4.Het Droom Verhaal
De bemanning van
de Gwyndomare liet de zeilen
gehesen nu ze volop onderweg waren. De wind vulde ze en hielpen het
schip vlot over de waterspiegel van de oceaan glijden. Op haar
beurt, ging Henriëtta door het water als een reusachtige
schroevendraaier, nooit vertragend, haar pantser glanzend wanneer
haar bulten door het oppervlak heenbraken, haar getande rug sneed
de golven keurig in twee.
De dag werd lang, heet, en dampig helder. James, Ralph, Albus en
Lucy bleven op het dek tot theetijd, en verbleven de rest van de
namiddag in de eetruimte, Wiekels en Augers spelend, of tekenend,
samen met Issy aan de lange tafels. James was verrast hoe goed Issy
kon tekenen en hoe verbazingwekkend realistisch haar tekeningen
waren. Petra had gezorgd voor vellen goedkoop perkament voor het
meisje en voor een hele verzameling kleurtjes en veren met magisch
kleurende inkt die nooit opraakte.
Het was niet alleen dat Issy’s lijnen zo snel en zelfverzekerd
waren bij het maken van haar afbeeldingen, de afbeeldingen zelf
waren verontrustend aanlokkelijk, zowel simpel als complex, op
hetzelfde moment. Volledige landschappen werden met drie of vier
snelle lijnen opgeroepen, terwijl een boom op een berg wel vijftien
minuten van ingespannen zorgvuldige details kon kosten, voorzien
van verschillende ongebruikelijke kleuren, iets makend wat bijna
boven haar perkament leek te zweven, of er zich doorheen drukkend,
in een soort onzichtbare papieren dimensie. James probeerde
zorgvuldig Issy’s stijl na te bootsen, maar zonder succes.
Lucy zat tegenover hen, haar wang rustte op haar onderarm terwijl
ze keek naar het tekenende blonde meisje. ‘Wat is dat Issy?’
‘Dat is de schuilhut,’ antwoordde Issy zonder op te kijken. ‘De
gene in Papa Willem’s meer.’
‘Je bedoeld ophet meer?’ vroeg Lily,
turend vanaf de andere kant van de tafel van haar eigen kunstwerk,
dat veel minder krachtig, maar ontegenzeggelijk vrolijker was, met
een grote lachende zon boven een eenvoudige weergave van Het
Nest.
Issy haalde haar schouders op. ‘Maakt niet uit. Ik heb het maar een
keer gezien. Maar ik herinner het me nog. Ik teken hem voor
Petra.’
James boog zich dichter er naar toe. Er waren twee kleine
figuurtjes die in de schuilhut stonden, een groter dan de ander.
Issy had opmerkelijk goed getekend dat het zijzelf en Petra waren,
staand onder het lage dak van de schuilhut. Maar James kon niet
zien of de schuilhut over het meer uitzag, erop drijvend als een
boot, of zelfs ondergedompeld was onder het oppervlak. Issy was
natuurlijk geen heks, dus haar tekeningen bewogen niet, ondanks dat
was er iets op de achtergrond van de tekening van de schuilhut, wat
leek te verschuiven en pulseren, net buiten het bereik van het
aanzicht. De tekening was vreemd en onwerkelijk, en James merkte
dat hij er niet erg lang naar kon kijken.
Aan het andere eind van de eetzaal zat Pernilla Remora een
ingewikkeld octokaart spel te spelen met een van haar jongere
volgelingen, een jongen met sluik zwart haar en bleke huid.
‘Vampiraten, zonder twijfel,’ zei ze uit de hoogte, zorgvuldig een
van haar kaarten bedekkend met haar hand. Toen ze hem wegnam was de
kaart gedraaid, en toonde een plaatje van een dansend, grijnzend
skelet. ‘Ik verwacht dat ze normaal gesproken op de oceaan jagen in
het maanlicht, maar het kan ook zijn dat ze de aanwezigheid hebben
geroken van hun eigen soort. Wellicht met de bedoeling dat wij ons
bij hen aansluiten.’
‘Met verontschuldiging juffrouw,’ merkte een van de keukenmaatjes
op, toen hij de theekopjes en lepeltjes verzamelde, ‘maar d’r is
niks as iets as vampirate.’
‘Ik ben er vrij zeker van dat dát is wat ze willen dat u gelooft
meneer,’ snoof Remora fijntjes. ‘Een geheime en mysterieuze sekte
zijn zij, alleen gekend door hen die zijn verdoemt om hun prooi te
zijn.’
De matroos schouderschokte. ‘As u ‘t zeg juffrouw. Pe’soonlijk hep
ik altijd gevonde dat een dodelijke reputatie veel beter werkt op
de ope zee, as ’n mysterieus geheim. Bespaard je om tellukus weer
je te moete bewijze an ieder schip asdat je achterna gaat. Eerlijk,
zellufs as ze bestaan, lijkt me asdat het leve bij uw geheime
vampirate niets meer betekend as, werk, werk en nog ’s werk, as u
’t mij vraagt.’
‘Verontschuldig mij,’ zei Remora vermoeid, ‘maar dat kan ik me niet
herinneren.’
De jonge man, zittend tegenover Remora zuchtte. ‘Stervelingen.’ zei
hij ademloos, doend alsof niemand hem kon horen. James zag de
jongen opzij kijken, maar hij deed alsof hij dit niet opgemerkt
had.
Later, na een diner dan gebakken kreeft, verse zeekomkommer, en
Atlantiaanse reuzen mossel pudding, stond James weer op het dek en
keek hoe de zon wegzakte in de verre horizon als een massieve rode
bol, de lucht rondom hem meekleurend, terwijl hij ging.
‘Avondrood, zon in de boot,’ zei Barweg, zijn armen over de reling
kruisend naast James. ‘Maar die lucht ziet er voor mij niet
geruststellend uit. Te heet en stil, als een beest, gespannen
afwachtend. Wat denk jij, James?’
James bewoog even onrustig, onzeker hoe te reageren.
‘Ik ruik een storm in de lucht,’ ging Barweg knikkend door. ‘Een
grote medunkt. Niet vannacht, maar misschien morgen. Best kans dat
we er vannacht aan voorbij gaan. Of best kans dat we ons moeten
voorbereiden op een beetje wind morgen. Ik begreep dat jij Treus
speelde in de school versie vanDe
Triumvirate. Klopt dat?’
James keek naar Barweg, die schuin naar hem grinnikte. James knikte
schaapachtig.‘Je hebt met Albus gesproken. Het was een Deuzelkunde
productie, dus we moesten het doen zonder de magische hulp, of
tenminste geen echte magie. De storm was alleen een grote
ventilator een en geverfd decor.’
Barweg knikte ernstig. ‘Maar ik wed dat je ’t een idee gaf hoe dat
soort dingen gebeuren op de hoge zeeën. Maak je geen zorgen. Dit
zal geen magische storm zijn die bijna de beroemde Treus en zijn
bemanning te grazen nam. Er is geen Donovan met jaloerse aanvallen
die stormen op ons laat ranselen waar wij doorheen moeten. Toch,
zelfs een doodgewone, alledaagse Atlantische windhoos, kan een
argeloze reiziger flink angst aanjagen. Bereid je erop voor om
iedereen rustig te houden, daar je er al eens mee te maken hebt
gehad, zelf als was het alleen maar een grote ventilator en een
geverfd decor. Heb ik gelijk?’
James knikte en fronste serieus, turend over de golven.
Aan de horizon leek de zon te bloeden en rimpelen, diep rood
gezwollen. En dan, zo snel dat James dacht dat hij het zag
gebeuren, glipte hij onder de rand van de wereld. Duisternis viel
als een gordijn over het schip, zonder sterren deze keer, en liet
alleen de maan, een dunne sikkel aan de andere kant van de horizon.
Lantarens aan de masten werden aangestoken, maar hun licht bereikte
het water niet. Het schip leek zich voort te ploegen door een
onzichtbaar, hol meer, onmogelijk diep en vol geheimen. Barweg ging
weg om zijn dienst te doen op de koperen stoel op het verhoogde dek
van het schip, en James wenste hem goede nacht. Niet op zijn gemak
alleen op het dek tussen de eentonige zwarte lucht en de bodemloze,
onzichtbare oceaan, daalde James snel af in de knusse beslotenheid
en de warme lantaarn gloed benedendeks.
