewolkt, verduisterend na de zonsondergang en bezaait met sterren die net hoog daarboven begonnen te schitteren. Overal waren de tribune’s volgepakt met juichende en joelende leerlingen, veruit de meesten zwaaiden de rood met zwarte vaandels van de Vampier afdeling.
‘Wij zijn de gedoodverfde verliezers voor de wedstrijd vanavond,’ riep professor Plank boven de herrie uit, hurkend in het midden van de samengekomen spelers. ‘Als de Vampieren vanavond winnen, liggen we er uit en zijn zij zeker van een finaleplaats. De meeste mensen hier vanavond, willen een Weerwolf – Vampier kampioenschap wedstrijd zien, dus de gevoelens zijn zwaar tegen ons. Jullie hebben dit jaar geweldig gespeeld team, hoewel er veel meer aanvallende magie gebruikt werd dan waar ik, eerlijk gezegd, gemakkelijk bij ben. Maar goed, we kunnen weg lopen aan het eind van deze wedstrijd vanavond, met opgeheven hoofden. Als altijd, laten we het netjes houden daar, en ons stinkende best doen, OK?’
Het team gromde instemmend en stapelden hun handen op professor Plank’s uitgestrekte vuist voor de traditionele aanmoedigingskreet. ‘GooOOO FEET!’ schreeuwden ze als een, en gingen toen uiteen, zich opstellend langs de rand van het platform.
‘Ik weet niet wat jij vind,’ mompelde Neuteboom naar James, ‘maar ik ben niet van plan de Vampieren te laten winnen zonder een strijd.’
James knikte. ‘Je hebt geoefend met dat Heliosflits ding die Willem Jan bedacht heeft?’
‘M’n halve vakantie aan besteed,’ antwoordde Neuteboom met een grimmige glimlach. ‘In deze duisternis verblind ik iedereen die me van achteren probeert aan te vallen, en misschien kan ik zo een of twee van hen dwingen om de Hibba te laten vallen als ze proberen me in te halen.’
‘Netjes,’ beaamde James. ‘We hebben in ieder geval een gelijkspel te pakken dit jaar, niet? Als dat niet zo was geweest, nou dan denk ik dat de helft van de aanwezigen vanavond thuis waren gebleven. Nu weten ze dat we die Vampieren ervoor zullen laten werken.’
In de lucht tussen de rijbruggen, dreef professor Sanders als een paardenbloem zaadje op zijn scheidsrechter bezem. Hij blies hard en scherp op zijn fluitje, en James zag Jasmine zich afzetten van het platform, afbuigend naar de middenring.
‘Alles of niets,’ grinnikte Neuteboom. ‘De dood of de gladiolen!’
Even later zette beide jongen zich af van het platform, leunend in de koude wind en diep buigend over hun skrim.
Een minuut later, na een enkele opwarm ronde, blies professor Sanders een lange toon op de fluit. James hing voorover op zijn skrim, deze lancerend in een raketachtige versnelling, en passeerde direct twee Vampieren. Hij schoot door de middelring en, voor hij het in de gaten had, had hij een van de Hibba’s te pakken. Hij stopte hem onder zijn linkerarm en haalde zijn toverstok vanuit de mouw.
‘Potter!’ riep Guldemunt van achter hem. ‘Twee Popan’s recht vooruit, snel naderend!’
James dook op zijn skrim en trok achteruit, zo snel afremmend dat de Hibba probeerde zich onder zijn arm uit te wurmen. Vrijwel direct vielen er twee Vampier spelers vanuit de duisternis voor hem, tegen elkaar aanklappend en uit de baan stuiterend. James sprong omhoog, de skrim met zich mee trekkend, en tuimelde over de Popan’s, nauwelijks door de dichtst bijzijnde ring schietend.
Artis Decerto, dacht hij grijnzend bij zichzelf.Wie had gedacht dat het ooit nog eens van pas zou komen op de Drijfbalbaan? Ik moet dat het team ook maar aanleren.
Nog steeds versnellend slingerde James door de baan, zijn vereiste ronden afleggend voor hij de Hibba in de richting van de doelring wierp. Zodra hij de Hibba losliet, stak hij met zijn toverstok ernaar.
Diplicitous!’ riep hij, en er was een paarse straal. Uit de straal draaiendrieHibba’s naar het doel inplaats van een. De Vampier Hanger aarzelde heel even, en maaide met haar Knots naar het midden van de drie ballen. De Knots ging echter dwars door de geest Hibba, waardoor de echte Hibba door het doel achter haar schoot. Een brul ontsprong vanuit de menigte toen James door vloog. Zijn haren wapperend in de koude wind, en hij kon niet zeggen of de toeschouwers juichten of joelden, noch interesseerde hem dat.
Halverwege was James verbijsterd te bemerken dat de Vampieren de score leidde met slechts vier punten. De Bigfoot kregen hier een enorme opsteker van, en gingen de tweede helft van de wedstrijd in met een stevige vastberadenheid om de wedstrijd met tenminste een gelijkspel te beëindigen. Dat zou dan nog altijd resulteren in een technische overwinning voor de Vampier afdeling, maar dan konden de Bigfoot tenminste naar huis met het gevoel dat ze in ieder geval een symbolische overwinning behaald hadden.
Het was verdraaid lastig om de juiste score in de gaten te kunnen houden tijdens de wedstrijd, omdat er vrijwel constant drie Hibba’s in het spel waren. James keek zo nu en dan op naar het scorebord en zag dat in het vierde kwartier de Bigfoot bijna het hele deel van de tweede helft vrijwel gelijk hadden gestaan met de Vampieren. De score zweefde met zes-en-veertig tegen vijf-en-veertig, met het Vampier-team die zich vastklampten aan een erg kwetsbare voorsprong.
‘Jasmine heeft de Hibba!’ riep Neuteboom langszij van James zwaaiend. ‘Jij let erop dat ze bij het doel komt! De rest van ons laten ons laten ons op de strijders vallen als vuilnisbakken, OK?’
‘Heb ik!’ riep James met een korte knik. Hij keek opzij en zag Jasmine door de baan achter hem duiken, haar mantel flitste oranje op in de lichten van het stadion. James liet zich op een knie vallen op zijn Skrim, de punt met beide handen grijpend toen de plank hard onder hem tot stilstand kwam. Jasmine draaide haar ronde en zag hem wachten. Ze knikte begrijpend.
‘Tijd om het gras te maaien,’ verkondigde James, weer tot volle snelheid optrekkend en recht voor Jasmine bewegend. Hij trok zijn toverstok en richtte hem op de Vampier Popan’s voor hen. Een snelle zwaartekracht poel zoog hen beide uit de ringen, James en Jasmine de ruimte gevend om langs hen te scheren zonder zoveel als een hobbel op hun baan. De ringen flitsten voorbij en James mikte opnieuw, deze keer een Greep Bezwering gebruikend om het eind van een andere Vampier skrim te laten trillen, waardoor deze contrôle verloor en van richting veranderde, uit de ringen. James keek op en zag dat Neuteboom erin geslaagd was om een van de Vampier Strijders uit de baan te krijgen met behulp van een Heliosflits vloek. Stralen flitsend licht glinsterden nog altijd in zijn kielzog, toen hij zijn vuist triomfantelijk de lucht in pompte.
