23
JOANNA
2 maart
‘Ik ga naar Melbourne vandaag,’ kondigde Joanna tijdens het ontbijt aan, ‘om te winkelen. Je hebt gelijk. Ik moet terug naar de echte wereld.’
Alistair glimlachte. Ze kon haast niet geloven dat die glimlach van hem er ooit voor had gezorgd dat ze in een café, in het zicht van iedereen, zijn hand had gepakt en die in haar kruis had gelegd.
‘Ik breng je wel. Ik ben van plan om deze keer echt met Phil af te spreken en bij te praten.’
Ja hoor, zal wel, dacht ze, niet geïnteresseerd genoeg om te kijken of hij zijn vreemdgaan-gezicht trok.
Ze zetten allebei een pet en een zonnebril op, maar er was niemand voor wie ze zich hoefden te vermommen.
Joanna voelde zich misselijk naast hem in de auto. Ze deed haar ogen dicht en herinnerde zichzelf aan het plan.
Twintig minuten na hun vertrek drong het tot haar door dat ze over dezelfde weg reden als toen. ‘Alistair, alsjeblieft, neem een andere weg.’
‘Ik vrees dat er geen andere weg is.’
Joanna wilde het portier opengooien en uit de auto springen. Maar ze deed het niet, ze had dingen te doen. En misschien was het belangrijk om te zien waar het allemaal was gebeurd, om zichzelf aan die eerste leugen van déze puinhoop te herinneren. Ze hoorde deze weg te verwelkomen, de waarheid en de consequenties van haar daden onder ogen te zien. Ze deed haar ogen open.
Een kruis.
Links een paar heuvels. ‘Dat zijn de You Yangs.’ Alistair had gezien waar ze naar keek.
Een vrachtwagen.
Een groot metalen bord: AVALON AIRPORT.
En na een tijdje, rechts, de plek waar ze ontdekt had dat haar zoontje dood was: Nothing Field.
Of was Nothing Field dáár?
Er waren een heleboel Nothing Fields langs deze weg.
In de verte kon ze stukken zwartgeblakerde aarde zien, littekens van de brand die haar niet had willen doden.
Het kostte blijkbaar een uur om de West Gate Bridge te bereiken. Alistair had net zo goed kunnen zeggen dat het drie uur was. Of tien minuten. Voor Joanna was die reis een zwart gat.
Alistair zette haar in het noorden van Melbourne af bij een tramhalte.
‘Twee uur weer hier?’ zei hij terwijl hij haar een afscheidskus gaf.
‘Goed.’
‘Hé, koop wat lingerie om jezelf een beetje op te vrolijken! Dan heb ik daarna een verrassing voor je.’ En hij reed weg.
Iedereen bij de tramhalte keek naar haar. Eerst dacht ze dat ze haar jurk misschien per ongeluk in haar onderbroek had gestopt of iets dergelijks, maar toen herinnerde ze zich dat ze ‘beroemd’ was en trok ze de pet verder over haar ogen. Dat hielp niet. Ze werd nog steeds herkend. De meeste mensen keken weg als ze hen op staren betrapte, maar van een van de wachtenden kreeg ze een meelevend knikje en iemand anders raakte haar schouder even aan en zei iets over Jezus.
Toen lijn 19 eindelijk arriveerde, liep ze met neergeslagen ogen door de tram naar achteren. Daar ging ze zitten. Ze hield haar gezicht strak naar het raam gekeerd om te voorkomen dat iemand een praatje met haar begon. De tram rammelde door de groene universiteitswijk Parkville. Die naam deed een belletje rinkelen. O ja, daar woonde de oude dame die in het vliegtuig achter haar had gezeten. Na de universiteitswijk werd Melbourne minder groen. Druk verkeer, rijen goedkope eettentjes waar je falafel of iets dergelijks kon krijgen, cafés en af en toe een wapenwinkel. Daarna een allegaartje van victoriaanse huisjes die steeds wat verder uit elkaar stonden en wat groter werden.
Toen de tram bij haar halte stopte, moest ze weer langs alle overgebleven passagiers. Tot haar ontsteltenis zag ze alleen maar medelijdende blikken. Zodra ze was uitgestapt zette ze het op een drafje. Ze had de route gedownload op haar telefoon en wist welke kant ze op moest. Alexandra woonde drie straten verderop.
Toen ze het bordje PORTVILLE STREET zag, bleef ze staan om op adem
te komen. In deze straat woonde ze, Alexandra. Nog even en ze zou
tegenover haar staan, met haar praten, voor het eerst. Behalve het
telefoontje van de avond ervoor had ze geen enkel contact met
Alexandra gehad. Ze had wel een e-mail geschreven. De zeventiende
versie ervan was:
Alexandra,
Het spijt me vreselijk dat ik je heb bedrogen en verdriet heb gedaan. Ik schaam me en zal het mezelf nooit vergeven.
Joanna
Ze had hem niet verzonden. De woorden waren pathetisch en betekenisloos. De zestien eerdere versies waren nog erger. Wat kon ze zeggen dat niet klonk als zelfingenomen genoegzaam gelul? Dat ze het een maand lang niet had geweten? Dat ze wist dat ze niet gelukkig met elkaar waren geweest? Dat ze negen maanden lang haar best had gedaan niet in Alexandra’s bed terecht te komen? Dat ze nooit eerder had gelogen, nooit eerder de andere vrouw was geweest, zichzelf nooit eerder had gehaat? Nee, er was niets wat ze kon schrijven dat haar spijtbetuiging echt gemeend kon maken, niets wat haar slechtheid kon verzachten.
De huizen waren bijna allemaal van hout en telkens anders van kleur, vorm en grootte. Dat van Alexandra was het vierde van links, een crèmekleurige bungalow met blauwe details in Californië-stijl, een wit spijltjeshek ervoor en een wat sjofele oprit. Het huis oogde gelukkig: prettig en comfortabel.
Joanna deed haar pet en zonnebril af en stopte die in haar tas. Ze zette zich schrap, liep het pad op, de kleine veranda over, langs de glas-in-loodramen, en belde aan. Ze hoorde dat de muziek werd uitgezet, voetstappen, de deur zwaaide open... en daar stond ze, in een driekwart lycra hardloopbroekje, een mouwloos truitje en sportschoenen. Ze was slank, getraind en onopgemaakt. Met ‘rondere vormen’ had Alistair dus gewoon ‘grotere borsten’ bedoeld. Ze had op z’n minst een cup C en haar borsten waren stevig en perfect. Ze zag er jonger uit dan Joanna op dat moment, hoewel ze twaalf jaar ouder was. Joanna had spiegels vermeden, maar als ze toch per ongeluk een glimp van zichzelf opving zag ze een afgetobd en broodmager wrak met donkere wallen onder rooddoorlopen ogen. Ze kon haar ribben tellen tegenwoordig. Haar heupen staken als ellebogen naar buiten. Alexandra was daarentegen een fris ogende, goed geproportioneerde vrouw zonder wallen en met verzorgd haar. Ze glimlachte niet en probeerde haar ook niet te omhelzen. ‘Kom binnen.’
Het was waarschijnlijk de meest zenuwslopende ontmoeting waar ze ooit tegen op had gezien. Zo’n beetje als naar de directeur van de school moeten omdat je hebt gespiekt tijdens een examen of voor een jury staan omdat je bent beschuldigd van een koelbloedige moord. Nee, die twee dingen bij elkaar opgeteld en met duizend vermenigvuldigd. Zo schuldig, klein en bang voelde Joanna zich.
Binnen hing dezelfde sfeer als de indruk die het huis aan de buitenkant maakte: pretentieloos, comfortabel en modern. Een lange brede gang met een kaalgeschuurde houten vloer, witte muren vol ingelijste foto’s. Terwijl ze achter Alexandra aan liep viel haar oog op sommige ervan: Chloe op een fietsje, op het strand met haar moeder, met Alistair op de Tower Bridge. Joanna schrok toen ze de foto van Alistair zag. Weer een Alistair in zijn eigen context. Deze vond ze sympathieker dan de Alistair in de slaapkamer uit zijn jeugd.
Ze vroeg zich af wat ze voelde en probeerde het te benoemen op de manier zoals ze van Anne Docherty had geleerd. Emotionele intelligentie wordt het genoemd als je je emoties kunt benoemen. En dat is de enige manier om ermee om te kunnen gaan. Het was jaloezie wat ze voelde, maar ze begreep niet waarom. Of beter: ze kon er verwarrend veel redenen voor bedenken.
Misschien was het omdat Alexandra er beter uitzag dan zij en een strakker lijf had. Zelfs toen Joanna gelukkig was, vóór de affaire, was ze een klasse lager dan de prachtige vrouw die voor haar uit door de gang liep. Het moesten de nieuwheid en het feit dat ze veel jonger was zijn geweest waardoor Joanna in Alistairs ogen was omhooggevallen naar een klasse boven Alexandra.