Stilletjes ging hij op weg naar de kleine hut die hij deelde met
zijn broer en Ralph. Op dit moment was de ruimte leeg. Twee
stapelbedden stonden aan weerszijde van een enkele patrijspoort met
een wastafel er onder. De patrijspoort was aardedonker, als een
onyx oog. James trok het smalle gordijn dicht, bukte zich toen, en
trok zijn rugzak van onder zijn lage bed, aan de rechterkant,
vandaan. Even later klom hij op het bovenste bed met zijn toverstok
en Petra’s pakketje perkament in zijn hand. Hij zat in
kleermakerszit in het midden van de ruwe wollen deken, zette het
gladde pakket op het kussen, en tikte erop met zijn gloeiende
toverstok.
‘ Revelierus,’ zei hij zorgvuldig. Als
een origami bloem bloeide het perkament open, ontvouwde en spreidde
zich uit, totdat het zijn originele vorm had. Een dunne stapel
losse vellen perkament, vol met het nette, fijne handschrift lag op
het kussen. James kon de titel lezen, geschreven in een groter
vloeiend schrift erboven:Het Meisjeaan het
Meer. Het was dik onderstreept, de lijnen diep in het
perkament gekerfd, alsof het met veel kracht gedaan was. James
merkte dat hij zijn adem inhield. Langzaam ademde hij uit, pakte de
eerste pagina van Petra’s droomverhaal, en begon te lezen.
HetMeisjeaanhetMeer
Het is midden in de nacht. De maan is groot en hoog,
weerspiegelend op het oppervak van het meer. Ik neem Issy bij de
hand, uit het bos en naar het flikkerende meer. Plotseling staat ze
stil.
‘Ik wil daar niet heen,’ zegt ze.
‘Waarom niet?’ zeg ik. ‘Het is het meer maar.’
‘Ik wil er gewoon niet heen, dat is alles,’ antwoordt ze
hoofdschuddend.
Ze is bang, toch denk ik niet dat ze de dolk heeft gezien die ik
verborgen hou in mijn andere hand.
‘Het is wel goed Is,’ zeg ik. ‘Ik hou je hand de hele tijd
vast.’
Issy kijkt naar het meer, en dan naar mij met grote ernstige ogen
en knikt een keer. We gaan door naar het meer, maar ze stopt
opnieuw bij de bovenste tree.
‘Ik wil niet verder gaan Petra.’
‘Maar ik wil je iets laten zien,’ zeg ik. Ik ben verrast door haar
tegenzin. Ik pak haar hand steviger vast en beweeg haar de trap af
naar de houten planken van de steiger.
‘Ik wil de schuilhut niet zien,’ zeg ze. ‘Het is eng. Alsjeblieft
Petra.’ Ik besef dat ze zich het incident met de dode spinnen
herinnert, die dag dat ik mijn moeders gezicht in het meer zag, de
dag dat ik begreep dat ik haar nog altijd terug kon brengen, als de
opoffering maar groot genoeg was. De dode spinnen waren alleen
genoeg om haar reflectie te zien. Ik praat met haar, ik moet haar
iets meer aanbieden. Ik vertelde Issy dat ik in het water keek
omdat ik de oude gezonken schuilhut kon zien in zijn waterige graf,
maar ze verwacht meer. Ze is ongebruikelijk scherp in mijn bijzijn.
Haar eigen moeder zou haar nu nauwelijks herkennen.
‘Het is niet de schuilhut die ik je wil laten zien,’ vertel ik
haar.
‘Wat dan?’’ vraagt ze.
‘Mijn moeder.’ antwoord ik en hef de dolk in een hand, en Issy’s
open handpalm in de andere. Ze gilt en begint te worstelen, zich
wegtrekkend en haar hand loswringend uit de mijne.
‘Werk me niet tegen Is.’ smeek ik. ‘Het zal maar even pijn doen.
Alleen een beetje bloed... dat is alles. Ik moet met mijn moeder
praten! Zij zal me zeggen wat ik moet doen Is. Aan ons
allebei.’
Issy is doodsbang, en mijn worden kalmeren haar niet. Een deel van
mij weet dat ik moet stoppen, maar ik doe het niet. Ik moet deze
taak volbrengen. Ik grijp haar pols en breng de punt van de dolk
naar beneden.
Issy schreeuwt opnieuw, en duwt me. Ik verlies mijn evenwicht en
grijp de houten meerpaal, de dolk laat ik in het water vallen en
laat Issy’s hand los. Tot mijn afgrijnzen valt ze met een luide
plons in het water en ik besef opeens dat ze niet kan zwemmen.
‘Issy!’ gil ik, in paniek vallend met mijn knieën op de steiger. Ik
hoor haar slaan in het zwarte water, maar kan haar nauwelijks
zien.
‘Zwem naar mij!’ Schreeuw ik en bereid me voor om achter haar aan
te springen.
‘Nee!’ Hoor ik een stem in mijn
gedachten krachtig. ‘nee… wacht
’
Issy ligt spatterend in het water maar toch blijf ik daar,
kijkend.
‘Dit was altijd al je bedoeling... Het meisje
moet sterven. Alleen dan zul je rust hebben.’
Ik ben als bevroren op mijn plek. Ik kijk hoe Issy onder het zwarte
water zinkt. Ik schud mijn hoofd. ‘Ik wilde niet dat dit zou
gebeuren,’ zei ik. ‘Zo kan het niet eindigen.’
‘Niemand zal het weten,’ zegt de stem
sussend. ‘Haar lichaam zal uiteindelijk wel
gevonden worden. Een tragisch ongeluk...Je zult keurig om haar
rouwen. Jij, met je moeder naast je.’
Ik kijk rond het meer, en staar vastbesloten naar het bos achter
me.
‘Er komt niemand,’ zeg ik verbaast en verrast.
‘Nee,’ beaamt de stem diep in mijn
hersens, ‘de jongen, James komt deze keer
niet. De misleidde kracht van het goede heeft geen stem hier.
“Goed” is een mythe. Er is enkel macht. Niets is
belangrijker.’
James stopte met lezen. Zijn ogen waren wijd open, glanzend in het
licht van zijn toverstok, en zijn hart klopte zo hard, dat het
perkament er in regelmaat mee schudde in zijn hand.
Merlijn voorspelde dit , dacht hij,
bijna hardop de woorden uitsprekend. Aan het eind van het
schooljaar toen hij, James, en zijn vader de Directeur hadden
ontmoet in zijn kantoor om de nasleep van Petra’s ontmoeting met de
Poortwachter te bespreken, Merlijn had hen gewaarschuwd dat Petra’s
gevecht mogelijk nog niet helemaal voorbij was.
‘Denk niet dat ze, ondanks haar acties, had hij ernstig gezegd, ‘ze
niet wakker ligt op koude eenzame nachten, hopeloos smachtend naar
haar dode ouders, en zich afvragend of ze op die fatale nacht in de
Geheime Kamer niet deverkeerde
keusheeft gemaakt.’
Nu, als er ook maar iets waar was van wat James las in Petra’s
droomverhaal, wist hij dat ze inderdaad nadacht over dit soort
dingen. Volgens het verhaal werd ze nog altijd achtervolgd door de
gebeurtenissen van die nacht, en had ze vervolgens haar moeders
gezicht gezien in het oppervlak van het meer van de Morgenster
boerderij, nadat zij, Petra, een onbekende hoeveelheid spinnen erin
gegooid had. De spinnen dienden als een offer, en gaven Petra een
vluchtige glimp van wat ze had verloren in de Geheime Kamer.
Op een of andere ongelofelijke manier leek Petra de kracht te
hebben om de Poortwachter’s verschrikkelijke aanbieding weer op te
roepen, alleen deze keer zonder bemoeiing van buitenaf. Toch, als
het droomverhaal klopte, had ze toen niet bewust bedoeld om Issy op
te offeren, om op die manier haar moeder terug te halen uit de
dood. Ze had de bedoeling gehad om wat bloed van Issy in het meer
te offeren, om zo alleen maar te praten met het visioen van haar
moeder, en haar aanwijzingen te horen. Maar daar waren de dingen
kennelijk erg verkeerd gegaan, en had de ijselijke stem van
Voldemort er zijn voordeel uit willen halen, Petra aandringend om
uit te voeren wat ze had willen uitvoeren in de Geheime Kamer: Het
vermoorden van een ander mens.