‘We zijn er bijna Jasmine!’ riep James achterom. ‘Maak dit punt en we kunnen deze wedstrijd misschien winnen!’
James draaide rond de laatste lengte van het acht figuur, en bereidde zich voor om uit de weg te zakken, Jasmine de ruimte gevend. Terwijl hij zakte, schoot er een schaduw over het eind van zijn skrim. Opkijkend zag hij dat de tweede Vampier Strijder Jasmine had ingehaald. De Strijder hief zijn eigen Hibba boven zich, voorbereid om naar het doel te gooien op precies het zelfde ogenblik als Jasmine. Zonder er bij na te denken hief James zijn toverstok nogmaals, zijn bezwering uitroepend op precies het zelfde moment dat beide Strijders hun Hibba’s loslieten.
Wat er toen gebeurde ging bijna te snel om te kunnen zien, en toch, in James gedachten, leek het uren te duren. Hij zag Jasmine’s Hibba door de lucht buigen, gelijk op met het Vampier Strijders schot, maar Jasmine’s worp was te laag; haar Hibba zou het doel volledig missen. James’ Greep Bezwering echter, ving de Vampier Hibba netjes. Met een ruk van zijn toverstok duwde James de Hibba van de tegenstander naar benden, hem dwingend te zakken en weer omhoog te schieten. In zijn baan omhoog raakte de Vampier Hibba die van Jasmine midden in de lucht, zijn koers wijzigend. Een seconde later, zoefden beide Hibba’s door de doelring, voorbij de twee Hangers, die opzij hadden moeten gaan om te voorkomen niet per ongeluk het schot van het eigen team tegen te houden.
James raasde in een plotse stilte onder de doel ring. Hij keek achterom, zag Jasmine’s blik van verbijsterd ongeloof, en schrok toen alle tribunes ontploften in wild, oorverdovend gejuich.
‘We scoorden een stootpunt!’ riep Jasmine in totale verbijstering, James inhalend en hem op de schouder slaand. ‘Een stootpunt James! Ik kan me de laatste keer dat dat gebeurde niet eens herinneren!’
‘Wat is een stootpunt?’ riep James boven het lawaai van de menigte. De rest van het team kwam nu bij hen, een warwinkel van oranje rond hen vormend.
‘Je stootte onze Hibba tegen die van hen, en joeg ze beiden door het doel!’ gilde Jasmine lachend. ‘Dat maaktebeidepunten voor ons! We krijgen een dubbele score James!’
‘Je bedoeld,’ zei James, schuddend toen het team rond hem en Jasmine neerdaalden, ‘dat hebben gewonnen?’
‘We hebben gewonnen!’ brulde Neuteboom lachend. ‘Hete Hinkypunks! We wonnen!’
De rest van het team schreeuwden mee, hun overwinning verkondigend en James en Jasmine omhoog tussen hen in duwend. Als een wilde hobbelende meute, dreef het team naar hun platform en vielen er bovenop uiteen, brullend van triomfantelijke verrukking.
Enmet een verbijsterende, ongekende uitslag,’ riep Celest Croes, galmend vanuit de commenttor box, ‘ Grijpt het Bigfoot-team hun eerste overwinning in bijna twaalf jaar met een verbazend, wedstrijd bepalend, stootpunt door de gecombineerde samenwerking van aanvoerder Jasmine Jade, en nieuwkomer James Sirius Potter! Daarmee word de hoop van het Vampier-team voor een directe finaleplaats voorlopig geblokkeerd, voor tenminste een wedstrijd, omdat het Bigfoot-team domweg heeft geweigerd om er dit seizoen uit gegooid te worden. Wat een wedstrijd mensen! ‘Wat…een… wedstrijd’
Uit de duisternis van het platform, wierp een figuur James bijna ondersteboven, zijn naam roepend. ‘James! Jij genie jij! Een stootpunt overwinning! Hoe dee je dat!?’ ‘Daan!’ lachte James, worstelend om overeind te blijven. ‘Weet ik niet! Ik wist niet eens wat een stootpunt was tot het gebeurde! Hoe kom jij hier boven?’ ‘Ralph en ik kwamen tien minuten geleden naar boven toen we dachten dat het gewoon gelijkspel zou worden,’ riep Daan opgewonden.
‘Plank zei dat we de rest van de wedstrijd vanaf hierboven mochten bekijken,’ voegde Ralph grinnikend toe. ‘Wat een feest hè?’
‘De eerste overwinning in tien jaar,’ verkondigde Guldemunt, James hartelijk op zijn schouderplaten kloppend. ‘Dankzij onze nieuwe magie coach, James Potter! Kom op iedereen! Overwinningsfeest bij de Kraan en Kroes over twintig minuten! Eens zien of we nog weten hoe dat de doen hè?’
Met rauwe uitroepen van verrukking en veel gestamp van voeten, ging het Bigfoot-team naar de kleedkamer kelder, het Bigfoot afdelingslied zingend en bijna James en Jasmine op hun schouders dragend.
Het was pas anderhalf uur later dat James zich zijn bedoeling herinnerde om Lucy te vragen voor een rondleiding van het Erebus Kasteel. Hij wilde net de Kraan en Kroes uitgaan, toen hij haar zag aan haar tafel volgepakt door een groepje chagrijnig kijkende Vampier leerlingen. Hij vond er niets bijzonders van – tenslotte, Vampier leerlingen deden altijd meer dan hun best om een chagrijnige blik te hebben -- totdat ze opstond en hem bij de deur ontmoette.
‘Gefeliciteerd neef,’ zei ze een beetje stijfjes. ‘Je wilde me ergens over spreken?’ ‘Ja,’ knikte James, denkend aan de afspraak die hij met haar had gemaakt voor na de wedstrijd. ‘Euh, ben je op weg naar het kasteel? We kunnen samen lopen.’
Lucy keek hem even aan, en knikte toen somber. James duwde de achterdeur van de Kraan en Kroes open, waardoor een windvlaag met zandachtige sneeuwkristallen binnen kwam.
‘Euh,’ zei hij toen ze met z’n tweeën in de duisternis over het terrein liepen, ‘dit is een beetje eigenaardig. Ik had ook niet verwacht om vanavond te winnen weet je.’
‘Je deed het heel goed,’zei Lucy koel. ‘Een stootpunt. De Vampieren zeggen dat dat in geen tijden gebeurd is. Ze zeggen dat je geluk hebt gehad, maar ik heb het voor je opgenomen. Ik heb ze verteld dat je op veel terreinen talent hebt.’
James was blij dat ze in de duisternis liepen. Hij voeld zich bijzonder vreemd plotseling.
‘Dank je Luus,’zei hij. ‘Ik wilde je om een gunst vragen, soort van.’ Lucy stond stil en keek naar hem, haar ogen vernauwden zich achterdochtig. ‘Wat?’
