WITENAGEMOT
Bevrijd de gnoom.
Het is de Stem. Je bent nog steeds hier, Dave. Bevrijd de gnoom!
Waar hij ook is, Dave begrijpt dat zijn geest nog steeds bestaat. Hij heeft nog steeds een link met de wereld. Hij ziet Bjorn die door demonen wordt vastgehouden. Hij ziet de kleine man schoppen en draaien.
Ga van hem af, commandeert Dave. Jullie hebben geen macht over hem!
Met zijn geestesoog ziet hij de demonen plotseling van hun gevangene af vallen.
De gnoom springt op zijn kleine voeten.
En dan is er plotseling weer licht. Dave opent zijn ogen en ziet dat hij terug is in de grote hal. Hij zit in de balken van de zoldering, om precies te zijn – en hij kijkt naar beneden, terwijl Bjorn zich naar Gisele haast en Isobel dreigend op haar af gaat.
‘Hé, Isobel,’ schreeuwt Dave. ‘Hierboven!’
Isobel de Apostaat kijkt geschokt naar boven.
‘Je bent je charme kwijt, ben ik bang,’ zegt hij en hij laat zich vallen om met beide voeten op haar rug te landen, waardoor ze tegen de vloer smakt.
Dat geeft Bjorn genoeg tijd om naar Gisele te rennen en haar boeien te breken. Van alle kanten vallen de demonen aan en Gisele slaat de eerste paar met gemak aan de kant. Maar er zijn er tientallen – en er komen er steeds meer bij, hun klauwen krassend over de stenen vloer. Ze klapperen zo hard met hun vleugels dat het stormt.
‘Het zijn er te veel!’ schreeuwt Gisele.
Ze heeft gelijk, denkt Dave. Het is dezelfde scène als toen in het Huis met de Raven. Dave doet zijn best om de wezens te bestrijden, maar ze blijven komen, de een na de ander. Bjorn duikt onder de eettafel in elkaar. De demonen kijken niet naar hem om; het enige wat ze willen is de twee jonge Nachtvleugels verslaan, die hun meesteres zo vernederd hebben.
Isobel staat weer op haar benen. ‘Ze kunnen jullie niet allemaal verslaan!’ krijst ze tegen haar slaafse volgelingen. ‘Ze kunnen de Kracht van Isobel niet verslaan!’
Een beest met veren en groene ogen en een enorme zwarte snavel is bovenop Dave geland en probeert zijn ogen uit te pikken. Hij duwt het weg, maar zijn Kracht zwakt af.
Geef niet toe aan je angst, herinnert hij zichzelf. Wees niet bang!
‘Je kunt nog steeds blijven leven, Dave Martens!’ roept Isobel. ‘Je kunt je nog steeds bij mij aansluiten!’
Het beest met de veren zit weer bovenop hem en krijst in zijn oor. Dave vecht, maar valt op zijn knieën.
‘Geef je niet over, Dave!’ hoort hij Gisele boven de herrie uit schreeuwen. ‘Je bent een groot tovenaar!’
‘Ja,’ zegt hij tegen zichzelf. ‘Ik ben de honderdste generatie na Sargon de Groote!’
Daarmee slaat hij met gemak de demon van zich af en gooit het krijsende beest door de lucht, waar het in zijn Hellegat verdwijnt.
Hij staat weer tegenover Isobel.
‘Honderdste generatie,’ zegt ze en ze bekijkt hem verbaasd.
‘Ja,’ zegt hij. ‘Ik dacht dat dat wel indruk op je zou maken.’
‘Wie ben jij? Van welke lijn stam je af?’
Hij glimlacht. ‘Ik weet het net zomin als jij. Maar ik weet dat ik een Nachtvleugel ben. Precies de honderdste na Sargon.’
‘Toch kun jij mijn Kracht niet overtreffen.’ Ze kookt van woede.
‘Misschien niet, maar ik ga het zeker proberen.’
Op dat moment lijkt de vloer te exploderen. Het valluik naar de tunnel van Bjorn, die van het dorp naar het kasteel van de heks leidt, is opengebarsten. En door het gat komen tientallen Nachtvleugels – vrouwelijke Nachtvleugels!
