20.Albus’ Verhaal

Albus haatte Alma Aleron niet ondanks zijn spottende opmerkingen en klachten. Noch had hij een hekel aan het leven in het Ares Landhuis met zijn mede Weerwolven. Op veel geruststellende manieren waren ze hetzelfde als zijn maten in de Zwadderichafdeling. Er was een bekende genadeloosheid onder hen, een gemengd gevoel van trots en ambitie die Albus volmondig deelde. Hij had vrienden onder de Wolven en zelfs een paar buiten zijn eigen afdeling. Zoals Daan, was Albus een aangenaam persoon. Hij trok mensen aan, en deze bleven bij hem hangen, door zijn aanstekelijke (hoewel scherpe) gevatheid, en zijn cynische doortastendheid. Er waren ogenblikken dat Albus zich prima thuis voelde bij zijn nieuwe maten, en zelfs de vreemde nieuwe school, die zo anders was dan Zweinstein.
Verder, was er een verfrissende vrijmoedigheid bij de Weerwolven – een specifieke Amerikaanse recht-door-zee-heid de ietwat schokkend was voor zijn Britse gevoelens. Waar de Zwadderaars (tenminste in zijn tijd) nogal bedekt en subtiel waren in hun tactieken, waren de Weerwolven volledig open over hun doelen. Ze waren fanatiek, machtshongerig, arrogant en genadeloos, en waren daar volledig onverschrokken over. Albus waardeerde de volledig platvloerse botheid van Cas Ansing Olivia Jones, en de rest van de oude jaars Wolven, zelfs als hij het wel eens koud kreeg van hun gedreven ijver.
Het enige wat het verknalde, natuurlijk, was het Weerwolf gevoel van bijna absurde vaderlandsliefde. Albus begreep vaderlandsliefde – hijzelf had zijn irritatie van het begin af aan geuit over het gaan naar de Verenigde Staten -- maar de mate van nationalisme die tentoon gespreid werd door veel oudere Weerwolf leerlingen was op zijn minst ontmoedigend. Het was begonnen met de bijmaan “Cornelis”, kennelijk een Amerikaanse uitdrukking voor iedereen met een Brits accent, ontleend aan een paar beroemde toespraken die tientallen jaren eerder waren gegeven door de een of andere Minister van Toverkunst. Albus kon daar wel mee leven, dacht hij. Hij had zelf meerdere spottende bijnamen uitgedeeld in het verleden, en hij wist dat de beste manier om er mee om te gaan was, om de bijnaam te omarmen in plaats van hem te verwerpen. Het gevolg was dat hij op zijn bijnaam reageerde alsof het een bron van trots was. Per slot, hijwasBrits en deze Cornelis gastwasde Minister van Toverkunst geweest. Dit waren geen dingen waar hij zich voor hoefde te schamen.
De Weerwolven echter, leken ongevoelig voor de manier waarop Albus bereid was zijn bijnaam te accepteren. Ze zagen het eerder als een zwakheid dan een soort verborgen onverschrokkenheid. De Weerwolven, kwam Albus achter, hielden niet van sluwheid of fijngevoeligheid, tenminste buiten het strijdveld. Wat ze van hun mede Weerwolven wilden zien was felheid. Ze wilden dat Albus zijn spreekwoordelijke tanden aan hen liet zien, zijn taaiheid te bewijzen (en zijn aangenomen Amerikaansheid) door te snauwen naar hun spot en zelfs een beetje naar hen uit te halen. Tegen de tijd dat hij dit besefte, was het te laat om er iets aan te veranderen. Als ieder roedel wolven, behielden de leiders hun positie door te grauwen naar de hals van de mindere dieren. Door het kalm en subtiel te spelen, had Albus hen toegestaan te bepalen – foutief -- dat hij geen leider was. Het feit dat hij vasthield aan zijn Brits zijn (en mogelijk nog meer, zijn Zwadderaar-schap) bevestigeden enkel hun mening dat hij een indringer was.
Het resultaat was, dat Albus eerste dolle enthousiasme voor zijn afdeling en zijn maten, was gekoeld tot een broze gesloten verdraagzaamheid. Hij miste de Zwadderichafdeling, waar hij werd gewaardeerd en (moest hij tenminste aan zichzelf bekennen) een beetje gerespecteerd. Ten slotte, hij was de zoon van Harry Potter en hij was gesorteerd bij de afdeling van Harry Potter’s aartsvijand. Als dat geen zalige ironie was, dan was niets dat. De Zwadderaars, bedekt als ze konden zijn, begrepen ironie. Ze genoten ervan. Dus, met het verstrijken van de dagen, Albus een stap dichter naar zijn huisreis naar zijn maten brengend, werd hij ontevredener en onrustiger.
Hij sprak er een beetje met James over, maar James begreep het niet helemaal. James had Ralph, en die onuitstaanbare Daan Wilstra, om mee op te trekken, net als altijd. Trouwens, James werd volledig opgeslokt door een of ander project, zoals altijd. Albus wist er niets van, -- het was hem alleen opgevallen dat zijn broer en zijn kleine groep vrienden zich bezig hielden met gedempte gespreken en rond het terrein hingen als een paar lekker belangrijke kleine eikels – maar hij gokte erop dat wat het ook was, het iets te maken had met Petra Morgenster.
