DE DONKERE TUNNEL
‘Hier, dave! deze kant op!’
Een man grijpt zijn arm en probeert hem van de trap te trekken. Met de adem van de demon langs zijn rug is Dave zich er niet helemaal van bewust wie deze man is en de geluiden rondom hem kan hij in eerste instantie ook niet plaatsen. Er is licht – helder, verblindend licht. Dave vermoedt dat hij zich niet langer binnen, maar buiten bevindt, net als de laatste tocht over deze trap. Door het heldere zonlicht zien de laatste paar treden van de Trap in Tijd, die in een stoffige straat met keitjes eindigt, er gespikkeld uit.
De demon haalt nog een keer uit. Zijn klauw grijpt rond Daves middel. Dave geeft hem een harde stoot met zijn elleboog en het beest schreeuwt het uit van pijn.
‘Stuur het weg, Dave,’ schreeuwt de man. ‘Je kunt het!’
Dave gooit het beest van zijn rug en draait zich om om het aan te kijken. Het beest knarst zijn gele tanden, waarvan grote rochels groen speeksel op de keitjes druipen.
‘Jij hebt de Kracht!’ zegt de man. ‘Je bent een Nachtvleugel!’
Voor de eerste keer begrijpt Dave wie de man is: dezelfde als de man in het bruine gewaad met capuchon en met de lange witte baard. De man die hij zag toen hij de eerste keer de Trap in Tijd afging.
‘Verban het, Dave!’ spoort de man hem aan. ‘Voor het weer aanvalt!’
Dave richt zijn aandacht weer op de demon. De demon staat op het punt te springen en zijn afzichtelijke gele ogen flikkeren.
Jij hebt de Kracht, Dave. Je bent een Nachtvleugel!
‘Terug naar waar je vandaan kwam,’ roept Dave. ‘Ik beveel het je! Ga terug naar de hel!’
Het beest krijst met zijn afschuwelijke gezicht naar de hemel geheven. Dan wordt het door de lucht opgezogen en naar het niets omhooggeschoten.
‘Het is je gelukt!’ roept de man met de baard uit.
Zwaar ademend leunt Dave tegen een gebouw aan om bij te komen.
Zijn ogen speuren zijn omgeving af. Een kleine menigte heeft zich verzameld om naar het gevecht te kijken. Dave ziet dat hij op een dorpsplein staat en vanuit de raampjes op de tweede verdieping staren nog meer mensen hem aan. Gezien de bouw van de panden – half betimmerde zwart-witte huizen met afgeplatte gewelven en afwisselende schoorstenen die in groepjes bij elkaar staan – beseft Dave dat hij in Tudor Engeland is.
Ik ben terug in de tijd gegaan, zegt hij eerbiedig tegen zichzelf. Terug naar de tijd van Isobel de Apostaat.
‘De jongen moet een tovenaar zijn als hij zoiets kan,’ schreeuwt een man uit de menigte. ‘Hij moet wel samenzweren met de heks!’
‘Jullie zijn gek als jullie zoiets denken,’ zegt de man met de baard. ‘Je was er getuige van wat hij hier deed. Hij stuurde de smerige demon terug naar de hel – dezelfde soort demon die al die maanden jullie huizen en familie teisterden. Hij kan jullie helpen! Hij kan de heks tegenhouden!’
De menigte mompelt in zichzelf en kijkt nog steeds met ongeloof naar Dave.
‘Ik… ik moet weg,’ kan Dave nog net uitbrengen.
‘Ja, jij hebt belangrijke zaken die je aandacht vragen,’ zegt de man terwijl hij Dave bij de arm pakt. ‘Mijn goede mensen, wat jullie hier zagen luidt het einde van jullie lijden in. De grote Nachtvleugels komen van over de hele wereld aan in Engeland en ze zullen ingelicht worden over de duivelskunsten van de heks van York.’
Dave kijkt op naar de man. Hij heeft hem eerder gezien, niet alleen die eerste keer dat hij de trap afging. Maar ook ergens anders…
Maar er is geen tijd om dat uit te zoeken. ‘Kijk,’ zegt Dave tegen de man, ‘wat ik bedoelde was dat ik moet gaan. Ik moet terug de trap op. Terug naar mijn eigen tijd. Mijn vrienden zijn in gevaar.’
‘Maar je bent toch gekomen om de heks te verslaan?’
Dave forceert een kleine glimlach. ‘Ik doe mijn best om dat in mijn eigen tijd voor elkaar te krijgen. Ik moet echt gaan.’
De man laat Daves arm los. De jongen haalt diep adem en steekt het plein over, terug naar de trap. Het zijn gewoon een paar stenen treden die naar een houten deur aan de zijkant van een gebouw leiden.
‘Alsjeblieft!’ huilt een oude vrouw, die uit de menigte komt gestormd. Ze is gekleed in vodden en haar gezicht is smerig. Ze grijpt Daves hand. ‘Laat ons niet alleen! Ze heeft mijn hele familie vermoord! Red ons van de heks!’
‘Red ons!’ roept iemand anders luid.
Dave kijkt hen ongemakkelijk aan. ‘Het spijt me echt en zo…’
‘Verbrand de heks!’ begint de menigte te roepen. ‘Je moet de heks verbranden!’
‘Ik… ik heb geen tijd,’ protesteert Dave, die zich belachelijk schuldig voelt. Maar dan herinnert hij zich zijn vrienden: Cecile, D.J., Marcus en Anna zijn nu misschien al allemaal dood. Iedere seconde vertraging maakt dat meer waarschijnlijk. ‘Kijk,’ zegt Dave, ‘ik kan jullie dit vertellen. Ze zal verbranden. Dat weet ik. Ik kom uit de toekomst. Ik heb er alles over gelezen. Ze zal verbranden en dan zijn jullie allemaal veilig.’