Plotseling groeien hun kansen enorm. Dave kijkt toe hoe de Nachtvleugels de demonen overheersen. De beesten worden getrapt, geslagen en terug naar de hel geschopt. Sybilla van Ghent komt haar dochter te hulp en smijt een harig wezen tegen de muur. Weer wordt Dave aangevallen door iets wat hij niet kan zien. Klauwen grijpen hem vanachter en sluiten zich rond zijn keel. Hij hakt met zijn ellebogen in de ribben van het beest en slaat het van zich af – dan kijkt hij toe hoe een andere Nachtvleugel het beest een stomp in zijn buik geeft, waardoor het gillend door de lucht vliegt.
Maar dit is geen vrouwelijke Nachtvleugel, zoals Dave verwacht had. Het is een jongen – en als Dave naar hem kijkt, ziet hij een exacte kopie van Marcus.
Dave glimlacht.
‘Niet alle Nachtvleugelmannen vallen zo gemakkelijk voor de charmes van de heks,’ zegt de jonge Nachtvleugel tegen Dave.
Isobel staat beneden en schreeuwt woedend bij het zien hoe haar demonen worden verslagen. ‘Nee! Nee! Nee!’
‘Eigenlijk,’ zegt Dave tegen haar, terwijl hij voor haar op de grond landt, ‘denk ik dat dat een ja is.’
Dan staat Gisele plotseling voor hem en ze slaat de gouden boeien om de polsen van de heks.
Zodra Isobel geboeid is, verdwijnen de laatste demonen en worden hun Hellegaten ingezogen.
‘Tot we elkaar weer treffen,’ zegt Dave tegen Isobel als de Nachtvleugels zich zegevierend om haar heen verzamelen.
De Afvallige zegt niets, staart Dave alleen maar aan met haar grote zwarte ogen.
En aldus ziet Dave haar verbranden. Ze wordt diezelfde dag nog veroordeeld en het hof van de koning haast zich om haar executie bij te wonen. De dorpelingen vieren feest en dansen in de straten. Er zijn muzikanten en narren en verkopers met hun kleine aapjes. Naast Wiglaf staat Dave toe te kijken hoe Isobel de Apostaat naar de brandstapel wordt geleid. Haar ogen blijven die van Dave vasthouden. Hij ziet zo veel haat in haar ogen, zo veel verlangen naar wraak. Dan wordt het groene hout en het turf rond de paal aangestoken en de vlammen vreten haar op.
Dave was de enige Nachtvleugel die de grote eer had gekregen getuige te zijn van de dood van de heks. Het was beter om de achterdocht van de bevolking niet nog meer aan te wakkeren door de aanwezigheid van een verzameling tovenaars.
Laat in de geschiedenis staat alleen maar opgetekend dat de verrader van de koning was geëxecuteerd. Laat er maar geen woord over tovenarij in de officiële verslagen staan. Meneer Weatherby’s geschiedenisboeken zullen nooit het hele verhaal vertellen. Isobels ogen dagen haar overmeesteraars uit. Dave weet al voor hij haar uit de vlammen omhoog ziet komen, haar armen uitgespreid als de vleugels van een opstijgende vogel, dat ze niet verslagen is.
Ze komt terug – over vijfhonderd jaar.
Dave hoest en spuugt roet uit zijn mond. Hij moet even tegen de zijkant van een stenen gebouw aan gaan zitten, weg van de rook.
‘Gaat het met je, mijn jonge vriend?’ vraagt Wiglaf.
‘Ik denk het wel.’ Dave krijgt de smaak van brandend vlees niet van zijn tong. ‘Het komt gewoon doordat ik niet iedere dag iemand op de brandstapel zie verbranden.’
‘De ogen van een Nachtvleugel moeten wennen aan dit soort verschrikkingen.’
Dave trekt een gezicht. ‘Dat hoeft u me niet te vertellen, Wiglaf. Ik heb rottende lijken uit hun graf zien komen. En slijmerige beestjes die aan mijn botten knaagden. Geloof me, ik ben eraan gewend.’
Wiglaf glimlacht meevoelend. ‘Het is geen gemakkelijk pad, de weg van de tovenaar.’
Dave bedekt zijn gezicht met zijn handen. ‘Ik wil alleen maar weten waarom ik. Al deze gekte – en ik weet nog steeds niet waar ik vandaan kom. Wie mijn ouders waren. Waarom ík het ben, gewoon een jongen uit Coles Junction, die hier in de zestiende eeuw met heksen en demonen vecht.’
