13

ALEXANDRA

15 februari

Ik ben een gestoorde trut. Ik ben een gestoorde, alcoholistische trut. Ik ben een gestoorde, kwaadaardige, alcoholistische trut.

Ik zal het uitleggen. Dat zal ik binnenkort in de rechtszaal toch moeten doen, dus kan ik er maar beter meteen mee beginnen. Een rollenspel in mijn eentje om de uren door te komen voordat ze hier voor de deur staan om mijn kind van me af te pakken, mijn leven van me af te pakken.

Bent u gek, mevrouw Robertson?

Alexandra Donohue heet ik, en ja. Ik heb vaak meer dan twee uur achter elkaar gehuild zonder even op te houden om mijn neus af te vegen. En ik heb heel vaak mijn bed niet uit kunnen komen. Ooit wilde ik zó graag ontsnappen aan mijn eigen gedachten dat ik dat heb getwitterd: @alexa-d-donohue ik wil een vakantie van mijn hoofd!

En, bent u kwaadaardig, mevrouw Donohue?

Dat ben ik zeker. Ik heb mijn dochter twee keer geslagen toen ze klein was. Ik weet niet meer precies wanneer maar het was omdat ik kwaadaardig ben en niet omdat zij stout was. Daarbij heb ik Chloe vier jaar van haar vader weggehouden en ik zou haar altijd van hem hebben weggehouden als dat had gekund, niet helemaal uit kwaadaardigheid, maar wel voor een deel.

Laten we het over alcohol hebben.

Die drink ik. Meestal alleen. Thuis. Ik wacht meestal tot na vijf uur ’s middags. Ik drink nooit minder dan een halve fles, maar zelden meer dan driekwart. Het idee om geen glas wijn te kunnen drinken – als u nou bijvoorbeeld zegt: ‘Alexandra, je mag geen glas wijn drinken vanavond’ – zou me nerveus maken. En ja, er is vorige maand iets gebeurd. Twee glazen rode wijn bij de lunch en een alcoholcontrole op Sydney Road. En nu is het dus officieel dat ik een slechte moeder ben, heb gereden onder invloed en een volslagen idioot ben.

En u bent een trut?

O, ja! Vooral sinds ik hem met haar heb betrapt. Sindsdien denk ik alleen maar gemene dingen. Ik heb fantasieën dat ik haar verwond, dat ik haar in haar gezicht stomp, totdat haar lip opensplijt en ze een platgeslagen bloedneus heeft. Ik heb gehoopt dat ze haar extra gewicht na de bevalling niet meer kwijt zou raken, dat haar striae verschrikkelijk zouden zijn, dat haar tieten lege theezakjes werden zoals bij de meeste vrouwen die borstvoeding geven (maar niet bij mij!), en één keer, God, vergeef me, één keer heb ik gebeden dat hun baby gehandicapt zou worden geboren, gebeden dat de handicap van hun kind het bewijs zou zijn dat ze hadden gezondigd en dat dat hun straf was. Ik wens haar toe dat zij moet doormaken wat ik heb doorgemaakt, maar dan nog veel erger: hem geloven, door hem worden vermorzeld.

Maar het allermeest heb ik gehoopt dat híj dood was.

Verder dan het me voorstellen ging het niet, maar het is een feit dat ik veel ernstige tekortkomingen heb. Vraag het hem maar, dan hoort u hetzelfde. Hij is goed in feiten.

Genoeg rollenspel. Chloe wordt morgen om zeven uur wakker. Zoals altijd. Het is al na middernacht. Ik moet gaan slapen. Ik mag van mezelf mijn valse Facebook-account maar drie keer per dag bekijken en dat vergt discipline, kan ik je vertellen. Ik mag nog één keer vandaag, dus dat ga ik nog doen voordat ik mijn bed in kruip.

Het scherm opent met mijn normale account en er is een bericht van Phil, Alistairs vriend vanaf zijn vroege jeugd en getuige bij onze bruiloft. Phil is een paar jaar voordat Alistair en ik uit elkaar gingen een tijdje in Schotland geweest. Alistair werkte het grootste deel van die periode in Londen. Ik was onze slaapkamer in de flat aan het opknappen. Phil stond erop me daarbij te helpen en samen met mij het behang af te weken en de muren te doen. ‘Ik heb heel Europa gedaan,’ zei hij, ‘maar nog nooit een muur.’

Alistair beseft het niet, maar na onze scheiding neemt Phil me in bescherming. Ik belde hem jankend op nadat ik Alistair had betrapt terwijl hij met die meid lag te neuken. ‘De klootzak,’ zei Phil. ‘De egocentrische lul. Ga bij hem weg. Kom naar huis. Ik zorg wel voor je.’

Ik open Phils Facebook-bericht. Heb je al een datum voor de hoorzitting? Ik moet glimlachen om zijn profielfoto. Hij heeft een oud blauw T-shirt aan en zijn donkerbruine krullen zijn ongekamd, maar het is onmogelijk niet naar hem terug te lachen.

Nog niet. Nerveus... antwoord ik.

Ik bekijk andere recente posts. Niets interessants. En bang!, daar is Phil alweer met een berichtje: Uit eten morgen? Ik voel de vlinders in mijn buik die ik altijd heb bij Phil, maar sla die weg zoals ik altijd doe en typ: Heb een damesavond op school (help!). Lunch?