Hij draait zich snel om want hij wil hun verbijsterde, zielige gezichten niet meer zien. Hij rent de trap op maar wacht bij de deur om even om te kijken.
‘Dit is de deur naar de toekomst,’ schreeuwt hij naar hen. ‘Geloof me alsjeblieft dat alles goed komt.’
De menigte blijft stil en kijkt met verbijstering omhoog naar Dave.
Hij opent de deur.
Een vrouw schreeuwt.
‘Help!’ roept ze. ‘Thomas, help me!’
Ze zit in bad.
Dave slikt en kijkt de kamer rond. Dit is niet het Huis met de Raven. Dit is een zestiende-eeuwse herberg en een vrouw van middelbare leeftijd die in een ronde houten tobbe met water zit. Thomas – Dave stelt snel vast dat dat haar echtgenoot moet zijn – komt door een andere deur binnen gestommeld. Zijn ogen puilen uit zijn hoofd.
‘Mijn fout!’ schreeuwt Dave. ‘Het spijt me!’
Hij haast zich de deur uit en smijt hem achter zich dicht.
De menigte beneden lacht hem uit.
‘De deur naar de toekomst?’ roept een man. ‘De deur naar de bazin van Bessies Herberg, denk ik eerder.’
Dave voelt zijn wangen gloeien van schaamte. De menigte gaat lachend en hoofdschuddend uiteen. Hun geloof in hem is verdwenen.
‘Hé,’ roept Dave hen na. ‘Ik kon wel voor jullie die demon terug naar de hel trappen.’
‘En daar zijn ze dankbaar voor,’ zegt de man met de baard die onder aan de trap staat. ‘Maar ze zoeken een redder. Geen jongen die de badkamer van een dame in struikelt.’
‘Maar dit zijn toch de traptreden? De treden waar ik van af liep toen ik uit de toekomst kwam?’
‘Dat klopt,’ zegt de man als Dave vertwijfeld naar beneden komt. ‘Maar de Trap in Tijd verschijnt en verdwijnt uit eigen beweging. Wie weet waar hij de volgende keer te voorschijn komt – als hij al te voorschijn komt.’
‘Maar dat moet wel,’ zegt Dave wanhopig. ‘Ik moet terug. Ik moet mijn vrienden redden. Ze kunnen ieder moment gedood worden.’
De man met de baard in het gewaad met capuchon kijkt hem met wijze oude ogen aan. ‘Mijn jongen, je vrienden zijn niet in gevaar.’
‘Hoe kunt u dat nou zeggen? Ik kom net bij ze vandaan – de demonen zijn vrij en ik weet dat Anna en D.J. al verslagen zijn, Cecile stond ook op het punt overmeesterd te worden.’
De man lacht. ‘Mijn jongen, dit is 1522, het dertiende jaar van onze grote vorst koning Hendrik. Je vrienden lopen geen gevaar. Ze zullen de komende vijfhonderd jaar niet eens geboren zijn.’
Dave kijkt de man in zijn diepblauwe ogen. ‘Nu weet ik waar ik u gezien heb,’ zegt hij uiteindelijk. ‘In mijn visioen, toen ik het Boek der Verlichting las. Alleen toen had u altijd een paarse toga aan met sterren erop.’
‘Ah, ja, mijn kledij voor ceremonies. Die draag ik morgen, vanwege de openingsdag van de Witenagemot.’ Hij glimlacht. ‘Laat ik me even voorstellen. Ik ben Wiglaf, docent aan de grote school van de Nachtvleugels in Zuidwest-Engeland. Ik ben Wachter en ik heb op je gewacht, Dave Martens.’
Dave vindt hem een beetje verdacht. ‘Hoe weet u wie ik ben?’
‘Ik ben gevraagd je op deze plek te ontmoeten. Ik heb specifieke instructies gekregen en details over jouw situatie. Mij werd verteld dat je misschien een beetje gedesoriënteerd zou zijn.’
‘Wie heeft u gevraagd om mij te ontmoeten?’
‘We kunnen later verder praten,’ zegt Wiglaf en hij slaat zijn arm om Daves schouder. ‘Eerst moeten we je de juiste kleding aantrekken.’ De Wachter rilt. ‘Is dit het kostuum waar we naar uit moeten kijken over een half millennium?’
‘Zeg, deze gympen waren niet goedkoop.’
Wiglaf leest wat er op Daves T-shirt staat. ‘En wat betekent Abercrombie en Fitch? Zijn dat tovenaars uit jouw tijd?’
Dave lacht. ‘Dat is alleen maar voor gebruikers van mijn leeftijd.’ De Wachter heeft duidelijk geen idee waar Dave het over heeft. ‘Kom met me mee. Ik heb een fatsoenlijke wambuis en een paar laarzen voor je geregeld. Als je aanwezig bent bij de Witenagemot, dan kun je niet aankomen in…’ Hij aarzelt en probeert zich de akelige naam te herinneren.
‘Gympen.’
Ze lopen ongeveer een kilometer over de stoffige weg met keitjes. De goten van de straat stinken naar rottend varkensvlees en kip, gemengd met beschimmeld huisafval. Overal zwermen ratten rond. Terwijl ze passeren, gooit een vrouw vanuit een bovenraam een emmer bruine waterige soep leeg. Het spat in de goot en Dave springt naar achteren.
‘Het riool is zeker nog niet uitgevonden,’ zegt Dave, terwijl hij zijn neus dichthoudt.