‘Ik -- ,’ begon James, en slikte toen hard. ‘Euh, ik was aan het denken. Ralph en Daan en ik, we zijn erg geinterresseert in een bezoek aan het Erebus Kasteel. We hebben er veel over gehoord en we dachten dat het wel gaaf zou zijn het eens te bekijken, weet je? Maar volgens de afdelingsregels, kunnen we niet binnen komen tenzij we vergezeld worden door een Vampier leerling of een echte vampier. Dus, omdat jij In de Vampier afdeling zit en zo…’
‘Waarom ben jij ineens zo geïnteresseerd in het Erebus Kasteel?’ vroeg Lucy, nog steeds met samengeknepen ogen in de duisternis, James kritisch aankijkend.
‘’t Is niets, echt. Ik bedoel…’ Hij stopte en slikte opnieuw, en dan besloot hij, ingegeven door het moment, zijn aanpak te veranderen. ‘Ik dacht dat je het wel leuk zou vinden om met mij naar het Valentijn Bal te gaan?’
Lucy’s gezicht zag er even pijnlijk getroffen uit, maar dat verborg ze snel. ‘Dit heeft iets te maken met Petra Morgenster, is ’t niet?’
James knipperde verbijsterd. ‘Wat…?’ stamelde hij. ‘Ik bedoel, hoe…? Nee, natuurlijk niet, doe niet zo raar.’
‘Ik zag jullie twee praten met Kerstmis, James,’zei Lucy die haar blik afwendde. ‘Ik weet niet wat het is dat jullie aan het bekokstoven zijn, of wat het met het kasteel te maken heeft, maar je had wel zo beleefd kunnen zijn om dat eerlijk tegen mij te zeggen.’
Ze schudde haar hoofd lichtjes, en toen ze weer naar hem keek, stonden er tranen in haar ogen. ‘Werkelijk James? Het Valentijn’s Bal? Of ik daar helemaal wel met jou naar toe zou willen.’
Ze wendde haar blik weer af, en veegde met een hand over haar gezicht. ‘Kijk Luus,’ zei James, die een stap dichterbij zette. ‘Sorry. Het was Daan’s idee. Ik zal je de waarheid vertellen als je dat echt wilt. Het is niet wat je denkt. Echt.’
‘Ik denk helemaal niets, grote sufferd,’ zei Lucy me een dikke stem. ‘En ik wil het zoiezo niet weten. Wat het ook is waar je naar op zoek bent in het Erebus Kasteel, je kunt iemand anders zoeken om je binnen te laten.’
Ze draaide en stapte weg, voor James kon reageren. Na een tiental passen, draaide zij zich terug, nauwelijks een schaduw in de duisternis.
‘En dat je het maar weet,’ riep ze, ‘er zijn ladingen mensen die me mee willen nemen naar het Valentijn Bal. Wat, denk je dat ik heb zitten wachten opjouom mij te vragen? Je bent mijn neef James. Wees niet zo’n gluiperd.’
Na haar laatste salvo afgeleverd te hebben, draaide zij zich op haar hielen, en rende bijna tussen de bomen door, zwarte afdrukken op het sneeuwbedekte voetpad achterlatend.
James keek haar na, zich volledig belachelijk voelend, en ellendig woedend op zichzelf. Hij vroeg zich af of hij haar zou volgen, maar een stemmetje diep binnen in, zei hem dat dat de zaken alleen maar erger zouden maken.

Met een gelaten zucht, draaide James zich om. Veel langzamer, stapte hij het duister in, op weg naar het verre vierkante blok, dat het Apollo Landhuis was. 
 

Tijdens de opvolgende week, daalde er een warme golf over het terrein, die het sneeuw en ijs deed smelten van de voetpaden, en veranderde de aanblik van het terrein van een vracht ijspegels tot regelmatig druppelende kristallen bollen, en Daan gebruikte het meeste van zijn vrije tijd om een andere manier te bedenken om in het Erebus Kastel te komen, maar zonder succes. Hun laatste poging was geweest om op Donderdagmiddag weg te sluipen na de Vloekologie les, die werd gegeven in het kasteel in de rookglazen maankamer. Dit was vrijwel onmiddellijk mislukt echter, toen een klein portret van een zeer strenge tovenaar met een puntig sikje hen had tegengehouden op de overloop van de hoofdtrap.
Stop daar heren,’ had het portret verkondigd toen ze voorbij slopen. ‘Waar denken jullie heen te gaan?’
‘Shh,’ had Daan gesist, zich omdraaiend. ‘We kijken gewoon even rond. Wind je niet op of je sik valt uit.’
Het portret had een beetje meewarrig geglimlacht. ‘Alleen bewoners van het Erebus Kasteel zijn toegestaan om naar boven te mogen mijn vrienden,’ had hij gezegd met een plots zijdezachte stem. ‘Maar wat kan ik daaraan doen? Ik, slechts een schilderij. Doe wat je wilt, maar beschouw jezelf gewaarschuwd.’
‘Dat lijkt er meer op,’ had Daan gemompeld, zich wendend naar de trap. De jongens kwamen tot halverwege de tweede overloop toen de treden plotseling trilden onder hun voeten. Met een luidebonk, was de trede direct boven James’ voeten opzij getrokken tegen de muur, een groot gapend zwart gat achterlatend. De tweede trede volgde, James bijna vooruit werpend in de duisternis voorbij de treden. Hij krabbelde achteruit, tegen Daan en Ralph aanbotsend, en de treden begonnen zich sneller terug te trekken, hen jagend naar waar ze vandaan waren gekomen. De drie jongens draafden wild de trap af, over elkaar heen vallend, totdat zij opnieuw de begane grond bereikten en hijgend op de houten vloer zakten.
‘Wat was dat nou allemaal?’ riep Daan, kwaad opkrabbelend.
‘Je was gewaarschuwd,’ snoof het portret zachtjes.
‘Niets gewaarschuwd!’ zei James. ‘U had ons kunnen vertellen dat we op het punt stonden naar onze ondergang te worden gegooid!’
Het portret klakte verontwaardigd met zijn tong. ‘De val zou je niet gedood hebben,’ zij hij. ‘De ratten waarschijnlijk wel. Het is nogal een ontwikkelde wrede kleine stam daar beneden, maar wat wil je na zoveel jaar te hebben geleefd in een magisch kasteel.’
James staarde in de duisternis onder de trap. Hij verbeelde zich dat hij het zachte gekrabbel, en zelfs het klappen van kleine tanden kon horen.
‘Wouw,’ huiverde Ralph. ‘Dat iszofoute boel.’
Met een hard Klabank, schokten de treden opeens weer teug op hun plaats, het gat bedekkend.
‘Mogelijk dat jullie drie een volgende keer zullen overwegen om je aan de regels te onderwerpen,’ merkte het portret stuurs op. ‘En de ouderen te respecteren, geschilderd of anders. En nu wegwezen voor ik de afdeling President inlicht.’
Dat bracht de jongens in beweging, omdat het laatste wat ze wilden, enige bemoeizucht van professor Remora was.