Misschien was het omdat Alexandra slimmer was. Afgestudeerd in de rechten; haar afstudeerfoto hing nu vlak naast haar aan de muur. Joanna was ‘maar’ onderwijzeres. Op feestjes kibbelde ze altijd over dat ‘maar’. (Onderwijzers worden ondergewaardeerd/Onderwijzers worden onderbetaald/Onderwijzers doen het belangrijkste werk ter wereld.) Ze moest bekennen dat de enige reden dat ze voor de klas stond was omdat ze nooit verder kwam dan twee pagina’s als ze probeerde haar Grote Schotse Roman te schrijven. Twee verschrikkelijke pagina’s.
Ze was misschien jaloers omdat Alexandra schuldvrij was, niemand had bedrogen en geen baby had vermoord.
Of omdat ze haar baby nog had en dat het een gelukkig kind was, het kleine meisje op de foto’s, dat lachte, groeide, leefde.
Of omdat Alistair, uiteindelijk, niet méér van Joanna bleek te houden. Ze was niet specialer voor hem. Minder speciaal zelfs.
De achterkant van het huis, waar de keuken, de eetkamer en de woonkamer lagen, was helemaal gerenoveerd en had openslaande glazen deuren naar het terras met daarop een barbecue en tuinmeubelen en een grasveldje met een grote ronde trampoline.
Er was een volière met kleurige, kwetterende grasparkieten net buiten de achterdeur, er stond een hamsterkooi in de hoek van de zitkamer en er lagen twee katten op de vensterbank te spinnen. O ja, Chloe was dol op dieren.
‘Ik had verse koffie voor je gezet.’ Alexandra trok een keukenstoel onder de tafel uit en gebaarde dat Joanna daar moest gaan zitten. Toen liep ze naar de andere kant van de tafel en leunde met haar heupen tegen het aanrecht. ‘Maar die heb ik weer weggegooid.’
Joanna schoot bijna in de lach. Ze glimlachte.
‘Ik heb me vaak een voorstelling van deze situatie gemaakt.’ Alexandra vulde twee glazen met kraanwater en zette die op de tafel. ‘Meestal bloed je nu al behoorlijk.’
Joanna trok het glas naar zich toe en keek Alexandra aan. ‘Dat had ik best graag gewild.’
De koelkast hing vol herinneringen aan schooldingen en vrolijke foto’s.
Alexandra deed haar best om niet zenuwachtig en gejaagd over te komen, maar hield het niet vol en begon de ontbijtspullen in de vaatwasser te zetten. Joanna wist dat het waar was wat ze altijd had vermoed: hier woonde geen verwaarloosd kind.
Alexandra stopte een blokje in de vaatwasser, deed hem dicht, sloeg haar armen over elkaar, haalde ze weer van elkaar, nam een grote slok water. ‘Ik vind het heel erg van Noah. Ik kan me niet voorstellen hoe je je moet voelen.’ Ze vermeed nog steeds oogcontact.
Joanna had niet bedacht wat ze wilde gaan zeggen, maar dat maakte niks uit. Ze voelde zich niet ongemakkelijk vanwege Alexandra. Eerder het tegenovergestelde. Vreemd, ze had zich lang niet zo rustig gevoeld. Misschien omdat er nu eindelijk een einde kwam aan alle leugens. Ze dacht terug aan de dag nadat Alistair en zij waren betrapt. Ze had niet kunnen ophouden met glimlachen. Het was geen glimlach van geluk geweest, maar van bevrijding. Ze hoefde niet meer te liegen. ‘Heb je Anna Karenina ooit gelezen?’ hoorde Joanna zichzelf vragen.
‘Ik heb de film gezien. Niet die met Keira Knightly.’
‘Met Sophie Marceau?’
‘Is dat die Française?’
‘Ja. Dat is de beste versie, maar het boek, mijn god, als tiener was ik erdoor geobsedeerd. Ik las het ieder jaar weer en later verveelde ik mijn studenten ermee dood. Vóór Alistair. Sinds ik hem ken, kan ik het niet eens meer zíén. Destijds vroeg ik me niet af waarom, maar nu weet ik dat het is vanwege het thema van het boek: “Je kunt geen geluk bouwen op de pijn van iemand anders.”’
Alexandra zette de ketel op en lepelde verse koffie in het filter, een teken dat Joanna door kon gaan.
‘Alistair begrijpt niets van het boek. Hij zegt: “Wat voor een vrouw gooit zichzelf nou voor de trein om niks?”’
‘Het is niet het boek dat Alistair niet begrijpt.’
Er ging een huivering door Joanna heen bij die opmerking. Had ze maar met deze vrouw gepraat zodra ze over haar bestaan had gehoord. Voor het eerst in vier jaar voelde ze zich geestelijk gezond. ‘Je bent niet krankzinnig en je bent geen alcoholist,’ zei Joanna.
‘O, dat weet ik niet zo zeker.’
‘Je bent een goede moeder.’
‘Dat is ook maar de vraag.’
‘Hoe was Alistair als vader?’
‘Het idee beviel hem.’
‘Maar je vond dat Chloe zonder hem beter af was?’
‘Ik vond dat ze mij en haar opa en oma harder nodig had.’
Joanna verstijfde bij de gedachte aan haar eigen vader. De ene avond stopte hij haar nog in, de volgende was hij verdwenen.
‘Hij heeft me een maand lang niets over je verteld. En toen was het te laat om... Het is geen excuus.’
Alexandra stopte geschrokken met watergieten op de koffie. Ze keek Joanna voor het eerst aan. ‘Dat wist ik niet.’ Ze zweeg. ‘Het is een excuus. Een excuus met een houdbaarheidsdatum van vier weken.’
Joanna knikte langzaam. Alexandra was humoristisch, slim en wijs. In andere omstandigheden zou ze vriendinnen met haar willen zijn. Ze wist dat dat nooit zou gebeuren, maar ze wilde dat Alexandra haar mocht, of tenminste een connectie voelde. ‘Vóór hem loog ik nooit. Nu doe ik niet anders,’ zei Joanna.
Alexandra zette mokken en melk op tafel.
‘Jij bent het niet, maar ík ben zeker helemaal gestoord,’ vervolgde Joanna, niet gehinderd door het feit dat ze geen reactie kreeg. ‘Ik kan nooit een besluit nemen. De ene seconde is het dit en de volgende dat... Vannacht heb ik mijn therapeute in Glasgow gebeld. Waarschijnlijk loopt ze nu te bedenken hoe ze me vandaag kan laten opnemen. Ik vertelde haar dat ik gevangenzat in een dramadriehoek.’
Alexandra trok haar wenkbrauwen op en schonk de koffie in. ‘Melk?’
Joanna knikte. ‘Als Alistair in de buurt is kan ik die driehoek letterlijk zíén.’
‘Slachtoffer, redder, aanklager,’ zei Alexandra.
‘Je kent het?’
Alexandra kwam op de stoel naast Joanna zitten. Ze nam een slokje koffie en zweeg even. ‘Als je hier bent om te zeggen dat het je spijt, hoef en wil ik dat niet horen. Het gaat goed met me.’
Joanna wist dat dat niet gelogen was. Alles aan haar, alles aan dit huis, zei dat het goed met haar ging.
‘Het is zwak uitgedrukt dat ik er spijt van heb, maar het is wel zo,’ zei Joanna. ‘En als ik eerlijk ben, spijt het me nog het meest voor mezelf. Maar daarom ben ik niet hier.’
‘Waarom dan wel?’
‘Een paar dingen. Voordat ik iets doe, wilde ik checken hoe het hier is... voor Chloe. Bij jou.’ Joanna wist dat wat ze zei helemaal verkeerd overkwam: ongepast, irritant. Ze kromp ineen terwijl de woorden uit haar mond kwamen.
Alexandra stond op. Als er even iets gemeenschappelijks was geweest, dan was daar nu een abrupt einde aan gekomen. ‘Waarom laat je dat niet gewoon over aan de maatschappelijk werkers? Hè?’
‘Daar gáát het juist om. Ik wil die hoorzitting niet. Nu ik hier ben weet ik zeker dat ik Chloe niet van jou wil afnemen.’
Alexandra liep terug naar de andere kant van de tafel. ‘Hij zet het niet door. Heeft hij je niet verteld dat hij hier is geweest en dat hij heeft gezegd dat hij wil dat we er samen uit komen?’
Weer plotseling dat bloedhete gezicht. Weer had Alistair haar iets verteld wat verschilde met de waarheid. Hij had het ene tegen haar gezegd en het andere tegen Alexandra. Ze schudde haar hoofd, kwaad dat het haar verraste. ‘Hij heeft me verteld dat hij naar je toe is gegaan om je in te palmen. Hij wil haar nog steeds mee terug naar Schotland nemen, Alexandra.’
Alexandra liet de mok bijna uit haar handen vallen. ‘Verdomme!’ Ze rende naar de gootsteen, pakte een doekje en veegde de gemorste koffie met trillende handen op. Ze was witheet van woede. Joanna kon de hitte bijna letterlijk voelen. ‘Ik nam aan dat hij bedoelde dat er geen hoorzitting zou komen, maar dat heeft hij niet exact zo geformuleerd. Mijn god, ik ben nog altijd dezelfde stomme idioot. Ik zou onderhand toch moeten weten hoe hij te werk gaat.’
