DE AFVALLIGE
‘Cecile!’
Het heeft geen zin. Hij probeert haar op te tillen, maar ze is koud en stijf. Van schrik deinst hij terug de vestibule in.
Hij struikelt bijna over het lichaam van D.J., dat in zijn eigen geronnen bloed ligt. Achter hem liggen Anna en Marcus. Hun lichamen zijn gebroken en in onnatuurlijke vormen gedraaid. Hij kijkt rond. De woonkamer en vestibule zijn vernield. Kandelaren zijn op de vloer kapot gevallen. Muren zijn opengespleten. Het glazen raampje van de grootvadersklok is gebarsten, de wijzers staan stil en wijzen voortaan even na negen uur aan.
‘Nee,’ huilt Dave. ‘Dit kan niet waar zijn! Pap! Waar ben je?’
Op dat moment springt er een afschuwelijk beest vanuit het niets op de trapleuning. Het is een verschrikkelijk aapachtig wezen, met een mondvol slagtanden en vurige gele ogen.
‘We zijn vrij,’ zegt de demon met een lage en krassende stem. ‘De poort is geopend en nu zijn we allemaal vrij!’
‘Terug!’ commandeert Dave. ‘Terug naar je Hellegat!’
Het beest lacht hem uit. ‘Je bent te laat! We hebben gewonnen!’
Een koor van andere demonen, die nu uit allerlei delen van het geruïneerde huis te voorschijn komen, lachen mee. Skeletten, slijmerige reptielachtige beesten en harige woestelingen met klauwen – ze komen allemaal bij elkaar om Dave uit te lachen. Het verschrikkelijke geluid echoot door de brokstukken van het grote huis.
‘Wie heeft dit gedaan?’ commandeert Dave. ‘Wie had de Kracht om die deur te openen?’
‘Jij, natuurlijk, grote,’ antwoorden de aapachtigen. ‘Jij bent de enige die die Kracht heeft!’
‘Niet! Dat heb ik niet! Ik zou nooit…’
‘Ja, Dave, jij bent de enige die de Kracht heeft om die deur te openen,’ zegt zijn vader.
Dave draait zich om. Zijn vader staat verdrietig in de deuropening.
‘Dat zou ik nooit doen! Pap, dat zou ik nooit doen…’
‘Maar je gaat het wel doen,’ zegt zijn vader. ‘Je doet het en je vrienden zullen sterven.’
‘Dit is een droom! De een of andere idiote hallucinatie!’
De demonen om hem heen schreeuwen en blèren weer als een bende wilde fietscrossers.
‘Haal die ring van mijn vinger!’ schreeuwt Dave. ‘Ik wil dat dit stopt!’
Maar wat hij ook probeert, hij krijgt geen beweging in de ring. Hij blijft achter met de beesten en staart naar het koude levenloze lichaam van Cecile.
‘Alsjeblieft, pap, maak dat dit niet waar is,’ smeekt hij, nog steeds in gevecht met de ring.
‘Alleen jij hebt die Kracht, Dave. Jij alleen.’
‘Sluit je bij ons aan,’ smeekt de demon. ‘Denk aan alle Kracht die je dan hebt. Anderen van jouw soort hebben zich bij ons aangesloten. Je zult niet alleen zijn.’
De wezens komen dichterbij. Glibberend, struikelend, hun gespleten poten en puntige staarten met zich meeslepend. Hun stank dringt Daves neus binnen en doet hem naar lucht happen.
‘Nooit!’ schreeuwt Dave. ‘Ik ben geen Afvallige en dat zal ik nooit zijn!’
Met die woorden schiet de ring van zijn vinger. Hij vliegt uit zijn handen en rolt over de vloer, waar hij in Ceciles bloedpoel terechtkomt.
‘Dave?’
Rolfs stem.
‘Dave, gaat het?’
‘Nee,’ zegt hij en hij kan zijn tranen niet bedwingen. Hij wankelt naar de bank, gaat zitten en slaat zijn handen voor zijn ogen. ‘Dit is te veel. Ik kan niet met dit alles omgaan.’
Rolf legt een hand op Daves schouder en bukt zich zodat hij met de jongen op gelijke ooghoogte is.
‘Wat heb je gezien, Dave?’
‘Mijn vader.’ Dave kijkt op en zoekt Rolfs ogen. ‘Ik zag mijn vader.’
‘Thaddeus?’
Dave knikt. ‘Het enige wat ik wilde was bij hem blijven. Maar dat was niet mogelijk. Hij liet me zien…’
Zijn stem blijft in zijn keel steken en hij kan niet verder vertellen.
Roxanne zit naast Dave op de bank. Ze pakt zijn hand om hem te troosten.
‘Ik zag het Huis met de Raven… het was helemaal verwoest,’ zegt Dave die zichzelf kalmeert. ‘Cecile was dood. Al mijn vrienden ook. De demonen zaten overal. Het huis was van hen.’
Rolf zegt niets.
‘Ik neem aan dat dat je blij zou maken, hè, Rolf?’ vraagt Dave en hij voelt zich steeds kwader worden. ‘Je zou niets liever willen dan dat het huis verwoest was en dat de familie ten val gebracht was.’
‘Nee, Dave. Ik wil niet dat er iets met Cecile of Alexander gebeurt. Dat weet je best.’
Dave vecht tegen het misselijkste gevoel dat hij ooit gehad heeft. Nog erger dan welke griep dan ook. Hij heeft het gevoel dat hij moet overgeven.
Roxanne raakt zijn hoofd aan. ‘Ik zal wat voor je halen,’ zegt ze en ze staat op en haast zich de trap op naar de keuken.
‘Je ziet er inderdaad een beetje groen uit,’ zegt Rolf.