Albus nam aan dat hij een beetje jaloers op hen was. Tenslotte was Petra ook zijn vriendin, tenminste een beetje. Ze had de afgelopen zomer een aantal weken in het Potter huis gewoond, en Petra en Albus hadden een soort scherp-op-de-snede kameraadschap ontwikkeld. Er was iets specifiekson- Griffoendorachtigs aan Petra, ondanks haar afdeling. Ze kon soms verrassend duistere opmerkingen plaatsen, zowel in haar houding als haar humor, en Albus had, tot zijn eigen verassing, haar oprecht gemogen. Hij had natuurlijk niet dezelfde gevoelens voor haar als James. Iedereen wist dat James volledig overliep van kalverliefde voor Petra. Albus aan de andere kant, zag haar als een jongere, vrouwelijke versie van zijn pas getrouwde Oom George. Voor hem was Petra een soort wapen-zuster een cynische verwante geest, zelfs als ze de neiging had om het allemaal te verbergen onder een suikerzoet schattig meisje buitenkant.
Albus wist niet of Petra echt schuldig was voor het vervloeken van meneer Honselaar of niet. Op zijn eigen manier wist hij dat hij haar beter kende dan James, omdat James mening over haar hopeloos gekleurd werd door de roze-gekleurde glazen van verliefdheid. Albus begreep dat Petra heel goed degene kon zijn geweest die in de Archief Zaal had ingebroken. Hij begreep niet echt, waar alle herrie over was. Wat dan als ze een of andere ouwe Dreuzel had vervloekt, en rondhuppelde met een of ander geheimzinnig voorwerp van de bodem van het Archief? Albus besloot dat ze er een goede reden voor had.
Hij begreep ook – gevoelsmatig dan – dat als het Amerikaanse tovenaar bestuur Petra in de gevangenis wilden gooien, dat ze er een hardere dobber aan zouden hebben om haar erin te houden dan ze dachten. Albus had wat ervaring met het omgaan van unieke magische persoonlijkheden. Zijn vader tenslotte was de grote Harry Potter. Albus wist dat er iets ongebruikelijks om Petra was, iets dat zowel stilletjes machtig als (mogelijk nog belangrijker) diep woest was. Ongeacht wat er zou gebeuren tussen haar en die waardeloze kamprechter, Codaan, had Albus het gevoel dat Petra in staat zou zijn om haar eigen lot in handen te houden. En ook dat van Issy.
‘Hee Cornelis,’ riep Ansing toen Albus op een avond terug kwam in het Ares Landhuis, hem onderbreken toen hij net de brede trap wilde opgaan. ‘Je broer en zijn aanhang schoven vandaag voorbij om je te zien.’
Verrast stopte Albus. Hij keek over de trapleuning naar Ansing, die onderuit gezakt in de grote huiskamer zat met een paar oudere Weerwolf leerlingen, die deden of ze studeerden, maar Oude Klare jonge borrel nipte uit een fles die ze achter de bank verstopten.
‘James was hier? Wat zei hij?’
Ansing schouderschokte toegevelijk. ‘Wie weet? Hij en zijn kleine Bigfoot vriendjes trilden in hun gewaad toen ik ze bij de deur tegenkwam en vertelde dat je er niet was. Ik stelde voor dat ze op zouden donderen voor ik ze hen een beetje respect zou bijbrengen. Sorry als ik een onderonsje heb verknald of zoiets.’ Hij grinnikte gemeen en porde het meisje naast hem. Zij meesmuilde.
Albus rolde met zijn ogen en draaide zich weg, de rest van de trap opdravend.
Hij had gehoord van James’ contacten rond het terrein die dag. Lucy had de geruchten hierover tijdens het middagmaal bevestigd. Kennelijk gingen James en Ralph Deeter bij de andere afdelingen langs, hulp vragend voor de aanstaande wedstrijd van het toermooi. Hij schudde zijn hoofd toen hij op weg was naar de overloop van de derde verdieping en opende de deur naar kleine slaapkamers van de tweedejaars. Het was net iets voor James om met uitgestoken hand over het terrein te gaan, bedelend om hulp, zijn probleem het probleem vaniedereente maken. Hoe irritant als de Weerwolven ook konden zijn, zij begrepen tenminste het concept van zelfrespect. Ze zouden op eigen kracht winnen of verliezen, en ze zouden dat met trots doen, ongeacht wat.
Het was natuurlijk zo dat Albus de ervaring had dat de Weerwolven altijd wonnen, zo hij kon er niet helemaal zeker van zijn hoe ze reageerden als ze verloren. Hij nam aan dat ze dit zouden accepteren met hetzelfde soort bitterheid die ze hadden laten zien bij vrijwel iedere zaak.
Albus zette zijn tas op zijn bed en gooide zichzelf op zijn buik ernaast. Hij legde zijn kin op zijn handen en staarde uit het hoge raam.
De waarheid was dat het hem een beetje irriteerde dat James niet meer had aangedrongenhem om hulp te vragen. Eerlijk gezegd wist Albus dat hij niet de indruk bij James had gewekt hij, Albus, bereid zou zijn om hulp te willen aanbieden, maar toch. Ze waren broers, ja toch? Diep in zijn hart, ondanks als zijn bravoure en zijn kennelijke toewijding aan zijn afdeling, wilde Albus soort van zien dat de Bigfoots het toernooi zouden winnen. Niet alleen omdat James deel uitmaakte van het team, en al helemaal niet omdat de Foot’s de gevierde underdogs waren. Albus was niet het soort jongen die gevoelig was voor een underdog. Het feit was, dat Albus zich ongemakkelijk voelde over de kennelijke onstopbare natuur van het Weerwolf-team.
Het was een paar maanden geleden begonnen, net voor Kerstmis.
Albus had zich voorbereid om het team naar Pepperpock Landing te volgen voor een wedstrijd tegen de Igor afdeling, toen Ansing hem tegenhield.