‘Ik kan er maar niet bij dat we niemand anders kennen op de Vampier afdeling,’ kreunde Daan toen ze op weg waren naar het cafetaria voor het middagmaal. ‘Ik bedoel, wees eerlijk: Ik ben een beminnelijk persoon.Iedereenkan opschieten met me.’
‘Misschien moeten we gewoon proberen om Magnussen in het verleden te volgen zonder te weten wat de dimensionale sleutel is,’ overwoog James. ‘Misschien als we op de achtergrond blijven en hem in de gaten houden, kunnen we er achter komen, ja?’
‘Misschien,’ zei Ralph schouderophalend. ‘Maar ik zou niet graag zien dat we dat stukje fout hebben. We krijgen maar een kans. Roos zegt dat tijd reizen eigenaardig is daarin.’
‘Hoe bedoel je,’ vroeg Daan toen ze de deuren opentrokken naar de Administratie Zaal, een groep oudere leerlingen volgend op weg naar het cafetaria. ‘Ik denk niet dat ik bij dat gesprek aanwezig was. Niet dat ik niet gek ben op Roos’ angstaanjagende voorspellingen over de manier waarop wij de stof van het universum kunnen vernietigen en dat soort dingen.’
James zuchtte. ‘Ze zegt dat er een reden is dat Tijdverdrijvers verboden zijn. Technomanie figuren als Jackson hebben ontdekt dat het super gevaarlijk is voor iemand om meer dan een keer in hetzelfde tijdsmoment te zijn. Iets over identieke materie die per ongeluk samen komt en daardoor “catastrofale meervouden” veroorzaken of iets quantum als dat. Uiteindelijk is het zo, dat als we de eerste keer niet ontdekken wat Magnussen’s dimensionale sleutel is, we dan geen andere kans krijgen zonder hoogst waarschijnlijk meer moeilijkheden te veroorzaken, dan we hopen te voorkomen.’
‘Dus, hoe zeker ben je dat we dit echt moetendoen trouwens?’ vroeg Ralph, die in de rij ging staan en een dienblad greep. ‘Je denkt nog steeds dat die echt slechte gasten zich verbergen in de Wereld Tussen de Werelden? ‘Zonder enige twijfel,’ antwoordde James met wat meer overtuiging dan hij eigenlijk voelde. ‘Die missende rode draad is veel te krachtig om zomaar te verdwijnen zonder een spoor achter te laten. Als het in onze wereld was, had iemand ergens het spoor opgepikt. De enige plek waar het mogelijk verborgen kan zijn is buiten onze dimensie. Het is gewoon logisch.’
‘Nou, dan denk dat we terug bij af zijn,’ zei Daan, twee schalen groene pudding pakkend en plaatsend op zijn toch al overvolle dienblad. ‘Om in de Wereld Tussen de Werelden te komen, moeten we Magnussen’s dimensionale sleutel te pakken krijgen, wat betekend dat we op een of andere manier in het Erebus Kasteel moeten zien te komen, zodat we het raadsel kunnen oplossen over wat de sleutel feitelijkis.’
‘Misschien moeten we Ralph’s tanden beheksen naar puntige en proberen om hem door te laten gaan als Graaf Ralphula de Spietser. Wat denk je ervan Ralphinator? Proberen?’
‘Vergeet het maar,’ zei Ralph hoofdschuddend.
De jongens vonden een plek aan een van de lange tafels, persten zich ertussen tegenover Willem Jan, die werd afgeleid door een serie wollige niezen. ‘Wat is er met jouw, Willem?’ vroeg James in zijn vleespastei prikkend. ‘Knoflook,’ antwoordde Willem Jan zijn neus afvegend. ‘’t Is mijn speciale dieet. Ik eet dat spul niet eens, maar ik kan het in iedereen’s eten ruiken.’
Daan roerde in zijn eigen schaal. ‘Jep, dit spul zit er vol mee. Jammer voor jouw Willem. Maar mijn buikje knort tevreden.’
Willem Jan snoof. ‘Ja, nou, jullie kunnen best wat meer rekening met mij houden. Ik kan het niet helpen dat ik zo ben. Zit in mijn genen en gaat helemaal terug naar wat mijn ouders “het oude land” noemen.’ Hij rolde met zijn ogen en schudde zijn hoofd. James keek naar de kleine jongen toen die zich uitrekte om zijn aardewerk beker te pakken. Willem Jan kneep zijn neus dicht en dronk er voorzichtig uit.
‘Even uit nieuwsgierigheid,’ zei Daan opeens, fronsend naar Willem Jan, ‘waar preciesis“het oude Land”?’
Willem Jan tuurde wat aarzelend over de rand van zijn beker naar Daan. ‘Ergens in Europa,’ antwoordde hij. ‘Een klein gewest in Roemenië, als je het moet weten.’ ‘Werkelijk,’ zei Daan nog steeds fronsend. ‘Begint het met een “T” misschien?’
‘Ik mag er eigenlijk niet over praten,’ verkondigde Willem Jan, die de beker tot borsthoogte liet zakken. ‘Mijn moeder zegt dat we zo niet meer zijn. Ze zegt, hoe minder we erover praten, hoe beter.’
‘Wat drink je daar dan, Willem?’ vroeg James, kijkend over de tafel. ‘’t Is niets,’ zei Willem Jan. ‘’t Is voor mijn speciale dieet. Het is niet zo dat ik het wildrinken weet je. Tien ons per dag is genoeg.’
‘Is dat tomatensap?’ vroeg Ralph, gebruik makend van zijn lengte om in Willem Jan’s beker te kijken. ‘Ziet er op een of andere manier… te donker uit.’ ‘Het is sap!’ kreette Willem Jan, de beker met een hand bedekkend. ‘Euh, soort van. Meer hoeven jullie niet te weten! Wat?’
Daan keek van Ralph naar James. ‘Willem Jan, doe mij een plezier,’ zei hij zachtjes, het besef daagde op zijn plotse bedachtzame gezicht. ‘Geef n’s een van die brede “oude wereld” grijnzen hè?’
‘Ja Willem Jan,’ voegde James nieuwsgierig toe. ‘Laat die tanden eens zien.’


‘Ruimte graag!’ riep Daan, Willem Jan door de voordeur van het Erebus Kasteel duwend als een stormram. ‘Vampier hier! Jullie moeten ons binnen laten!’ ‘Stop,’ hield Willem Jan vol, hevig blozend. ‘Niemand mag het eigenlijk weten!’ ‘’t Is wel goed,’ suste James, die vlak achter hen liep. ‘Je bent onder je mede “kinderen van de nacht” hier.’
‘Wat is er aan de hand?’ eiste een lange jongen met een bevelende stem, zich zo plaatsend dat hij de vier indringers in de ontvangsthal tegen kon houden. ‘Je kunt hier niet zomaar binnen komen vallen. Dit is uitsluitend voor leden van de Vampier Afdeling en hun gasten.’