Wiglaf legt zijn hand op zijn schouder. ‘Vanavond, tijdens de Witenagemot, zijn er heel veel wijze Nachtvleugels. Misschien zijn er een paar die je kunnen helpen.’
‘Kijk, Wiglaf, hoe graag ik er ook bij zou zijn, ik kan niet blijven. Ik moet proberen terug te komen in mijn eigen tijd. Nu ik heb geholpen Isobel te verslaan, ben ik misschien sterk genoeg om haar in de toekomst te verslaan.’
‘Nog niet, mijn vriend. Je moet eerst verslag doen bij het bestuur.’
‘Maar Cecile is misschien al dood…’ Dave stopt. ‘Goed, dat was ik vergeten. Ze is niet in gevaar, want ze is nog niet geboren.’
‘Precies. Dus je moet de Witenagemot bijwonen. Jij was de enige Nachtvleugel die getuige was van de vernietiging van de Afvallige. Jij moet het verhaal doorgeven van hoe je haar uit de vlammen zag rijzen.’
Ze gaan terug naar het Kelvedon huis om te rusten. Dave slaapt op het stro en droomt van zijn vader. Zelfs al was Ted Martens driehonderd jaar toen hij stierf – op dit moment is ook hij nog niet geboren. Dave wordt wakker en voelt zich eenzamer dan hij zich ooit gevoeld heeft.
Witenagemot wordt rond middernacht in de grote hal van Hampton Court gehouden. Zo dankbaar is de koning voor de assistentie van de Nachtvleugels om van Isobel af te komen, dat hij ze heeft toegestaan gebruik te maken van het prachtige paleis van kardinaal Wolsey, even buiten Londen. Het ligt vele kilometers van York vandaan en voor gewone mensen te paard is dat natuurlijk een reis van een paar dagen. Maar voor tovenaars als deze is dat geen punt. Ze verdwijnen met zijn allen uit de omgeving van York om weer te voorschijn te komen aan de voorkant van Hampton Court.
Dave is vol ontzag. Ze lopen achter elkaar aan de grote ridderzaal in, een grote kamer met rijkversierde dakspanten, die Dave herkent uit de les van meneer Weatherby als invloeden uit de Italiaanse Renaissance. Zijn ogen glijden langs het hout dat gedetailleerd bewerkt is met patronen van bladeren en rozetten met de afbeelding van de koningin, Katharine van Aragon.
Dave glimlacht, want hij weet al dat die rozetten vervangen zullen worden en daarna nog een keer, omdat koning Hendrik steeds van vrouw verandert.
Aan de andere kant van de ridderzaal is een gewelfde erker van waaruit licht op het podium schijnt, waar de voormannen van de Nachtvleugels zich verzameld hebben en opgewekt met elkaar praten en elkaar op de rug kloppen. Als de prachtige ridderzaal Dave al in verrukking bracht, dan is hij met nog meer ontzag vervuld door de tovenaars zelf, die gekleed gaan in hun officiële paarse gewaden met heldergele sjerpen. Ze dragen kettingen van robijnen en diamanten; de vrouwen hebben smaragden in hun haar. Velen haasten zich naar binnen met capes om en met hoeden met veren op. Wiglaf en andere Wachters hebben hun vaalbruine capes verwisseld voor kledingstukken waarop sterren en manen geborduurd zijn.
‘De wandtapijten zijn Vlaams,’ zegt Gisele tegen Dave en ze wijst naar de kostbare stof aan de muren waarop het verhaal van Abraham is uitgebeeld. ‘Een cadeau van mijn landgenoten.’
Dave glimlacht. De ruimte wordt gevuld met geklets en hoerageroep. De wijn en het bier vloeien vrijelijk, zelfs onder de jongeren. Dave glimlacht en denkt eraan hoe Andrea van De Stormhoek altijd naar je identiteitskaart vroeg als je een biertje wilde bestellen. Hier drinkt zelfs de jeugd van rond de acht jaar ongehinderd en de jongeren vegen met de rug van hun hand het schuim van hun kin.
Dave ziet de jonge Nachtvleugel die zoveel op Marcus lijkt en die hem van de demon in het kasteel van Isobel redde. ‘Hé, man,’ roept Dave. ‘Hoestie?’
‘Hoestie?’ echoot de jongen.
Dave lacht. ‘Dat is een uitdrukking van waar ik vandaan kom. Ik wou je nog bedanken voor je hulp vandaag.’ Hij steekt zijn hand uit. ‘Ik ben Dave Martens.’