‘Wow, wow, wow, waar denk jij heen te gaan?’ had de grotere jongen geëist, een hand tegen de borst van Albus drukkend en hem een stukje terug de ontvangsthal in duwend.
‘Ik ga naar de wedstrijd,’ antwoordde Albus, de neiging – met enige moeiteonderdrukkend om zijn toverstok te pakken en Ansing opzijnmanier weg te duwen. Ansing schudde ongeduldig zijn hoofd. ‘Dat ga je niet,’ weerkaatste hij. ‘Jijhebt nog werk te doen. Ga me niet vertellen dat je dat al vergeten bent.’
Albus fronste vermoeid. ‘Maak je een geintje? Moet ik datnu doen? Maar de wedstrijd…!’
‘Ik verwacht dat we de eerste helft wel doorkomen zonder jou op de tribune, zwaaiend met je kleine Weerwolfvlaggetje,’ sneerde Olivia Jones, hem passerend terwijl ze haar handschoenen aantrok.
‘Iedereen moet zijn deel doen,’ voegde Ansing zelfingenomen toe. ‘Ons deel is het om het Igor-team op hun broodmagere billen te geven.Jouwdeel is om het bestek te poetsen, zodat we iets lekkers kunnen eten als we terug komen. Dat mag voor jou niet zo belangrijk lijken Cornelis, maar we zullen honger hebben als we terug komen. We verdienen dan mooi gepoetst bestek. Juist? Wat zou er gebeuren als je naar de wedstrijd waggelt en je je drukt van je taken? Nou, wij zouden hier dan terug komen en niets anders vinden dan verkleurd vuil oud zilver! Hoe afschuwelijk moet dat zijn?’
‘Geef antwoord cadet,’ beval de Weerwolf Hanger, een brute oudejaars genaamd Donkers die voorbij liep, Albus tegen zijn schouder stotend.
‘Dat zou behoorlijk afschuwelijk zijn,’ mompelde Albus in een poging niet sarcastisch te klinken.
Ansing knikte, ‘Dat zou het zeker. Nu wegwezen. Als je haast maakt, kun je nog op tijd zijn voor de tweede helft van de wedstrijd. En als je er eerder bent, dan weet ik dat je eronder uit bent gekomen door magie te gebruiken. Geen magie voor huishoudtaken! Je kent de regels.’
‘Ja,’ zei Albus duister zijn shawl los rukkend en deze over de haak bij de deur gooiend. ‘Ik ken de regels.’
Ansing had Albus echter al de rug toegekeerd. Hij sloeg zich op zijn schouderstukken, eerst rechts, dan links, en maakte een schorre blaf van een dierachtige enthousiasme (wat werd beantwoord door de rest van het team terwijl ze op weg gingen door de grote voordeur), en draafden de trap af de koude namiddag in.
Anders dan de andere afdelingen, woonde het Weerwolf-team dicht genoeg bij Pepperpock Landing, dat ze zich omkleedde in hun eigen huis, de kelder kleedkamer onder hun platform negerend tot het eind van de wedstrijd. Albus keek hen grimmig na toen het team in een lang lint de trap af rende, en over het pad, blaffend en grauwend naar de vroege gele maan. Toen ze het bronzen standbeeld passeerden van de snauwende weerwolf, klopten ze deze op zijn snuit, voor geluk. Het was een traditie welke bijna dwangmatig was. Albus schudde zijn hoofd. Hij was niet bijgelovig genoeg om in geluk te geloven. Hij geloofde in geluk maken.
Of niet.
Nog steeds fronsend, wendde hij zich naar de hoofd hal van het Ares Landhuis en ging op weg naar de eetkamer om het zilver te poetsen. Hij gebruikte magie om het zilver te poetsen, natuurlijk, ondanks de Weerwolf huisregels. Het duurde net drie minuten. De volgende paar minuten gebruikte hij om wat oude lappen te voorzien van zilverpoets, en liet ze achter op de tafel, gewoon als bewijs.
Er stond een televisie in het Ares Landhuis. In eerste instantie had dit Albus enorm tegengestaan – het idee van een t.v. in Zweinstein was volkomen belachelijk – maar Alma Aleron was geen Zweinstein, en op momenten als deze, was hij stiekem nogal blij met de afleiding. Hij gebruikte zijn toverstok om de t.v. aan te zetten en plofte languit op de bank.
Er waren specifieke tovenaar televisie kanalen in de Verenigde Staten, en Albus keer er terneergeslagen naar een, de tijd volmakend tot hij op weg kon naar de wedstrijd zonder argwaan te wekken. Het programma was een soort praatshow. De gastheer, een tovenaar in een paars krijtstreep gewaad, interviewde de een of andere gast van de Kristallen Berg over nog altijd vermiste Dreuzel Senator. De gangbare theorie, kennelijk, was dat de Senator, wiens naam Vrijmoedt was, nog altijd leefde, en gevangen werd gehouden door het Samenwerkend Tovenaar Eenwording Front, op een geheime locatie. De man van de Kristallen berg, was indrukwekkend glad en kalm, in een lei grijs pak met een rode das.Voormalige Weerwolf afdelingman, dacht Albus, zowel trots als geërgerd.
‘Volgens verschillende experts, is de nieuwe leider van S.T.E.F. een vrouw,’ zei de man met een ernstige stem. ‘Ze vervangt de eerdere leider Edgar Tarrantus, die er voor koos om meer een publieke persoonlijkheid te zijn, ondanks de verboden aard van zijn groep. Deze nieuwe leider echter, blijft opmerkelijk uit het zicht, en we weten vrijwel niets over haar. Ze lijkt eenvoudig zo uit de lucht te zijn gevallen, de groep losgerukt van zijn oprichters, en ze, volgens sommigen, in gevaarlijke nieuwe richtingen leidend.’