‘Het riool?’ vraagt Wiglaf. ‘Wat is het riool?’
‘O, geloof me. U zult het waarderen.’ Hij rilt. ‘Ik zal het riool nooit meer als vanzelfsprekend beschouwen.’
‘Dat moet dan wel heel wonderlijk zijn.’
‘Dat is niet het woord dat bij riolering past, maar u hebt gelijk.’
Ze gaan door een smal steegje naar beneden. ‘Vertel eens iets over de Witenagemot.’
‘Nee,’ fluistert Wiglaf. ‘Er zijn veel te veel oren in de buurt. En het nieuws over jouw kleine vertoning van zojuist verspreidt zich al als een vuurtje door het dorp.’
De Stem zegt tegen Dave dat hij Wiglaf kan vertrouwen. Maar hoewel hij het spannend vindt om bij een Witenagemot aanwezig te zijn, blijft hij zich ongemakkelijk voelen over het feit dat hij midden in een gevecht is weggegaan en Cecile en de anderen achter heeft gelaten. En die arme Alexander is nog steeds een stinkdier, gevangen in een hondenmand.
Maar Alexander is nog niet geboren, herinnert Dave zich. Noch Cecile, of de anderen. Dus hoe zouden ze in gevaar kunnen zijn? Het gaat zijn verstand te boven.
Hij volgt Wiglaf door een smalle deur van een houten huis aan het eind van het steegje.
Zwart gemaakte eiken balken ondersteunen wit bepleisterde muren. De tweede verdieping van het huis steekt over de eerste verdieping uit. Ze beklimmen een steile, smalle trap die uitkomt in een kleine kamer waar geen meubels staan, behalve een houten tafel en twee stoelen naast het raam dat uitzicht geeft over de straat. Er staat ook een sierlijk gegraveerde houten kist in het midden van de kamer. Dave ziet de gravure van een tovenaar die met een draak vecht.
‘Sargon?’ vraagt hij aan Wiglaf. ‘Het lijkt op plaatjes die ik gezien heb.’
‘Ja, inderdaad. De kist beeldt de grote Sargon af, die de draak doodt.’
‘Geen een van de plaatjes met Sargon erop lijken op hoe hij er echt uitzag.’ Dave glimlacht een beetje zelfvoldaan. ‘Ik weet het. Ik heb hem persoonlijk ontmoet.’
‘Jij bent zijn nakomeling van de honderdste generatie,’ zegt Wiglaf en hij opent het deksel van de kist. ‘Ik ben ervan overtuigd dat hij een weg vond om jou te ontmoeten. Zeg eens, was hij onder de indruk?’
Dave bromt alleen maar en kijkt weg. Als hij weer naar Wiglaf kijkt, glimlacht de Wachter. Hij lijkt wel alles te weten over Daves allesbehalve bevredigende ontmoeting met zijn beroemde voorouder.
‘Hoe weet u zoveel over mij?’ vraagt Dave. ‘Hoe weet u zelfs dat ik de honderdste generatie ben?’
‘Dat doet er nu niet toe. Trek deze aan.’
Hij geeft Dave een gevoerde kniebroek aan, een nauwsluitende satijnen brokaten wambuis afgezet met bont en ook een bontmuts. Hermelijn, denkt Dave.
Met een gepijnigde blik kijkt hij naar de kleren. ‘Moet ik dit dragen?’
‘Nou, het is niet om te eten.’ Wiglaf vouwt zijn armen over elkaar. ‘Alsjeblieft, Dave. Niet treuzelen. Trek ze gewoon aan.’
Dave gehoorzaamt. ‘Ik lijk de kleine lord Fauntleroy wel,’ klaagt hij terwijl hij de bontmuts schuin op zijn hoofd zet. ‘Cecile zou het verschrikkelijk vinden dat dit van echt bont is. Ze houdt zich nogal bezig met de rechten van dieren en zo.’
‘Je ziet eruit als een fatsoenlijke Engelse landheer en dat is precies wat je nodig hebt als je op je gemak wilt rondlopen.’
‘Waarom ben ik nou hier? Ik dacht dat ik per ongeluk de Trap in Tijd afging. Maar u verwachtte me.’
‘Ja, dat klopt.’ Wiglaf gebaart dat hij met hem aan tafel moet komen zitten. Ze kijken naar de straat beneden. ‘Zie je, Dave. Het wordt donker. Moet je de angst op de gezichten van de dorpelingen zien. Kijk hoe ze hun luiken dichtdoen en afsluiten vanwege de heks.’
‘Isobel de Apostaat,’ zegt Dave.
‘Ja. Mij werd verteld dat ze zo in de Nachtvleugelgeschiedenis herinnerd zal worden. Maar nu is ze gewoon bekend als mevrouw Isobel Plantagenet, de heks van York.’
‘Ze zegt dat ze koninklijk bloed heeft,’ zegt Dave. ‘Ze probeert Hendrik VIII ten val te brengen.’
Wiglaf knikt. ‘En er zijn er velen, zowel hier als op het vaste land, die niets liever zouden willen zien dan dat. Ze heeft bondgenoten. Belangrijke bondgenoten die haar beschermen. Intussen verwoest ze de dorpen en het land en bouwt haar eigen leger met behulp van haar wezens uit de hel.’
‘En wat zou ik daaraan moeten doen?’
‘Dat weet ik ook niet. Mij is alleen verteld dat je op deze specifieke dag uit de toekomst zou komen en dat je een noodlot had met de heks.’ Wiglaf glimlacht. ‘Vandaag dacht ik heel even dat mijn instructies misschien verkeerd waren. Want je kwam te voorschijn en je draaide je om en ging de trap weer op om naar je eigen tijd te verdwijnen.’