En levensechte vampieren,’ voegde Daan toe, Willem Jan boven op zijn hoofd kloppend. ‘Staat zo in de huisregels. “Alle zwervende vampieren die asiel en behoeding zoeken zijn welkom tussen deze muren”. Ik zocht het op om er zeker van te zijn. Ik dacht dat het woord “behoeding” een leuke vondst was. Helemaal Remora’s hand erin, vind je niet?’
‘Deze knul is geen vampier,’ sneerde de jongen, minachtend naar Willem Jan kijkend. ‘Wegwezen voor ik de professor roep.’
‘Ga maar, roep haar,’ knikte James. ‘Willem hier heeft de tanden, en de stamboom. Hij is het echte werk, tot op de tien ons portie bloedper dag en een onnatuurlijke allergie voor knoflook en knoflookachtige groenten. Zeg het hem Willem.’
‘Het spijt me echt,’ zei Willem Jan met rode wangen. ‘Ik had hier niets mee te maken. Niemand hoort het te weten eigenlijk. Mijn ouders maakten speciale regelingen met de school…’
‘Ach, laat ze binnen Harding,’ zei een meisje vanuit een bank. ‘Wat maakt het uit? Remora is er niet eens.’
‘Deze knul is geen vampier, ongeacht wat deze idioten zeggen,’ verklaarde Harding, met vernauwde ogen en trillende neusgaten. ‘Geen vampier, geen doorgang.’
‘Maar kijk naar zijn tanden,’ hield Ralph vol, Willem Jan leidend naar de dichtst bijzijnde kandelaar. ‘Het zijn misschien niet het soort tanden waar je over lees in de boeken van professor Remora, maar ze zijn behoorlijk puntig als je het licht er goed op laat vallen. Toe maar Willem. Zie je?’
‘Iedereen kan een paar tanden toveren,’ antwoordde Harding met rollende ogen.
‘Laat me de jongen zien,’ zei een andere stem, de toon beleeft, maar bevelend. James keek in het rond. Het portret van de streng kijkende man met het puntbaardje staarde op hen neer vanaf de overloop van de eerste etage. Harding keek nadenkend van het portret, naar Willem Jan. Tenslotte, met tegenzin, knikte de lange jongen naar de overloop.
‘Snel dan, en daarna wegwezen begrepen?’ gromde hij.
James, Daan en Ralph volgden Willem Jan op de hielen, op weg naar de overloop. Het portret keek onderzoekend naar de kleine jongen. James’ blik gleed over het kleine koperen plaatje vastgezet op de onderste rand van het schilderij. Er stond, “ Nicolaas Craanebus Erebus III”  ‘Slechts een weinig ontwikkeling in de hoektanden,’ zei het portret opmerkzaam. ‘Maar, echt genoeg denk ik. Hmm. Er is maar een manier om er zeker van te zijn. Meneer Harding, als u me alstublieft om wilt draaien.’
Gedienstig klom de minzame jongen naar de overloop en bewoog zich naar het schilderij. Met zijn ogen nog altijd vernauwd naar Willem Jan, tilde hij het portret van Nicolaas Erebus van de muur. Toen hij het omdraaide, was James verrast te zien dat de achterkant van het schilderij een spiegel was.
‘Kijk naar jezelf jonge man,’ zei Erebus, kennelijk sprekend tot Willem Jan. Grappig genoeg boog iedereen op de overloop zich naar de spiegel. ‘HE-te HINKYpunks,’ hijgde Daan verbijsterd. ‘Willem! Waar ben je?’
Blijvend kijkend in de spiegel, taste James opzij met zijn rechter hand. Zijn vingers tikten op het gezicht van Willem Jan, de bril van de jongen scheef tikkend. In de spiegel echter, bewogen James’ vingers door een lege ruimte.
‘Hee,’ zei Willem Jan geïrriteerd zijn bril rechtzettend. ‘Kap even ja.’ ‘Hij is er niet,’ riep Ralph uit. ‘Hij heeft geen reflectie!’
‘Ik zie niet wat er zo bijzonder is,’ meldde Willem Jan vermoeid. ‘Het is niet iets als een superkracht of iets. Hebben jullie enig idee hoe moeilijk het is om je haar te kammen als je jezelf niet in de spiegel kunt zien?’
‘Nou meneer Harding,’ zei het portret vanaf de andere kant van de spiegel, ‘het ziet er naar uit dat deze jonge man inderdaad een echte is. Volgens de afdelingsregels, moet er aan hem en zijn gasten toegang verleend worden.’
‘Maar,’ zei Harding walgend, ‘kijknaar hem!Zohoort een vampier er niet uit te zien!’
‘En u bet een expert op dit gebied natuurlijk,’ zuchtte Erebus. ‘Vrees niet. Ik zal onze gasten vergezellen tijdens hun bezoek, en verzeker u dat ze niet afzwerven naar plaatsen waar ze niet welkom zijn. Tenslotte, toegang verleend krijgen betekend niet een blanco bewijs om overal naar binnen te gaan waar ze willen, is het niet?’
‘Dat is het zeker niet,’ knikte Harding zuur. Hij keek opnieuw minachtend naar Daan en gaf hem toen, stijfjes, het kleine portret. ‘Geniet van uw verblijf heren.’
‘Dank je Harding,’ grinnikte Daan, het portret aanpakkend. ‘Uw oplettendheid is inspirerend. Ik zal een goed woordje voor u doen bij alle andere vampieren die ik ken.’ Hij knipoogde naar de oudere jongen.
‘Goed dan mijn vrienden,’ zei Erebus ferm toen Harding terug naar de huiskamer sjokte, ‘nu dat jullie iets gevonden hebben wat lijkt op een rechtmatige toegang, geloof ik dat jullie op weg waren naar de bovenste gang. Zullen we tezamen voortgaan met meer geluk?’
Het volgende uur zwierven James, Ralph, Willem Jan en Daan door de ontelbare gangen, overlopen, geheime trappen, verborgen kamers, hokken, badkamers en verschillende gemeenschappelijke ruimten van het kasteel, voordurend luisterend naar een informatieve, dan wel licht zelfingenomen monoloog uit Erebus’ portret, over de details van iedere ruimte. Los van het ietwat verbaast zijn over het aantal kamers dat het kasteel had, vonden de jongens niets wat licht op het raadsel van Ignatius Magnussen’s dimensionale sleutel wierp.
‘Ik snap het niet,’ verkondigde Daan uiteindelijk, neerploffend op een stoel op de overloop van de derde etage. ‘Hoe ging die zin ook weer? “De waarheid loopt door de gangen van het Erebus Kasteel” toch? Nou, we zijn door meer gangen gewandeld dan ik kan tellen, en ik ben geen waarheid tegen gekomen. Julie?’
James schudde zijn hoofd. ‘Ik had nooit gedacht dat dit zou moeilijk zou zijn. Ik dacht dat als we eenmaal binnen waren, het wel op zijn plaats zou vallen, op een of andere manier.’
‘Mag ik informeren,’ zei het portret van Nicolaas Erebus met een nogal ongeduldig gesnuif, ‘waar de heren het over hebben?’