‘En wat betekend dit voor de Dreuzel Senator Vrijmoedt,’ vroeg de gastheer betekenisvol, iets voorover buigend op zijn stoel.
De man in het grijze pak schouderschokte. ‘Als hij nog leeft, dan moeten we aannemen dat het plan is hem te Modificeren en dan deImperiovloek te gebruiken. Hij kan dan daarna losgelaten worden in de Dreuzel machtsstructuur, waarschijnlijk met een of ander verzonnen verhaal om zijn afwezigheid te rechtvaardigen. Aannemend dat dit lukt, moeten we verwachten dat hij zal handelen naar de wensen van zijn gevangennemers.’
‘En wat kan dat zijn?’ vroeg de gastheer, zijn hoofd opheffend.
‘De doelen van S.T.E.F. zijn zeer goed bekend,’ antwoordde de grijs geklede man luchtig. ‘Volledige gelijkheid tussen de tover- en de Dreuzel wereld. De eerste stap zal waarschijnlijk het onthullen van de magische wereld zijn, of tenminste, op een vrij beperkte manier, gewoon om het Dreuzel publiek voor te bereiden op de veranderingen die eraan komen. Dit is vanzelfsprekend, giswerk.’
De gastheer knikte nors. ‘Inderdaad nobele doelen, zelfs als hun methoden een beetje bedenkelijk zijn. Recente opinie peilingen tonen aan dat bijna twee-en-vijftig procent van de Amerikaanse heksen en tovenaars voor een volledige onthulling zijn voor de Dreuzel wereld. Enig idee waarom S.T.E.F. en hun geheimzinnige nieuwe leider zo lang gewacht hebben om te handelen? Tenslotte wordt de Senator al verschillende maanden vermist.’
‘Het kan zijn dat ze op de vlucht zijn,’ antwoordde de gast voorzichtig. ‘Internationale bestuurders werken samen met het Magisch Onderzoek Bureau om ze op te sporen, en er gaan geruchten dat de internationale agentschappen die erbij betrokken zijn, roekeloos gehandeld hebben, waardoor S.T.E.F. in de gelegenheid was om te ontkomen. Er zijn zelfs vermoedens datsommigevan de internationale politie beambten in het geheim betrokken zijn bij S.T.E.F., of ze werken voor hen of, waarschijnlijker, proberen de groep over te nemen voor hun eigen verfoeilijke doelen.’
‘Doxy poep,’ zei Albus walgend, hij ging overeind zitten op de bank en zwaaide met zijn toverstok naar de t.v. Die plopte met een soort kwaak uit. ‘Verdraaide ontevredene en ondankbare. Jullie zouden het verdienen dat mijn pa het gewoon opgeeft en naar huis gaat. Jullie te laten stikken met je stomme S.T.E.F. en jullie achterlijke opinie peilingen.’
Hij stond op, stak zijn toverstok weg en ging op weg naar de deur, ongeïnteresseerd of hij te vroeg bij de wedstrijd aan zou komen. Op dit moment, vond Albus dat Ansing zijn zilver ergens kon stoppen waar de nargels niet durfden te komen. Hij greep zijn shawl en knalde de voordeur achter zich dicht.
Het was nu vrijwel donker buiten, en Albus kon het schreeuwen en brullen vanaf Pepperpock Landind al horen toen hij op weg ging naar het hoofdpad. Hij liep voorbij het glanzende bronzen standbeeld van de ineengedoken Weerwolf. De gedenkplaat ingelegd in de voet van het standbeeld was nog net aan leesbaar in het licht van de volle maan: VICTORIE AAN DE WEERWOLVEN!
Geschenk van meneer Sebastiaan N. Hogendoorn, Wolfroedel Hulp Troep Voorzitter, 1992
‘Rot op Hogendoorn,’ mopperde Albus. ‘Jijenje stomme standbeeld.’ Een ogenblik later stond hij stokstijf toen er een rilling van verrassing langs zijn rug omhoog schoot. Langzaam draaide hij zich met opengesperde ogen terug.
Het had niet bewogen. Maar toch was Albus er zeker van dat het net tegen hem gesnauwd had. Hij fronste naar de ineengedoken vorm. Zijn ontblote tanden glansden in het maanlicht. De amberen ogen vingen het zwakke licht en leken flauw te schitteren. Albus wilde net doorlopen toen hij het geluid weer hoorde -- een soort zacht, blaffend gegrom. Het was bijna te zacht om op te merken, maat het kwam ongetwijfeld van het standbeeld. Met en ongerust gevoel sloop Albus dichter naar het standbeeld. Het lawaai van Pepperpock Landing galmde over de Victorie Heuvel. Een gejuich schoot omhoog vanaf de tribunes. Albus concentreerde zich op het bronzen standbeeld, de ongegronde angst weerstaand dat de gegoten vorm opeens tot leven zou komen, en hem met klappnde kaken zou bespringen, zijn amberkleurige ogen flitsend.
Het maakte geluiden.
Ze waren zo zacht, zo zwak, dat Albus zijn oor recht voor de behaarde snuit moest houden, en ingespannen moest luisteren, maar er was geen twijfel mogelijk. Meer zwak geblafte grommen klonken, en Albus herkende ze plotseling. Hij had dezelfde geluiden nog geen half uur geleden gehoord, toen het Weerwolf-team op weg gingen naar de wedstrijd. Het was zijn eigen team, triomfantelijk blaffend over een gemaakt punt. Hij hoorde ze door de bek van het bronzen standbeeld, als lag die op een of andere geheime magische frequentie.