Joanna begreep precies wat ze bedoelde. Alistair was er handig in je te laten geloven dat je ergens mee had ingestemd als dat eigenlijk niet zo was. ‘Ik wil je helpen,’ zei Joanna. ‘Ze hoort hier in Australië, bij jou.’
‘En hoe dacht je dat precies te doen, dat helpen?’ De minachting in Alexandra’s ogen joeg Joanna angst aan.
‘Ik... Het is... Heeft hij hier iets achtergelaten? Heb je ergens iets gevonden?’
‘Hoezo?’
‘Weet je het zeker? Mag ik rondkijken?’
‘Hij heeft een doos met foto’s achtergelaten. Ben je hier omdat hij iets vergeten is?’
‘Nee, maar ik vraag me af of hij iets heeft achtergelaten...’
‘Ik heb de doos uitgepakt. Er zaten drie fotoalbums in. Verder niets.’
Hoe moest ze het zeggen? Heeft hij Noahs slabbetje in de doos achtergelaten? Hij zei dat hij het had verbrand, maar misschien is dat niet zo. Of heeft hij iets anders van Noah achtergelaten? ‘Eh... kijk gewoon nog een keer goed rond om het zeker te weten. Als je iets vreemds vindt, gooi het dan weg. En ik denk ook dat iedereen hoort te weten dat ik een slechte moeder ben, Chloe moet weten dat hij een slechte man is.’
Alexandra leunde met haar handen op het aanrecht. Ze beet op haar lip, onmiskenbaar van kwaadheid. ‘Ik moet naar Chloes school.’ Ze was furieus en wilde Joanna duidelijk kwijt.
‘Maar ik moet uitleggen...’
Alexandra liep al naar de voordeur. ‘Ik wijs je de tramhalte wel.’
Ze was altijd al iemand die snel liep, of ze kon niet wachten om Joanna van zich af te schudden. Joanna zette haar pet en zonnebril op en moest het bijna op een drafje zetten om haar te kunnen bijhouden. De school was om de hoek. Het plein krioelde van de groepjes tieners. Heel even bekeek ze het tafereel verlangend. Ze miste haar oude leven.
‘Ik wil niet dat ze je ziet. De tramhalte is daar,’ zei Alexandra.
Joanna gaf niet op. Ze wilde niet weg. Nog niet. Ze verschool zich achter een boom, iets waar ze goed in was geworden in de tijd van de affaire. Alexandra floot op haar vingers en Chloe kwam langzaam naar haar toe slenteren.
‘Loop je me te controleren?’
‘Ja. Alles oké?’
‘Nee.’
‘Waarom ga je niet bij Blake zitten? Kijk, hij zit daar te lezen.’
‘Waarom bemoei jij je niet met je eigen zaken?’ Ze liep weg maar keerde zich toen weer om en zei schuldbewust: ‘Sorry, mam. Alles oké.’
‘Ik hou van je.’ Alexandra blies een bezorgd kusje naar haar dochter en keek haar na terwijl ze terugliep naar haar eenzame bankje.
Toen draaide Alexandra zich naar Joanna om. Haar ogen keken haar aan, iets waarnaar Joanna had gehunkerd. Maar ze stonden zo fel en gedreven dat ze nu liever had dat Alexandra niet naar haar keek. Op een toon van ‘en nu moet je eens heel goed naar me luisteren’ beet ze haar toe: ‘Ik zal voor Chloe vechten, en ik zal winnen, maar ik ga haar niet tegen haar vader opzetten. Hoe erg ik hem ook heb gehaat in al die jaren, ik heb mijn mond gehouden. Ik ben geen politicus. Ik ga niet voor vuilspuiterij, niet voor smerige tactieken. Het is heel moeilijk voor me geweest, soms bijna onmogelijk. Maar ik wil niet dat ze opgroeit met haat voor hem. Dat zou haar kapotmaken. Ondanks haar gedrag van de laatste twee weken is ze een gelukkig kind. Ze wil niet bij hem wonen – bij jou – en ze is woest op hem omdat hij zo’n slechte vader is. Maar ze houdt ook van hem. Het is heel belangrijk voor haar geluk dat dat zo blijft, dat hij de succesvolle vader is die wel ver van haar vandaan woont, maar veel van haar houdt. Dus wat je ook had bedacht om ons te helpen, verpest in vredesnaam niet nóg meer dan je al hebt gedaan aan het beeld dat mijn dochter van haar vader heeft.’ Ze zweeg, en zei toen zachter: ‘We voeren niet dezelfde strijd. Neem nooit meer contact met me op.’
Voordat Joanna begreep wat er gebeurde had Alexandra zich al omgedraaid. Ze beende weg en liet Joanna en dat stomme plan van haar achter bij een school in een of ander dorpje dat Coburg heette.
Er scheerde een auto voorbij. Hij raakte haar handtas. ‘Ga van de weg af, gestoorde trut!’ schreeuwde de chauffeur naar haar terwijl hij op de claxon drukte totdat hij om de hoek verdween. Joanna besefte dat ze niet midden op de weg moest blijven staan. Er stonden mensen te wachten bij de tramhalte. Ze klemde haar tas tegen zich aan, liep naar de stoep en ging daar naar de tramrails staan staren.
Ze had gepland om nu te glimlachen, maar haar lippen waren zo stijf dat ze het gevoel had dat ze haar mondhoeken nooit meer omhoog zou kunnen krijgen. Haar ogen tuurden strak naar de rails. Als ze zeker wist dat Alistair niets in het huis had geplant, dat Chloe veilig was en floreerde, had ze links af willen slaan, naar het politiebureau, waar ze eindelijk haar lijden kon verlichten. Ze had zich zelfs voorgesteld dat Alexandra misschien wel met haar mee zou gaan.
Wat was ze een idioot.
Joanna stond als een standbeeld naar rechts te staren, haar ogen gericht op de rechte rails die haar terug naar de plek zouden brengen waar ze had afgesproken met Alistair. Ze had Chloes leven al een keer verwoest; dat deed ze niet nog een keer. Zij zou niet degene zijn die een gelukkig meisje met een geweldig succesvolle vader, die helaas ver weg woonde, veranderde in een ongelukkig kind met een vader die haar halfbroertje had begraven, die de politie, de wereld en haar had belogen.
Aan de overkant van de straat liepen een vader en moeder met hun dochtertje tussen zich in. Ze hadden ieder een handje vast en telden tot drie en riepen dan: ‘Jáááááh!’ Ze herinnerde zich dat ze dat vroeger ook met haar ouders in het park had gedaan. Ze herinnerde zich de dingen die haar moeder haar had verteld toen hij weg was: dat ze hem moest vergeten, dat hij niets om haar gaf, dus waarom zou zij om hem geven, dat hij een slechte man was, een egoïstische man.
O, wat had de therapeute het interessant gevonden dat Joanna kort na de dood van haar moeder voor Alistair was gevallen!
Er kwam een tram aan. Joanna en haar misdaad zouden erin stappen. Ze zouden samen naar hun graf gaan. Tot dan zou ze samen met Alistair Robertson zijn en telkens opnieuw het moment voor zich zien waarop ze haar zoontje had vermoord.
Voor haar kwam tram 19 knarsend tot stilstand. Joanna gooide haar pet en zonnebril in een vuilnisbak, liep achter de andere passagiers aan de weg op naar de gehoorzaam wachtende tram en stapte in. Het kon haar niets schelen of de mensen haar herkenden. Ze had een rol te spelen. En die zóú ze spelen. Voor de rest van haar leven.
Een rol om te spelen. Een stuk om in te acteren. Een straf om te ondergaan, een personage om te zijn. Een winkel met lingerie in de etalage. Joanna stapte uit de tram en ging ernaartoe.
De winkel zat verstopt tussen Libanese restaurants, biologische cafés en goedkope snacktentjes op Sydney Road. Toen ze dichterbij kwam, zag ze dat de winkel Rockabillies heette. Vampierlingerie.
Er was niemand. Slechts een overenthousiaste verkoopster in een spijkerbroek met daarop een zwart latex topje met rood kant. De vrouw vuurde ‘Prachtige dag!’ op haar af.
Ze kon haar lippen van afschuw voelen vertrekken bij de aanblik van de rijen bloeddorstige seksspullen. Ze had een maandsalaris aan kousen, opwindende slipjes en doorkijk-bh’s besteed toen Alistair en zij begonnen te daten. Daten: ze dacht dat dat was wat ze deden, maar in feite koersten ze rechtstreeks af op de hel. In die eerste maanden schoor ze haar schaamhaar zittend op de rand van het bad, controleerde dan haar werk met een klein spiegeltje, scrubde alles en smeerde er een vochtinbrengende crème op. Ze probeerde haar nieuwe aankopen uit voor de grote spiegel in haar slaapkamer. Soms maakte ze foto’s van zichzelf om te checken of er nog haartjes in haar bilspleet zaten of om haar verleidelijke poses te perfectioneren.