‘Geen idee,’ zuchtte Willem Jan hoofdschuddend. ‘Ik ben maar de waardebon vampier. Ik heb drie etages terug al besloten dat deze drie volslagen knetter zijn.’
‘Het is dat raadsel wat we hoorden,’ bekende Ralph, hij zette het portret op een vensterbank zodat hij ernaar kon kijken. ‘Een oude professor van lang geleden zei het: de waarheid loopt door de gangen van het Erebus Kasteel. U lijkt heel veel van dit gebouw te weten. Enig idee wat het kan betekenen?’
‘Ik bouwdedit kasteel,’ zei Erebus gepikeerd. ‘Ik zou zo denken dat ik alles wat er maar te weten kan zijn, weet. Uw raadsel echter, is nogal hopeloos beperkt. Zonder enig soort samenhang, kan het van alles betekenen.’
James zuchtte. ‘Wat een complete tijdsverspilling. Het was waarschijnlijk iets wat Magnussen toch verzonnen heeft, alleen op iedereen op het verkeerde spoor te zetten.’
‘Magnussen zei je?’ vroeg het portret, een wenkbrauw opgetrokken. ‘Ignatius Magnussen?’
‘Jep,’ antwoordde Ralph, wat opgewekter. ‘U weet van hem af?’
‘Vrijwel niets,’ antwoordde Erebus terughoudend. ‘Hij kwam nogal na mijn tijd zoals je waarschijnlijk niet hebt opgemerkt. In mijn huidige staat echter, herinner ik me dat hij van tijd tot tijd het kasteel bezocht. De man leek wel wat geobsedeerd.’
‘Hoe kwam hij binnen?’ vroeg James. ‘Hij was toch geen vampier wel?’
Erebus trok een ongeduldig gezicht. ‘ Vanzelfsprekend gelden de regels voor toegang niet voor de staf en administratie, jonge man. Iedere afdeling wordt regelmatig bezocht door professoren van verschillende afdelingen, zowel voor sociale, als les redenen.’
‘Dus waar ging Magnussen naar toe alshijhier was?’ vroeg Daan ongeduldig.
‘Ik hoefde hem niet vergezellen tijdens zijn bezoekjes,’ antwoordde Erebus minzaam. ‘Maar ik weet nog wel dat hij veel notities maakte over enkele wandtapijten.’
Daan keek veelbetekenend naar James, wenkbrauwen opgetrokken. ‘Wandtapijten,’ herhaalde hij. ‘Kunnen we misschien deze wandtapijten zien?’
Erebus zuchtte dramatisch. ‘Derde verdieping,’ kweelde hij. ‘Noord gang. En draag mijn lijst niet zo, jonge man. Er kunnen minder mooie uitzichten zijn op de wereld dan je oksel, maar ik kan er even geen bedenken.’
‘Sorry,’ mompelde Ralph, de lijst onder zijn arm vandaan halend.
Toen ze even later aankwamen bij de gangen op de derde etage, was James verrast te zien dat ze die op een of andere manier gemist hadden tijdens hun eerdere omzwerving. De gang was behoorlijk hoog, met aan een kant ramen en zeer oude, van plafond tot vloer lange wandtapijten, aan de ander. De ramen waren bedekt met dikke gouden gordijnen, potdicht gesloten.
‘Het is hier donker,’ zei Ralph, behoedzaam de gang in sluipend. ‘Ik kan bijna niets zien.’
Luninos,’ zei het portret van Erebus zachtjes. In reactie begonnen een rij kristallen kroonluchters te gloeien. Vlammen groeiden stil op vanuit hun eerder onaangestoken kaarsen.
‘De wandtapijten zijn oeroud,’ verklaarde Erebus terwijl de jongens door de gang liepen, kijkend hoe het kaarslicht flakkerde over de geweven afbeeldingen. ‘Erebus familie-schatten om precies te zijn, al vele generaties in hun bezit. Het zonlicht heeft hen over de loop van eeuwen uitgebleekt, daarom worden ze nu, afgezonderd in duisternis, zo goed als mogelijk bewaart.’
James deed een stap dichter naar het eerste indrukwekkende wandtapijt. Het weefwerk was zeer gedetailleerd, en deed hem denken aan het fijne weven van het Weefgetouw. Anders dan het Weefgetouw waren de afbeeldingen niet abstract. Iedere afbeelding was vakkundig gemaakt, bijna levensecht, James geloofde bijna dat ze ieder moment zouden gaan bewegen.
‘Het lijkt wel of ze een verhaal vertellen,’ merkte Willem Jan op, met een onbewust zachte stem.
‘Een scherpzinnige observatie mijn vriend,’ antwoordde Erebus. ‘Dit is feitelijk, een complete serie, die verhaalt over wat bekent staat als, de Ballade van de Rijder.’ ‘Nooit van gehoord,’ merkte Daan op.
Erebus giegelde vreugdeloos. ‘Verbaast me niets. Het is niet het soort verhaal dat de toverwereld graag zal willen herhalen. Het is een tragedie, en een zeer duistere.’
James keek opnieuw naar het dichtstbijzijnde wandtapijt. Erop, een lange ernstige man met een zwarte baard die op een paard zat. Bij nadere beschouwing, besefte James dat het paard eigenlijk een eenhoorn was, grijs gevlekt, met krachtige voorbenen en manen van glanzend goud. Iedere lijn en streng van de afbeelding suggereerde dat de rijder en de eenhoorn koninklijk, plechtig, bijna aanzienlijk waren. Achter hen was een wilde kleurrijke overdadige uitbarsting die zich uitstekte van de ene kant van het wandtapijt naar het andere. Langs de onderkant waren tientallen handen en gezichten, die allen woest opkeken naar de Rijder, wijzend, schreeuwend, huilend, met zorgvuldig geweven blauwe tranen van verrukking en afschuw.
‘Wat gebeurt er op deze?’ vroeg James vrijwel ademloos.
‘Dat,’ benoemde Erebus plechtig, ‘is de aankomst van de Rijder. Volgens de Ballade, werd zijn aankomst gemarkeerd door een verblindend gordijn van licht, als of de sterren waren afgedaald van de nachtelijke hemel, en zich, voor een glinsterend ogenblik, op de heuveltop ter ruste hadden gelegd. De Rijder verscheen vanuit het licht, wat achter hem verdween. Dit was tijdens de Middeleeuwen van Europa, en zoals je je kunt voorstellen, veroorzaakte zijn aankomst grote angst onder hen die er getuige van waren. De Rijder verklaarde zich echter, beschreef zijn thuis in een andere werkelijkheid, een gelijkwaardig aan de onze, maar volledig vreedzaam en vooruitstrevend in zowel genees, als magische kunst. Om deze bewering te bewijzen, beschreef hij op welke manier de beste heksen en tovenaren van zijn wereld het bestaan van andere realiteiten hadden ontdekt, en hadden geleerd hoe deze allen samen werden gehouden door een centrale kern: de Nexus. Met behulp van hun kunst, maakten ze een opening in de Nexus, in de hoop andere dimensies te kunnen bereiken. Zijn doel was, verkondigde hij, zich te wagen in minder gelukkige realiteiten, en de rijkdom van hun kennis te delen.’