‘Zo zou jij er ook uitzien als je Cecile in haar eigen bloed had zien liggen.’ Hij probeert op te staan, maar het lukt hem niet. ‘Ik moet terug naar het Huis met de Raven om te kijken of het goed met haar gaat.’
‘Rustig aan. Ik weet zeker dat het goed met haar gaat. Als Thaddeus je het visioen heeft laten zien, was dat niet om je bang te maken maar om je te waarschuwen. Wie weet wat er zou kunnen gebeuren als we niet alert zijn.’
‘Je hebt geen idee hoe erg het was,’ zegt Dave als Roxanne terugkomt. Ze geeft hem een glas gingerale. Hij drinkt het op. En hij voelt zich er inderdaad beter door. Hij bedankt haar en kijkt vervolgens weer naar Rolf.
‘Ik ben het probleem, zoals gewoonlijk. Ik ben degene die voorbeschikt is om de deur van de Poort te openen en de wezens uit hun Hellegat te bevrijden. Ik.’
‘Liet Thaddeus je dat zien? Dat jij dat zou doen?’
Dave knikt. ‘Ik moet weg uit Misery Point. Zo ver mogelijk bij het Huis met de Raven vandaan als ik kan.’
‘Rustig aan. Jij zou nooit uit jezelf die Poort openen. Als Thaddeus je dat visioen liet zien, dan was dat om je te waarschuwen dat iemand je zou proberen te dwingen – of je in de val zou laten lopen – zodat jij dat zou doen.’
‘Maar wie dan? Een van de demonen?’
‘Nee, dat denk ik niet. Je hebt bewezen dat je slimmer en sterker bent dan zij.’
‘Maar wie dan?’
Rolf is even stil. ‘Alleen een andere Nachtvleugel zou zo’n soort macht over jou kunnen hebben,’ zegt hij uiteindelijk. ‘Een Afvallige die jouw hulp nodig heeft – de hulp van de honderdste generatie na Sargon de Groote.’
‘Dan… denk je dan dat Antoine Ensuivre terugkomt?’
Rolf schudt zijn hoofd. ‘Het hoeft niet per se Antoine te zijn.’
‘Maar je zei Afvallige. Zo werd Antoine genoemd.’
‘Iedere Nachtvleugel die zijn Kracht voor slechte dingen gebruikt, wordt een Afvallige. In de loop van de geschiedenis zijn er heel wat geweest. Er is geen reden om aan te nemen dat er nu geen Afvalligen zijn.’
Dave voelt zich sterk genoeg om op te staan. Hij loopt door de kamer om naar de golven in de diepte te kijken. De zon gaat onder. Aan de horizon bliksemt het.
‘Als er ergens slechte Nachtvleugels zijn, kunnen we dan niet uitzoeken wie dat zijn?’ vraagt Dave. ‘Is er bijvoorbeeld geen register van alle Nachtvleugels of zo?’
Rolf glimlacht. ‘Wie weet. Maar denk eraan dat ik er niet helemaal in zit sinds de moord op mijn vader. Ik weet wel dat er iedere twintig jaar een bijeenkomst van de Nachtvleugels is. Dat heet de Witenagemot. Dat woord komt uit het Oud-Engels, waar ze meer dan duizend jaar geleden voor het eerst deze bijeenkomsten hadden. Mijn vader nam me een keer mee, toen ik nog klein was. Dat was in Madrid en alle Wachters zaten met eerbied te kijken toen de Nachtvleugels uit de hele wereld de grote zaal binnenkwamen, allemaal in hun officiële dracht.’
‘Waanzinnig,’ zegt Dave en hij staat zichzelf toe zich een beetje meer ontspannen te voelen.
‘O, dat was het zeker.’ Rolf loopt naar de jongen toe en samen kijken ze over zee. ‘Nachtvleugels uit heel Europa, China en Afrika. En natuurlijk Raymond Ensuivre, de vader van Amanda. Ik weet nog hoe schitterend hij eruitzag in zijn cape en met zijn medailles. Hoe trots mijn vader was dat hij Raymonds Wachter was.’
‘Daar wil ik ook naartoe, Rolf. Ik wil mensen ontmoeten die net zo zijn als ik. Andere Nachtvleugels.’
‘Dat zul je ook. Ik zal uitzoeken wanneer de volgende Witenagemot wordt gehouden en waar.’ Hij zucht. ‘Maar voorlopig heb ik geen idee welke Nachtvleugel op het slechte pad is terechtgekomen.’
‘Misschien is het geen levende Nachtvleugel,’ zegt Roxanne ineens. ‘Misschien is het er een uit het verleden.’
Rolf kijkt haar onderzoekend aan. ‘Zegt je intuïtie dat? Ziet het er helder uit?’
Ze fronst haar voorhoofd. ‘Niet helemaal. Maar het schoot door mijn hoofd. Ik kan het idee niet negeren.’
‘Als Roxanne dit soort gedachtes heeft, kun je maar beter luisteren,’ legt Rolf uit. ‘Ik denk dat het mogelijk is. Uiteindelijk stond Antoine Ensuivre ook op uit de dood.’
‘Dat zeg ik steeds,’ zegt Dave. ‘De Waanzinnige is nog niet klaar met ons. Ik weet het gewoon.’
Roxanne heeft een boek van de plank gepakt. ‘Ik voel dat je deze moet lezen, het is belangrijk,’ zegt ze en ze geeft het boek aan Dave.
Dave staart naar de kaft. Er staat in gouden letters:
DE GENEALOGIE VAN DE NACHTVLEUGELS
VAN HORATIO ENSUIVRE
‘Zijn dit de voorouders van Horatio?’ vraagt Dave.
‘Ja,’ zegt Rolf. ‘En het siert hem dat hij zowel de zwarte schapen uit zijn familie als de helden en legendarische figuren erin opgenomen heeft.’