James was geschokt, niet zozeer door de kracht van het verhaal,
maar door de knagende vraag:Hoeveel ervan was
waar? Hij dacht aan het kleine stukje van het gesprek van
Petra en Merlijn die hij en de gremlins hadden afgeluisterd met
Ted’s Hangoren. Daarbij had Petra verwezen naar de droom, en had
gezegd dat het een herinnering was, dat één beslissing een
monumentale terugslag kan hebben. Dus waar in het droomverhaal,
hield het op om te verwijzen naar wat er feitelijk die nacht
gebeurt was? Hoeveel ervan was echt, en hoeveel was niet meer dan
een nachtmerrie? Het was duidelijk dat Issy die nacht overleeft
had, of omdat ze nooit in het meer gevallen was, of omdat Petra er
op een of andere manier in geslaagd was om haar te redden. Maar
hoe? James fronste zijn wenkbrauwen, en boog zich opnieuw over
pagina’s om door te lezen.
Ik kijk weer over het water. Ik kan Issy niet meer zien, maar er
stijgt een figuur op uit het midden van het meer. Ik kan zien,
zelfs in silhouet, dat het de vorm is waar ik zo naar verlangt heb.
Mijn moeder staat op het oppervlak van het meer. Ze begint met
uitgestrekte armen naar me toe te lopen, maar ik voel me
verscheurt. Ik kan Issy niet laten sterven! Ik schud mijn hoofd en
tuur in het water in een poging haar met mijn gedachten te vinden.
Mijn toverstok is gebroken. Ik weet niet meer hoe ik magie moet
gebruiken zonder, maar ik moet het proberen. Ik strek mijn armen
uit over het water, sluit mijn ogen en concentreer me.
’ Waar ben je mee bezig?’ vraagt de
stem binnen in me.
‘Je hebt gelijk,’ antwoord ik, zo sterk als ik kan, ‘Niemand komt.
Ik ben de stem van het goede. Ik kies
er zelf voor…’ Ik ban de figuur die mijn moeder is uit mijn
gedachten. Ik concentreer me op het vinden van Issy.
‘Wees geen dwaas!’ De stem wordt nu
boos. ‘Al eens eerder dacht je dat je de weg
van het lot had veranderd, maar, hier ben je. Je hebt enkel het
onvermijdelijke uitgesteld.’
Ik kan Issy niet voelden in de diepte van het meer, maar er is iets
verborgen in het duister. Het is lang geleden dat ik iets heb
verplaatst zonder mijn toverstok maar ik wil ontdekken of die
kracht er nog steeds is; begraven maar niet vergeten, ik richt al
mijn energie op het onderwerp in de diepte.
Iets in het water begint te bewegen – iets groots. Hierdoor begint
de figuur van mijn moeder weer langzaam te zinken.
‘Je bent niet de enige met krachten tot je
beschikking...’ Zegt de stem, ziedend van woedde tegen mij.
‘Ik ben jou en jij bent mij. Je kunt niet voor
het licht kiezen als ik het duister kies!’
Mijn linkerhand is plotseling ijskoud. Bevroren ranken strekken
zich uit door het meer in de richting van de zinkende figuur van
mijn moeder, een dunne laag wit ijs vormend. Ze stijgt weer naar
het oppervlak en loopt naar me toe over de ijzige brug. Mijn kracht
is verdeeld en verzwakt, Ik kan niet langer mijn grip op het grote
object in het water behouden.
‘Geef het op!’ beveelt de stem,
‘Het goede is een mythe! Al wat telt is macht.
Omhels je lot, of sterf vechtend. Je bent niet het goede. Zoiets
bestaat niet.’
Ik kijk naar het gezicht van mijn moeder. Ik hoef slechts uit te
rekken en haar hand te pakken.
En ineens besef ik me dat het me niet kan schelen.
‘Het goede is alleen een mythe als goede mensen er mee stoppen in
te geloven,’ zeg ik hardop. ‘Ik ben mogelijk niet goed, maar ik ben
ook niet slecht. Welke richting ik opga is voor niemand te bepalen
dan mijzelf!’ Ik voel een warmte over me komen. Mijn hand is niet
langer koud. Ik sluit mijn ogen, concentreer me, en het object van
mijn aandacht begint weer omhoog te stijgen in de richting van het
oppervlak. Ik zie het water omhoog komen en borrelen, eerst
langzaam en dan hevig schuddend. Met het gebrul van neerstortend
water, stijgt de oude schuilhut uit het meer, zijn oude plaats weer
innemend aan het eind van de steiger. Het is doorweekt en overdekt
met wier, maar volledig herkenbaar. Liggend in het midden van de
verrotte vloer is Issy.
Ik haast me naar haar, kniel naast haar neer en duw het natte haar
uit haar gezicht. Haar ogen zijn gesloten en ze haalt geen
adem.
‘Issy,’ fluister ik in haar oor. Ík deed het! Ik nam de juiste
beslissing Is.’ Ze beweegt niet, Ik kijk naar haar bleke gezicht en
raak haar voorhoofd aan.
‘Wees alsjeblieft niet dood Issy,’ smeek ik. ‘Alsjeblieft…’ Ik
sluit mijn ogen en zet mijn gedachten volledig op Issy’s kleine
lichaam. Ik voel warmte in haar geest, maar ze reageert niet. Ze
heeft de hoop verloren en drijft weg. Ik mag het niet opgeven… ik
zal het niet opgeven... Ik voel tranen
op mijn gezicht en probeer het opnieuw.
‘Kom terug Issy,’ smeek ik geluidloos, mij direct richtend op haar
afnemende levensvonk. ‘Kom alsjeblieft terug.’
Er is geen reactie. Issy’s ogen trillen niet eens. I begin in
paniek te raken. ‘Ga niet Is, ik heb je nodig, Jij bent alles wat
ik nog heb. Het mag zo niet eindigen. Het kan zo niet eindigen. Het
goede zal uiteindelijk overwinnen. Dat moet…’ Ik houd mijn zusje in
mijn armen en beweeg heen en weer, zoekend naar die vonk. ‘Nee…Nee
Is. Wees niet weg. Laat me niet alleen...’
Ik open mijn ogen en kijk naar het gezicht van mijn zusje... Hier
hield Petra’s verhaal op, tot een ruimte van verschillende regels.
James keek naar de lege ruimte, maar die was niet helemaal leeg.
Petra was drie keer begonnen met het vervolg van het verhaal, om
dit daarna weg te krassen, woest en volledig, de vorm van haar
nette handschrift uitwissend. De veer had gelekt, spatten zwarte
punten op het perkament achterlatend. Tenslotte, veel ruwer, ging
Petra’s verhaal verder.
Issy ligt in de duisternis van de schuilhut, koud stil,
bewegingloos. De levensvonk is weg. Issy is dood. Zo dood als de
schuilhut. Zo dood als haar poppen in de slaapkamer van de
boerderij. Issy is dood, en ik ben degene die haar gedood
heeft.
‘Nee,’ houd ik vol. Het kan zo niet eindigen! Ik maakte de juiste
keus! Ik vocht tegen de duistere verlangens van mijn geest, en
overwon ze, helemaal alleen, zonder bemoeienis van buitenaf. Ik
koos voor het goede. Het goede is me
wat verschuldigd! ‘Nee...,’ zeg ik weer, mijn stem verheffend, ‘Dit
is niet zoals het zou moeten gaan. Je moet levend zijn! Dit is niet
hoe het verhaal eindigt!’ Mijn stem wordt harder, zowel in klank
als in volume. Ik kijk naar het levenloze figuur onder mij,
weigerend te geloven wat ik zie. Issy’s lichaam ligt in het midden
van de vloer van de schuilhut, doornat en slap, smerig op het
rottende hout.
‘Nee!’ schreeuw ik nu het kleine lichaam in mijn armen klemmend.
‘NEE!’
‘Ja!’ beveelt de stem in mijn
achterhoof ijskoud. ‘Je kunt je lot niet
bevechten. Je probeerde het in de kamer bij de beek, en je
probeerde het vannacht, en toch... het lot zegeviert! Jij en ik
zijn een! Geef toe aan je krachten. Omhels het pad dat je hebt
ontsloten. Het is te laat om terug te keren. Al wat over is, is
macht, maar dat is geen slecht ding. Over een poos zul je
accepteren wat er gebeurt is vannacht. Over een poos zul je er blij
om zijn, want het maakt je tot wie je bent, wie je bedoeld bent te
zijn vanaf het eerste begin. Vecht er niet meer tegen. Je bent moe
van het vechten is het niet? Nu, tenslotte zie je dat vechten
altijd al zinloos is geweest. Je lot aanvechten kan je alleen
vernietigen, en allen die van je houden. Omhels het, en mogelijk
zal het lot je belonen. Per slot heeft het pad van de macht vele
voordelen...’