‘Ik ben Thierry van Parijs,’ zegt hij. ‘Van de lijn van Louis van Chaumois. Mijn vader is Artois en mijn moeder Berengaria van Navarre. En jij?’
Dave beseft dat het voor Nachtvleugels de gewoonte is hun afkomst te vertellen als ze zich voorstellen. Toen hij Gisele ontmoette, ging het ook zo. Ze zegt nu ook wat en vertelt dat ze afstamt van Wilhelm van Holland. Thierry van Parijs schudt vriendelijk haar hand en kijkt dan afwachtend naar Dave.
Hij zucht. ‘Ik ben bang dat ik niet weet wie mijn voorouders zijn,’ geeft Dave toe. ‘Het enige wat ik weet is dat ik op de een of andere manier een Nachtvleugel ben.’
‘En een machtige Nachtvleugel ook,’ zegt Thierry, ‘als jouw gevecht tegen de heks iets zegt over je Krachten.’
Dave haalt zijn schouders op. ‘Nou, misschien wel, ja.’
Ze worden afgeleid door de donderende klap van de hamer op het podium. Clydog ap Gruffydd roept de Witenagemot tot de orde. In de hele ridderzaal komen op magische wijze lange banken te voorschijn en de tovenaars nemen plaats.
‘Laat een vreugdevol geluid over het land en voorbij de zeeën klinken,’ zegt Clydog. ‘De Afvallige is verslagen.’
Maar Wiglaf staat op en vertelt de groep dat Dave zijn eigen verslag moet doen. De Nachtvleugels draaien zich allemaal gefascineerd om als Dave opstaat. Ze kijken hem trots en met diep respect aan.
‘Kijk,’ zegt hij, ‘ik gooi niet graag roet in het eten, of zo. Maar ze is niet verdwenen. Niet echt.’
De menigte mompelt.
‘O, jullie hoeven je geen zorgen te maken. Ik denk niet dat ze nu alweer terugkomt. Ik zag haar alleen uit de vlammen opstijgen – en ik weet dat ze in mijn eigen tijd terugkomt, over vijfhonderd jaar, of zo.’
‘Dan zal haar niet berouwvolle geest nog steeds branden van verlangen om wraak,’ zegt Clydog.
‘Dus kijk,’ gaat Dave verder. ‘Ik heb hulp nodig om in mijn eigen tijd terug te komen, zodat ik kan proberen haar daar tegen te houden. Ze probeert in de eenentwintigste eeuw hetzelfde te doen als hier.’
De grote Clydog kijkt hem een beetje medelijdend aan. ‘We kennen het geheim van reizen in de tijd niet, mijn jonge vriend,’ zegt hij. ‘Daar wordt onze nakomeling Horatio Ensuivre mee opgescheept. Hij heeft ons vaker vereerd met zijn aanwezigheid.’
Dave voelt zich wanhopig. ‘Dus hij heeft nooit verteld hoe hij het doet? Hoe de Trap in Tijd te voorschijn komt?’
‘Nee, Dave Martens. Dat zou tegen de regels van de tijd zijn. Het is geen kennis waar wij de komende eeuwen over mogen beschikken.’
Dave zucht. ‘Maar wat heeft het voor zin om Isobel hier te verslaan als ze in staat is terug te komen en in de toekomst helemaal opnieuw te beginnen?’
‘Daar zullen we over nadenken, mijn vriend. Misschien komen we erachter hoe we haar geest kunnen stoppen, zodat ze nooit meer terug kan komen.’
‘Maar ik moet terug. We moeten nu iets doen!’
Een zacht, kabbelend maar sympathiek gelach vult de ridderzaal. ‘We hebben vijfhonderd jaar de tijd om dat probleem te bestuderen, Dave Martens,’ zegt Clydog.
Dave gaat weer zitten. Vijfhonderd jaar – maar dan zal hij allang dood zijn. Is dat het dan? Is dit zijn noodlot – zijn dagen hier te slijten, in de zestiende eeuw? Hij zal er nooit achter komen hoe de toekomst zich ontvouwt, wat er gebeurt nadat hij midden in het gevecht met de demonen uit het Huis met de Raven verdwijnt. Zullen zijn vrienden doodgaan? Zal het huis worden vernietigd? Zal Isobel de Apostaat de controle over het Hellegat onder het huis krijgen? En wat dan?