‘Draag de ring van je vader als je het leest,’ zegt Roxanne. ‘Dat helpt je om alles te begrijpen.’
‘Nee, dat doe ik niet,’ zegt Dave. ‘Ik doe dat ding niet meer om.’
Roxanne heeft de ring van de vloer opgepakt. Dave kijkt naar de ring in haar hand. Er zit bloed op. Het bloed van Cecile.
‘Angst is de grootste zwakte van een Nachtvleugel, Dave,’ herinnert Rolf hem.
De jongen zucht. ‘Als dat betekent dat het me helpt om datgene te stoppen wat van plan is Cecile te vermoorden, dan doe ik het.’ Hij pakt de ring aan en schuift hem weer om zijn vinger. Zijn geest blijft helder als hij aan tafel gaat zitten en het boek voor hem openslaat.
‘Hulde aan Sargon! Sargon onze leider! Sargon de Groote!’
Doordat hij zijn vaders ring draagt, komen de woorden in Daves geest tot leven. Hij leest niet alleen over de Nachtvleugels – hij ziet ze ook.
Sargon heeft hij eerder gezien. Sargon, de man die dit alles begonnen was. Dave herkent hem als hij hem ziet staan, met zijn lange rode haar en baard, in zijn tuniek, met zijn sandalen en zijn zwaard in zijn schede. Dave leest dat Sargon bijna drieduizend jaar geleden in het land Hittitus is geboren, in Klein-Azië, wat nu Turkije is. Op Termessos, de machtige stad aan de bergachtige kust langs de Middellandse Zee, stichtte Sargon een magisch fort. Hij en zijn afstammelingen beschermden de stad generaties lang en Termessos was de enige plek in dat deel van de wereld dat niet door Alexander de Grote veroverd werd. Dave ziet Sargon nu met de bergen van het oude Termessos op de achtergrond en omringd door een groep mensen die hun gouden drinkbekers ter ere van hem opheffen. ‘Hulde aan Sargon!’
‘Het is een of andere ceremonie,’ vertelt Dave aan Rolf en Roxanne. ‘Ik zie hoe Sargon geëerd wordt. Hij glimlacht zelfs.’ Dave lacht. ‘Toen ik hem ontmoette was hij niet in zo’n goed humeur.’
In feite had Sargon Dave geprobeerd te testen – en Dave was maar gedeeltelijk door de test heen gekomen. Daves angst zat in de weg – angst, wat voor de demonen zoiets als anabole steroïde is en waardoor ze groter en sterker worden en moeilijker te verslaan zijn. Dat was toen Sargon hem ‘beginneling’ had genoemd. Toen irriteerde het Dave en het steekt hem nog steeds.
‘Ik hoop Sargon nog eens te ontmoeten,’ zegt Dave. ‘Dan kan ik hem vertellen hoe ik de Waanzinnige heb verslagen en…’
‘Lees verder, Dave,’ valt Rolf hem een beetje ongeduldig in de rede. ‘We zoeken de Afvalligen. Nachtvleugels die op het verkeerde pad terechtgekomen zijn. En dat is niet Sargon.’
Dave zucht en slaat de pagina om. Hij zal een keer terug moeten komen als hij meer tijd heeft. Met zijn vaders ring om door de geschiedenisverhalen van tovenaars bladerend, wordt hij getrakteerd op een paar fantastische visioenen. Op een pagina leest hij over Brutus, een Nachtvleugel die in de laatste eeuw voor Christus succes had. Dave kijkt op en ziet een beeld van een schip met een drakenkop en met Brutus in de mast, terwijl een zeebeest met groene schubben vanuit de golven naar hem brult. Dan ziet Dave Diana, die in de nacht opstijgt naar de buitenste stratosfeer van de aarde en door allerlei soorten lichtwezens gevolgd wordt. Als hij de bladzijde omslaat, valt Dave zowat van zijn stoel: een tovenaar, Vortigar, in harnas op een wit paard, omringd door een leger ridders, valt hem plotseling aan. Het lijkt wel of de virtuele realiteit op hol geslagen is.
Dave trekt zijn hoofd snel in als Vortigars zwaard naar hem uithaalt, tenminste, zo lijkt het. Maar het doorboort een andere ridder, die vervolgens van zijn paard valt en een demonisch gezicht achter de vizier wordt zichtbaar.
‘Gaaf,’ zegt Dave. ‘Vortigar leefde toch in de tijd van koning Arthur?’
‘Ja, Dave,’ zegt Rolf.
‘Kan ik niet nog heel even naar dit gevecht kijken?’
Rolf schudt glimlachend zijn hoofd. ‘Dat kan later nog wel.’
Dave gaat weer verder in het boek. Hij bladert door de volgende paar pagina’s. Daar is Brunhilde de Wijze aan het hof van Charlemagne; daar is Wilhelm in Oud-Holland die lesgeeft aan een klas Nachtvleugelschilders; en dan is daar de eerste Witenagemot, een verzameling Nachtvleugels, en Dave is verbaasd vanwege het beeldmateriaal: een kasteel omhuld in gouden lappen, de aanwezigen allemaal in majestueuze paarse gewaden. Tovenaars van alle leeftijden en klasse presenteren glimmende kristallen en prachtige juwelen. De vergadering wordt door een man met een witte baard, die Wiglaf heet, voor geopend verklaard. Dave denkt dat hij de man eerder heeft gezien. Maar hij kan hem niet helemaal thuisbrengen.
‘Ik vind alleen maar de goede mannen,’ zegt Dave tegen Rolf.
‘Lees maar door.’
Van de volgende pagina springt Erik Bloedbijl op hem af, met de bijl hoog boven zijn hoofd geheven.
‘Ho!’ schreeuwt Dave. ‘Misschien is dit een Afvallige.’