Mooi schot Luuk!
Recht van hun skrim gemept
Mooi team, bijter formatie! Dat doen we nog een keer!
Jat die Hibba van ze! Dat lijkt erop!
Albus herkende de stemmen: Ansing, Jones en alle anderen. Terwijl hij luisterde, hoorde hij ook het gebrul van het publiek, zowel komend van de snuit van het standbeeld, als in de lucht boven hem. Er was geen twijfel over: hij hoorde de wedstrijd terwijl deze gespeeld werd – hoorde alles wat zijn teamgenoten tegen elkaar zeiden als een magische een-op-een.
Hij deed een stap achteruit, en staarde naar het standbeeld. De amberen ogen gloeide zwak en Albus vroeg zich af, of het mogelijkniethet licht was van de volle maan die hij zag in die gele bollen. Misschien gloeiden ze uit zichzelf, gevoed door dezelfde geheime magie die het standbeeld verbond met de wedstrijd, zelfs al werd die honderden meters verderop gespeeld.
En als het verbonden was met de wedstrijd, was de wedstrijd dan op een of andere manier verbonden metdit? Albus wist heel goed, dat hoewel spelmagie werd toegestaan in Drijfbal, magie vanbuitenaf streng verboden was. Niets buiten de grenzen van de acht figuurbaan, was toegestaan om, op wat voor manier ook, de wedstrijd te beïnvloeden.
En toch… Albus schudde vertwijfeld zijn hoofd, nog altijd fronsend naar het bronzen standbeeld. “VICTORIE AAN DE WEERWOLVEN”, stond er op de plaat. Albus vroeg zich af.
Was het alleen maar een leuze? Of misschien – heel misschien – was het een bezwering? Hij wist het niet, Maar hij was van plan er achter te komen.
Voor dit moment draaide hij zich om, en rende de rest van de afstand naar de tribunes, zijn adem als een wolk achter hem in de koude donkere lucht.


Het koste hem minder dan een week om achter het geheim van het Weerwolf standbeeld te komen.
Zonder twijfel zou James hier verbijsterd over zijn (dat was hij later ook toen Albus hem erover vertelde), maar zijn nicht Roos zou er helemaal niet verbaast over zijn. Hoewel Albus vooral bekent was bij zijn familie als een spitsvondige boef, en een beetje ontevreden, was hij ook, diep van binnen, een erg slimme jongen, met uitstekende instincten. Roos herkende deze kwaliteiten omdat zij ze zelf ook bezat. Feitelijk was het enige verschil tussen hen, dat Roos, als haar moeder, dol was op lezen en had daardoor haar oorspronkelijke slimheid aangevuld met een rijke kennis. Albus daarentegen haatte het te lezen, waardoor zijn natuurlijke intelligentie nogal wat voeding te kort kwam om te gedijen. Om deze reden was het gemakkelijk voor hen die hem kende (Albus inbegrepen) te besluiten dat hij een beetje trager was dan zijn broer en zus, ondanks zijn gevatheid. De waarheid was eigenlijk het tegenovergestelde.
Het eerste wat Albus deed, was een onderzoek naar een zekere meneer Sebastiaan Hogendoorn, wiens vermeende gulheid er kennelijk verantwoordelijk voor was dat het standbeeld voor het Ares Landhuis stond.
Dit was eenvoudiger dan dat Albus gehoopt had. De gang naast de eetkamer van het Ares Landhuis, was voorzien van een zeer grote glazen prijzenkast die vol lag met plaketten, foto’s, krantenknipsels, en verschillende gedenkwaardigheden. Een deel van de kast was opgedragen aan meneer Hogendoorn, wiens gezicht vuil grijnsde vanuit een grote, ingelijste, foto in het midden.
Hij was bijna een absurd knappe man, met een vooruit stekende gespleten kin, dik peper-en-zout kleurig haar, een krachtige neus, en helder groene ogen. Een nieuwsgierige blik op de schappen vertelden Albus heel veel. De man was een Strijder geweest voor het Weerwolf-team tijdens zijn hele schooltijd, zo’n twintig jaar geleden, en had het team geleid in een serie kampioenswedstrijden. Volgens de krantenknipsels, was Hogendoorn zowel een uitstekende atleet als een toegewijde leerling geweest, buitengewoon in het maken van Dranken en Voorwetende techniek.
Albus vroeg zich even af of de man professioneel Drijfbal was gaan spelen, maar toen viel zijn blik op een ander krantenknipsel bij de bovenkant van de kast: “Ongeluk Zet Ster Weerwolf Buitenspel”. De bewegende zwart-wit foto die bij het artikel stond toonde twee Drijfbalspelers hard tegen elkaar vliegend in de lucht, rollend uit de middenring met hun beschermingskappen en brillen rond hen dwarrelend. Albus las de eerste regels van het artikel, net genoeg informatie verzamelend om te leren dat Hogendoorn’s rechter pols was verbrijzeld in de botsing, geraakt door de skrim van de andere speler. Naar het zich liet aanzien, was er een vermoeden dat de andere speler, een jongen genaamd Bonnema van de Vampier afdeling, opzettelijk Hogendoorn had geraakt in een poging hem uit de wedstrijd te krijgen.