Misschien lukt het Roxanne om hem uit Morgana’s betovering te redden. Misschien lukt het hem andere Nachtvleugels te vinden om Isobel te verslaan. Misschien komt het met iedereen wel goed – misschien lukt het hen zelf haar te verslaan.
Maar ze zullen zich altijd afvragen waar Dave naartoe ging – en waarom hij hen in de steek liet toen ze hem het hardst nodig hadden.
Dave voelt zich somber. Hij kan zijn aandacht niet houden bij wat er gebeurt. Hij begrijpt het ook niet helemaal, met allemaal woorden en gezegdes die over en weer gaan en die hem niets zeggen. Uiteindelijk sluipt Dave naar de fontein op het binnenhof. De heldere maan staat hoog aan de hemel. Hij gaat naast het stromende water zitten en sluit zijn ogen.
‘Ik zou denken dat een beginnend tovenaar binnen zou zitten en zoveel mogelijk in zich op zou nemen.’
Dave opent zijn ogen. Het is Wiglaf.
‘Ik kan er gewoon mijn aandacht niet bij houden,’ zegt Dave. ‘Ik ben er met mijn hoofd niet bij.’
‘Je moet nog veel leren, Dave Martens.’
‘Alsof ik dat zelf niet weet.’
Wiglaf gaat naast hem op de koude stenen bank zitten. ‘Je moet proberen het gevaar waarin je vrienden zitten te vergeten. Het hoort niet meer bij je werkelijkheid. Het is niet iets wat nu gebeurt.’
‘Maar het gaat gebeuren.’
Wiglaf zucht. ‘Ja, het gaat gebeuren.’
Dan schiet Dave plotseling iets te binnen. ‘Horatio Ensuivre weet hoe hij boven de tijd kan staan. Wanneer denkt u dat hij terugkomt?’
‘Dat weet ik niet. De laatste keer dat ik hem zag, was meer dan twee eeuwen geleden. Hij heeft niet gezegd wanneer hij terugkwam. Misschien komt hij nooit terug, tenminste, niet in de tijd dat ik leef.’
‘Maar u zei dat ik hem zou ontmoeten en dat is nog niet gebeurd.’
Wiglaf knikt. ‘Dat is waar. Maar stel je eens voor dat het nog jaren duurt voor Horatio Ensuivre terugkomt. Dan ben jij een oude man.’
Dave is verbijsterd. ‘Maar ik kan niet naar mijn eigen tijd terug als een oude man! Dat zou echt te vreemd zijn!’
‘En tegen die tijd wil je misschien niet eens terug, mijn vriend. Misschien beschouw je dan deze tijd wel als je eigen tijd.’
Dave zucht. ‘Maar misschien kan ik de geschiedenis veranderen. Misschien kan Horatio me verder sturen in de tijd, zodat ik Isobel kan tegenhouden. Dan kan ze nooit in onze tijd verschijnen. Ik kan ervoor zorgen dat Edward haar nooit ontmoet, dan komt ze ook nooit naar het Huis met de Raven.’
‘Maar dan zou jij geen reden hebben naar deze tijd te reizen, of wel? Zie je de tegenstrijdigheid in wat je nu zegt, Dave? Je kunt alleen maar vertrouwen op je lot. Ik zal je een belangrijke les geven. Waar je bent is altijd waar je zou moeten zijn.’ Wiglaf glimlacht. ‘Dat is een van de eerste dingen die ik mijn leerlingen leer.’
Dave kijkt naar de maan. Hij weet niet wat hij moet denken.
‘Begrijp je het, mijn jonge vriend?’ vraagt Wiglaf. ‘Je hebt hier een rol gespeeld in de nederlaag van Isobel. Als je nooit teruggekomen was, had ze misschien gewonnen en dan was de hele wereldgeschiedenis anders. Je bent onlosmakelijk een deel van deze tijd, Dave. Dat was je altijd al en dat zul je ook altijd zijn.’
Dave lacht een beetje naar hem. ‘Dan ben ik beduveld, want er staat niet in de geschiedenisboeken hoe ik de koning van Engeland heb gered.’
‘Nee. Zijne Majesteit heeft besloten dat geen van de kroniekschrijvers het verhaal van Isobel de Apostaat mag schrijven.’
‘Maar Wiglaf, als ik hier blijf, kom ik er nooit achter wie ik ben.’