Dave lacht. ‘Dat was niet vandaag. Dat is weken geleden.’
Wiglaf glimlacht weer. ‘Mijn jongen, je zult afstand moeten doen van jouw idee van tijd. Als je eenmaal door de tijd reist, loopt het niet langer gelijk. Wat voor jou weken geleden is, is voor mij niet meer dan een paar uur.’
‘Dat is abnormaal.’
‘Ik neem aan dat je bedoelt dat dat verbijsterend is. Ja, dat is het. Ik had het er een hele tijd moeilijk mee om dat idee te begrijpen. Maar ik had natuurlijk het geluk dat het me door een van de grote Nachtvleugelmeesters werd uitgelegd.’ Wiglaf wacht even. ‘Dezelfde man, trouwens, die mij zo’n tweehonderd jaar geleden opdracht gaf vandaag op jou te wachten.’
‘Wie, Wiglaf? Wie zei dat je me moest afhalen?’
‘Zijn naam is Horatio Ensuivre.’
Dave is geschokt. ‘Horatio Ensuivre? Dat is onmogelijk. Horatio Ensuivre is nu zelfs nog niet geboren. Net als mijn vrienden!’
‘Wat heb ik je nou net uitgelegd? Horatio Ensuivre bouwde de Trap in Tijd. Hij is zowel naar het verleden als ver in de toekomst geweest.’
‘Maar ik heb hem nooit ontmoet. Hij stierf lang voor ik naar het Huis met de Raven kwam.’
Wiglaf klopt zacht met zijn vuist tegen de zijkant van Daves hoofd. ‘Is jouw hoofd van hout, jongen? Heb je wel iets gehoord van wat ik heb gezegd? Tijd is niet een ordelijke aaneenschakeling van uren en dagen, zoals jij altijd aannam. Je zult Horatio Ensuivre op een bepaald moment ontmoeten. Het is nog niet gebeurd langs jouw eigen tijdscontinuüm, maar wel langs dat van hem. Toen hij zijn reis naar het jaar 1304 maakte – toen ikzelf nog maar een jonge knaap van negenennegentig was – had hij jou al ontmoet en hij wist van de strijd die jij zou voeren tegen Isobel de Apostaat in begin van het derde millennium. Hij wist ook dat jij hier in 1522 zou aankomen – op de datum van vandaag – en hij vroeg mij jou op te wachten.’ Wiglaf grinnikt. ‘Hij wist dat je een beetje in de war zou zijn.’
‘In de war is nog te zacht uitgedrukt,’ zegt Dave die over zijn slapen wrijft. ‘Ik word hier helemaal gek van, Wiglaf.’
‘Concentreer je op het heden. Dat is alles wat je moet doen.’
‘Maar Cecile…’
Hij is niet in staat zijn zin af te maken, want hun aandacht wordt afgeleid door een luidruchtig geluid, beneden op straat. Een man schreeuwt en wijst naar de lucht. Een enorme demon komt in zicht – een aapachtig wezen met reptielenvleugels op zijn rug. Dave moet denken aan de gevleugelde apen van de Wizard of Oz.
‘Het ziet ernaar uit dat jouw diensten nodig zijn, beneden,’ zegt Wiglaf droog.
‘Superman komt te hulp,’ zegt Dave een beetje lusteloos. Hij knipt zijn vingers en hij staat buiten op straat. De vliegende aap hangt aan een raam op de tweede verdieping en een man gooit stenen naar hem.
‘Hij zal mijn kinderen meenemen!’ schreeuwt de man in paniek.
‘Hé, man, rustig aan,’ zegt Dave. ‘Ik kan dit wel aan.’
De demon draait en sist als hij Dave in de straat ziet. Hij springt naar Dave. Dave zet zich schrap voor de botsing.
Maar er komt geen botsing. De demon stopt midden in de lucht met een verbaasde blik op zijn afstotelijke gezicht. Iets heeft hem van achteren gegrepen. Dave kijkt toe hoe het beest plotseling aan zijn vleugels in het rond wordt geslingerd – door een meisje die precies op Cecile lijkt!
‘Naar je stinkende onderwereld!’ schreeuwt het meisje en met een zwaai van haar arm, smijt ze het wezen suizend door de lucht, over de daken van het dorp.
‘De Nachtvleugels zijn gekomen!’ schreeuwt de man in het raam. ‘De Nachtvleugels zijn gekomen om ons te redden!’
Het meisje glimlacht naar Dave. ‘Je moet snel zijn, mijn vriend. Je moet niet zo lang treuzelen. Dat geeft ze veel te veel mogelijkheden. Pak ze van achteren als ze er zich niet bewust van zijn.’
‘Cecile?’ stamelt hij.
‘Ik heet Gisele.’ Ze komt glimlachend op Dave af. Dave kan even geen woord uitbrengen, zo geschokt is hij door de gelijkenis. Ze is een exacte kopie van Cecile: rood haar, groene ogen, dezelfde brutale opgeheven kin. ‘Ik kom uit Zeeland en ik dien aan het hof van de graaf van Vlaanderen. Ik ben hier voor Witenagemot. En jij?’
Het is duidelijk dat ze hem herkent als een Nachtvleugelcollega.
‘Ik ben… Dave Martens,’ stamelt Dave.
‘Wat een vreemde naam. Is het Engels?’
Hij overweegt hoeveel hij zal vertellen en besluit voorzichtig te zijn. ‘Eh, ja. Ja, dat is het.’ Hij denkt na over haar accent. Het is anders dan het Oud-Engels dat Wiglaf spreekt. ‘Maar jij komt niet hiervandaan, of wel?’