Opzettelijk of niet, het resultaat was hetzelfde: Hogendoorn’s pols was zo goed als mogelijk hersteld geweest, maar had een permanente beschadiging overgehouden in de pezen van zijn hand, de mogelijkheid om zijn toverstok te hanteren dramisch verminderend. In één jammerlijke duikvlucht was zijn carrière als Drijfbal atleet geruïneerd.
Ondanks dat, had het team toch de winst behaald, en hadden Hogendoorn een Meest Waardevolle Speler oorkonde toegekend, ondanks het verband dat nog steeds om zijn pols zat. Albus keek door de rest van de kast voor meer aanwijzingen, toen er een schaduw over hem heen viel. Opkijkend zag hij professor Jackson, president van de Weerwolf afdeling, die bij hem stond, zijn donkere wenkbrauwen hard als altijd.
‘Het is goed te zien dat u een interesse toont in onze geschiedenis meneer Potter,’ zei de lange man onverstoorbaar.
Albus knikte. ‘Ja, euh, ik loop al bijna het hele jaar langs deze kast en ik ben nooit gestopt om er eens naar te kijken.’ Hij keek weer naar de glazen schappen, en wees naar de grote ingelijste foto. ‘Weet u iets van die gast?’
‘Sebastiaan Hogendoorn?’ zei Jackson, en glimlachte ondoorgrondelijk. Hij grinnikte en schudde zijn hoofd. ‘Natuurlijk, daar u van Engeland komt, bent u niet zo bekent met hem zoals de rest van ons. Meneer Hogendoorn is de grondlegger van Pandora Dranken, de grootste elixer en drankenfabriek. Zijn producten worden over de hele wereld verspreid, alles van haarkleur verven tot magische toevoegingen die door het leger gebruikt worden. Ik durf te zeggen dat we zelfs sommige van zijn producten in ons eigen toilet hebben.’
Albus haalde zijn schouders op. ‘Misschien. Dus hij is heel wat hier op de Weerwolf afdeling hé? Omdat hij ook een voormalige Weerwolf was.’
‘Inderdaad dat is hij,’ knikte professor Jacksom, die serieus werd. ‘Zijn volhardendheid in tijd van tegenslag is een voorbeeld voor ons allen. Als een Strijder voor het Weerwolf-team leidde hij ons door onze eerste rij van overwinningen bij het toernooi sinds vele jaren. Ik was toen al president van de Weerwolf afdeling, en ik herinner me het nog levendig. Na zijn verschrikkelijke ongeluk, zwoor hij dat hij zich zou toewijden om het team te ondersteunen gedurende de rest van zijn leven, ongeacht zijn onvermogen om te spelen. Hij diplomeerde, richtte met hulp van zijn vader Pandora Dranken op, en werd een wereldwijd succes. Maar toch, ondanks zijn welvaart en zijn internationale zakelijke verplichtingen, vind hij nog steeds tijd om zich hier op Alma Aleron bezig te houden. Hij was gedurende vele jaren voorzitter van de Wolfroedel Hulp Troep. Net een decennium geleden, gaf hij het bronzen weerwolf standbeeld die je hebt zien staan voor dit huis.’
‘Is dat zo?’ antwoordde Albus vlak.
‘Hij kwam voor de onthulling ervan,’ ging professor Jackson door, zijn rug strekkend en trots knikkend. ‘Het was een prachtige dag, bijgewoond door afgestudeerden van jaren geleden. Er moeten wel driehonderd mensen geweest zijn op de rug van Victorie Heuvel, dat we net hadden herwonnen na een zeer indrukwekkend toernooi overwinning op het Pixie-team. Meneer Hogendoorn vroeg het toenmalige Drijfbal-team om naar voren te komen zodat er een foto genomen kon worden van hen bij hem voor het standbeeld. “Wrijf over zijn snuit” zei hij tegen hen toen ze rond het standbeeld stonden, en ik kan me nog altijd de trots in zijn glimlach herinneren, en de schittering in zijn ogen. “Wrijf erover en kijk of het je de overwinning brengt,” vertelde hij hen. Dat was het begin van de traditie die je zelf hebt kunnen zien. Heb ik gelijk meneer Potter?’
Albus knikte langzaam, weer kijkend naar de glimlachende man op de foto. Het was natuurlijk een bewegende foto. Erop was Hogendoorn’s grijns zelfvoldaan, zelfbewust en zelfs een beetje gemeen.
Albus instincten vielen keurig op hun plaats. Hij wist niet zoveel spul als Roos, maar hij was snel.
Hier was een man, Sebastiaan Hogendoorn, wiens kans op een oudstejaarstoernooi overwinning van hem gestolen was, samen met het gebruik van zijn rechter hand – zijnstafhand. Dit stopte hem niet. Het vertraagde hem nauwelijks. In klassieke Weerwolf gewoonte gaf de man kennelijk het gebruik van zijn toverstok op, en wierp zich op zijn tweede liefde: dranken-maken. Gedreven en waarschijnlijk genadeloos, had hij overweldigend succes, al die tijd smeulde de woedde over wat hem ontnomen was, over de laatste toernooi overwinning die hij niet had kunnen smaken. Als reactie, had hij gereageerd, hij had gezworen om het Weerwolf-team te blijven steunen, tot de dag dat hij stierf – om hen te helpen zoveel mogelijk overwinningen te behalen als mogelijk -- en als teken van die ondersteuning had hij een groot bronzen standbeeld geschonken met geheimzinnige amber ogen.