‘Dit staat fantaaaaaastisch!’ De verkoopster leek zich er niets van aan te trekken dat Joanna nog geen woord had gezegd. ‘De vampierfeeks!’ Ze hield een kort, zwart jurkje met een hoge kraag omhoog. Het had geen middenstuk, alleen wat veters die de boel vanaf de borsten tot aan de venusheuvel losjes bij elkaar hielden. Joanna vond het het meest seksloze jurkje dat ze ooit had gezien.
Haar oog viel op iets in de rekken achterin. Niet op een kledingstuk, maar op de naam ervan. ‘De Onsterfelijke Minnares,’ las ze hardop, terwijl ze het opzichtige latex rokje, het minuscule topje en de zwarte netkousen met een rood strikje bekeek.
‘Dat zou je ook goed staan,’ zei de verkoopster, die de feeks terug in het rek hing.
Dat zal het zeker, dacht Joanna. Onsterfelijke Minnares. Het paste perfect bij haar. ‘Geef me die maar.’
‘We hebben alleen nog een maat 40. Wil je niet even passen?’
‘Nee.’
Het was halftwee toen ze uitstapte bij de halte. Nog een halfuur wachten. Om haar nieuwe leven aan te kunnen had ze wel een beetje hulp nodig. En er was niks mis met een beetje hulp, zolang je maar geen medicijnflesjes verwisselt, zolang je je kind maar niet vermoordt. Het café op de hoek was een donker hol. Ze nam een glas rode huiswijn en gooide met de eerste slok drie valium naar binnen.
‘Warm buiten?’ vroeg de barman toen ze haar tweede glas ophad.
‘Geen idee.’ Ze had al wekenlang geen idee wat voor weer het was. Kon warm zijn, kon ook niet. Ze schoof het glas naar voren en knikte dat ze een derde wilde.
‘Hé... ken ik jou niet ergens van?’
‘Denk van niet.’
‘Jawel. Ik weet het zeker. Of kom je hier misschien vaker?’
‘Nee, eerste keer hier.’ Joanna sloeg haar wijn naar binnen en zette haar glas met een klap neer om opnieuw ingeschonken te worden.
‘Aha. Je speelt volleybal!’
Ze schudde haar hoofd. Hield dit ooit op?
‘Woon je in Moonee Ponds?’
‘Nee.’
‘Waar woon je dan?’
‘Edinburgh.’
‘Edinburgh... Dus je accent is...’
‘Schots.’
‘Schots, hè? Ik ken je. Ik kom er wel op... Schots.’ Hij dacht diep na, vertrok zijn gezicht in een peinzende grimas en toen drong het tot hem door, als een verschrikkelijk trage tsunami. ‘O, shit. Sorry. Het spijt me. Echt.’
‘Geen probleem,’ zei ze, terwijl ze haar vierde glas achteroversloeg. ‘Waarom zou het je spijten?’
‘Nou gewoon, eh... Sorry.’ De barman schaamde zich zo dat hij net deed of hij iets aan de andere kant van de bar te doen had.
Ze vertrok zonder nog een drankje te bestellen omdat ze het hem niet wilde aandoen nog een keer met haar te moeten praten.
Op weg naar de plek waar ze hadden afgesproken struikelde ze over een scheur in het trottoir en botste ze tegen een vuilnisbak op. Hij zat in de auto langs de kant van de straat op zijn iPhone te typen. Ze stopte een pepermuntje in haar mond, ademde diep in en liep zo recht als ze kon naar hem toe.
‘Hallo, schat,’ zei hij, terwijl hij de telefoon in zijn zak liet glijden en haar lippen kuste. ‘Heb je het leuk gehad?’
‘Prima,’ zei ze. ‘Jij?’
‘Ja. Maar het wordt nog leuker!’ Alistairs verrassing was een hotel op het strand van St. Kilda. ‘We zijn er hard aan toe om even weg te zijn uit Geelong,’ zei hij, terwijl ze over Beaconsfield Parade reden. ‘Gewoon, alleen wij tweeën, verder niets. We moeten echt proberen nergens aan te denken en tijd voor elkaar te nemen, al is het maar één nacht.’
‘Heb je bijgepraat met Phil?’ vroeg Joanna.
‘Ik heb een boodschap ingesproken, maar hij heeft niet teruggebeld. Ik heb Phil zeven jaar niet gezien. Niet te geloven, hè? Mijn beste vriend en alles, en hij heeft helemaal niets laten horen na het ongeluk. Je zou toch denken dat hij op zijn minst de moeite zou nemen om terug te bellen.’
Ongeluk. Dus dat was het woord om het moment waarop ze Noah had vermoord te omschrijven. ‘Wat heb je dan gedaan?’
‘Op jou gewacht.’
Leugenaar. Hij had vast iets anders gedaan dan alleen maar wachten. Wat? Wat had die klootzak uitgevreten? De rest van haar leven zou Joanna met vragen zitten waarvan ze niet eens de moeite zou nemen die te stellen. Dat zou wel bij haar straf horen...
Het was iets heel anders dan de hotels waar ze elkaar vroeger, tijdens de affaire, ontmoetten. Toen glipte Alistair door de achteringang naar binnen en liep Joanna een paar minuten later de foyer in. Dit hotel had om te beginnen vijf sterren, niet de hooguit twee sterren die ze online boekten onder een valse naam en adres, en waarvoor ze allebei – ieder de helft – contant afrekenden. Hun kamer was op de vijfde verdieping, met uitzicht op het strand en tegenover de wolkenkrabbers van de stad. Alistair leegde zijn zakken op het bureautje. Dat vond ze vroeger zo schattig. Nu voelde ze een haast onbedwingbare neiging om al die verkreukelde bonnetjes te bekijken om te weten te komen wat hij had gekocht en gedaan. Hij liep naar de badkamer, om daar luidruchtig te plassen, iets wat hij vroeger nooit deed, dus zelfs als ze de moeite had willen doen, wat niet zo was, had ze niet door zijn bonnetjes kunnen snuffelen. Hij kwam terug de kamer in en maakte de fles open die hij beneden in de foyer had besteld en schonk haar een glas in. ‘We hoeven ons niet schuldig te voelen als we proberen gelukkig te zijn,’ zei hij. ‘Verdriet en schuldgevoelens brengen hem niet terug, en Noah zou dat ook niet hebben gewild.’
Ze lachte. Wat een stomme idioot.
Alistair gaf haar de flûte met bubbels aan. Hij keek opeens nogal angstig. Alleen vrouwen die krankzinnig waren lachten op die manier.
‘Dus jij denkt dat Noah wil dat ik dronken word en met je neuk?’
Alistair zette zijn glas neer en keek haar liefdevol aan. ‘Ik denk dat Noah zou willen dat je jezelf vergeeft.’
‘Vergeef jíj me, Alistair?’
‘Natuurlijk.’
Ha! Gesnapt! Als hij haar vergaf, betekende dat dat hij vond dat het haar schuld was, helemaal haar schuld.
‘Maar ik denk niet dat Noah zou willen dat ik mezelf vergeef. Ik denk dat hij graag was blijven leven.’ Ze dronk haar glas leeg en schonk het volgende in.
Alistair ging op het bed zitten en verborg zijn gezicht in zijn handen. ‘Joanna, kom terug,’ zei hij. ‘Waar ben je gebleven? Ik kan dit niet meer aan. Alsjeblieft, kom terug.’
Joanna klokte haar champagne naar binnen, schonk haar glas weer vol en sloeg dat ook achterover. Kon ze maar meer zijn zoals deze klootzak. Hij kon het aan. Hij ging er niet aan onderdoor. Ze was jaloers op hem. Op de een of andere manier lukte het hem ook nog háár een schuldgevoel te geven over hoe híj zich voelde. Alsof ze al niet genoeg had om zich schuldig over te voelen. ‘Ik ga me bezatten.’
Hij keek hoopvol op. ‘Goed plan,’ zei hij en hij schonk haar haar derde glas in twintig minuten in.
Vier rode wijn in het café, drie champagne hier. Ze was bijna in de olie.
‘Heb je nog lingerie gekocht?’
Joanna pakte het Rockabillies-tasje uit haar handtas en gooide dat op het bed.
‘O, laat me zien hoe je het aantrekt!’
Joanna vond het vroeger leuk om te doen wat hij vroeg: voor hem staan, zich uitkleden, zichzelf aanraken, zich die kant op draaien of dat doen terwijl hij haar lichaam aanbad.
Ze struikelde en viel terwijl ze haar schoen uitdeed. Ze lachten geen van tweeën. Zittend op de vloer rukte ze de rest van haar kleren haastig van haar lijf en stond toen onvast op. Wankelend stond ze voor hem. De ramen waren open. De zon scheen op haar doorschijnend witte huid, met hier en daar een blauwe plek van botsingen tegen zwembadmuurtjes en vuilnisbakken. Ze keek omlaag en giechelde omdat ze zo volkomen niet-sexy was. Als ze er altijd zo had uitgezien zou ze hier nu helemaal niet zijn.