De bijl van de tovenaar druipt van het bloed als hij hem uit de ingewanden van de een of andere man trekt. Nu begrijpt Dave hoe Erik, die op een Vikinger lijkt, aan zijn naam komt.
‘Volgens mij heeft hij net iemand vermoord,’ zegt Dave. ‘Het moet een Afvallige zijn.’
‘Kijk eens van dichtbij,’ zegt Rolf.
Dat doet Dave. Hij tuurt zo goed als hij kan in het visioen om een glimp van Eriks slachtoffer op te vangen. Klauwen in plaats van handen – Dave beseft dat het een demon is die eruitziet als een mens. ‘Nee hoor,’ zegt hij zuchtend. ‘Ik denk dat Erik ook weer een van de goede mannen is.’
Maar op de volgende pagina wordt zijn visioen donkerder. De temperatuur in de kamer daalt tot bijna onder nul. ‘Isobel de Apostaat,’ leest Dave hardop met een lage stem. ‘Hier staat het. Ze is…’
Gelach. Het gelach van een vrouw.
De hele kamer wordt donker. Rolf en Roxanne kijken geschrokken om zich heen. Het gelach houdt aan.
‘Ik heb dat eerder gehoord,’ zegt Dave. ‘In de toren!’
‘Weet je het zeker, Dave?’
‘Zij is het,’ hijgt de jongen.
Plotseling wordt de kamer door vlammen verzwolgen. Dave kan Rolf en Roxanne niet meer zien. Het enige wat hij ziet, zijn dansende oranje vlammen. Dave deinst terug voor de hitte, maar hij blijft kijken om zoveel mogelijk te weten te komen. Hij ziet figuren in de vlammen: enorme vliegende demonen die boven een oud dorp zweven. Mensen vluchten angstig uit hun huizen, ze struikelen over de keien in de straten en wijzen naar de demonen.
De beesten duiken de huizen van de mensen in en komen weer te voorschijn met dozen en kisten en soms zelfs met kinderen in hun klauwen. Aan de architectuur ziet Dave dat het een dorp is uit de periode waarover hij op school geleerd heeft: Tudor Engeland. Maar in de leerstof stond nooit iets over Isobel de Apostaat, of over de demonen die zij op mensen losliet.
‘Isobel de Apostaat,’ leest Dave om zichzelf te kalmeren. ‘Zij werd geboren in 1494 en was het enige kind van Arthur Plantagenet, een nazaat van koning Hendrik IV. Haar schoonheid en magie werden legendarisch. Ze trouwde met een eenvoudig landheer, sir Thomas Apple, en vergiftigde haar echtgenoot nadat ze een zoon baarde. Ze opende een Hellegat, nam de leiding over de demonen en stuurde ze erop uit om het platteland te verwoesten, zodat de mensen van haar afhankelijk werden. En zo creëerde zij haar eigen trouwe leger. Isobels honger naar macht groeide. Ze zweerde samen met buitenlandse vijanden van Engeland en beloofde onnoemelijke rijkdom als zij haar wilden helpen om koning Hendrik VIII ten val te brengen en zichzelf op de troon te plaatsen.’
Isobels gelach echoot door de hele kamer, waardoor Dave moet stoppen met lezen. Dan vermant hij zich weer en leest verder.
‘In 1522 werd de Witenagemot in Engeland gehouden en een geheime vergadering van de Nachtvleugels besloot dat Isobel als een verraadster aan de koning uitgeleverd moest worden. Het waren vooral de vrouwelijke Nachtvleugels die haar bedwongen en haar in bedwang hielden met een gouden magische ketting. Isobel werd door het hof van de koning schuldig verklaard en als een heks verbrand, maar velen beweren dat zij als een feniks uit haar as herrees en haar toevlucht zocht in het Hellegat.’
Dave hoort weer het gelach van de slechte Nachtvleugeltovenares, maar hij kan haar nog steeds niet zien.
Waar is ze? Ik moet haar gezicht zien, denkt hij.
Uiteindelijk ziet hij een figuur in de vlammen. Een vrouw, vastgebonden op een brandstapel. Ze wordt levend verbrand en ze lacht terwijl de vlammen haar wegvreten. Haar huid wordt zwart en bladdert van haar gezicht. Dave ruikt haar brandende vlees. Erger nog, hij kan het proeven.
Hij slaat het boek met een klap dicht. De kamer wordt weer normaal.
‘Het was te veel,’ zegt hij. ‘Het was gewoon te walgelijk.’
‘Maar heb je genoeg gezien om er zeker van te zijn dat we met Isobel de Apostaat te maken hebben?’
Dave trekt een gezicht. ‘Je kunt beter zeggen dat ik genoeg gehóórd heb. Ik hoorde hetzelfde gelach als in de toren van het Huis met de Raven.’
‘Altijd die toren,’ merkt Rolf op. ‘Wat bewaart Amanda daar?’
‘Nu niks meer. Ik heb er al een tijdje geen licht meer gezien.’ Dave denkt ergens over na. ‘Maar ik zag wel dat Bjorn iemand uit de toren haalde. Hij ontkent het, maar ik weet zeker dat het een vrouw was. Zou zij het geweest kunnen zijn – Isobel?’
Rolf kijkt verbaasd. ‘Ik kan me niet voorstellen dat Isobel de Apostaat zich door iemand in haar kamer laat opsluiten, of gewoonweg met een gnoom meegaat die haar ergens anders naartoe brengt. Isobel was een van de meest gevreesde tovenaressen aller tijden. Ze heeft bijna koning Hendrik VIII van zijn troon verstoten. Zelfs de brandstapel was niet genoeg om haar slechtheid te stoppen. Er zijn sinds die tijd legendes dat haar geest is teruggekomen en dat ze nog steeds de macht over de wereld probeert te krijgen.’