Ik luister naar de stem. Ik kan het niet voorkomen. Voor de eerste
keer luister ik, en ga er niet tegen in. De stem heeft gelijk. Het
heeft geen zin om tegen mijn lot te vechten. Wat er had moeten
gebeuren in de Geheime Kamer, was niet voorkomen geweest, alleen
uitgesteld. Ik bereikte er niets mee om voor het goede te kiezen,
dan alleen te bereiken dat de prijs die uiteindelijk betaald moest
worden hoger zou zijn. Nu is Issy dood, en het goede vernietigd. De
stem heeft gelijk. Al wat er rest is macht.
Ik sta langzaam op, met het lichte, dode lichaam van mijn
vermoordde zusje in mijn armen. Ik zal haar in het bos begraven,
onder een stapel stenen. En dan zal ik weggaan. Ik weet niet
waarheen of wat ik zal gaan doen, maar ik heb het sterke gevoel dat
die beslissingen zich op mysterieuze wijze zullen ontwikkelen.
Plotseling is het bijna alsof ik alleen maar een passagier ben in
mijn eigen gedachten. Mijn lichaam lijkt als vanzelf te bewegen, me
over de steiger terug voerend, terwijl het water druipt vanaf mijn
zusje’s koude lichaam. Ik ben blij dat ik toegeef. Het is zo zwaar
te vechten, zo zwaar om te denken. Het lot heeft zich over mij
ontfermd, en ik ben blij dat ik mij eraan over kan geven. Waar zou
ik nu eigenlijk nog voor vechten?
In de duisternis, gebogen over het meer, staat de grote oude boom
in Opa Willems’s veld, zijn bladeren fluisteren als duizend
stemmen.
Soms kan ik die stemmen nog horen. Zelfs als ik wakker ben.
James liet de laatste pagina op de kleine stapel perkament vallen.
Hij trilde en zijn voorhoofd was nat van het koude zweet in de
donkere beslotenheid van zijn bed. Zijn gedachten schoten in een
razend tempo door zijn hoofd terwijl hij zich afvroeg hoe bijzonder
en hoe onverklaarbaar de gevolgen van het verhaal konden zijn.
Als er maar iets van waar was, dan, hoe had Petra deze magie
gedaan? In het verhaal gaf ze toe dat ze haar eigen toverstok had
gebroken, om redenen die James zijn verstand te boven gingen. Dus,
hoe had ze deze verbazingwekende mogelijkheid als levitatie van de
gezonken schuilhut uit het meer verricht. Overduidelijk was dat
gedeelte eenvoudig weg onmogelijk om te zijn gebeurt. Maar dan,
James herinnerde zich de gebeurtenis van die ochtend, herinnerde
zich hoe Petra eenvoudig haar ogen gesloten had, als was ze diep in
gedachten, en hoe toen, even later, Henriëtta’s ketting van het
harnas zich magisch weer aan het schip bevestigd had, waardoor zij
hadden kunnen ontsnappen aan de piraten val.
James probeerde zich te herinneren of Petra haar toverstok toen in
haar hand had, en besefte dat hij dit niet kon. Eerlijk gezegd, hij
kon zich niet herinneren Petra’s toverstok te hebben gezien sinds
haar aankomst in hun huis, maanden geleden. Maar dat was feitelijk
krankzinnig, toch? Geen heks of tovenaar kon magie verrichten
zonder hun toverstok, tenminste, niets bijzonders of belangrijks.
Er moest een redelijke verklaring voor zijn, en James had het
sterke gevoel dat het allemaal draaide om de vraag welk deel van
Petra’s droomverhaal waar was, en welk deel slechts dat was: Een
droom.
Ik denk dat ze mij meevraagt omdat ze me nodig
heeft om te bewijzen dat de dromen niet waar zijn, had Issy
de nacht daarvoor gezegd terwijl Petra aan het schrijven was.
Ze heeft me hier nodig om te bewijzen dat ik
nog in leven ben. In James’ gedachten mengden Issy’s woorden
zich met die van professor Zwamdrift, de afschuwelijke voorspelling
die ze de ochtend voor het vertrek van Zweinstein gemaakt
had.Het noodlot is gericht…Nacht zal vallen,
en daaruit, zal er geen dageraad zijn, geen dageraad, red de
dageraad van eeuwig vuur… Vreemd en krachtig, voelde James
een diep gevoel van angst en verschrikking. Het zweefde boven hem
als een mantel, bijna als de wade van een Dementor. Hij vermande
zich, en dan, bijna wanhopig, tikte hij opnieuw met zijn toverstok
op de perkamenten, deze weer sluitend tot een naadloos, vormeloos,
pakket, de woorden van Petra verbergend, de stem van professor
Zwamdrift uit zijn herinnering sluitend.
Hij propte het pakket perkament onder zijn kussen en sprong op de
vloer, verlangend naar licht, naar het normale gebabbel van zijn
vrienden en familie. Hij sloeg de deur van zijn bijna hard hut
dicht toen hij de smalle gang instapte, op weg naar de eetzaal.
Ralph en Lucy zouden daar zijn, net als Albus en Lily, zijn ouders
en Marcel Lubbermans, en de rest. Wat James het meeste wilde was om
iemand te vertellen wat hij gelezen had, maar dat kon hij
natuurlijk niet. Hij had Petra beloofd dat hij haar geheim zou
bewaren.
Mogelijk was zij ook in de eetzaal. Misschien kon hij het haar
vertellen, haar vragen over het droomverhaal, uitzoeken wat er van
waar was, en hoeveel ervan (hopelijk het meeste!) alleen een droom
was. Plotseling wilde hij dat meer dan alles.
Maar Petra was er niet. Een vluchtige blik over alle dekken en
smalle gangen boden geen teken van haar noch Issy. Kennelijk waren
ze al naar bed. Later echter, zou James hier anders over
denken.

De volgende ochtend begon nevelig maar helder, stil als een
graf. De oceaan was vrijwel vlak met nauwelijks een bries die haar
verstoorde, waardoor het kielzog van deGwyndomareachter haar was als een snelweg,
verspreidend in de wazige verte. Henriëtta ging onvermoeid door,
haar massieve geschubde kop brak zo nu en dan door het oppervlak en
liet waaiers water opspatten rond haar.
‘De stiltegordel,’ legde Barweg uit aan James, Ralph en Lucy na het
ontbijt. De vier stonden op de boeg, kijkend naar een andere
matroos die de stuurpaal bediende vanaf de koperen stoel.
‘Technisch is het, waar en aantal grote Atlantische stromingen bij
elkaar komen en elkaar opheffen, waardoor er soort van dode ruimte
in het midden van de oceaan ontstaat. Maar volgens mij is het meer,
als je het een ouwe matroos als mij vraagt. Het is een vervloekte
plek. Als de Vliegende Hollander echt een kluis heeft, ligt die
recht onder onze voeten, vadems diep in de stille duisternis van
het diepste der diepen.’
‘Lekker opwekkend ja,’ merkte Ralph, hoofdschuddend op.
‘Het isnogal eigenaardig, als je er
over nadenkt,’ zei Lucy, leunend op de reling en naar beneden
kijkend naar de schaduw van het schip op het ruisende, loodgrijze
water. ‘Het is alsof je drijven op een wolk, hoog boven een vreemd
verborgen landschap. Wie weet wat voor woeste wezens er daar
beneden leven, zonder te weten dat er zelfs een
oppervlakis, nog minder weet hebben van
magische schepen die over de top ervan scheren, en zich bevindend
op de geheimzinnige grens tussen lucht en de geheime wereld
eronder. Ga je toch anders tegen dingen aankijken niet?’
Merlijn was dichterbij gekomen, samen met Harry, Marcel Lubbermans,
en Percy Wemel. De Directeur glimlachte flauwtjes naar Lucy, maar
zei niets.
‘Dus,’ vroeg James kijkend naar de drie mannen, ‘waar waren
jullie dan gisterenmorgen toen we
tussen drie piratenschepen werden fijngedrukt als een noot in een
reuzen notenkraker?’
‘Wij waren benedendeks, zoals was bevolen,’ zei Merlijn zacht, nog
altijd met die vreemde trieste glimlach. ‘Je moet begrijpen: we zij
hier op zee. Hier is het woord van de kapitein wet. Als
volwassenen, hebben wij de gewoonte de
wet te eerbiedigen.’