‘Je ziet er heerlijk uit, Joanna.’ De manier waarop hij keek klopte niet met zijn woorden. ‘Zal ik wat te eten bestellen?’
Joanna keek weer omlaag en bestudeerde haar magere, bleke lichaam. De binnenkant van haar dijbenen was ingevallen en vlak onder haar liezen had zich een losse huidplooi gevormd. Haar borsten waren leeggelopen ballonnen: klein, slap, rimpelig. Rondom haar tepels spreidde zich een fijnmazig net van adertjes uit. Ze raakte met haar vingertop de bovenkant van haar schaamhaar aan en volgde de getande striaelittekens naar boven, helemaal langs de lichtbruine lijn die tijdens haar zwangerschap was ontstaan en tot aan haar navel liep. Ze zette één voet op een stoel en bekeek zichzelf in de spiegel. Moeilijk te zeggen wat, maar ánders. Zoveel was zeker.
Ze stond voor de spiegel en glimlachte. Haar lichaam was prachtig. Het zat vol tekens die zeiden: ‘Noah is hier geweest.’
‘Waarom trek je je nieuwe lingerie niet aan?’ Alistair klonk alsof hij een beetje bang voor haar was. Goed.
‘Wat jij wilt, Alistair.’
Ze deed de badkamerdeur achter zich dicht en ging op de rand van het bad zitten. Oké, waar was ze ook alweer? Dit leven, zoals het nu was, zonder enig uitzicht op verandering, hoe moest ze dat aanpakken? Toen haar vader weg was had ze het overleefd door zichzelf te begraven in boeken en lijstjes te maken van de goede dingen in haar leven (haar moeder was gelukkig, gezond en geweldig, ze hadden een heerlijk huis, haar baan was leuk, Kirsty was altijd in de buurt en ze hadden veel plezier). Toen Mike en zij uit elkaar gingen had ze zich op tuinieren geworpen en opnieuw een lijstje van de positieve dingen in haar leven gemaakt (haar moeder was geweldig, haar baan was leuk en Kirsty was altijd in de buurt).
En nu zou ze hetzelfde doen. Voor Chloe. Ze moest de
rest van haar leven bij Alistair blijven. En dat zou gemakkelijker
zijn als ze hem niet tot in de grond toe haatte. Zittend op de
badrand maakte ze tijdens het scheren een lijstje van de dingen die
ze vroeger leuk of lief van hem vond. Wat was het ook alweer? Eh...
hij was succesvol. Dat vond ze leuk, toch? Zelfverzekerd, dat had
ook positief geleken. Hij was sportief, redelijk, stapte in elk
geval zo nu en dan op de fiets. Dat deed hij tenminste toen ze
elkaar net hadden ontmoet, hoewel hij het vaak als smoes tegen zijn
vrouw gebruikte. Hij danste een keer met haar door de gang en
herhaalde: ‘Ik hou van je, ik hou van je, ik hou van je...’ Hij
kocht geweldige verjaardagscadeaus voor haar. Een keer een reisje
naar Amsterdam, waar ze langs de grachten slenterden, een jointje
rookten in een coffeeshop, giechelden, slenterden, vreeën, rookten,
een enorme Indonesische rijsttafel aten in een vreemd helverlicht
restaurant, rookten, vreeën, rookten, friet met mayonaise aten,
vreeën. En hij schreef prachtig, hij stuurde haar elke avond een
liefdesbrief – nou ja, een e-mail. Ze kende er eentje nog bijna uit
haar hoofd:
Mijn liefste,
Wij zijn voor altijd samen. Ons hele leven.
Gisteravond liep ik naar het station en zag ik je toevallig met wat vrienden bij Hanjo. Ik keek door het raam naar je. Besef je wel hoe je de mensen aantrekt? Je was het middelpunt van iedereen en dat komt niet doordat je de mooiste vrouw daar was (wat je bent), of de slimste (wat je bent), maar omdat jij de interessantste was daar. Ik zou de hele dag naar je kunnen luisteren. En ik ben van plan dat de rest van mijn leven te doen. Kom vanavond naar me toe, Joanna. Ik moet je in mijn armen voelen.
Wij zijn voor altijd samen.
Voor eeuwig de jouwe,
Alistair
Die brief had haar duizelig gemaakt. Ze las hem elke keer weer. In de trein naar haar werk zweefden de woorden voor haar ogen en zat ze in een gelukzalig waas voor zich uit te glimlachen. Toen ze thuiskwam van haar werk printte ze de brief uit en ’s avonds in bed klemde ze hem tegen zich aan. Alistair was het beste wat haar ooit was overkomen. Alistair was de meest fantastische man van de hele wereld. Hij hield van haar. Hij vond haar interessant.
Misschien voelde hij al die dingen op dit moment niet, maar dat gevoel kon zeker terugkomen. En zij kon best samenleven met een man die dat voor haar voelde, ook al leek het nu achteraf nogal vreemd dat hij haar ‘toevallig’ in die bar had gezien. Weg met die gedachte, Joanna. Hij was je niet gevolgd. Hij had een vergadering gehad en haar toevallig daar gezien.
En vergeet die brief van Alexandra die je ooit in de gangkast hebt gevonden. ‘Al, dit is de langste zomer ooit! Wanneer kom je aan in Spencer Street? Ik ben de vrouw zonder slipje. Liefs, Lex (De interessantste van iedereen daar!) xxx’
Nou én? Was het zo erg dat hij dezelfde woorden tegen Alexandra had gezegd? Joanna had ook min of meer dezelfde zinsneden gebruikt tegen Mike en Alistair, en ze had ze echt gemeend: je bent mijn beste vriend, je bent mijn zielsverwant, ik hou van je, om maar wat te noemen. En trouwens, misschien wáren Lex en Joanna wel de interessantste personen in het gezelschap. Het stond niet vast dat het gewoon maar een slijmerig lulpraatje van hem was.
O, shit, ze had zichzelf gesneden.
Ze dekte het sneetje af met een klein stukje wc-papier zoals ze Alistair had zien doen als hij zich sneed bij het scheren. Ze haalde de Onsterfelijke Minnares uit het tasje en trok het rokje aan. Ze moest haar benen een beetje uit elkaar houden om te voorkomen dat het omlaag gleed. Het bleef maar net op haar heupen hangen. Een paar minuten later deed ze de deur van de badkamer open. Ze bleef in de deuropening staan en hield zich met één hand aan de deurpost vast om niet te vallen.
Hij keek televisie en at een broodje van de schaal die de roomservice intussen had gebracht.
‘Hallo!’ Blik van boven naar beneden. Nee, niet geil. ‘Is dat... is dat niet een beetje te groot? Welke maat is het? Kom, neem een broodje.’
Terwijl Joanna op het bed aan haar broodje pastrami knabbelde dacht ze eraan hoe hij tegen Alexandra had gedaan: het ene moment was ze zijn koningin en dronken ze champagne op een stoomtrein. Ze was perfect, knap, de zijne, hoog boven op een voetstuk. En toen: bonk! Eraf gelazerd.
Natuurlijk was het zo met Alexandra gegaan. Waarom zou het met Joanna anders zijn?
‘Wat heb je gedaan toen je vandaag op me wachtte?’ vroeg ze.
‘Niks.’
‘Dus, eh... je hebt van tien uur ’s morgens tot twee uur ’s middags helemaal niets gedaan?’
‘Ja. Nou ja, koffiegedronken en de krant gelezen. Hoezo?’
‘En daar heb je vier uur over gedaan?’
‘Waarom doe je zo? Ik heb jou toch ook niet gevraagd wat jij in die tijd hebt gedaan? Wat heb jij al die vier uur gedaan?’
Joanna liep naar het bureautje en begon de gekreukte bonnetjes uit Alistairs zakken te bekijken.
‘Wat doe je?’
‘Gewoon, even kijken.’
‘Goed. Je doet maar.’ Het klonk dreigend: je doet maar, maar denk maar niet dat ik daar blij mee ben.
‘Ach, laat ook maar.’ Joanna gooide de bonnetjes op de grond. Ze wist eigenlijk niet waarom. Was het omdat ze ze niet durfde te bekijken of omdat ze diep in haar hart niet wilde dat Alistair wegging? O mijn god, ja, ze wist waarom: het laatste. Ze wilde niet dat die klootzak wegging. Ze was precies hetzelfde als Alexandra op het moment dat hij haar in de steek had gelaten: ongelukkig, onzeker, verward, afhankelijk, van streek, pathetisch, onaantrekkelijk en vol haatdragende woede.
De roomservice, met een nieuwe fles champagne, maakte een einde aan hun ruzie. Toen de deur weer dichtging, goot Joanna haar volgende glas naar binnen en staarde uit het raam.
Ze was de Alexandra van vroeger, maar dan erger. Niet alleen woedend, dronken en paranoïde, maar ze had ook nog een rol die ze moest spelen. Ze kón haar bullen niet bij elkaar pakken en ervandoor gaan. Ze moest blijven en lijden. Dit was haar straf, dit niet laten blijken, dit zwijgen, helemaal in haar eentje.