Dave onderdrukt een rilling. ‘Dat klinkt als iemand anders die wij kennen. Antoine Ensuivre.’
Rolf kijkt hem serieus aan. ‘Weet je zeker dat het hetzelfde gelach was in de toren?’
‘Precies hetzelfde. En de Stem bevestigt het ook. Ik hoorde Isobel de Apostaat. Zij moet het al die tijd wel geweest zijn in de toren. Volgens mij heb ik haar horen huilen.’
Rolf loopt naar het raam en staart naar de zee onder hem. De golven worden woester en de bliksem aan de horizon wordt steeds heviger. Dan volgt een donderslag, die harder is dan ze verwacht hadden.
Het stormt altijd als ik hier ben, denkt Dave. Het lijkt wel of de elementen iedere keer worden opgepord als ik nieuwe waarheden over mijn Nachtvleugelverleden ontdek. Op een bepaalde manier vindt hij dat wel leuk.
‘Ik weet het niet, Dave,’ zegt Rolf. ‘Er moet iets met Isobel gebeurd zijn als ze toelaat dat Amanda haar gevangen houdt, maar ik kan me niet voorstellen wat dat zou kunnen zijn. Isobel is nu niet meer van vlees of bloed.’
Dave haalt zijn schouders op. ‘Misschien heeft de vader van mevrouw Krandel of Horatio Ensuivre ik weet niet hoe lang geleden de een of andere spreuk over haar uitgesproken.
‘Dat zou kunnen, maar…’
‘Nou, hoe dan ook, het is gelukt, ik weet zeker dat Isobel die demonen achter me aan stuurt en niet Antoine Ensuivre.’ Dave glimlacht. ‘Dat is in ieder geval een troostrijke gedachte.’
Roxanne, die tot dusver alleen maar had zitten luisteren, staat op en loopt naar Dave toe. Ze glimlacht naar hem en slaat haar armen over elkaar. ‘Ik neem aan dat je het idee hebt dat een vrouw onmogelijk zo’n schrikbarende tegenstander kan zijn als een man. Zelfs als ze een ‘ondode’ Nachtvleugeltovenares is.’
Hij bloost. ‘Nee, dat bedoelde ik niet.’ Hij wordt nog roder. ‘Echt. Het is gewoon…’
‘Isobel de Apostaat heeft vijf eeuwen voor op Antoine Ensuivre,’ zegt Roxanne. ‘Vijf eeuwen waarin ze haar Krachten heeft kunnen perfectioneren. Om haar kwaad te slijpen als een zwaard dat veel scherper is dan de Waanzinnige ooit zou kunnen bezitten.’
Dave slikt teleurgesteld. ‘Ja, je zult wel gelijk hebben.’
Rolf glimlacht. ‘Het punt is, Dave, dat we een groot probleem hebben. We hebben weer een afvallige Nachtvleugel die die Poort in de oostelijke vleugel probeert te openen. En het is duidelijk dat Isobel jou heeft uitgekozen om dat klusje voor haar te klaren.’
‘Waarom doet ze het zelf niet?’
‘Jij hebt de deur verzegeld. Jij bent de enige die hem kan openen.’
Dave rilt. ‘In het visioen van mijn vader ga ik dat ook doen.’
‘Zie dat maar als een waarschuwing. Wat we nu moeten doen is op de een of andere manier Isobel vinden en haar verslaan.’
‘En hoe gaan we dat doen?’
Rolf glimlacht wrang. ‘Ik heb geen idee.’
‘Geweldig.’
‘Je moet wel onthouden dat ik nooit de opleiding heb gekregen die ik als Wachter had moeten krijgen, vriendje. De Waanzinnige vermoordde mijn vader vóór ik wat leerde. Ik moet meer van deze boeken lezen. En iemand zien te vinden die meer weet dan ik.’
‘Heb je al andere Wachters kunnen vinden?’
Rolf schudt zijn hoofd. ‘Maar ik vermoed dat we een bron van informatie in de buurt hebben.’
‘Wie?’
‘Jullie nieuwe huismeester. De gnoom. Hij weet duidelijk een heleboel en ik durf te wedden dat hij een Wachter voor ons kan vinden.’
‘Ik weet het niet,’ zegt Dave. ‘Iedere keer dat ik hem begin te vertrouwen, is er iets waardoor ik terugdeins. Weet je nog dat ik hem met de vrouw uit de toren zag? Stel je voor dat dat Isobel was. Hij zou een verbond met haar kunnen hebben.’
Rolf zucht. ‘Zegt je Stem nog iets over hem?’
‘Nou, hij vertelde dat Bjorn een gnoom was en dat ik zijn manier van genezen kon vertrouwen. Maar niet dat ik hem zelf kon vertrouwen.’
‘En jij, Roxanne? Krijg jij wat door over Bjorn Forkbeard?’
‘Ik zal hem eerst moeten zien,’ zegt ze, ‘misschien dan.’
Ze zijn het erover eens dat het enige wat Dave nu kan doen, is terug naar het Huis met de Raven gaan en op zijn hoede blijven. Rolf belooft dat hij een paar antwoorden zal vinden en dat ze morgen verder praten.
Dave verontschuldigt zich nog een keer dat hij ze gestoord had en zegt tegen het koppel dat ze weer verder moeten gaan met wat ze aan het doen waren. Hij knipt met zijn vingers en verdwijnt.
Maar hij komt niet terecht in zijn kamer in het Huis met de Raven, zoals hij van plan was. In plaats daarvan komt Dave niet verder dan de begraafplaats op de punt van de klip, aan het uiterste eind van het Ensuivre landgoed.