‘Ik kom uit Vlaanderen. Mijn vader is Arnulf, mijn moeder Sybilla van Ghent en we stammen af uit de lijn van Wilhelm van Holland, de grote Nachtvleugelartiest.’ Ze glimlacht duidelijk trots op haar afkomst. ‘En van welke lijn stam jij af, Dave Martens?’
‘Eh, ik ben… nou, ik stam af van Sargon de Groote.’
Gisele trekt haar wenkbrauwen op. ‘Maar dat doen we allemaal. Wie is je vader?’
‘Ik weet het niet.’ Dave slikt. ‘Ik ben Nachtvleugel. Dat is alles wat ik weet.’
Ze kijkt hem verdwaasd aan. ‘Dat is een fascinerend verhaal. Je hebt helemaal geen idee wie je ouders zijn?’
‘Helemaal geen enkel idee.’ Dit is een nieuwe stem. Dave draait zich om. Het is Wiglaf. ‘De jongen valt op dit moment onder mijn bescherming, Gisele.’
‘Wiglaf!’ Het meisje rent op hem af en omhelst hem liefdevol. ‘Ik heb er zo naar uit gekeken jou weer te zien.’
‘Kennen jullie elkaar?’ vraagt Dave.
Gisele draait zich naar hem om. ‘Wiglaf was een paar jaar lang mijn docent toen ik naar de school in Zuidwest-Engeland ging. Heb jij niet op die school gezeten, Dave Martens? Ik dacht dat alle Nachtvleugelkinderen daar getraind werden.’
‘Niet deze jongeman, moet ik tot mijn spijt zeggen,’ vertelt Wiglaf. ‘Dave wist tot voor kort niets van zijn afkomst.’
‘Ja,’ geeft Dave toe. ‘Ik heb een hoop in te halen.’
Gisele lijkt in verwarring gebracht. ‘Maar je bent hier voor Witenagemot gekomen, net als mijn ouders en ik?’
Dave haalt zijn schouders op. ‘Dat heeft Wiglaf me verteld.’
‘Het is mijn eerste keer,’ zegt Gisele en ze knippert met haar wimpers en lacht een beetje naar hem. ‘Ik vind het wel leuk dat ik met iemand ben voor wie het ook de eerste keer is.’
Dave bloost. Flirt ze met hem? Ze lijkt zoveel op Cecile, dat hij zich zeker tot haar aangetrokken voelt. Het is vreemd: hij voelt zich een beetje schuldig en tegelijkertijd voelt het gewoon aan als hij naar haar teruglacht.
‘Mijn vader zegt dat er morgen een geheime bijeenkomst is, vóór de officiële ceremonie begint,’ vertelt Gisele aan Wiglaf.
‘Daar mag je niets over zeggen,’ zegt Wiglaf bestraffend. ‘Je mag helemaal niets hardop zeggen, want de heks heeft overal oren.’
Dave gaat dichter bij hen staan. ‘De geheime bijeenkomst. Die gaat over Isobel, toch?’
Wiglaf knikt. ‘De Nachtvleugels hebben besloten dat er iets gedaan moet worden. Er moet officieel vastgesteld worden dat ze een Afvallige is.
Gisele huivert. ‘Ik heb eerder over Afvalligen gehoord. Dus zij is diegene die de demon die ik versloeg, gestuurd heeft.’
‘Mevrouw Isobel heeft heel veel demonen vrijgelaten in dit land,’ legt Wiglaf uit. ‘Ze moet vernietigd worden.’
‘Maar hoe?’ vraagt Gisele.
‘Dat is aan de Nachtvleugels om dat te beslissen, niet aan mij.’ Wiglaf zucht. ‘Ik ben slechts een Wachter.’ Hij slaat zijn armen om de schouders van de twee jongeren. ‘Goed, breng ons naar je ouders, Gisele. Ik denk dat mijn jonge pupil het heel leuk zou vinden om hen te ontmoeten.’
En dat klopt. Tot Daves verbazing lijkt de moeder van Gisele precies op mevrouw Krandel – met dit verschil dat Sybilla van Ghent warm en uitnodigend is en hem een kop hete soep aanbiedt als hij voor het haardvuur zit. Op dit moment is Giseles vader niet aanwezig in hun suite in het Kelvedon Huis, dat ze gedurende de Witenagemot mochten huren van een Engelse Nachtvleugel.
Dave vraagt zich af of Arnulf op Ceciles vader lijkt. Natuurlijk heeft Dave geen vergelijking, want Peter Krandel heeft hij nooit gezien. Zelfs geen foto.
Maar als Giseles vader de kamer binnenkomt, is Dave geschokt.
Arnulf van Zeeland lijkt als twee druppels water op Rolf Montagne!
‘Dave Martens, dit is mijn vader,’ zegt Gisele.
Arnulf torent boven hem uit en kijkt naar beneden met Rolfs doordringende groene ogen. ‘Welkom, mijn jonge vriend. Wiglaf vertelde me dat jij je vader niet kent. Dat is spijtig en een toestand die je, naar ik hoop, kunt oplossen.’
‘Dat is wel mijn bedoeling,’ antwoordt Dave. ‘Ik ben vastbesloten de waarheid over wie ik ben te achterhalen.’