Ze dronk nog een glas.
Het was vier uur in de middag. Vroeger zouden ze nu al een keer seks hebben gehad en op weg zijn naar de tweede ronde. Ze zou dingen doen die zijn saaie vrouw nooit deed, bijvoorbeeld het doorslikken. Hoewel dat waarschijnlijk ook een leugen was. Alexandra had waarschijnlijk emmersvol doorgeslikt.
Alistair nam de laatste hap van zijn broodje, zette de televisie af en kleedde zich uit. Ze zag dat hij was aangekomen: kleine vetrolletjes op zijn rug, een bollere buik waardoor zijn pik kleiner leek en er zelfs een beetje in verdween.
‘Joanna.’ Hij kwam naar haar toe lopen, sloeg zijn armen om haar heen en trok haar tegen zich aan. Zijn plakkerige naaktheid maakte haar misselijk. ‘Hé schat, laten we hiermee ophouden, goed? Ik hou van je. Ik wil weer met je lachen. Ik wil weer met je vrijen.’ Hij duwde haar een beetje van zich af om haar in de ogen te kunnen kijken. ‘Ik wil met je trouwen.’
Het eerste wat Joanna dacht was dat het verboden zou moeten worden dat een naakte, staande man een huwelijksaanzoek deed, tenzij je net seks met hem hebt gehad. En zelfs dan zou het verboden moeten worden. Het leek de ergste manier om het te doen, nog erger dan een aanzoek onder water of in het Chinees als je aanstaande niet kan zwemmen c.q. geen Chinees spreekt.
Ze hadden het hier ooit over gehad. ‘Trouwen zegt je duidelijk niet veel,’ had ze toen tegen hem gezegd. ‘Wat wij hebben is te goed om voor te trouwen,’ had hij geantwoord.
Ze wist waarom hij het nu vroeg. Hij moest haar bezitten, haar in de gaten kunnen houden, er zeker van zijn dat ze nooit bij hem wegging, nooit instortte, hem ruïneerde, de waarheid vertelde. Dat was de rol die híj de rest van zijn leven moest spelen.
Goed, dacht Joanna. Ze had iemand nodig die dat allemaal deed. ‘Hou je nog van me?’ vroeg ze.
Hij rechtte zijn schouders en zei ernstig: ‘Je bent mijn zielsverwant.’
‘Niet dat soort gelul. Overtuig me er gewoon van dat je nog steeds van me houdt.’
‘Ja,’ antwoordde hij, ‘ik hou nog altijd van je.’
‘Dat is niet erg overtuigend.’
‘Je bent een deel van me. Ik zou niet bestaan zonder jou.’
‘Dat is ook onzin. Vind je me nog aantrekkelijk?’
‘Natuurlijk. Je bent zo mooi, hoe kan ik je nou niet aantrekkelijk vinden?’
‘Op welke manier?’
‘Je hebt de meest prachtige glimlach. Die mis ik. Het zijn je lippen. Je lippen zijn mijn lievelingsgedeelte. Precies van het goede formaat en vorm, en het lijkt of je lippenstift op hebt als je dat niet hebt, en als je lacht veranderen ze in een totaal andere, ook perfecte vorm. En die ogen van je...’
‘Ben ik interessant?’ Hij niet, vond ze.
‘Ja, dat ben je zeker!’
‘Ik trouw met je op één voorwaarde.’
‘O, ja? Welke dan?’
‘Ik trouw met je als we hier blijven. Voor Chloe. Chloe blijft bij Alexandra en jij ziet haar in de weekends of iets anders wat jullie samen regelen.’
‘Je maakt een grapje. Toch?’
‘Nee.’
Hij liet haar los, liep naar de badkamer en draaide de kraan boven het bad open. ‘Ik laat Chloe niet bij dat mens.’
Joanna volgde hem de badkamer in. ‘Je zei dat je een goed gesprek met haar had gehad.’
Hij goot wat badschuim in het water. ‘Ze is gestoord. Dat heb ik je verteld.’ Hij wees naar haar met het badschuimflesje alsof het een pistool was. ‘Ze is verdomme aan de drank. En wat voor soort vrouw ontvoert nou een kind? Wat voor soort iemand doet dat?’
‘Het was geen ontvoering. Ik denk niet dat ze gestoord is.’
‘Jij kent haar niet.’ Hij zette het flesje met een klap terug op de wastafel en stapte in bad.
Ze had hem het liefst verteld dat ze haar nu wél kende en dat ze haar mocht, verdomme, haar bewonderde. Ze hield zich in. ‘Wij zijn erger.’
Bedekt met badschuim ging Alistair rechtop zitten en wees met zijn vuist op haar, op de manier waarop politici dat doen. Wijs niet met een vinger, dat staat agressief. ‘We hebben één verschrikkelijke fout gemaakt. Wat zij heeft gedaan was opzettelijk en daarom onvergeeflijk.’
‘Nou, ik trouw alleen als we hier blijven.’
Zijn vuist verdween. ‘Laten we het daar nu niet verder over hebben.’ Hij dook met zijn hoofd onder water. Einde gesprek.
Joanna liep de badkamer uit en begon zich weer aan te kleden. Ze kon Alistair in het bad horen klotsen. Allebei haar benen belandden in één opening van haar slipje. Ze was stomdronken. Ze herstelde de fout en hees zich in haar jurk.
‘Joanna, wat doe je?’ riep hij.
‘Ik ga.’
‘Kom op, Joanna, we hebben de hele middag en de hele nacht hier. Verpest het nou niet.’
Ze was dronken en furieus, maar zou haar nieuwe mantra nooit vergeten: speel je rol. Maak een einde aan het verdriet van anderen. Zelfs aan dat van de klootzak met wie ze moest samenleven tot aan haar dood. En misschien zou Alistair wel toegeven. Of misschien zouden ze de hoorzitting verliezen. In elk geval moest ze nu zo snel mogelijk weg uit de hotelkamer. Ze propte het Onsterfelijke Minnares-pakje weer in het tasje en riep terug: ‘Ik heb wat frisse lucht nodig. Neem jij maar een bad en doe een dutje. Ik ga dit stomme lingeriesetje terugbrengen.’
Joanna was niet van plan geweest om op bezoek te gaan bij mevrouw Amery. Het gebeurde gewoon. Ze nam een tram tot Carlton en liep in de richting van de halte voor lijn 19. Ze kwam langs de zonnebadende studenten op de grasvelden van de Universiteit van Melbourne. Alexandra had hier rechten gestudeerd. Alistair politiek en economie. De studenten leken gelukkig hier. Joanna kon zich voorstellen dat Alistair en Alexandra hier ook gelukkig waren geweest: zorgeloos, vol vertrouwen in een geweldige toekomst, verliefd.
Toen ze na een tijdje op de hoofdstraat was, had ze het Rockabillies-tasje in een vuilnisbak gepropt en het adres van mevrouw Amery opgezocht op Google Maps.
Het was maar een wandeling van vijf minuten. Het was een victoriaans huis van twee verdiepingen met een veranda, krullerig smeedijzeren hekwerk en glas-in-loodramen. Ze had blijkbaar geld, dat oude dametje. Joanna belde aan, niet zeker of ze thuis zou zijn en wat zij ging zeggen. Ze stond op het punt nog een keer te bellen toen mevrouw Amery met tuinhandschoenen aan en een grote strohoed op haar hoofd de deur opendeed. Ze zag er veel jonger uit dan in het vliegtuig. Rond de zestig ongeveer. Ze was slank, maar niet frêle, zoals Joanna had gedacht. Joanna hoefde niet te vertellen wie ze was. ‘Joanna! Kom binnen, gauw, uit de zon! Je ziet er niet goed uit.’
De gang had een zwart-witte tegelvloer. Op weg naar de keuken passeerden ze twee grote kamers, allebei met houten vloeren en enorme schouwen. In een ervan zag ze een vleugel. Niet alleen geld, ook smaak.
Mevrouw Amery trok haar handschoenen uit, deed haar hoed af, zette de ouderwetse ketel op het fornuis en sneed een paar plakjes van de cake in het bakblik. ‘Goed getimed,’ zei ze, terwijl ze een paar plakjes op een bord legde en er eentje vanaf pakte. ‘Hier!’ Ze legde het plakje in Joanna’s hand. ‘Heb je gedronken? Je moet wat eten.’
Joanna had moeite om het kleine hapje dat ze nam weg te krijgen. Het voelde vreemd en onwennig, en deed pijn in haar keel toen ze het doorslikte.
De witgebeitste antieke kast in de hoek stond vol met boeken. Uit de radio op de enorme, landelijke keukentafel klonk zachte klassieke muziek.
Het was geen typisch Australische tuin, zover Joanna kon zien: een kronkelig stenen paadje over een goed onderhouden gazon met golvende, veelkleurige borders. ‘Uw tuin is prachtig.’