De Wachter denkt er even over na. ‘Wees daar niet zo zeker van, mijn goede vriend.’ Hij grijpt een amulet dat aan een zilveren ketting om zijn nek hangt. Hij haalt het van de ketting af en geeft het aan Dave. ‘Weet je wat dit is?’
Dave houdt de amulet in zijn handen. In het midden zit een kristal.
‘Het is uw Kristal van Kennis,’ zegt Dave. ‘Alle Wachters hebben die.’
Wiglaf knikt. ‘Kijk eens wat het jou vertelt, mijn jongen. Hou het stevig vast.’
Dave gehoorzaamt. Zou het iets aan hem onthullen? Zou het uitleggen wie hij is? Zou het hem terug kunnen brengen naar waar hij thuishoort?
‘Mijn baby.’
Het is de stem van een vrouw. Hij denkt dat hij de stem eerder heeft gehoord…
Dave houdt zijn ogen stijf dicht. Hij concentreert zich op wat het Kristal hem laat zien, maar alles is vaag. Hij ziet alleen maar vormen tegen een schemerige achtergrond. Het enige geluid is de stem van een vrouw.
‘Mijn baby. Neem mijn baby niet mee.’
Waar ben ik? Deze plek komt me bekend voor…
Plotseling weet hij het.
Het is de toren van het Huis met de Raven.
‘Mijn baby! Mijn baby! Mijn baby!’
Maar nu wordt het gehuil van de vrouw gemixt met gelach – een kwaadaardig gekakel dat hij maar al te goed kent.
Isobel.
‘Dacht je dat ik weg was? Dacht je dat je me zo gemakkelijk kon verslaan?’
Hij ruikt het vuur weer. De smaak van brandend vlees achter in zijn keel. Dave kokhalst.
‘Deze keer zal ik niet branden, Dave Martens! Maar jij!’
Plotseling bulderen de vlammen om hem heen. Hij voelt de hitte en de pijn als de vlammen aan zijn huid likken. Hij schreeuwt het uit.
Dan slingert hij Wiglafs amulet zo ver weg als hij kan.
Als hij zijn ogen opent, ziet hij alleen maar de lucht. Een dieppaarse paraplu vol sterren.
Laat me thuis zijn, denkt hij, terwijl hij rechtop gaat zitten. Laat me thuis zijn.
Hoewel het gezicht dat nu boven hem hangt het gezicht van Cecile is, ziet Dave aan haar jurk dat het in feite Gisele is.
‘Ik ben nog steeds hier,’ zegt hij, terwijl hij rimpels in zijn voorhoofd trekt.
Gisele pakt zijn hand. Ze zit naast hem op het gras. ‘Is het hier zo vreselijk?’
Hij kijkt haar aan. ‘Ik wil gewoon naar huis.’
Haar ogen glinsteren van de tranen. ‘Het komt door die vriendin van jou. Dat is de reden.’
Dave zegt niets. Wiglaf heeft zijn amulet teruggevonden en kijkt nu op Dave neer.
‘Ik was bezorgd toen je de ridderzaal verliet,’ zegt Gisele. ‘En toen ik naar buiten kwam, zag ik jou hier op de grond liggen. Alsjeblieft, Dave Martens. Probeer niet meer naar je eigen tijd terug te gaan. Het is te gevaarlijk.’
‘Wat liet het Kristal je zien?’ vraagt Wiglaf.
Dave steunt op een elleboog en gaat met zijn vrije hand door zijn haar. ‘Ik weet het niet zeker. Het zou een aanwijzing geweest kunnen zijn over wie ik ben. Er was een vrouw die om een baby huilde… maar toen was Isobel er die vertelde dat ze niet voorgoed verdwenen was.’
Wiglaf schudt zijn hoofd. ‘Ik weet niet wat ik daarvan moet maken.’
Dave kijkt plotseling naar hem op. ‘Isobel had een kind, toch?’
‘Ja,’ zegt Wiglaf. ‘Een zoon van mijnheer Hendrik Apple, de man die door de heks vergiftigd werd.’
‘Maar de zoon? Isobels kind?’
‘De goede koningin Katharine was het ermee eens dat hij ver uit de buurt van zijn kwaadaardige moeder op moest groeien. Als het tijd is, zal hij bij mij op school getraind worden. Wees niet bang voor hem. De kinderen van Afvalligen zijn niet gedoemd het domme gedrag van hun ouders te herhalen.’
