10

RECHTBANK VAN MELBOURNE

27 juli

Mevrouw Wilson zag er ongelukkig uit in de getuigenbank: haar gezicht was hoogrood en haar voorhoofd bezweet.

‘Maakten ze een gelukkige indruk op u?’ vroeg Amy Maddock.

‘Eh... ik weet het niet.’

‘Merkte u iets ongewoons aan hen op?’

‘Nee. Ik bedoel, de baby sliep en ik wilde hem niet wakker maken.’

‘Hebt u het kind gezien?’

‘Ja. Nou ja, hij was in een dekentje gewikkeld. Zijn vader droeg hem.’

‘Wat deed zíj?’ De advocate wist het woord ‘zij’ een enorm negatieve lading mee te geven. Het was gewoon knap.

‘Niets. Ze stond op het punt in de auto te stappen.’

‘Had u de indruk dat ze een liefdevolle partner was?’

‘Bezwaar!’ riep Matthew Marks.

‘Toegestaan!’

‘Leek ze u een goede moeder?’

‘Bezwaar!’ riep Matthew Marks opnieuw.

‘U kunt deze vraag beantwoorden, mevrouw Wilson.’

Waarom deze vraag wel werd toegestaan en die over haar als partner niet, zou Joanna nooit begrijpen.

‘Ik weet nog dat ze precies wist hoeveel dagen geleden haar baby was geboren.’

‘Leek ze u een goede moeder?’

‘Ik heb vier kinderen. Lijk ík u een goede moeder?’

‘Beantwoord de vraag alstublieft mevrouw Wilson.’

Ze ging rechtop zitten; haar gezicht was nu nog roder geworden en het zweet droop van haar voorhoofd. ‘Ik heb hen vijf minuten gezien. Hij leek het warm te hebben en moe te zijn. Zij leek het warm te hebben. En ze leek ook moe. Ik heb geen idee wat voor soort moeder ze was.’