James schudde zijn hoofd. ‘Mooie bedoeling, lekkere hulp hadden we
daaraan, als we niet Henriëtta’s harnas op het allerlaatste moment
gerepareerd hadden gekregen, zouden we door de piraten gevangen
zijn genomen, en wie weet wat er dan gebeurd zou zijn?’
‘Er zijn ergere dingen gebeurt met mensen op de hoge zee James,’
reageerde Marcel, de jongen op de schouders kloppend. ‘Ik verwacht
dat alles goed zou zijn gekomen, ongeacht wat. Per slot is het niet
zo dat we een scheepslading aan Galjoenen voor de Wereld Tovenaar
Bank in Nieuw Amsterdam vervoeren zijn, toch?’ Hij knipperde en
draaide zich naar Harry. ‘Toch?’
Percy schudde zij hoofd. ‘Ik verzeker je James, en de rest van
jullie, alles was volledig onder contrôle de hele tijd.’
James leunde naast Lucy over de reling. ‘Dat leek niet zo toen we
over dat piratenschip vlogen en diens masten als luciferhoutjes
afbraken,’ mopperde hij. ‘Maar het zal wel zo wezen.’
‘Dus waar denk je dat die piratendan
voor achter ons aanzaten?’ vroeg Lucy zachtjes toen de volwassenen
zacht pratend wegkuierden.
‘Nou, het was niet om ons uit te nodigen voor flensjes en thee, dat
is wel zeker,’ zei James duister. ‘Barweg zelf was er behoorlijk
verrast door. Leek te zeggen dat het vrij ongebruikelijk was dat zo
veel piraten samenwerken. Ik verwed er een galjoen onder dat mijn
vader, Merlijn, professor Lubbermans, en de rest van de volwassenen
er meer over weten dat zij ons willen zeggen.’
‘Wel, dat is hun zaak denk ik,’ verzuchtte Ralph. ‘En ze gaan hun
gang maar.’ Met een andere stem voegde hij eraan toe, ‘Ik hoorde
dat we morgen aankomen in Amerika! Ik kan bijna niet wachten, en
jij?’
Lucy knikte. ‘Ik ben er klaar voor om weer vaste grond onder mijn
voeten te voelen, zelfs als het niet thuis is.’
‘Je zult gek zijn op de V.S.,’ zei Ralph vertrouwelijk. ‘Het is
daar geweldig. Totaal anders, helemaal in de steden. Je kunt
allerlei voedsel vanuit de hele wereld krijgen, in bijna iedere
straat. En dan heb je nog Bigfeet, en oude originele Amerikaanse
magie, en ladingen verbazingwekkende tovenaars plaatsen. Er is
zelfs een kristallen berg, die je niet eens kunt zien tot je er
bijna tegenaan loopt. Zelfs de Dreuzels vertellen daar verhalen
over, totdat het Magische Amerikaanse Toezicht hem onvindbaar
maakte, zo’n honderd jaar geleden ongeveer.’
‘Bah,’ zei Albus knorrig, lopend naar een bank weggewerkt in de
zijkant van de boeg, en erop zakkend. ‘Niets zal zo geweldig zijn
als Wegisweg of Zweinsveld. Wie wil er nou zo’n stomme kristallen
berg? Of zo’n Bigfeet?’
‘Ik denk dat ze de term “Sasquatches” wensen,’ zei Lucy
voorzichtig. ‘Of Bigfoots, hoewel dit grammaticaal een beetje
vreemd klinkt.’
‘Stomme apen kunnen niet eens praten,’ zeurde Albus. ‘Ze kunnen
beginnen me te vertellen hoe ze te noemen, als ze het in gewoon
Engels kunnen zeggen.’ ‘Dat heeft te maken met je afkomst,’ merkte
Lucy, zonder veel overtuiging, op. ‘Waardoor heb jij zo’n pest
humeur?’
Albus rolde met zijn ogen. ‘Mam gaf me net op mijn kop voor het
maken van rommel in de gang. Mij en Lily en Molly. We waren gewoon
Wiekels en Augers aan het spelen. Ik zie het probleem niet.’
‘Je was Wiekels en Augers aan het spelen met Lily en Molly?’ zei
Ralph fronsend. ‘Maar ze zitten nog niet eens op school. Hebben ze
al toverstokken?’
James glimlachte meewarrig. ‘Albus’ houding jegens de regels is
nogal losjes. Hij kocht voor beide meisjes een paar goedkope
toverstokken bij Giorgio’s Snuisterijen toen we de laatste keer in
de Wegisweg waren, en leerde hen eenvoudige levitatie, zodat hij
iemand heeft om Wiekels mee te spelen en die hij eens
kanverslaan.’
‘Ik versloegjou de laatste keer dat we
speelden,’ weerkaatste Albus, die zijn wenkbrauwen wisselend
optrok. ‘Doe maar niet alsof je dat niet meer weet.’
‘Dat kwam alleen omdat jij door bleef
spelen nadat mam ons voor het middageten naar beneden had
geroepen!’ riep James, zijn hand wanhopig in de lucht stekend.
’s Niet tegen de regels wel?’ antwoordde Albus vlak. ‘Ik bedoel, ik
had ook je nederlaag kunnen eisen. Ik gaf je het voordeel van de
twijfel. ‘ Tegen Ralph grinnikte hij en ging verder, ‘ik won,
tweehonderd-acht-en-zeventig tegen vijf.’
‘Je kunt toch geen Wiekels en Augers spelen in de gang zo smal als
die benedendeks zijn,’ zei Lucy met haar rug leunend tegen de
reling. ‘Maar buiten dat, waarom maakt je moeder er een punt van?
’t Is niet zo dat er iemand ligt te slapen of zoiets.’
Albus schouderschokte, verveeld over het onderwerp. ‘Kennelijk
voelt Petra zich niet goed. Ze is zeeziek of zoiets. Zij en Issy
liggen in hun hut te slapen. We waren minstens twee deuren bij hen
vandaan.’
‘Petra’s is ziek?’ vroeg James verduidelijkend, kijkend naar zijn
broer. ‘Echt?’ Ralph zei. ‘Je lijkt verrast. Veel mensen worden
ziek op schepen. Het verbaast me datikniet ziek ben.’
‘Je hebt nog een dag,’ merkt Lucy droog op. Ralph knikte.
‘Ik ben een beetje verbaasd ja,’ zei James, zijn voorhoofd
fronsend. ‘Petra lijkt me geen tiep om zeeziek te worden.’
‘Dus dan is het misschien geen zeeziekte,’ kreette Albus
geïrriteerd. ‘Misschien heeft ze watervrees of scheurbuik. Maakt
het uit? Ze zal morgen wel weer in orde zijn, ja toch?’
Ralph knikte bedachtzaam. ‘Barweg zegt dat matrozen het vroeger
“Citrusus” noemden omdat het eten van citroenen en sinasappelen een
prima manier was om scheurbuik te voorkomen als je op zee was, om
de een of andere reden. Heeft Petra citroenen gegeten?’
‘Ze heeft geen scheurbuik, leipo,’ zei Lucy hoofdschuddend.
‘Ik wed dat er wel citroenen liggen in het ruim,’ zei Albus
opfleurend. ‘We kunnen haar er een paar brengen. Zal ik dat
doen?’
‘Laat haar met rust zoals mam zei wil je?’ zei James met een kleine
stemverheffing. ‘Lucy heeft gelijk. Wat ze dan ook heeft, citroenen
zullen dat niet verhelpen. Laat haar gewoon.’
‘O, da’s waar ook,’ zei Albus weer met zijn ogen rollend. ‘Treus
moet op Astra letten. Hoe kon ik dat vergeten? Trouwens, heeft ze
je haar “diepe en onvoorwaardelijke liefde” al beweert? Nee? Nou
ja.’
James zuchtte en schudde zijn hoofd. Hij was ondertussen wel gewend
aan zijn broers grillen. Hij keek in de richting van de midscheeps
trappen, zich afvragend of hij naar beneden zou gaan en te kijken
bij Petra. Met tegenzin besloot hij het niet te doen. Zijn moeder
had waarschijnlijk gelijk. Als Petra zich niet lekker voelde zou
het waarschijnlijk het beste zijn om haar met rust te laten. Petra
zou wel om hulp vragen als ze dat nodig vond.