‘Dan zag ik misschien wel Isobel die om haar zoon huilde. Maar ik weet zeker dat de vrouw in mijn visioen uit mijn eigen tijd was. Ze was in de toren van het Huis met de Raven. Wat is het verband?’
‘Wat is het Huis met de Raven?’ vraagt Gisele.
Hij kijkt haar aan. ‘Daar woon ik.’
Zelfs ondanks alle gruwelen die hij tegengekomen is sinds hij daar kwam, is het Huis met de Raven inderdaad zijn thuis geworden. Toen zijn vader overleed, waren de mensen die in het huis wonen en de mensen uit Misery Point – Cecile, Alexander, Rolf, zijn vrienden – zijn familie geworden. Als hij aan ze denkt krijgt hij heimwee, terwijl ze nu nog niet eens bestaan.
‘Blijf hier bij ons, Dave,’ zegt Gisele. ‘Je bent onder je eigen soort hier. Je kunt met mij mee naar het land waar ik woon. Je zult het daar leuk vinden, Dave. Dat beloof ik je.’
‘De vergadering is even geschorst,’ zegt Wiglaf. Zelfs Nachtvleugels moeten wel eens aan de natuur gehoorzamen.’ Hij glimlacht. ‘Waarom loop je niet tussen hen in, Dave? Dat maakt je denken helder.’
‘Dat is een goed idee.’
‘We komen over een uur weer bijeen,’ zegt de Wachter. ‘Ik zoek je in de ridderzaal wel op.’
Dave gaat akkoord en zegt de twee gedag. Hij wandelt door de tuin richting een klein dorp dat gebouwd is rond Hampton Court. Overal zijn Nachtvleugels, hun capes wapperen in de wind, hun robijnen en smaragden glinsteren in het maanlicht.
Blijf hier, Dave. Je bent hier onder je eigen soort.
Je eigen soort.
Dat is waar, denkt Dave. Thuis was hij helemaal geïsoleerd en daar sleepte hij zich voort door het leven en begreep hij niet helemaal zijn Nachtvleugelkrachten en erfgoed. In zijn eigen tijd is het een kansspel en kan hij alleen maar hopen dat Rolf antwoorden vindt in de boeken van zijn vader. Of hij kan hopen dat mevrouw Krandel misschien gedwongen wordt te vertellen wat ze weet. Hier kan hij naar een Nachtvleugelschool en opgroeien met andere Nachtvleugels en een groot tovenaar worden…
Maar dan kan hij televisiekijken wel vergeten. Of zijn rijbewijs halen, of basketbal spelen. Of het internet op.
Of ooit Cecile weer zien.
Maar hier is Gisele, de dubbelgangster van Cecile – en Gisele heeft dezelfde Krachten als hij. Hoe gaaf zou dat zijn als dat thuis ook zo was? Daar kan hij alleen maar zijn Krachten delen met zijn vrienden als het echt nodig is. Hier zijn Gisele en hij gelijkwaardig.
Ze lijkt precies op Cecile. En haar vader lijkt precies op Rolf. Dave heeft Marcus’ dubbelganger ontmoet en hij vermoedt dat hij ook dubbelgangers van D.J., Anna en Alexander zal ontmoeten en misschien ook wel andere mensen uit zijn leven. Het zou net lijken of hij al zijn vrienden bij zich heeft.
Behalve dan dat dat niet waar is.
‘Wat zal het zijn, man?’
Dave kijkt op. Zonder zich er bewust van te zijn, is hij een herberg in gelopen. Er zitten veel Nachtvleugels die hun mokken met bier vullen en hartelijk met elkaar lachen. Een paar krijgen Dave in het oog en knikken vriendelijk naar hem.
‘Jij ook een bier, jonge mijnheer?’ vraagt de man achter de bar nog een keer.
‘Eh, natuurlijk,’ zegt Dave.
‘Alsjeblieft.’ De barkeeper, een gezette man met een baard en bakkebaarden, glijdt een mok naar Dave. ‘Jij bent toch de jonge Nachtvleugel die met de heks gestreden heeft?’
Dave knikt, terwijl hij tegen de bar aanleunt. ‘Ja, maar ik had wel hulp.’
‘Maar natuurlijk, vriend. Als de dames er niet geweest waren, waren we allemaal die duivelse hollen in gegleden, samen met die duivels en boemannen.’