Het is griezelig om naar deze mensen te kijken. Dave zou kunnen zweren dat dit Rolf, Cecile en mevrouw Krandel waren die zich voor het een of andere gekostumeerd bal verkleed hebben. Maar de liefdevolle omhelzing tussen Arnulf en Sybilla, man en vrouw, overtuigt Dave ervan dat dit heel andere mensen zijn dan de twee vijanden uit de eenentwintigste eeuw. Toch kan Dave nu eventjes zien hoe Amanda Ensuivre-Krandel en Rolf Montagne ooit van elkaar gehouden hebben, een liefde die nu veranderd is in haat en wrok.
Nu veranderd is? Terwijl hij aan de lange houten tafel van zijn bier nipt, schiet het hem te binnen dat tijd niet langer is wat het was. Er is geen ‘nu’. De tegenwoordige tijd is 1522. Niet alleen moeten Rolf en mevrouw Krandel nog aan hun vete beginnen, ze moeten zelfs nog geboren worden.
Hun grootouders, hun overgrootouders – zelfs hun bet-bet-bet-betovergrootouders moeten nog geboren worden!
Maar hij moet wel een manier vinden om naar zijn eigen tijd terug te gaan. Stel je voor dat hij hier vastzit. Stel je voor dat dat al die tijd al Isobels plan was? Misschien wist ze dat ze hem hier zou verslaan en had ze hem, gewapend met die kennis, uit de eenentwintigste eeuw weggestuurd om hier zijn noodlot tegemoet te zien. Het begint allemaal ziekmakend duidelijk te worden.
‘Meer bier, mijn jonge vriend?’ vraagt Arnulf hem.
‘Graag,’ zegt Dave. Thuis is hij nog niet oud genoeg om bier te drinken. Maar hier in de zestiende eeuw is hij al een man. Veertienjarigen trouwen, hebben bezittingen en gaan naar de oorlog. Dat had hij in de lessen van meneer Weatherby geleerd – of, liever gezegd, dat zal hij leren over vierenhalve eeuw.
Hij kan een wrange grinnik tegen zichzelf niet helpen. Ik zal de eerste mens in de geschiedenis zijn die de data op zijn grafsteen omgekeerd heeft staan, denkt hij. Mijn geboortejaar zal later zijn dan het jaar waarin ik sterf.
‘Dave Martens,’ zegt Gisele en ze loopt om de tafel heen naar de plek waar Dave zit, ‘heb je zin om met mij een wandeling te maken? Het is volle maan.’
Hij is een beetje dronken van het bier. ‘Tuurlijk,’ zegt hij. Hij ziet dat Wiglaf naar hem glimlacht als hij opstaat om te vertrekken. Dan gaat de Wachter verder met het gesprek dat hij met Arnuf en Sybilla heeft, over de geheime Nachtvleugelbijeenkomst die de volgende dag gehouden wordt.
Het dorp is stil alsof het verlaten is. ‘Iedereen is bang,’ zegt Gisele. ‘Deze heks moet de controle hebben over een heel grote Poort.’
Dave kijkt haar aan. ‘Ben je wel eens in een Hellegat geweest?’
Haar ogen worden groot. ‘Nee, natuurlijk niet. Jij wel?’
‘Ja,’ zegt hij nonchalant. ‘Ik ben erin gegaan om een kind te redden. Het duurde niet zo heel erg lang.’
Gisele lijkt geschokt. ‘Je bent het Hellegat ingegaan om een geit te redden?’
Dave lacht. ‘Nee, een mensenkind. Een jongetje.’
Haar ogen dansen van verbazing. ‘En je bent er levend uitgekomen? O, Dave Martens, wat moedig van je.’
Hij glimlacht. Hij vindt het leuk om haar te imponeren, zeker nadat zij hem de eerste klap gaf door de demon eerder te verslaan dan hij.
‘Weet je,’ zegt hij, ‘het moet wel ontzettend fantastisch zijn om met Nachtvleugelouders op te groeien en naar een Nachtvleugelschool te gaan. Ik heb me mijn hele leven afgevraagd wat mijn Krachten waren, waarom ik dingen kon doen die andere kinderen niet konden.’
‘Dat moet wel heel moeilijk voor je geweest zijn, lijkt me.’ Gisele lacht naar hem en het maanlicht weerkaatst van haar gezicht. ‘Zeg eens, Dave Martens. Ben je verloofd?’
‘Verloofd? Je bedoelt of ik ga trouwen?’
Ze knikt.
‘Nou, waar ik vandaan kom, is veertien een beetje jong om aan dat soort dingen te denken. Maar ik heb wel een vriendin.’ Hij grinnikt. ‘Je doet me heel erg aan haar denken.’
Gisele lijkt zijn woorden te overwegen. ‘Ben je van plan om naar die plek waar je vandaan komt terug te gaan? Naar deze vriendin?’
Hij zucht. ‘Ik hoop het wel. Maar ik weet nog niet zeker hoe.’
Gisele neemt zijn hand in de hare. ‘Misschien ga je wel met mij mee. Het is een mooie tijd van het jaar. De tulpen groeien. Er zijn boten waarmee we door de grachten kunnen…’
Dave begint een beetje te blozen en probeert van onderwerp te veranderen. ‘En, wat heb je op de Nachtvleugelschool geleerd? Heb je geleerd over…?’
Maar zijn aandacht wordt getrokken door iets bewegends aan de overkant van de straat. Iets kleins dat zich in de schaduw schuilhoudt. Dan wordt het ding plotseling onthuld door een streepje maanlicht – of liever gezegd, de persoon.
Het is Bjorn Forkbeard.
‘Dave!’ schreeuwt Gisele. ‘Het is maar een gnoom!’
Maar hij is de kleine man de straat door gevolgd. Ondanks Daves geroep dat hij moet stoppen, loopt Bjorn verder, zich haastend door de schaduw.
Gisele haalt Dave in. ‘Wat wil je van hem?’