Later die middag echter, toen de lucht dichter werd en as grijs
kleurde, was James verrast om te zien dat Petra en Issy op het dek
wandelden. Hij zag de twee aan de andere kant van het schip, hij
bij de boeg, en zij op de hoge schuine dek van het achtersteven,
langzaam lopend, hand in hand. Hij daalde af naar het middenschip,
en probeerde zo gewoontjes als mogelijk te bewegen, hopende dat ze
niet naar de andere kant van het schip zouden komen, terwijl hij
bezig was hen op het achtersteven te ontmoeten. Hij wilde dat het
er niet naar uitzag dat hij hen volgde hoewel dat precies was wat
hij aan het doen was.
Tegen de tijd dat hij bij het achtersteven aankwam, waren de beide
meisjes niet meer te zien. Hij keek zorgvuldig in de rondte en
tuurde over de lengte van het schip. Kennelijk waren Petra en Issy
weer benedendeks gegaan. Hij trok een gezicht van teleurstelling en
schudde zijn hoofd. Ver voor het schip kreeg de lucht een diepe
paarsachtige kleur, donkerder en onrustiger. Het was een storm, net
als Barweg had voorspeld, en het schip scheen er recht op af te
gaan. Terwijl James hieraan dacht trok een sterke wind over het
schip, draaiend door zijn haar en een hoog kortstondig gejank in
het schip’s tuigage zingend. James huiverde.
Na een kort moment, liep hij het achterdek af en ging in de
richting van de trappen. Het had geen zin om op het dek te blijven
voor de storm, als daar geen reden toe was. Ondanks het feit dat
het vast opwindend zou zijn.

‘Let erop dat alles goed vastgesjord zit,’ zei Barweg, even
stilhoudend in de deuropening. ‘Inclusief jezelf. Vind iets stevigs
om je aan vast te houden, en doe dat ook. Houd ook een emmer bij de
hand. Geloof het of niet, maar de kans dat je zeeziek wordt
benedendeks is veel groter, omdat je de golven niet kunt zien. D’r
zal erna genoeg zooi op te ruimen zijn bovendeks zonder me zorgen
te moeten maken over de troep hier beneden, als je begrijpt wat ik
bedoel.’
James zat naast Molly en Lucy op een smalle bank in de vertrekken
van de kapitein, in de buurt van de basis van de gebogen
achtersteven ramen. ‘Nou, we kunnen het tenminste vanuit hier
bekijken,’ zei hij somber. ‘Als we dat willen.
Ralph schudde zijn hoofd. ‘Ik heb nog nooit de lucht zo’n kleur
zien hebben. Dat kan niet normaal zijn.’
‘Tot zover een rustige zee,’ beaamde Lucy zich buigend naar het
paars-grijze licht van het raam. ‘Die zien er minder uit dan
golven, en meer als het Schotse Hoogland.’
James tuurde uit het raam naast haar en zag dat dit waar was.
Ongetemd door een kustlijn, zwelden de golven aan tot bergachtige
hoogtes. Op het ene moment, was het uitzicht voorbij het raam als
het uitzicht vanaf een hoge top, met zicht op een vallei van
plassen witgekopte rotsen. En het volgende moment viel het schip in
de schaduw van een zeer uitgestrekte vallei, ondergedompeld in een
trog van staalkleurig water, en omgeven door voort marcherende
bergen. James maag rolde mee in de beweging van de golven, en hij
keek een andere kant op, terug naar de geruststellende beslotenheid
van de vertrekken van de kapitein. Lantarens zwaaiden aan het
plafond en gereedschappen rolden heen en weer op het bureau, slaand
tegen de lage opstaande randen van het oppervlak.
‘James,’ zei zijn moeder vanaf de andere kant van de ruimte. Lily
zat op haar schoot, ontspannen leunend tegen haar moeders schouder.
Ginny keek haar zoon scherp aan. ‘Heb je mijn hutkoffer gesloten en
deze vastgezet toen je klaar was met het pakken van de
joppers?’
James zuchtte vermoeid. ‘Ik weet het niet mam. Ja, tuurlijk, ik
denk het.’
‘Denken is niet goed genoeg, James,’ zei Ginny ferm. Ze was
gespannen, wist James, en nerveusiteid maakte haar scherp. ‘Ik heb
een hele verzameling shampoo en parfum en handcrème flesjes erin,
om maar te zwijgen over je vaders reis dranken tas. Als die
omvallen, hebben we een enorme troep, en als die flacons van je
vader breken …’
‘Het komt wel goed mam, maak je geen zorgen,’ antwoordde James.
‘Vooruit James,’ zei zijn vader van waar hij stond naast Merlinus
aan het bureau van de kapitein. ‘Ga erheen voor de golven nog erger
worden. En breng me de appel die op het bedtafeltje ligt als je
wilt.’
‘Jak,’ merkte Tante Audrey op, zich vastklemmend aan Oom Percy die
in een donker hoekje aan een tafel zat. ‘Hoe kun je op een moment
als dit eten?’ ‘Ik heb honger,’ haalde Harry zijn schouders op toen
James langs hem liep. ‘En James…’
James stopte in de deuropening, zich vasthoudend aan de post om
zijn evenwicht niet te verliezen op de stampende vloer. ‘Ja
pap?’
‘Laat mijn Onzichtbaarheidsmantel in de hutkoffer als je hem sluit
hè?’ zei Harry knikkend met een scheve glimlach.
James schudde vermoeid zijn hoofd, maar Albus kraaide van het
lachen vanaf de andere kant van de kamer.
De nauwe gang leek heen en weer te hangen terwijl James zich er
doorheen bewoog. De trappen aan het eind ervan werden verlicht door
het zwaaiende licht van het raam in de deur erboven. James
stommelde zijn ouders’ hut in, en zag dat hij, inderdaad, de
hutkoffer had opengelaten en los had laten staan op het lage
tafeltje aan het eind van het bed. Hij sloeg het deksel dicht en
trok de leren riemen erover heen, deze door en paar koperen
beugels, die aan de tafel bevestigd waren die vast was geschroefd
aan de vloer, doorhalend. Hij keek in het rond en zag de appel waar
zijn vader naar gevraagd had. Die rolde heen en weer in een schaal
op het bedtafeltje. Hem grijpend draaide James zich en zwaaide
terug naar de deur van de hut. Hij had het gevoel dat hij
bergopwaarts liep. Direct daarna, werkte hij zich door de
deuropening en smakte tegen de wand van de gang terwijl de berg
zich omkeerde, onder hem rollend. Hij keek naar de appel in zijn
hand en kreunde toen hij zag dat hij deze nogal beurs gedrukt had
tegen de houten wand.
Een windvlaag floot door de gang, gevolgd door een zeemist en het
brullen van de golven. James keek opzij, omhoog naar de gangtrap,
en zag dat de deur erboven was opengerukt, en zicht gaf op
laaghangende, dreigende wolken. Een figuur tekende zich af tegen
het licht, en James zag, met enige verbazing, dat het Petra was.
Terwijl hij keek, stapte ze naar buiten, en liet de deur achter
zich met een klap dicht waaien. Snel, zonder er bij na te denken,
volgde hij haar.
Wind trok de deur open op het moment dat hij de greep omdraaide,
hem bijna uit zijn hand wringend. Stemmen van matrozen klonken zwak
door het gebrul van de golven, het gieren van de wind, en het
krakende kreunen van het schip. Nevels vlogen over het dek als
zand, dit schurend, en het maakte dat James zijn ogen tot spleetjes
kneep terwijl hij rond keek, zoekend naar Petra op het nauwe
looppad van het middenschip. Uiteindelijk zag hij haar, vreedzaam
lopend naar het achterschip, haar jurk sloeg rond haar benen en
haar mantel klapperde om haar schouders.
James stapte om de deur heen en de wind veranderde, hem zo hard
dichtzuigend dat hij verwachtte dat het glas erin zou breken, sloeg
de deur dicht. Dat deed het gelukkig niet. James boog zijn
schouders en bewoog zo snel hij kon over de loopplank naar de trap
van het achterschip, op weg naar Petra.
Tot zijn verbazing vond hij haar leunend op de hoge reling, haar
armen over elkaar heen voor haar, als was ze diep in gedachten. Hij
liep naar haar toe, en riep haar naam.
Ze keek hem over haar schouder aan, en glimlachte zwak. Haar
donkere haar sloeg om haar gezicht. ‘Hoi James,’ riep ze terug,
haar stem verheffend tegen de wind. Ze draaide zich weer naar de
oceaan.