‘Ja, hè! De planten hebben het zwaar deze zomer. Ik ben bang dat mijn lampenpoetser het niet heeft gered.’
Joanna wierp een blik op een van de boeken in de kast: Illywhacker, van Peter Carey. ‘U houdt van boeken.’
Mevrouw Amery pakte de fluitende ketel van het fornuis en schonk water in de theepot. ‘Ik heb vroeger als redacteur gewerkt. Ik ben goed in details, merk dingen op die anderen niet opvallen. Dat is mijn gave in dit leven. Ik denk dat we allemaal wel een gave krijgen.’
Joanna zette haar hand onder haar kin en staarde voor zich uit. ‘Ja, ik had er ook een.’
Ze huilde, en mevrouw Amery kwam met gespreide armen op haar af. Het was de enige omhelzing die Joanna verwelkomde sinds het gebeurde met Noah. Ze snikte in de armen van deze onbekende. Ze stelde zich voor dat het haar moeder was die haar vasthield: haar moeder die er altijd was geweest als ze verdriet had, die haar vertelde dat ze perfect was, dat ze geen man nodig had. Ze dacht terug aan de langzame, moeilijke dood van haar moeder. Joanna had geprobeerd elk moment van onzelfzuchtige toewijding dat ze van haar had gekregen terug te geven door met haar in haar rolstoel naar het park te gaan, boeken aan haar voor te lezen, haar te wassen.
Er vloog een helrode papegaai met blauw-gele vleugels door de openstaande deur de keuken binnen en de herinnering aan haar moeder verdween toen de vogel langs haar haar streek en op het aanrecht landde.
Mevrouw Amery lachte. ‘O, kijk eens wie daar is. Harold!’ Ze liep naar het aanrecht en stak haar hand uit naar het beestje, dat er tot Joanna’s verrassing op hipte. Ze bracht het vogeltje naar buiten en het vloog weg.
‘Je bent toch niet bang voor vogels, hè?’ vroeg ze aan Joanna.
‘Nee.’ Joanna keek hoe de papegaai een rondje over de tuin fladderde en toen op de tak van een citroenboompje ging zitten. Ze wist dat het belachelijk was om te denken dat dit dezelfde vogel was als de vogel die ze de dag na Noahs dood had gezien, maar ze dacht het wel. ‘U zult zich wel niet veel meer herinneren over mijn baby,’ zei Joanna.
‘Mijn perfecte figuur mag dan verdwenen zijn – en geloof me: ik hád een perfect figuur – maar dit niet.’ Ze tikte met haar vinger tegen haar slaap. ‘Ik herinner me alles.’
‘Zou u me willen vertellen wat u nog weet? Het geeft niet wat. Alstublieft.’
Mevrouw Amery had gelijk toen ze zei dat ze dingen opmerkte. Ze begon bij het begin, toen ze hem voor het eerst had gezien, in Joanna’s armen bij de luchthavenbeveiliging in Glasgow. ‘Baby’s zien er helemaal niet allemaal eender uit,’ zei ze. ‘Hij had een schattig peervormig gezichtje, precies zoals jij, exact. Oké, hij had zijn vaders ogen, maar voor de rest leek hij precies op zijn moeder. Zelfs zijn wenkbrauwen.’ Ze bekeek die van Joanna nog eens goed. ‘Prachtig van vorm. Je epileert ze niet eens, geluksvogel... Ik heb ze ooit veel te veel geëpileerd. Nooit doen, laat ze zoals ze zijn! Ze komen niet meer terug... Noah. Hij sliep toen je aan boord ging.’
Dat herinnerde Joanna zich niet meer.
‘Toen ik door het middenpad naar mijn stoel liep, zat je met hem in je armen en keek je glimlachend op hem neer. Ik voelde me een beetje triest toen ik je zo zag. Ik heb nooit kinderen gehad. Ik ben nooit zo verliefd geweest zoals jij er toen uitzag.’
‘Was ik dat?’
‘Jazeker. Je was een verliefde moeder.’
Het was een ander huilen nu. Joanna voelde haar lichaam ontspannen.
‘Toen hij wakker werd, gaf je hem de borst. Ik kon hem horen smakken. Smak, smak, smak,’ deed ze het geluid na. ‘Het verraste me dat hij zoveel lawaai maakte. Hij kon sowieso veel lawaai maken. Toen hij klaar was, legde je hem in het wiegje dat voor je aan het tussenschot hing en zong je voor hem, terwijl je zijn luier nakeek.’
‘Echt? Zong ik?’
‘Slaap, kindje slaap...’
‘Daar buiten loopt een schaap,’ vulde Joanna aan.
‘Hij sliep een minuut of tien en werd toen weer wakker. Ik moet toegeven dat hij wel heel veel huilde daarna. Je probeerde alles. Ik wou dat ik het wat makkelijker voor je had gemaakt. Daar voel ik me echt schuldig over.’
‘Ik was hopeloos.’
‘Welnee. Hij huilde urenlang. Je was gestrest. Ik zou de nooddeur hebben geopend en hem uit het vliegtuig hebben gegooid. Niet echt, sorry. Maar zulk gehuil maakt dat iedereen – ik bedoel alle vrouwen – iets wil doen, wat dan ook, om het te stoppen. Op mannen heeft het een heel ander effect; voor hen is het als de slechte muziek van iemand anders. Die man van jou hielp je ook nauwelijks.’
‘Nee?’
‘Toen de baby weer begon te huilen, vlak voor de landing in Melbourne, hield hij het maar tien minuten uit voordat hij hem een drankje gaf.’
Het duurde een paar seconden voordat Joanna die laatste woorden registreerde. Alles wat daarvoor was gezegd was zo troostend geweest dat ze er niet op was voorbereid woorden te horen die haar wereld volkomen op zijn kop zetten.
‘Gaf hij hem een drankje?’
‘Daar hoef je je niet vervelend om te voelen. Alle kinderen in dat vliegtuig zaten onder de kalmeringsmiddelen.’
‘Gaf Alistair hem een drankje terwijl ik sliep?’
‘Typisch mannen: ze vragen meteen alle hulp die ze maar kunnen krijgen.’
‘Vroeg hij om hulp?’
‘Hij vroeg of ik Noah kon vasthouden terwijl hij het aan hem gaf.’
‘Herinnert u zich of hij het proefde?’
‘De baby?’
‘Alistair. Proefde Alistair het drankje eerst?’
‘Hij pakte het koffertje uit de bagageruimte, haalde het flesje eruit, schonk wat op een lepeltje en stak dat in Noahs mondje terwijl ik hem vasthield.’
‘Hij proefde het niet?’
‘Hoezo?’
‘Próéfde hij het?’
‘Hij proefde het niet.’
‘Weet u dat zeker?’
‘Alistair droeg een grijs T-shirt met een dun rood biesje langs de hals en mouwen, een donkerblauwe Diesel-spijkerbroek, witte sportsokken en Nike Air-sneakers. De kale plek op zijn achterhoofd was ongeveer vier centimeter in doorsnee en hij wilde per se niet dat mensen die zagen en dacht dat dat niet zo was als hij het haar dat hij nog had maar flink in de war maakte, dus zat hij de hele tijd door zijn haar te woelen. Zijn telefoon zat de hele reis in zijn rechterzak. Hij dronk een flesje rode wijn bij elke maaltijd, zelfs bij het ontbijt. Hij heeft een kleine stervormige moedervlek aan de rechterkant van zijn hals. Hij heeft het medicijn niet geproefd. Het viel me op dat hij niet voorproefde en jij wel. Gaat het? Joanna? Joanna? Ik hou je vast. Ik heb je. Ik heb je. Joanna...’
De radio stond nog aan.
‘Er is iemand gesignaleerd in de zaak-Noah Robertson. De negen weken oude baby werd bijna vier weken geleden uit de huurauto van zijn ouders gestolen en de uitgeloofde beloning die door beroemdheden en donaties bij elkaar is gebracht is inmiddels opgelopen tot 750.000 dollar. De politie zegt dat al het mogelijke wordt gedaan om de identiteit te achterhalen van de man die twee dagen geleden in Bangkok door een beveiligingscamera is gesignaleerd...’
‘Dat is hem niet,’ zei Joanna. Ze wist dat de woorden niet helemaal goed uit haar mond kwamen.
Ze hoorde een ‘sst’ en een klik. De radio was uit.
Mevrouw Amery zou geen ‘sst’ zeggen. Ze was geen ‘sst’-type. Ze zou iets heel anders doen en zeggen. Joanna deed haar ogen open.
Ze hapte zo hevig naar adem dat mevrouw Amery, naast Alistair, ervan schrok.
Joanna schoot overeind.
‘Gaat het?’ vroeg mevrouw Amery. ‘Ik hoop dat je het niet erg vindt. Ik heb Alistairs nummer in je telefoon gevonden.’
Joanna wierp een blik op het raam: mooie tuin, papegaai nog steeds in de citroenboom. Ze lag op de bank in mevrouw Amery’s keuken.
‘Hé, mevrouwtje, je bent flauwgevallen,’ zei Alistair.