‘De Nexus,’ fluisterde Daan knikkend. ‘Dit past precies bij alles wat we gehoord hebben over het Nexus Gordijn en de Wereld Tussen de Werelden.’
Gezamenlijk schuifelden de vier jongens naar het volgende wandtapijt. Deze toonde de bebaarde Rijder staand aan het hoofd van een tafel, omringd door zittende heksen en tovenaren. De houding van de Rijder wekte de indruk dat hij sprak, zijn armen opgeheven in een gebaar van bezwering. Boven de tafel zweefde een sierlijker gelijkenis van een globe, bedekt met jungles, bergen, watervallen en kalme oceanen. De werelddelen op de globe waren bedekt met geweldige steden, zijn oceanen voorzien van zeilende vaartuigen, met helder blauwe zeilen. Het visioen was zo gemaakt dat het leek alsof het lichtstralen in het rond schoot door de ruimte, maar de luisteraars aan de tafel leken dit niet te merken. Hun gezichten waren karikaturen van slechtheid: varkensachtig en opgeblazen, grijnzend en met spleetogen, sommigen hadden hun hoofden bij elkaar in duidelijke samenzwering.
‘Oooh,’ zei Ralph, beseffend knikkend. ‘Hij beschrijft zijn dimensie aan iedereen.’ ‘Ziet er niet naar uit dat ze luistenen,’ voegde James toe.
Van in zijn lijst fronste Erebus. ‘Inderdaad niet. De Rijder viel in een raad van inhalige heksen en tovenaren, die veel minder interesse hadden in de gaven van zijn verhevenheid dan ze waren in de duistere magie waarvan zij geloofden dat die kon worden geplukt van hem en zijn eenhoorn. Destijds was er niet zo’n dier op onze wereld geweest weet je, en deze vakkundige heksen en tovenaren begrepen dat dit een beest van ongekende macht was. Dus, wachtten zij hun tijd af, doend alsof ze luisterden, en al die tijd bedenkend hoe zij de magie van de man konden stelen, en het tegen hem gebruiken. In werkelijkheid was het hun afschuwelijke bedoeling om het gebruik van de doorgang van de Rijder te weten te komen en zijn domein binnen te vallen, alles mee te nemen wat ze wilden door dwang en overheersing.’
‘Lekker welkomscommitee,’ zei Willem Jan zuur.
Daan vroeg, ‘En, lukte het hen?’
‘Gelukkig voor ons, lukte het niet,’ antwoordde Erebus. ‘Hadden hun plannen succes gehad, zou onze realiteit zijn gezonken in gruwel, velen met zich meenemend, misschien zelfs tot vernietiging. De weegschaal van de Lotsbestemmingen hield stand echter, hun wrede plannen blokkerend, maar niet zonder kosten.’
De groep stond nu voor het derde wandtapijt. Op deze groepeerden zich mannen in donkere gewaden rond de eenhoorn, die steigerde, klauwend naar de lucht, zijn tanden in wanhoop ontbloot. Rond zijn nek en verbonden met de vuisten van de donkere tegenstanders, zat een verzameling strakke touwen. Erger, een kromme dolk zat in een opgeheven hand van een van de donkere tovenaars, wijzend naar de gevlekte flank van de eenhoorn. Op de voorgrond, leek de Rijder in een duel met verschillende donkere tovenaren, zijn gezicht nobel maar gelaten, nu hij hopeloos in de minderheid was bij zijn vijanden.
Erebus sprak, doorgaand met zijn verhaling van de Ballade. ‘Toen het afschuwelijke plan eenmaal werd ingezet, werd de Rijder gevangen genomen. Zijn eenhoorn werd gedwongen zich voort te planten met gewone paarden, in een poging meer van zijn soort te verkrijgen. Dit is natuurlijk het begin van de paar eenhoorns die nog altijd zwerven in de diepste bossen van onze dagen, minder krachtig dan hun nobele voorvader, maar nog altijd geweldig. Tenslotte lukte het de Rijder om zijn krachten te verzamelen om te ontsnappen. Omdat hij vreedzaam was, trachtte hij het leven van zijn bewaarders te sparen, maar ze beschouwden zijn genade als een teken van zwakheid. Ten lange leste wisten ze hem en zijn eenhoorn op te sporen, en hen door hun aantal overmeesterend. Niet in staat het geheim van de Nexus uit hem te trekken, vermoorden ze hem uiteindelijk, en verwondde zijn eenhoorn tegelijkertijd.’
James schudde zijn hoofd. ‘Dat is bij de weerwolven af,’ zei hij zacht. ‘Het wordt nog erger,’ bekende Erebus onbewogen.
De groep bewoog zich naar het laatste wandtapijt. Het gloeide in het kaarslicht, op een of andere manier trillender en vreselijker dan de anderen. Het tafereel onthulde een door maanlicht verlicht bos, vol met een groep donker gehulde heksen en tovenaars. Ze leken zich over iets te buigen, dit te bedekken.
‘Wat zijn ze aan het doen?’ vroeg Ralph aarzelend, fronsend naar de hoge afbeelding. ‘Wat is al dat zilveren spul over de grond?’
‘Helaas,’ antwoordde Erebus duister, ‘volgens de Ballade, beseften de slechte heksen en tovenaren dat hun plan was afgeketst. Ze hadden de enige hoop om de andere dimensie te veroveren vermoord, en het wezen verwond die hun krachten had kunnen geven waar ze niet eens over konden dromen. In de laatste gruwelijke poging om grip te krijgen op de magie van dat verborgen rijk, stortte ze zich op de gewonde eenhoorn en dronken zijn bloed, nog warm van zijn stervende hart. Terwijl ze zich meedogenloos eraan tegoed deden, stierf het arme dier.’
‘Onaangedaan door de uitzinnigheid van hun daden, en verschrikkelijk krachtig geworden door de inname van het bloed van de eenhoorn, veranderden deze heksen en tovenaren in de legenden van verschrikking, voor jaren daarna. Zie je, ze waren vrijwel onstopbaar geworden, duister magisch en onmenselijk sterk. Van hen was bekent dat ze doodsangst konden jagen in de harten van ieder die hen ontmoette, omdat zowel hun ogen als monden gloeiden met een vaal zilver licht, voor altijd gemerkt door het bloed van hun prooi. Om dit te bedekken, maakten ze metalen maskers, nog erger dan hun menselijke gezichten, en droegen deze als teken van hun broederschap. Voor bijna een eeuw, heersten deze beesten met menselijke vorm met wanorde, marteling en moord, algemeen bekent bij de naam die ze voor zichzelf hadden gekozen, een naam die zowel hun oorsprong van hun krachten als de diepte van hun misdaden verklaarden, “Dooddoeners”, noemden ze zichzelf; een woord dat gelijk staat met duistere ambitie, onmenselijkheid, en macht ten koste van alles.’