‘Wat doe je hierboven Petra?’ vroeg James, zich naar haar toe
bewegend, naar de reling grijpend voor steun. ‘Je zou beneden
moeten zijn, bij de rest.’
‘Heb je het gelezen?’ reageerde Petra, James’ vraag negerend.
James knikte. ‘Ja! Heb ik, ja. Ik las het vannacht, maar ik kon je
niet vinden toen ik klaar was. Ik wilde met je erover praten,
maar…’
‘Ik ben blij dat je het gelezen hebt,’ zei ze, nog altijd de
monsterlijke golven bestuderend voorbij de reling. ‘Het is
belangrijk dat iemand anders de waarheid kent.’
James keek haar van opzij aan. Hij wist dat hij haar benedendeks
moest zien te krijgen, maar hij kon zichzelf niet bedwingen om die
ene vraag te stellen waar hij het meest nieuwsgierig naar was nu ze
er zelf over begon.
‘Wat is de waarheid Petra?’ vroeg hij,
zich naar haar toe buigend. Er glom iets zwak op Petra’s mantel en
James zag dat het een opalen broche was. Ze was nog maar kort
geleden begonnen hem te dragen, en James kon alleen maar raden dat
het een bijzondere betekenis voor haar had.
‘Welk deel van je droomverhaal is echt gebeurd? Wel deel is waar?’
Petra keek hem aan, haar wenkbrauwen iets omhoog. ‘Nou, alles
James. Alles is waar.’
James schudde zijn hoofd, fronsend in de nevelige wind. ‘Dat slaat
echt helemaal negens op! Ik bedoel, in het verhaal sterft Issy! Ze
is nu beneden, levend als het maar zijn kan. Wij moeten daar ook
zijn. Kom op!’
Petra bewoog niet. ‘O. Issy stierf wel. Ik vermoordde haar. Alleen
omdat het niet in dit leven gebeurde, betekend niet dat het niet
gebeurt is. Weet je, ik ben ziek James.’
James keek om naar het stampende, rollende schip. Golven torenden
er bovenuit, haar gooiend in hun indrukwekkende schaduwen. Mannen
klampten zich vast aan de tuigage, de zeilen vast zettend. Ver
daarvoor, nauwelijks zichtbaar in de voortjagende mist, zat Barweg
ineengedoken in de koperen stoel, intensief werkend met de
stuurpaal Henriëtta door de golven sturend. ‘Weet ik,’ zei James.
‘Mam vertelde ons dat je zeeziek bent. Hierboven blijven helpt niet
echt.’
‘Ik ben niet zeeziek James,’ antwoordde Petra zacht. ‘Het heeft
niets te maken met de zee. Of misschien alles, zo ver weg van
thuis; van het leven en de mensen en het geluid van de drukte. Hier
is geen afleiding van de droom. Hier is de droom net zo echt als de
werkelijkheid. Er is niets wat ik kan doen om het uit te
zetten.’
James werd angstig, zowel door de storm als door Petra’s vreemde
woorden. ‘Laten we benedendeks gaan Petra,’ zei hij, de elleboog
van het meisje aanrakend. ‘We kunnen er beneden verder over praten.
Je kunt me dan vertellen wat er echt gebeurt is de nacht dat je
Issy mee naar het meer nam. OK?’
Petra keek hem opnieuw, met heldere ogen aan, zoekend. Ze zuchtte
diep. ‘Issy leefde. Dat is wat er gebeurde. Dat is wat ik me
herinner tenminste. Dat moet dan de waarheid zijn, nietwaar? Zoals
je zegt, Issy is hier bij ons, levend en wel. Ze leeft. Mijn moeder
viel terug in het water toen ik Issy terug bracht uit het meer,
gedragen door de verzonken schuilhut. Ik verraadde de opstanding
van mijn moeder om mijn zusje te redden, en ik ben blij dat ik het
deed. Het was het juiste om te doen, en ik zal nooit meer worstelen
met die verschrikkelijke,afschuwelijke,overeenkomst. Maar ik heb
wel iemandopgeofferd aan het meer.
Bijna niemand weet dit. Gerard en Sabrina en Ted. Zij zagen wat er
gebeurde. Wat zij niet weten echter, is dat we het samen deden,
Issy en ik. We offerden Pien, Issy’s eigen moeder, aan het meer. We
stuurden de Wens Boom achter haar aan, ervoor zorgend dat deze haar
in het water droeg, Issy en ik samen, omdat Pien het niet verdiende
om te leven, niet na wat ze gedaan had bij Issy. Niet nadat… Opa
Willem…’
James fronste naar Petra en schudde zijn hoofd. ‘Ik begrijp het
niet!’ riep hij. De storm ving zijn woorden en blies ze weg in de
golven. ‘Dat kan trouwens niet waar zijn! Issy is niet eens een
heks! Ze is een Dreuzel, Petra! Ze kan geen magie verrichten.’
Petra schudde, afgeleid, langzaam haar hoofd. ‘Ze is geen Dreuzel.
Ze is een Droozel. Ze zit er midden in. Net als ik.’
James nam nu Petra bij haar arm en begon haar naar beneden te
trekken. ‘Vertel het me benedendeks, oké? Het komt wel goed. Alles
komt wel goed. Kom nou maar met me mee, OK?’
Petra schudde nog steeds haar hoofd. ‘Alles komt nietgoed,’ zei ze, met een stem die sterk steeg in
hoogte, weifelend. James was ontsteld te ontdekken dat ze bang was,
bijna in tranen. ‘Alles gaat helemaal niet goed komen. Snap je het
dan niet? Ik veranderde de overeenkomst niet. Ik veranderde alleen
de voorwaarden. ‘Ik offerde niet Lily of Issy. Ik
offerdePien, met Issy’s hulp. Daardoor
kreeg ik mijn moeder niet terug. Maar ik kreeg weliets. Ik voel het. Iets…iemand... kwam uit het meer. Ik dacht dat ik aan
haar kon ontkomen, maar dat kan ik niet. De droom komt voor haar,
als langzaam werkend gif. Ik heb haar laten ontstaan, en nu… en nu
…’
‘Petra!’ zei James haar door elkaar schuddend en dwingend hem aan
te kijken. ‘We moeten nu naar beneden! De storm! We kunnen hier
later over praten ja? Ik snap niet waar je het over hebt, maar dat
maakt nu niet uit. Je moet naar beneden en bij Issy zijn! Zij heeft
je nodig!’
Dat leek Petra’s aandacht te trekken. Ze knipperde naar hem, alsof
ze uit een lichte trance kwam. Ze knikte. ‘Je hebt gelijk James.
Natuurlijk. Het spijt me. Laten we gaan.’
James knikte opgelucht. Petra’s hand pakkend draaide hij zich en
begon haar naar de trap in het midden van het schip te leiden.
Een donderslag doorkliefde de lucht boven hen en een verblindende
bliksemschicht raakte de achterste mast en spleet hem in los. Een
slaande uitbarsting, met een serie hogetwangs, en de mast begon te vallen, knarsend en
opzij zwaaiend. James keek met afgrijnzen, duikend en Petra met
zich meetrekkend, maar er was niets wat hij kon doen. De top van de
mast zwaaide onvoorspelbaar, nog altijd gevangen in zijn tuigage,
en viel met een donderende klap op het dek. Een van de ra’s zwiepte
over James’ hoofd, zijn haar verwarrend. Een fractie van een
seconde later werd Petra’s hand uit de zijne gewrongen.
‘Petra!’ schreeuwde hij, met een wilde blik in zijn ogen achteruit
krabbelend. De hoek waaronder de mast was gevallen had Petra
volledig van het dek geslagen. James hart sprong in zijn keel en
hij gooide zich naar de reling van het achterdek, zijn voeten
slipten op de natte ondergrond. De mast had een deel van de reling
verpletterd toen hij erop viel. Nu stak de gebroken mast boven de
golven uit, gevangen in het web van gescheurd zeil en tuigage.
Petra klampte zich vast aan de andere kant van de reling, verward
in het tuigage. Langzaam trok het gewicht van de mast haar weg van
de reling, en ze begon haar grip te verliezen.
James sprong naar voren en greep Petra’s arm net toen ze wegglipte.
Ze greep zijn pols toen ze viel, hem zo ver naar voren rukkend, dat
hij bijna zelf over de rand ging. Hij worstelde om zich met een
hand aan de reling te houden, terwijl Petra bungelde aan de
andere.