Ze deed een poging de weinige lucht die ze had te gebruiken om te protesteren tegen dat ‘mevrouwtje’, maar besloot haar energie te besteden aan iets minder onbenulligs.
‘Het komt door de hitte, denk ik.’ Joanna nam een slokje water uit het glas dat mevrouw Amery haar aanbood. ‘Het spijt me. Ik heb u laten schrikken.’
‘En al die champagne! Zullen we je maar mee naar huis nemen, mevrouwtje?’
O god, hij zei het weer. Twee keer in de enige twee zinnen die hij had gezegd sinds ze bij was. Hij had haar nog nooit ‘mevrouwtje’ genoemd. Kwam dat doordat ze nu in zijn ogen was veranderd in zijn afgedankte ex-vrouw? Was ze nu zijn bezit? Haar hoofd tolde. Gelukkig verried haar schedel dat niet door mee te tollen. ‘Ja, goed.’
Ze omhelsde mevrouw Amery en greep Alistairs arm beet om naar de auto te lopen.
‘Breng me naar Geelong,’ zei ze, en ze staarde recht voor zich uit terwijl hij van de plek wegreed waar de auto geparkeerd stond. Ze verlangde ernaar over de weg te rijden waar Alistair had gezegd: ‘Ik proef altijd eerst, Joanna. En jij?’ Ze verlangde ernaar over de weg te rijden waar hij haar had wijsgemaakt dat zij haar baby had gedood. Dat was het enige waaraan ze dacht: ze moest naar die weg.
Ze wachtte in de auto terwijl hij hun spullen in het hotel ophaalde en uitcheckte. Op weg naar de West Gate Bridge deed ze haar ogen dicht en herhaalde telkens weer in zichzelf: Ik heb hem niet vermoord, ik heb mijn baby niet vermoord.
Prachtige, troostende woorden. Ze ging erin op. Ze waren als een warm bad.
Zodra ze de brug over waren en ze het uitgestrekte land als platte, lege zee, voor zich zag, verdwenen de woorden naar de achtergrond en voelde ze opluchting opwellen.
Alistair had een hele rits vragen, die hij telkens opnieuw stelde, hij probeerde ongetwijfeld de feiten op een rij te zetten. Hoe krankzinnig was ze, deze vrouw aan wie hij zijn hele verdere leven vastzat?
‘Gaat het?’
‘Wil je wat water?’
‘Hoe gaat het met je hoofd?’
‘Wanneer heb je je telefoon gevonden?’
‘Waarom ben je naar haar toe gegaan?’
‘Waar hebben jullie het over gehad?’
‘Gaat het?’
‘Waarom ben je bij haar op visite gegaan?’
‘Wil je wat water?’
‘Waar hebben jullie in vredesnaam over gepraat?’
‘Ja, nee, dank je, oké, weet niet, nee...’ Ze antwoordde zoals dat van haar werd verwacht, hoewel... de laatste vraag misschien niet, omdat ze de plek herkende. Het talud. Nothing Field. In de verte een landschap waar brand had gewoed.
‘Waarom zeg je zo weinig?’
Ze draaide zich van hem af en drukte haar handpalmen tegen het raampje toen ze langs het talud zoefden. Ze kon Alistair bijna letterlijk voor zich zien, op zoek naar een signaal voor de telefoon op het dak van de huurauto. En zijzelf op de grond terwijl ze een klein borstkasje ritmisch induwde en telde: één, twee, drie, vier, vijf... Eén, twee, drie, vier, vijf... Eén, twee, drie, vier, vijf. Telkens maar weer.
‘O, kom op, Joanna, praat tegen me,’ zei Alistair.
Het beeld en het talud waren verdwenen. Ze draaide zich weer naar voren en staarde voor zich uit naar de weg. ‘Waarom heb je het niet verteld?’
Een kruis, links.
‘Wat verteld?’ Alistair hield van autorijden. Zoals gewoonlijk had hij zijn autogordel niet vastgemaakt en zat hij ontspannen achterovergeleund met één hand op het stuur in zijn stoel.
‘Dat je Noah nog een keer medicijnen had gegeven.’
Hij kromp in elkaar en de ene hand waarmee hij het stuur vasthield omklemde dat plotseling heel stevig. Meteen probeerde hij zijn reactie te verdoezelen; zijn greep verslapte en hij begon met zijn stompe vingers op het stuur te trommelen. ‘Waar heb je het over?’
‘Waarom heb je niet verteld dat je Noah vlak voor de landing in Melbourne, toen ik sliep, nóg een keer het drankje hebt gegeven?’
Alistair verstijfde, ging rechtop zitten en versnelde naar honderdtwintig kilometer per uur. ‘Hoe kom je daar nou bij?’
‘Dat herinnerde mevrouw Amery zich.’
‘Dat oude mens? Heb je haar daarover zitten uitvragen? Jezus! Wat weet zij er nou van?’ Twee handen op het stuur nu.
‘Ze weet het. Je hebt het niet voorgeproefd.’
Hij draaide zijn hoofd naar haar toe en keek haar doordringend aan. ‘Gaan we dit echt weer allemaal herhalen?’ Honderdvijfentwintig.
Ze hield zijn ogen vast met een nog doordringender blik. ‘En je hebt niks gezegd.’
Honderddertig. Gezicht van haar afgekeerd, naar de weg. Witte knokkels, bovenlichaam naar het stuur toe gebogen, net zoals die eerste keer dat ze over deze weg reden.
‘Waarom heb je niks tegen me gezegd?’
Voet omlaag. Honderdveertig. Licht wiegen van bovenlijf en hoofd. ‘Dit is precies waarom ik niks heb gezegd: omdat ik wist dat je zo zou reageren. Waar slaat het op dat je hier met een oud wijf over praat?’ Hij trapte op het gaspedaal. ‘Godverdomme!’
‘Geef toe dat je het niet hebt voorgeproefd.’
Ze wachtte. Een lange stilte, maar ze kon zijn hersens bijna horen kraken terwijl hij een plan van aanpak bedacht.
Zijn plan was te relaxen, blijkbaar. ‘En wat dan nog als ik dat niet heb gedaan?’
Ze keek nog steeds naar hem, vastbesloten om dat vol te houden totdat hij terugkeek. ‘Dan zou het jouw schuld zijn, Alistair.’
Een snelle blik, toen weer terug op de weg. ‘Heb ik het je ooit verweten? Heb ik ooit gezegd dat het jouw schuld was?’
‘Maar het wás mijn schuld niet!’ krijste ze. ‘Het was jóúw schuld. En al die tijd heb je me laten geloven dat ík het was. Heb je me laten geloven dat ík mijn zoontje heb vermoord!’
‘Ik heb nooit gezegd dat het jouw schuld was.’
‘O, dat is echt typisch hoe je bent, Alistair: zo zorgvuldig met woorden. Je hebt nooit gezegd dat het níét mijn schuld was. Maar je hebt me wel laten geloven dat het mijn schuld was. Je weet dat dat waar is. Je liegt al zo lang dat je niet eens meer weet hoe je de waarheid moet vertellen. Je hebt helemaal niemand in een Japara gezien die avond, is het wel? Je dacht vooruit: als het misgaat, schuif ik het op Alexandra.’
‘Dat is belachelijk.’
Ze wist niet hoe hard hij nu reed. Heel hard.
‘Alle shit die ik van jou heb moeten slikken, Joanna,’ gromde hij. ‘Dat je je als een idioot gedraagt. Het is verdomme hard werken geweest met jou sinds we met elkaar zijn, weet je dat? Elke dag weer een graadje erger. Ik heb er verdomme een fulltimebaan aan om Joanna overeind te houden. Vier jaar al, verdomme! Ik vind dit. Nee, ik vind dat. O, ik weet niet wat ik vind! O, ik weet niet wat ik denk of voel! En nu ben ik hier opeens de slechterik? Het was een vergissing. Een ongeluk. We kunnen er niets meer aan veranderen. Onze zoon is dood. Wat doet het ertoe wie het heeft gedaan?’
Alistair liet elk woord dat volgde vergezeld gaan van een trap op het gaspedaal, waardoor Joanna’s hoofd telkens naar voren schoot en weer naar achteren zwiepte, tegelijk met het schokken van de auto. ‘WAT. DOET. HET. ER. VERDOMME. TOE!’
Ze hield haar nek vast. Het geschreeuw, de whiplash, de snelheid maakten haar niet bang.
Een bord: AVALON AIRPORT, 2 KILOMETER.
En plotseling wist ze hoe ze uit de dramadriehoek moest ontsnappen.
Snel greep ze het stuur beet.
Het was magisch de driehoek uit elkaar te zien barsten en in drie aparte lijnen te zien splijten. De lijnen vielen de auto uit, één brak er onderweg in tweeën.
En dus waren het geen drie, maar vier lijnen die zachtjes naar de aarde zweefden terwijl de auto op het stevige metalen bord voor Avalon af racete.
Prachtig!
Ze glimlachte.
Er zouden nóg twee kruisen langs de weg naar Geelong komen.