Zou het mogelijk zijn dat niemand anders erachter was gekomen? Of wisten ze het wel -- tenminste een beetje – en deden ze of dat niet zo was? Voor Albus leek het heel duidelijk: een rijke team fan die toevallig een internationale dranken-maak expert was, geeft het team een talisman waar ze overheen kunnen wrijven voor iedere wedstrijd, en vanaf dat moment… verloren ze nooit. Toeval? ‘Je maakt een geintje,’ mompelde Albus zachtjes, kijken uit het raam naar het standbeeld op het gazon, glimmend in het maanlicht. ‘Ik bedoel echt.Niemandiszo goed.’
Na een paar dagen, toen hij thuis kwam na de lessen, liep Albus naar het standbeeld. Hij keek steels in de rondte en keek toen nauwkeurig naar de amber ogen gelegd in de kop van het standbeeld, net voorbij de snauwende snuit. Hij zag zijn eigen reflectie erin, wazig maar helder, goud glanzend. Voorzichtig rekte hij zich uit en raakte het koude metaal aan van de neus van de wolf. Het was vakkundig gegoten, zowel zacht als hard onder zijn vingertoppen, helder glanzend door de handen die er in de jaren over gewreven hadden. Met een lichte huivering wreef Albus zijn palm over de snuit van de wolf. Een ogenblik later, trok hij zich terug in het huis, bijna de trap op rennend naar zijn slaapkamer.
Eenmaal binnen sloeg hij de deur dicht en haastte zich naar zijn bed. Hij plaatste zijn tas op het bed, ritste hem open, en rommelde erin tot hij een vel licht roze perkament vond, bijna zo dun als een zakdoek. Hij kwam net van Dranken les met professor Baruti en had stiekem het dunne stuk perkament gepikt van de stapel in de Drankenkast. Onder de Dranken leerlingen waren de roze vellen perkament bekend als “Prof-proef” vanwege de manier waarop professor Baruti ze gebruikte om de ingrediënten te meten in de klasse projecten. Hij doopte eenvoudig een hoek in hun ketels, onderzocht het kritisch, en stelde dan voor om meer salamander ogen, of een kleiner puntje spinnengal te gebruiken.
Behoedzaam legde Albus het dunne perkament op zijn rechter hand, die nog koel was van het metaal van het bronzen standbeeld. Met zijn linkerhand duwde hij het Prof-proef hard in zijn palm. Hij wachtte tien seconden, zachtjes aftellend, en deed toen zijn handen weer uit elkaar. Hij nam het roze vel perkament mee naar het raam, om het te onderzoeken in het zonlicht.
Langzaam, flauw, begon een schuinschrift te ontstaan op het perkament, alsof het werd geschreven door een onzichtbare hand. Albus las de woorden zodra deze duidelijk werden.
Pepermunt olie (spoor)
Gepoederde buikgraaier teennagel (133 delen)
Essentie van aal (minimaal)
Wraakzoeker wortel (vermindert; 0 kracht)
Albus boog zich over het perkament, fronsend naar de woorden. Hij kon het ontstaan van al deze ingrediënten wel vinden. Veel ervan waren restanten van zijn Dranken les, en zijn middag eten daarvoor. De Wraakzoeker wortel was van vorige week, toen professor Baruti de klas had meegenomen naar Shackamaxon voor een speciale les met de indiaanse Madam Ayasha. Albus dacht eraan dat hij waarschijnlijk wat vaker zijn handen zou moeten wassen. Hij zuchtte. Het Prof-proef leek niets te hebben opgepikt van het bronzen standbeeld buiten.
Maar toen, erg zwak en langzaam, begon er nog een regel te verschijnen op het zakdoekachtige perkament. Albus boog zich er opnieuw over, inspannend de wazige woorden onderzoekend.
Samenstelling: Felix Fortunatis ( afgeleide tussenvorm; Geheugen) Albus snakte naar adem. Zijn ogen sperden zich wijd open terwijl hij naar het perkament keek en de vage woorden. Hij wist wat “geheugen” betekende in drank termen. Het betekende dat er geen meetbare resten waren van het opgegeven ingrediënt, maar een soort halo of aura ervan was achter gebleven, geschreven op het perkament, als een echo.
‘Felix Fortunatis,’ fluisterde hij verbaast in zichzelf. Direct daarop kroop er een scheve glimlach op zijn gezicht, en hij schudde langzaam zijn hoofd. Hij was bekend met het goedje, hoewel hij het nog nooit in zijn leven was tegen gekomen.
‘Het zit waarschijnlijk in de amber ogen,’ mijmerde hij hardop. ‘Per slot is het een vloeistof nietwaar? Het kan ook verwerkt zijn in het metaal, maar het moet ergens binnenin zijn opgeslagen, het drank geheugen zou anders waardeloos zijn.
Albus vernauwde zijn ogen. Hij pakte het gebruikte Prof-proef, vouwde het op, en stopte het in de binnenzak van zijn lei grijze colbert. Hij was er niet helemaal zeker van wat te doen met wat hij ontdekt had, maar was er niet minder blij mee. Misschien vertelde hij James erover. Niet dat hij er iets aan had natuurlijk, maar het zou lekker zijn om zo’n stukje huisroddel te onthullen.

Felix Fortunatis, dacht hij, droevig glimlachend.Beter bekent als Vloeibaar Geluk. 

Albus zou het nog diezelfde nacht aan James verteld hebben als het niet om Petra Mogenster’s arrestatie was geweest.
Terugkijkend, begrepen zowel James als Albus dat dat de gebeurtenis was geweest die alles in beweging had gezet. Als een hendel die omgezet wordt, en een soort magische draaimolen had gestart, een die langzaam begint, maar geleidelijk aan steeds sneller en sneller gaat draaien, tot een onstopbare waas.