‘Ik ken hem,’ zegt Dave.
Op het eerste gezicht was Dave geneigd deze ontmoeting op te tellen bij weer een bijzondere gelijkenis. Uiteindelijk lijken alle anderen uit het Huis met de Raven een dubbelganger te hebben in deze tijd. Dus waarom Bjorn niet?
Tot het Dave te binnen schiet dat Bjorn in de eenentwintigste eeuw zeshondertweeënzestig jaar is. Dat betekent dat hij nu leeft, in 1522. De gnoom die Dave zag, was niet de dubbelganger van Bjorn, het was Bjorn zelf.
‘Ik heb redenen om aan te nemen dat hij verbonden is met Isobel,’ vertelt Dave. ‘Ik zag hem geesten oproepen en in een heksenketel roeren. Hij zweert met haar samen. Ik weet het.’
‘Dan zouden we het mijn ouders en de andere Nachtvleugels moeten vertellen,’ suggereert Gisele en ze trekt aan Daves wambuis om hem tegen te houden.
Hij buigt zich dicht naar haar over. ‘Wat is er? Jij kunt vliegende apen aan hun vleugels rondslingeren, maar je bent bang voor een kleine gnoom?’
Gisele puft. ‘Ik ben niet bang, Dave Martens.’
‘Kom dan mee.’
‘Dat doe ik.’
‘Goed.’
Ze zetten de achtervolging weer in. Dave vermoedt dat het feit dat hij Bjorn hier ziet, niet zomaar toevallig is: het was de bedoeling dat hij hem hier zou aantreffen en zijn relatie met Isobel zou ontdekken. In feite begint Dave te geloven dat het waarschijnlijk Bjorn was die Isobel naar het Huis met de Raven bracht, net zoals Simon ooit de Waanzinnige binnenbracht. Bjorn wil op dezelfde wanhopige manier als Simon Kracht hebben – het soort Kracht dat hij alleen maar kan krijgen door een Afvallige te helpen bij het openen van het Hellegat.
‘Hij ging daarin,’ zegt Gisele. ‘Die deur achter de herberg.’
Dave zag hem ook. Hij moet moeite doen om de zware eiken deur te openen, waar Bjorn zojuist moeiteloos doorheen ging. ‘Ze zijn sterk, die kleine mannen,’ zegt Dave. ‘Maar wij kunnen toveren. Gnooms niet. Ga eens naar achteren als je wilt.’
Hij wuift majestueus met zijn hand en wil met wilskracht de deur openen.
Het werkt niet. De Krachten werken alleen als je ze niet gebruikt om te imponeren, herinnert de Stem hem. Dave beseft dat hij nog steeds een beetje gekwetst is over het feit dat Gisele hem in verlegenheid bracht met het gevecht met de demon en hij hoopte dat hij haar een beetje kon imponeren met zijn eigen tovenarij.
‘Zal ik het proberen?’ vraagt ze.
‘Nee,’ gromt hij en het lukt hem de deur te openen op spierkracht. ‘Sommige dingen kun je beter doen zonder magie te gebruiken.’ De deur kraakt open en ze glippen de verduisterde kamer in.
‘Wat is het hier koud,’ zegt Gisele huiverend.
Dave probeert rond te kijken. ‘Ik wou dat ik een zaklantaarn had.’
‘Heb je licht nodig?’ vraagt Gisele. ‘Laat het er zijn.’
Ze knipt met haar vingers en plotseling zijn er honderden kaarsen in de kamer, die allemaal een flikkerend goud licht geven.
Dave kijkt haar aan. ‘Hoe komt het dat jij dat gewoon zo kunt? Mijn Krachten zijn niet half zo betrouwbaar.’
‘Je moet oefenen, Dave Martens. Nou, let op.’
In het kaarslicht zien ze alleen houten biervaten liggen. Dit was de enige deur naar de kamer, dus Bjorn kan er niet via een andere weg uitgegaan zijn.
‘Hij is doortrapt,’ zegt Dave. ‘Het zou me niet verbazen als hij zich in een van deze vaten heeft verstopt.’
‘Dan zou hij behoorlijk dronken te voorschijn komen als dat zo zou zijn,’ zegt Gisele.
Dave concentreert zich. Gisele mag dan wel gemakkelijk met haar vingers kunnen knippen en plotseling licht oproepen, maar je hebt meer nodig dan magische trucs om een Nachtvleugel te zijn. Dat is wat zijn vader vroeger sensitiviteit noemde. Je krijgt ideeën, gedachtes, impulsen. Ja, zegt de Stem. Kijk met je geest, gebruik niet alleen je ogen.
‘Daaronder,’ zegt Dave plotseling en hij wijst naar een paar omgevallen vaten. ‘Rol ze weg.’
Gisele gehoorzaamt. Op de aarden vloer achter de vaten komt een kleine houten valluik te voorschijn, met een bronzen ring eraan.
‘Een Poort,’ hijgt Gisele.
‘Maar ik voel geen hitte, geen druk,’ zegt Dave. ‘Het kan geen Hellegat zijn.’
‘Wat kan het dan zijn?’
‘Er is maar één manier om daarachter te komen,’ zegt Dave.
Hij steekt een paar vingers door de bronzen ring en trekt aan de deur. Ook nu is het weer erg zwaar. Hij durft niet nog een keer zijn Krachten te gebruiken, voor het geval het weer niet lukt en Gisele hem weer bijspringt. Samen lukt het hun om het luik omhoog te trekken en onder het luik komt een donker hol, een tunnel te voorschijn.
‘Is de gnoom daarin gegaan?’