Zij waren de originele Dooddoeners?’ vroeg James flauwtjes, starend naar de afschuwelijke afbeelding. ‘Maar… Voldemort…?’
‘Het kwade kan niet creëren,’ zei Erebus vlak. ‘Het kan enkel volharden. De schurk in jouw eeuw gekend als Voldemort, nam het beleid aan van deze, zijn geestelijke broeders. Hij nam hun naam en eiste hem op als de zijne, maar hij vond het niet uit.’
Huiverend vroeg Willem Jan, ‘Dus, wat is er van die gasten terecht gekomen?’
‘Over de jaren joegen jagers en manmoedige hen op,’ antwoordde Erebus, ernstig knikkend in zijn lijst. ‘Vele ridders stieren tijdens deze pogingen, maar een voor een, werden de Dooddoeners vernietigd, hun hoofden van de schouders geslagen en begraven, terwijl hun lichamen tot stof werden verbrand. Tenslotte bleef er een over, een vrouw met de naam Proserpine. Ze werd uiteindelijk omsingeld in haar geheime onderkomen, diep in een troosteloos bos. Daar, in plaats van het tegen haar achtervolgers op te nemen, benam ze zich van haar leven, haar eigen afgesneden hoofd glimlachend op de drempel van haar deur achterlatend, met ogen nog gloeiend van dode kwaadaardigheid. Haar lichaam werd, volgens de legende, nooit gevonden.’
Ralph rilde. ‘Hallooo, nachtmerries,’ piepte hij.
‘En het lichaam van de eenhoorn?’ vroeg Willem Jan hoofdschuddend. ‘Hebben ze nog geprobeerd dat op een of andere manier te bewaren?’
Erebus schamperde lichtjes. ‘De Dooddoeners hadden geen interesse om het lijk van hun slachtoffer te bewaren, onderzoekkers vonden uiteindelijk het skelet van het wezen, inclusief zijn magische hoorn. In plaats van het te begraven of mee terug te nemen, besloten ze het daar achter te laten als een herdenkingsteken, verborgen in de naadloze deken van het ondoorgrondelijke, voor altijd rustend. Ze brachten wel een ding mee terug, als bewijs voor hun ontdekking; Een zilveren hoefijzer, waarvan ze beweerden dat deze nog vast zat aan de rechter voor-hoef van het dier, glanzend en onbeschadigd. Voor eeuwen was dit hoefijzer een symbool van nederigheid en spijt, veilig in bewaring bij een raad van ridders, wiens enige taak was om uit te kijken naar de verschijning van meer afgevaardigden van de verre dimensie. Als zo’n afvaardiging ooit zou verschijnen, moest het hoefijzer aan hen terug geschonken worden als eerbetoon, een bescheiden, onvoldoende verontschuldiging voor een misdaad die was begaan tegen hun mensen.’
‘Wauw,’ zei Daan zachtjes, voor een keer somber. ‘Dus, zijn die ridders nog steeds ergens, het hoefijzer bewakend en wachtend op iemand van die dimensie?’
‘Helaas, nee,’ zuchtte Erebus. ‘Mijn familie was de laatste van die ridders, en ik was de laatste van de familie, naar dit nieuwe land gekomen om een permanente verstop plek voor het relikwie te vinden. Het resultaat was, dat het hoefijzer werd toegekend aan dit college, een erfgoed en heilig vertrouwen. Tot mijn spijt was tegen die tijd het belang ervan volledig verloren. Vele jaren werd het bewaard in het museum boven op de Toren van Kunst, goed bewaakt, maar vergeten. Nu, verwacht ik, weet niemand meer dat het daar ooit was.’
‘Hoezo?’ vroeg James plotseling knipperend. ‘Wat is ermee gebeurd? Waar is het nu?’
Erebus giechelde berouwvol. ‘Dat, zoals ze in mijn tijd zeiden, is de duizend dubbeltjes vraag. Het lijkt dat enige tijd na mijn dood, het hoefijzer werd geleend van het museum, en nooit werd terug gebracht. Mag duidelijk zijn, dat ik minder helder ben rond de details – wij portretten vinden het moeilijk om te bevatten wat er na onze dood gebeurd - maar ik geloof dat het hoefijzer naar de bibliotheek ging van een betrouwbare privé verzamelaar. Ik neem aan dat ik me er meer zorgen over zou moeten maken, gelet op het feit dat ik de laatste ben in een lange lijn van hen wiens taak het was om het relikwie te bewaken. Maar zoals ik zei, de dood biedt zijn eigen unieke invalshoek, een daarvan is dat het verdraaid makkelijk wordt om er geen donder om te geven. Ik kan alleen maar hopen dat er goed voor het hoefijzer gezorgd wordt. Of, dat het tenminste, in een hele, hele diepe put werd gegooid.’
James ogen waren wijder opengegaan terwijl hij luisterde. Stilletjes draaide hij zich om te kijken naar Ralph, en dan naar Daan. Beiden beantwoorden zijn blik met sprakeloos besef.
‘Wat?’zei Willem Jan verbaast. ‘Jullie drie kijken of iemand net een Vries Bezwering in je onderbroek heeft geschoten.’
‘Denk jij wat ik denk?’ vroeg James zachtjes.
Daan knikte. ‘Ik denk dat ik durf te wedden wie die geheimzinnige verzamelaar is die het ouwe gelukshoefijzer “leende”.’
‘Maar hoe zou Magnussen daar allemaal achter zijn gekomen?’ vroeg Ralph. ‘ Wij hebben het portret om ons alles uit te leggen, maar Magnussen heeft het kennelijk niet van hem.’
‘Magnussen zou het niet nodig hebben dat iemand het hem uitlegde!’ fluisterde James, blozend van opwinding. ‘Herinnner je je wat Franklin ons vertelde? Magnussen was een gast die gek was op verhaaltjes. Hij heeft waarschijnlijk alles over de legende van de Rijder gelezen!’
Daan knikte. ‘Dan, later, toen hij hier rondsnuffelde in de gangen van het kasteel. Ziet hij deze wandtapijten en begint de puzzel ineen te leggen. Hij verbindt de wandtapijten met het zilveren hoefijzer boven in de Toren van Kunst, en bam, hij heeft de dimensionale sleutel waar hij al die tijd van gedroomd heeft!’
‘Wauw,’ lachte Ralph een beetje zenuwachtig. ‘Dus het raadsel had toch gelijk. De waarheid loopt door de gangen van het Erebus Kasteel. De waarheid was Magnussen en de wandtapijten tezamen!’
Er viel een lange betekenisvolle pauze toen de drie jongens naar elkaar staarden, het belang van wat ze net ontdekt hadden verwerkend. Tenslotte sprak Willen Jan, de stilte verbrekend.
‘Nou dat is allemaal geweldig,’ zuchtte hij, rollend met zijn ogen en James aan zijn elleboog trekkend. ‘Ik snap niet wat het allemaal betekend, of waarom ik me er zorgen over moet maken, maar hoera voor jullie. Kan ik nu misschien terug gaan en mijn lunch verder opeten?’