Ze liepen na het avondeten in het cafetaria naar de bibliotheek, Albus, James, Ralph, Daan en Lucy, op de Dinsdag voor de laatste Drijfbal toernooi wedstrijd, toen het hoge woord eruit kwam. Drukke stemmen golfde door de vroege zomer lucht, Albus afleidend van de Slurk die hij en Ralph over en weer hadden gegooid. Ralph’s worp trof Albus tegen zijn borst en stuiterde tegen de grond, vergeten terwijl de groep zich wendde naar het toenemende lawaai.
‘Het is dat meisje!’ riep iemand in een onderdrukte schreeuw. ‘Degene die meneer Honselaar vervloekte! Ze hebben haar eindelijk veroordeeld!’
‘Maar waarom brengen ze haar hier?’ vroeg een Vampier jongen, voorbij Albus dravend, op weg om zich te voegen bij de meute.
‘Petra?’ vroeg Ralph, omdraaiend om naar James en Daan te kijken. ‘Heb jij hier iets over gehoord?’
James schudde zijn hoofd, zijn gezicht betrok geschrokken. ‘Nee. Niets! Kom op!’
Als een, begon de groep te rennen, Albus en Lucy achteraan. Tegen de tijd dat ze de groep leerlingen bereikten, klonk er een bevelende stem vanuit het midden, het gebabbel overstemmend.
‘Iedereen achteruit asjeblieft,’ zei de stem, met een toon van overduidelijk gezag. Albus zag een zeer ernstige man in een donker grijs tuniek en kort vest, zijn handen opgeheven. De linkerhand was met de palm naar buiten gehouden, de rechter omklemde zijn toverstok. ‘Voor jullie eigen veiligheid en de veiligheid van het terrein, ga onmiddellijk terug naar jullie afdelingen en leslokalen. Iedereen die zich mengt in de Tovenaar Rechtbank zaken, zelfs per ongeluk, zal worden vervolgd. Ben ik duidelijk?’
Het laatste was niet echt een vraag, en de uitstraling van het gezicht van de man maakte dat feit erg duidelijk. Leerlingen begonnen zich terug te trekken, hoewel niemand haast leek te maken om terug te gaan naar hun afdeling of leslokaal. Terwijl de meute uiteen viel, zag Albus een kleine verzameling mannen en vrouwen, ook gekleed in de grijze tunieken en vesten, hun gezichten bijna volledige uitdrukkingsloos. De kamprechter Albert Codaan bevond zich tussen hen, flauw glimlachend, zijn hoed stevig op zijn kale hoofd gedrukt. De groep begon langzaam naar een groot gebouw te lopen – het Medisch College school van het terrein – iets voorzichtig tussen hen in leviterend. Albus besefte wat het was op hetzelfde ogenblik dat James en de anderen dat deden.
‘Petra!’ zei James, bijna kreunend. Hij begon weer vooruit te lopen, tastend naar zijn eigen toverstok, maar Ralph en Daan grepen beiden een schouder en hielden hem tegen, hun gezichten bleek en ernstig.
Petra Morgenster zweefde recht overeind in het midden van de groep heksen en tovenaren, haar hoofd naar beneden, haar haar als een donker gordijn over haar gezicht. Albus gokte dat door het bungelen van haar armen en de ontspannen gebogen vingers, dat ze bewusteloos was, en voelde zijn eigen dreun van zowel medelijden en angst. Haar blote voeten hingen tien centimeter boven haar schaduw terwijl ze zweefde over het voetpad, vastgehouden door niet minder dan acht wijzende toverstokken.
‘Petra!’ riep James opnieuw, als wilde hij haar wakker maken. Albus wist dat dit een zinloze inspanning was. Ze was niet gewoon in slaap. Ze was Verlamd tot bewusteloosheid. Waarschijnlijk was dat de enige manier geweest waarop de ambtenaren haar hadden kunnen aanhouden. Toch het deed pijn in zijn hart het te zien. Het was een beetje als een nobele draak te zien wiens nagels en tanden waren uitgerukt, of een gevangen genomen krijgster prinses met al haar haar afgeknipt. Het had iets beschaamdends over zich, en iets diep angstaanjagend. Niet allen omdat Petra zo stil was in haar bewusteloosheid. Maar omdat Albus wist dat ze niet in staat zouden zijn haar voor altijd bewusteloos te houden. Uiteindelijk zou ze wakker worden.
Langzaam, voorzichtig, manoeuvreerden de ambtenaren Petra’s lichaam door de wijde deuren van het Medische College. Codaan hield een van de deuren open voor hen, die woest makende minachtende glimlach dragend. Binnen, wist Albus, waren dranken die iemand een diepe droomloze slaap konden bezorgen.
Maar ze kunnen haar niet voor altijd bewusteloos houden , dacht Albus opnieuw, en huiverde zwak. Uiteindelijk zou Petra ontwaken. Misschien was Issy dan al weg, weggewerkt naar haar nieuwe huis in de Dreuzel wereld, haar herinnering aan Alma Aleron, de magische wereld en Petra zelf, volledig gewist. Misschien zouden ze er in geslaagd zijn om Petra tegen die tijd gevangen te zetten, wat ze daar dan ook aan zouden hebben. Anders dan James, wist Albus niet dat Petra een bezweerdster was, maar hij merkte desondanks dat ze geen gewone heks was. Uiteindelijk, eens,zou Petra zeker wakker worden. Dat was onvermijdelijk.
En als ze dat deed, dan was Albus van een ding overtuigd: als ze wakker werd, zou ze heel, heel erg kwaad zijn.