Waarom ben ik hier terechtgekomen? Dave kijkt om zich heen. Het noodweer hangt nu boven zijn hoofd, maar het regent nog niet. Bliksemschichten schieten langs de donkere lucht en een scherpe koude wind slaat in zijn gezicht. Hij probeert zich door middel van wilskracht naar zijn kamer te transporteren, maar het lukt hem niet. Hij haat het als zijn Krachten niet werken. Hij sjokt door het hoge gras. De meeste sneeuw is gesmolten en de grond is veranderd in een vieze modderpoel. Een enorme donderslag schrikt hem op. Hij draait zich om, net op het moment dat de bliksem het graf van Antoine Ensuivre verlicht. De engel met de gebroken vleugel lijkt te gloeien. Dave nadert het gedenkteken. Hij heeft er een keer de geest van Emily Ensuivre gezien en zij leek Dave welwillend te zijn. Misschien kan zij hem helpen. Misschien kan zij hun helpen Isobel te vinden en te verslaan. Maar Emily was maar een gewone vrouw. Ze had geen Krachten toen ze leefde; waarom zou ze die, nu ze dood is, wel hebben? Toch heeft Dave het gevoel dat zij van belang is in het begrijpen van zijn verleden. Hier, een paar meter verderop, zag hij ooit de geest van een vrouw, die stond te huilen bij de steen met de naam ‘Clarissa’ erop. Hij vindt nu het graf en staart naar dat enige woord dat in het graniet gegraveerd is. Waarom zou Emily bij het graf van Clarissa Jansen huilen? Clarissa was het dienstmeisje met wie Rolf iets had en die verongelukte toen de auto over de rand van de klip stortte. Haar lichaam was hier nooit begraven; net als Emily werd Clarissa met de zee weggespoeld.
Er moet een verband zijn tussen Clarissa en Emily en Antoine, denkt Dave.
En een verband met mij. Waarom zou ik anders Emily’s geest zien huilen bij het graf van Clarissa?
Hij kijkt van Clarissa’s steen op naar de obelisk in het midden van de begraafplaats. De obelisk met alleen de naam ‘Dave’ erop. Niemand schijnt te weten wie daar begraven ligt. Dave weet zeker dat mevrouw Krandel liegt als ze zegt dat ze het niet weet. Dit is ook een sleutel naar zijn verleden. Maar wat betekent het? Hoe komt hij daarachter?
Dave zucht. Hij heeft nu geen tijd om over al deze dingen na te denken. Het mysterie van zijn verleden zal even moeten wachten, tot ze erachter zijn hoe ze Isobel de Apostaat kunnen verslaan.
Tenzij, denkt hij, dit alles met elkaar verweven is.
Het begint te regenen, eerst zacht en vervolgens harder. Dave rent de begraafplaats af en spettert over het modderige pad dat naar het huis loopt. Hij ziet het silhouet van het huis bijna niet tegen de donkere lucht. De ramen van de benedenverdieping zijn hier en daar verlicht. Maar de toren is donker, zoals hij al verwacht had.
Waar is Isobel? Zou mevrouw Krandel haar echt verstopt hebben? En hoe – met welk doel?
Voor de zoveelste keer schiet al zijn achterdocht jegens de bazin van het Huis met de Raven door zijn hoofd. Ze heeft toch geprobeerd me te vermoorden, denkt hij. Zij en Bjorn hebben toch geprobeerd me naar het verleden te sturen – een verleden dat hij nu herkent als Tudor Engeland, de tijd van Isobel de Apostaat. Ze wilden dat ik in haar macht kwam, zodat zij me kon dwingen het Hellegat te openen.
Maar waarom zou mevrouw Krandel dat willen? Dat is nou juist waar ze het meest bang voor is. Terwijl de regen hard op hem neerkomt, rent hij het pad op en wenste dat hij er iets zinnigs van kon maken. Waarom kan ik niet een gewoon leven hebben? Waarom moet het altijd zo gaan?
Als hij de oprijlaan nadert, ziet hij D.J.’s auto. De ruitenwissers gaan snel heen en weer in een vruchteloze poging de stortbui te verdrijven. Aan de bijrijderskant stapt iemand uit. Dave tuurt door de regen. Is het Cecile?
Op dat moment bliksemt het en Dave ziet dat het zeker niet Cecile is.
Het is Morgana.
‘Nogmaals hartstikke bedankt, D.J.,’ zegt ze. ‘Ik waardeer het zeer.’
‘Wanneer je maar wilt.’
Morgana haast zich het huis in.
D.J. wil wegrijden, maar Dave springt in het licht van de koplampen en gebaart dat D.J. moet stoppen.
‘Wat is er aan de hand?’ vraagt Dave.
D.J. draait zijn raampje een klein stukje naar beneden. ‘Hoe bedoel je, wat is er aan de hand?’
Dave trekt een gezicht. Door de regen hangt zijn haar glad langs zijn hoofd en in zijn ogen. ‘Ik bedoel, wat deed je met Morgana?’
‘Ze wilde een lift naar de stad.’
‘Maar waarom heb jij haar gebracht?’
‘Wat is er, Dave? Jaloers? Eerst neem je Cecile en nu wil je Morgana ook hebben?’
D.J. draait zijn raampje dicht en scheurt de oprijlaan af.
Dave is geschokt. Waar ging dat allemaal over? D.J. is zijn beste vriend. Ja, Dave weet dat D.J. ooit smoorverliefd was op Cecile, maar hij leek geaccepteerd te hebben dat Dave en Cecile nu met elkaar gingen. Tenminste, dat dacht Dave.
Maar Morgana? Ten eerste is ze zes jaar ouder dan D.J. – en ze is de verloofde van Edward Ensuivre!
Dave haast zich naar binnen en doet de deur dicht.
‘Kijk uit, jij, Dave Martens!’ zegt Cecile, die vanuit de salon de vestibule in komt.