‘Petra!’ riep hij naar haar. ‘Ik kan dit niet veel langer
volhouden! Klim omhoog!’
‘Ik zit vast!’ riep ze terug, en James zag het. Het tuigage zat nog
om haar enkel verstrikt, haar verbindend met de afgebroken mast.
Achter James klonk een afgrijselijk splinterend gekraak. De mast
dook onverwacht, terwijl hij verder van het schip raakte. Touwen
kraakten terwijl ze braken, en de top van de mast doorboorde de
golven, buigend onder hun gewicht.
‘Gebruikt je toverstok!’ brulde James naar beneden, zij stem zacht
door de slaande wind. ‘Breek de touwen met je toverstok!’
Petra hing aan een natte hand, langzaam wegglijdend terwijl de mast
haar verder trok naar de huizenhoge golven. ‘Ik heb geen
toverstok,’ zei ze bijna tegen zichzelf. Ze keek naar beneden, de
woedende oceaan onder haar onderzoekend, dan, plotseling, hijgde
ze. ‘Mijn broche!’ riep ze uit. Ze klopte verwoed met haar vrije
hand op haar mantel, zoekend. ‘Mijn vaders broche! Waar is hij
heen? Oh, nee!’
‘Petra!’ gilde James zo hard als hij kon, ‘Je moet je krachten
gebruiken! Die je in droomverhaal gebruikte! Breek die touwen met
je geest! Doe het! Snel!’
Petra leek hem niet te horen. Het schip rolde verschrikkelijk
terwijl de golven er bovenuit torende, nu over het dek slaand. De
lucht doemde, slingerend, boven hen op. Het was gaan regenen.
‘Laat me gaan James,’ zei Petra, haar ogen opslaand naar hem. Ze
waren kalm en donker in het licht van de storm.
‘Waaaat?’ riep James terug, zijn greep op haar pols verdubbelend.
Ze gleed weg, en James besefte dat ze haar greep op hem
verslapte.
Ze schudde zwak met haar hoofd. Haar bleke gezicht keek ernstig
naar hem op. ‘Laat me gaan. Dit is zoals het moet eindigen. Dit zal
alles goed maken, alles weer in evenwicht brengen. Dit zal de
dromen terug in het water laten zinken, waar ze thuishoren. Laat me
gaan om bij mijn vaders broche te zijn. Het is de enige manier.
Laat me gaan.’
‘Dat kan ik niet!’ riep James wanhopig, worstelend om de grip op
Petra’s pols te behouden. ‘Ik moet je redden! Ik kan je niet zomaar
laten gaan. Dat kan ik niet!’ ‘Dat kun je,’ zei Petra. Het was een
verzoek. ‘James als je om me geeft, kun je het. Je kunt
loslaten.’
‘Nee!’ schreeuwde James, maar het ging gebeuren of hij dat wilde of
niet. De tuigage verstrikt om Petra’s enkel werkte haar naar
beneden, getrokken door de afgebroken mast terwijl deze in de
golven zonk. Een onheilspellend gekraak klonk achter James toen de
mast los begon te raken, een deel van het dek met zich meenemend.
Er viel niet tegen de storm aan te vechten. Het wilde Petra, en het
zou haar krijgen.
Petra’s vingers begonnen zich los te laten van James’ pols.
‘NEE!’ riep James, voren buigend opnieuw, vechtend om haar vast te
houden, paniek golfde door hem heen. ‘Petra! Nee!’
Ze liet los, en zijn vingers slipte, grepen in het niets toen ze
weg viel, nog altijd naar hem op kijkend, haar gezicht kalm in de
rafelige duisternis.
‘UGH!’ riep James onwillekeurig uit toen iets diep van binnen aan
hem trok, schrikbarend en onverwacht, hem bijna opnieuw over de
reling trekkend. Zijn ogen knepen zich van pijn samen, zelfs nog
toen hij zich schrap zette tegen de reling. Iets trok van binnen
aan hem, alsof een touw recht door hem heen ging, en eindigde in
zijn maag, daar verankerd door een sterke, onverroerbare, kracht.
Het deed pijn. ‘Ugh!’ riep hij opnieuw, en opende toen zijn
ogen.
Petra bungelde nog steeds onder hem, maar veel verder nu, waardoor
de golven aan haar benen en heupen trokken. Ze staarde naar hem,
haar gezicht geschokt, ogen wijd open. Tussen haar hand en de
zijne, trilde een glanzend zilveren koord, zo dun als een zijden
draad, maar duidelijk erg sterk. Zo sterk, dat James voelde dat het
vrijwel onbreekbaar was. Het was magie, maar niet als enige magie
die James ooit gekend had, of over had gehoord. Het wasMagie, diep en krachtig, komend vanuit hem, als een
stroom elektriciteit zo groot en heftig dat het hem kon doden als
hij niet voorzichtig was. De zilverachtige draad kwam uit het
midden van zijn palm, rillend en zoemend. Hij vouwde zijn vingers
er stevig omheen.
Petra verhief haar stem en riep tegen het gebulder van de storm in
tegen hem. ‘Wat ben je aan het doen?’
‘Ik weet het niet!’ brulde James terug. ‘Maar ik geloof niet dat ik
het kan stoppen! Je moet omhoog klimmen. Ik trek je wel!’
‘Ik kan het niet!’ antwoordde Petra. ‘Mijn enkel zit nog vast! Ik
trek ons beiden onder!’
Terwijl ze sprak kraakte de mast en versplinterde verder. Met een
luide krak en kreun begon het van het schip weg te trekken,
uiteindelijk los latend. ‘Gebruik je magie!’ riep James. ‘Zoals je
dat laatst deed! Toen je de ketting van het harnas maakte! Ik weet
dat jij het was, zoals in het droomverhaal.Doehet Petra!Nu!’
Ver onder hem knikte Petra. Ze sloot haar ogen terwijl de golven
rezen en daalden rondom haar. Donder en weerlicht knalde boven hen,
maar het zilveren koord hield het, James en Petra verbindend,
schijnend als een gloeidraad van sterrenlicht. Nauwelijks hoorbaar
door het bulderen van de storm, was het geluid van brekend touw, en
Petra werd ineens een stuk lichter, dobberdend op de rollende
golven. Met een aanhoudende trilling en een oorverdovend lawaai
viel de mast van het schip. Het sloeg in de golven onder Petra, een
stortvloed van grijs water opstuwend. Petra zwaaide toen ze langs
de glanzende draad omhoog begon te klimmen, en James trok haar op,
verrast over zijn eigen kracht. Het was alsof er kracht in zijn
armen vloeide van de draad zelf, die nog steeds aan zijn in zijn
middenrif trok, alsof het eind van de draad was verankerd aan zijn
diepste wezen. Voor zover hij wist, was dat zo.
Niet veel later hielp James Petra over de gebroken reling te
klimmen. Ze zakte ineen tegen hem, doorweekt en uitgeput, en jij
stommelde achteruit, nauwelijks in staat zichzelf overeind te
houden.
‘Wat in de naam van Neptunes rooie drietand is er hier aan de
hand?’ blafte een stem. Voetstappen klonken op het dek, en
verschillende handen grepen James en Petra om ze overeind te
helpen. James herkende de matrozen niet, maar wel de blik van
geërgerde bezorgdheid op hun gezichten. De matrozen hadden niet
gezien wat er was gebeurt aan de achterzijde van het schip. Ze
wisten alleen dat de bliksem de achterste mast had geraakt,
waardoor deze gebroken, en in zee gevallen was, en alsof dat niet
erg genoeg was, waren er een paar tiener passagiers, die liepen te
rommelen op het dek tijdens een Atlantische storm.
‘Ga benedendeks!’ riep een van de matrozen wijzend. ‘Zijn jullie
volledig van het pad ofzo? Wegwezen!’
James knikte en wendde zich naar Petra. Hij had nog steeds haar
hand vast, hoewel het vreemde, zilveren koord leek te zijn
vervaagd. Of waarschijnlijk eenvoudig onzichtbaar was geworden.
‘Ben je in orde?’ vroeg hij haar.
Ze gaf geen antwoord. In plaats daarvan draaide ze zich om en keek
terug, naar de rollende woeste golven voorbij de reling van het
achterdek.
‘Vaarwel vader,’ zei ze met een zwakke stem. Ze huiverde en haar
ogen werden groot, nat van uitgeputte tranen. ‘Vaarwel. Het spijt
me.’