Dave knikt. Het bier is bitter. Hij zet zijn mok neer en bedenkt dat hij beter zijn hoofd helder kan houden. Hij kijkt de ruimte rond. Het zou een bar van alle tijden en alle plaatsen kunnen zijn. Het zou De Stormhoek kunnen zijn. De mannen drinken bier en worden een beetje luidruchtig.
‘Alles behalve een jukebox, hè?’ zegt de barman die zich over de bar heen naar hem toe buigt.
‘Ja. Alles behalve…’ Dave draait zich snel om. ‘Hè? Hoe weet u over jukeboxen?’
De barman tikt op zijn hoofd. ‘Soms kan ik zien. Ik zag wat je dacht. Je dacht aan een andere tijd.’
Dave knikt. ‘Ja. Mijn eigen tijd. Waar ik naar terug wil.’
De barman gniffelt. ‘Nou, dat begrijp ik niet zo goed, jonge mijnheer. Hier in de zestiende eeuw ben je een held. Je zou een behoorlijk roemrijke toekomst voor je kunnen hebben.’
Dave lacht. ‘Dat kan me niets schelen.’
‘Echt niet? Maar iedere tovenaar droomt er toch van een grote en roemrijke held te zijn?’
‘U bent duidelijk geen Nachtvleugel, want daar gaat het helemaal niet om. Als je dat wilt worden, word je nooit erg invloedrijk.’ Dave zucht. ‘Alle Kracht komt van het goede en moet ook voor het goede gebruikt worden.’
‘Je Wachter heeft je goed lesgegeven,’ zegt de barman duidelijk onder de indruk.
‘Ja. Ik geloof dat ik er de slag van krijg.’
‘Je zult veel vrienden hebben, heer. Dat weet ik zeker.’
Dave knikt. ‘Die heb ik al. Ik denk dat het allemaal wel meevalt. Het zou een stuk erger kunnen zijn.’ Zijn stem hapert. ‘Maar ik kan niet zomaar van de ene plek naar de ander springen. Mijn vader is nog niet zo lang geleden overleden, nou ja en ik heb eindelijk een plek gevonden waar ik me thuis voel. Waar ik eindelijk vrienden gevonden heb. Zelfs een familie. Een familie die, ergens in een hoekje van een andere tijd, in gevaar is. En ik wil ze helpen. Niet omdat ik een held wil zijn, maar gewoon omdat ik van ze houd.’
De barman glimlacht meelevend. Voor de eerste keer denkt Dave dat hij hem al eens eerder heeft gezien, maar hij kan zijn gezicht niet plaatsen.
‘Dan begin je al aardig de slag te krijgen van een goede Nachtvleugel, goede heer,’ zegt de barman. Hij gebaart naar Daves bier. ‘Is het te bitter?’
‘Eh, ja. Maar dat maakt niet uit.’
‘Nee, ik heb een ander vaatje in het voorvertrek. Zou jij die even voor me willen halen? Daar zou je me een groot plezier mee doen.’
‘Goed.’ Dave kijkt naar de houten deur waarnaar de barman wijst.
‘Daar doorheen?’
‘Ja, goede heer. Mijn dank is groot.’
Dave gaat de ruimte door en vlak langs Nachtvleugels die steeds luidruchtiger en meer dronken lijken te worden. Ze roepen hem hartelijk na en kloppen op zijn rug.
Dave glimlacht. Dan is hij bij de deur en hij trekt hem aan de ijzeren ring open. Hij tuurt naar binnen. De kamer is donker. Hij kijkt naar de barman die glimlacht en knikt.
‘Ga maar naar binnen, jonge mijnheer.’
Waar heb ik hem eerder gezien? denkt Dave en hij probeert het zich te herinneren. Dat gezicht – ik ken dat gezicht…
Dave gaat de ruimte in en dan ziet hij dat het een trap is die naar beneden een kelder ingaat. De scherpe geur van vochtige aarde komt in zijn neus als hij de trap afgaat. Aan het einde van de trap is nog een deur.
Hij duwt hem open.
Plotseling ziet hij licht. Helder, elektrisch licht.
Hij is helemaal niet in een kelder.
Hij ziet – terwijl hij rondkijkt – dat hij terug is in het Huis met de Raven, in zijn eigen tijd.
En dan ziet hij nog iets anders. Morgana – Isobel de Apostaat – komt op hem af!