‘Je ziet eruit als een verzopen kat.’
‘Bedankt voor het compliment,’ zegt hij, terwijl hij zijn jas uittrekt en hem aan de kapstok hangt. Hij rilt. ‘Zag je Morgana net binnenkomen?’
Cecile kijkt stuurs. ‘Ja, ik zag haar.’
‘Zei ze waar ze was geweest?’
‘Ik houd me niet met haar bezig.’ Cecile draait zich om en loopt de woonkamer weer in. ‘Ik geloof dat hoe minder we tegen elkaar zeggen, hoe beter het is. Anders ga ik tegen haar zeggen dat ik haar smerige plannetje om mijn oom op te lichten doorheb.’
Dave heeft weer het gevoel dat hij het voor Morgana moet opnemen, maar hij legt het naast zich neer. Laat Cecile maar haar kinderachtige gevoelens hebben. ‘Kijk,’ zegt hij, ‘ik ben gewoon nieuwsgierig omdat ze met D.J. mee was.’
Cecile draait zich snel naar hem om. ‘D.J.?’
‘Ja, ik zag hem haar net afzetten.’
Ceciles ogen rollen bijna uit hun kassen. ‘Wacht maar tot ik dat aan oom Edward heb verteld!’
‘Ik weet zeker dat het niets betekent, Cecile. D.J. zegt dat hij haar alleen maar een lift naar de stad gaf.’
‘Ze heeft geen lift naar de stad nodig! Ze heeft drie auto’s in de garage waaruit ze kan kiezen! En Bjorn had haar kunnen brengen! Of wat dacht je van haar verloofde? Als zij naar de stad wilde, waarom ging ze dan niet met oom Edward?’
Dave haalt zijn schouders op. ‘Hij is vaak naar de conservenfabriek van de Ensuivres om voor je moeder de boekhouding te doen. Misschien was hij er niet.’
‘Jij verdedigt haar altijd,’ snauwt Cecile.
‘Nou en, jij valt haar altijd aan.’
Ze schudt haar haar op de manier zoals ze altijd doet als ze boos is. ‘Nou, ik heb nog huiswerk. Welterusten, Dave.’
‘Cecile, wacht. Er zijn wat dingen waar ik met je over moet praten.’
‘Waarom vraag je Morgana niet?’ Met een ruk draait ze zich om en ze rent de trap op.
‘Tjonge,’ zegt Dave en hij ploft op de bank neer. Wat een onvolwassen kind, denkt hij. Ik wist niet dat Cecile zo kinderachtig kan zijn.
Waarom had ze zo’n diepgewortelde hekel aan Morgana? Nu hij erover nadenkt: dat had Anna ook. En mevrouw Krandel. Alle vrouwen leken Morgana te haten en alle jongens waren weg van haar. Behalve Alexander dan.
Dave kijkt omhoog in de sombere grijze ogen op het portret van Horatio Ensuivre, dat boven de schoorsteenmantel hangt.
Ik bedoel, denkt Dave als Morgana echt een samenzweerster was, een intrigant, een goudzoekster zoals Cecile denkt, dan zou ik het toch weten. Maar alles wat ik van haar zie is goed. Misschien mysterieus, maar goed. En mooi. God, Morgana is mooi.
‘Hallo, Dave.’
Hij schiet omhoog. Een hand op zijn schouder. Hij draait zich om.
Het is Morgana, in een roze angoratrui en een strakke, zwarte leren broek.
‘O, eh… hoi,’ stottert Dave.
‘Je haar is drijfnat. Zo vat je kou.’
Hij glimlacht en ze gaat naast hem zitten. ‘Ja, ik kreeg een plensbui over me heen.’
‘Wat een noodweer.’
Dave kijkt haar aan. ‘Ik zag dat D.J. je een lift gegeven had.’
‘Ja. Wat een lieve jongen. Ik kwam hem tegen toen hij hier vanmiddag was en ik vertelde dat ik hoopte op een rondleiding door het dorp. Edward heeft het zo druk. En D.J. bood aan me te brengen. Dat was heel aardig van hem.’
Dave glimlacht. Dus het was echt heel onschuldig. Tenminste, vanuit Morgana’s standpunt.
‘Nou,’ zegt hij. ‘Volgens mij is D.J. verliefd op je.’
Ze bloost. ‘O, jee. Denk je?’
‘Hij is ongevaarlijk, maak je geen zorgen.’
Morgana glimlacht. ‘O, hij is heel aardig. Maar niet half zo slim als jij. Dat kan ik weten.’
Nu begint Dave te blozen.
‘Echt,’ zegt ze. ‘Ik ben er zo van onder de indruk dat je naar dit gekkenhuis kwam en zelf je eigen weg hebt gevonden. Na al die onaangename dingen die je hebt moeten overwinnen.’ Ze slaat haar armen om zichzelf heen en rilt. ‘Ik kan me niet voorstellen dat Amanda een grote steun voor je was.’
Dave haalt zijn schouders op. ‘Ik deed het wel goed, geloof ik.’
‘Geloof je? Dave, als het mij was overkomen, met niemand om erover te praten, dan had ik de eerste bus genomen.’ Ze kijkt hem aan en haar lippen trillen. ‘Al die afschuwelijke verhalen die Edward me verteld heeft, kan ik nog steeds niet helemaal geloven. Hij heeft me maar een klein beetje verteld. Dat is alles wat ik moest weten, zei hij. Maar het was genoeg om me doodsbang te maken. Ik voel me zo verward en bang.’
Ze begint te huilen.
‘O, hé,’ zegt Dave en hij buigt zich naar haar toe en slaat een arm om haar schouder. ‘Het is goed.’