‘Ja,’ zegt Dave en de Stem bevestigt het. ‘En ik moet erachteraan.’
‘Je gaat niet alleen.’
‘Gisele, ik weet niet wat er daar beneden is. Ik heb niets te verliezen. Ik kom hier niet vandaan. Ik hoor hier niet. Maar jij wel – je hebt ouders, vrienden, een heel leven hier.’
Ze verstijft. ‘Ik ben een tovenares van de Orde der Nachtvleugels.’
Dave kan een glimlach niet onderdrukken. ‘Ja, dat ben je.’ Ze is net als Cecile. Precies hetzelfde. En het doet Dave eraan denken dat, Krachten of niet, Cecile ook van de Nachtvleugeltak afstamt.
Hij gaat de tunnel in. De tunnel baant zich een weg door de aarde met een flauwe bocht, niet steil, maar ze gaan zeker naar beneden. Het eerste stuk is smal, maar het wordt steeds breder. Omdat ze Bjorn niet willen laten merken dat ze eraan komen, blijven ze in het donker.
‘Als dit geen Hellegat is,’ fluistert Gisele, ‘hoe werd het dan gemaakt? Wat kan er in hemelsnaam op zo’n manier door de aarde boren?’
‘Een gnoom. Kijk.’ Hij wijst op de ruwe oppervlakte van de zijkanten van de tunnel, die bedekt zijn met smalle richeltjes en dalletjes, zo groot als een vinger. ‘Heb je nooit de nagels van een gnoom gezien? Ze zijn harder dan steen. Met hun blote handen bouwen ze mijnen zoals deze, over heel Noord-Europa.’
Gisele huivert. ‘Ik krijg de oopala’s van gnooms,’ zegt ze.
‘De wat?’
Ze lacht. ‘De Stem in mijn hoofd zegt dat ik tegen jou “de rillingen” moet zeggen.’
Dave lacht spottend. ‘Moet je zien hoe goed we communiceren en we kennen elkaar nog niet eens een dag.’
Gisele wil iets terugzeggen, maar ze wordt afgeleid. ‘Daar!’ fluistert ze en ze wijst langs hem heen. ‘Verderop.’
Dave ziet een klein flikkerend licht. Het moet Bjorn zijn. De gnoom heeft gepauzeerd in een uitgeholde ruimte in de tunnel. Dave wacht tot ze niet meer dan een paar meter van hem verwijderd zijn voor hij roept.
‘Bjorn Forkbeard!’
Van schrik laat de gnoom zijn kandelaar bijna vallen, maar hij herstelt zich snel en draait zich om en houdt de vlam omhoog bij hun gezichten. In de gloed achter de vlam, staart hij hen met zijn kleine ogen angstig aan.
Dave beseft dat Bjorn hem niet kent. Natuurlijk niet – ze hebben elkaar nog niet ontmoet. Die dag komt pas over bijna vijfhonderd jaar. Maar het begint Dave duidelijk te worden dat de gnoom, op de noodlottige dag op de bevroren oprijlaan van het Huis met de Raven, precies weet wie Dave is – omdat ze elkaar hier in het verleden ontmoet hadden.
‘Wij zijn Nachtvleugels,’ zegt Dave tegen hem, ‘en we eisen dat u vertelt wat u aan het doen bent. Waarom stopte u niet toen ik u op straat riep?’
‘Nobele heer, adellijke dame, ik vraag vergiffenis. Maar ik werd zo opgeslokt door wat ik vanavond moest doen – jullie begrijpen dat natuurlijk wel.’
Dave kijkt naar Gisele en weer terug naar Bjorn. ‘Waar hebt u het over?’
Op dat moment horen ze een geluid. Een piepend geluid – het geluid van een vleermuis ergens verderop in de tunnel.
‘Nee!’ zegt Bjorn. ‘Ze komt eraan!’
‘Wie komt eraan?’ vraagt Dave.
Bjorns ogen zijn vervuld van angst. ‘De heks!’
‘Isobel?’
Bjorn knikt.
‘Dan zijn jullie met elkaar verbonden!’
‘Nee, goede heer. Natuurlijk niet. Ik heb instructies gekregen van de grote Clydog ap Gruffydd, om haar hier te ontmoeten. Dat weten jullie toch wel?’
‘Wie is Clydog ap Gruffydd?’ vraagt Dave fluisterend aan Gisele.
‘Een heel belangrijke Nachtvleugel, natuurlijk,’ antwoordt ze.
Hij gromt. ‘Hé, ik heb niet op die exclusieve Nachtvleugelacademie gezeten, weet je nog? De school waar ik op zit heeft geen tovenarij in het pakket.’
Bjorn staat zich op te vreten. ‘O, waarom zijn jullie gekomen? Als ze jullie ziet, is alles verloren.’
Dave draait zich naar Gisele. ‘Kun jij jezelf onzichtbaar maken?’
‘Natuurlijk. Dat is een van de eerste dingen die Wiglaf me geleerd heeft.’
‘Doe het dan.’
Op dat moment verdwijnen ze allebei uit het zicht.
En net op tijd ook: Bjorn draait zich angstig van hen af en kijkt terwijl de vleermuis uit de tunnel komt vliegen.
Dave kijkt ook, zijn ogen gefixeerd. De vleermuis verandert langzaam in een vrouw. Isobel de Apostaat, gekleed in een wervelende, groengouden cape.
Eindelijk ziet Dave haar in het gezicht. Haar donkere haar, haar donkere ogen, haar buitengewone schoonheid.
En hij ziet wat hij misschien al die tijd al wist, maar wat hij nooit kon toegeven.
Isobel is Morgana.