Maar hij is niet helemaal eerlijk tegen haar. Het is helemaal niet goed – niet met weer een Afvallige die de Poort probeert te openen en de demonen probeert te bevrijden. Als Edward echt van haar houdt, zou hij Morgana uit dit huis weghalen. Nu. Alle anderen die hier zijn hebben in ieder geval tovenaarsbloed, dat is hun erfenis, de nalatenschap waarmee zij moeten strijden, voor goed en voor slecht. Morgana, daarentegen, is een volkomen onschuldige, die zonder waarschuwing dit horrorhuis in kwam. Ze kijkt Dave onderzoekend aan. ‘Hoe kan wat Edward me vertelt waar zijn? Over die deur die naar de hel leidt?’
‘Het enige wat ik weet, is dat het waar is,’ antwoordt Dave. ‘En het is hier gevaarlijk.’
Morgana veegt haar ogen droog. ‘Edward heeft me een paar boeken over die Nachtvleugeltovenaars laten zien. Hij zegt dat ik daarvan af moet weten als ik met hem ga trouwen. Maar dat is alles wat hij me wil vertellen. Ik ben nu zo onzeker en ik heb zo veel vragen en ik ben zo bang.’
‘Kijk,’ zegt Dave. ‘Ik weet dat het me niets aangaat, maar als je twijfels hebt over dit huwelijk, dan zou je daarnaar moeten luisteren.’
Ze kijkt hem met haar zachtbruine ogen aan. ‘Je bent wijs voor je leeftijd, Dave Martens,’ zegt ze met een zware vriendelijke stem en met de rug van haar hand aait ze over zijn gezicht.
Hij voelt zijn wang branden van verlegenheid.
Morgana glimlacht. ‘Als ik hier zo met jou zit, voel ik geen angst. Helemaal niet. Hoe komt dat, Dave?’
Hij wil haar kussen. Hij wil haar zo graag kussen, maar hij weet dat hij het niet kan. Dat hij het niet mag. Dat hij het niet moet doen.
Hij worstelt om zijn stem terug te vinden. ‘Ik kan het je niet beloven, Morgana,’ zegt hij. ‘Maar ik zal mijn best doen je tegen wat dan ook in dit huis te beschermen.’
Ze kijkt of ze weer gaat huilen. ‘O, Dave. Ik geloof dat je dat zult doen.’ Ze buigt zich voorover en kust hem snel op zijn lippen. ‘Dank je, Dave. Dank je voor het luisteren.’
Dan staat ze op en loopt de kamer uit en Dave blijft heet en blozend achter, met ieder vezeltje van zijn wezen gespannen. Hij rent naar boven om de koudste douche te nemen die hij ooit heeft gehad.
Hij staat zijn haar af te drogen als hij het gekras in zijn kast hoort.
Dat schorpioenbeest, bedenkt hij zich.
Hij trekt een sportbroek en shirt aan. Misschien kan ik iets van het beest leren. Ik heb het nu in mijn macht. Ik kan het net zo goed uittesten.
Het is weerzinwekkend. Hij trekt het beest uit zijn waszak en houdt het van zijn gezicht af. Het beest stinkt naar rottende eieren. De zwarte staart siddert.
‘Zo, waar is ze?’ vraagt Dave aan de demon. ‘Waar is Isobel de Apostaat? Zij heeft je hiernaartoe gestuurd. Jij moet weten waar ze is.’
Maar het beest is stom, een van de lagere levensvormen uit het Hellegat. Het doet niet meer dan kronkelen in Daves hand.
‘Heb je überhaupt hersenen?’ vraagt Dave.
Hij bekijkt het beest. Hij ontdekt de piepkleine ogen en kijkt erin. Dan ziet hij iets, een klein licht vlekje dat groter wordt terwijl Dave erin staart.
‘Ja,’ zegt hij begrijpend. ‘Ik kan je ogen gebruiken om haar te zien.’
Hij begint een visioen te zien. Honderden schorpioendemonen krioelen over een vloer. Dave probeert zich terug te trekken om een groter uitzicht te krijgen op de locatie, maar het lukt hem niet. Hij kijkt in de ogen van de schorpioen en via soortgelijke ogen kijkt hij weer in een andere ruimte. Hij moet genoegen nemen met een laag en onduidelijk uitzicht. Het is net of een van dit soort beesten een cameraatje op zijn kop heeft en Dave naar een videoscherm kijkt. Zijn beeld gaat mee met het zicht van het beest, dat over zijn stinkende broeders kruipt naar een kleine plek op de vloer.
Dave herkent het tapijt. Het is het oosterse tapijt in de oostelijke vleugel.
Daar zijn de schorpioendemonen, denkt hij. In de oostelijke vleugel.
En dan moet Isobel daar ook zijn.
Ja, hij weet het zeker: daar is de deur naar de binnenkamer. De deur is open en de schorpioen gaat snel naar binnen. Dave herkent de vloer van de kamer. Die zou hij nooit vergeten, niet nadat hij daar maanden geleden opgesloten zat, in de overtuiging dat hij dood zou gaan. Hij voelt de hittevlaag in zijn gezicht. Hij kijkt zo goed als hij kan omhoog, terwijl de schorpioen zich naar een andere deur haast.
Een metalen deur. De Poort naar de wereld van de demonen.
Het Hellegat.
Dan gaat het beeld van Daves visioen plotseling omhoog. De schorpioen wordt door iemand opgetild, die het beest vervolgens in de ogen aanstaart en op die manier direct naar Dave kijkt.
Hij hapt naar lucht.
Ze staan oog in oog. Hij en Isobel de Apostaat. Hij voelt het kwaad uit haar ogen trillen. Ze begint te lachen.
Ze is hier, in dit huis, beseft Dave. Precies bij de opening naar het Hellegat in de oostelijke vleugel!