Misschien zal ik op een dag ‘ja’ zeggen tegen een etentje ’s avonds. Maar nu nog niet. Toen ik uit Schotland vertrok heb ik met mezelf afgesproken dat ik Chloe altijd, altijd, voor zou laten gaan, en het laatste waar ze behoefte aan heeft is een nieuwe man in haar leven. En trouwens, Phil valt niet op me. We zijn al te lang bevriend en voelen ons te veel op ons gemak bij elkaar. En ik ben natuurlijk één grote ramp.

Niets anders op mijn Facebook, dus log ik uit en weer in onder de naam die ik heb verzonnen voor het stalken: Greta Xavier, onderwijzeres, uit Dundee. Greta is bevriend met vier Facebook-vrienden van Joanna. Geen van hen kent mijn fictieve of echte zelf, maar vier jaar geleden hebben ze allemaal ‘ja’ gezegd op mijn vraag vriend te worden en zijzelf daarna ook vlak nadat ik uit Groot-Brittannië vertrok. En nu ken ik haar geschiedenis en kan ik nagaan wat ze doet. Dat is op zichzelf al een bewijs van gestoordheid, kwaadaardigheid en kutwijverigheid, en soms passeer ik door de posts die ik lees de driekwartgrens van de fles, wat betekent dat je een echte alcoholist bent.

Joanna Lindsay heeft haar profielfoto veranderd.

Joanna Lindsay heeft haar status veranderd in Heeft een relatie.

Alistair Robertson vindt-dit-leuk.

Ik noem het je vijand leren kennen, haar in de gaten houden, wachten op leedvermaak. Ze heeft mijn plaats ingenomen en een vacature gecreëerd. Dus is ze eigenlijk niet echt mijn vijand; ze is mij, alleen begrijpt ze dat nog niet. Op een dag zal ze erachter komen, de arme ziel, de ordinaire slet.

Uit wat ik te weten ben gekomen was ze gelukkig en normaal vóór hem. Een van de vele dingen die we gemeenschappelijk hebben.

Ze is enig kind. Als ze nog een vader heeft, heeft ze het in elk geval nooit over hem. Haar moeder is zes jaar geleden met Pasen overleden en zwom zo te horen in het geld. Ze liet een huis met vijf slaapkamers na in Pollokshields, Glasgow, dat Joanna één week (zeven dagen!) nadat ik bij Alistair was weggegaan, te huur heeft gezet.

Haar beste vriendin, Kirsty, organiseert evenementen en woont in Highbury. Ze ziet er goed genoeg uit in haar bikini om dat aan haar Facebook-vrienden te laten zien. Ze spreken één keer in de maand af in Londen of Glasgow en gaan elk jaar samen op vakantie naar een warm land. Ze is single. Zonder kinderen. Haar vader heeft darmkanker en ze heeft een hechte band met hem. Ze heeft blond haar met het soort krullen dat bij een avondje uit hoort. Kirsty zit niet veel op Facebook en zet persoonlijk commentaar altijd op Joanna’s prikbord.

Kirsty McNicol heeft een bericht op Joanna Lindsays prikbord achtergelaten.

Schat! Ik heb geboekt voor volgende week zaterdag! Laat de drank maar komen!

Reactie van Joanna Lindsay

Yes! (Je kunt privéberichtjes sturen via de berichtknop, Kirst!)

Joanna was op haar zevende heel jongensachtig en voetbalde in een team met verder alleen maar jongens.

Ze heeft Engelse literatuur gestudeerd aan de Universiteit van Edinburgh, haalde haar lesbevoegdheid in Manchester en gaf tot aan haar zwangerschapsverlof Engels aan de vijfde- en zesdeklassers van Hutchesons’ Grammar in Glasgow. Ze loopt hard, houdt van tuinieren, houdt van bands waarvan ik nog nooit heb gehoord, is niet erg grappig op Facebook, krijgt in mijn ogen absurd veel ‘vind-ik-leuks’ voor haar saaie commentaren over boeken en tuinieren.

Ze is negenentwintig, twaalf jaar jonger dan ik. Twaalf jaar jonger dan Alistair.

Ik typ haar naam in en wacht tot haar Facebook-pagina verschijnt. Zoals altijd voel ik woede en angst in mezelf oplaaien en vraag ik me af waarom ik dit mezelf aandoe, waarom ik het allemaal niet gewoon loslaat. Maar ik kan er niet mee ophouden. Ik kán het gewoon niet. Ik weet niet wie ik zonder deze woede en deze angst ben. Misschien zou ik wel – paf! – in één keer verdwenen zijn. Daar is ze.

Nee, daar zíjn ze. De profielfoto is acht weken geleden veranderd. Man en Vrouw, armen om elkaar heen, op de rode bank die ik bij Harvey Nichols heb gekocht, in de woonkamer die ik Parijs-lichtblauw heb geverfd, met een glimlach op hun gezicht die niet echt kan zijn, omdat de baby op haar schoot huilt en ik weet dat je niet kunt glimlachen als je kind huilt. Ik vraag me af waarom ze niet hebben gewacht en er niet een hebben genomen op het moment dat hij zijn mondje niet wijd open had van het janken. Ik vraag me af wat er met de gebloemde kussens is gebeurd die ik bij de bank heb gekocht.

Dan zie ik de post van nauwelijks een uur geleden op het prikbord.

Kirsty McNicol heeft een bericht op Joanna Lindsays prikbord achtergelaten

Mijn god, ik heb net het nieuws gezien – nee! – zeg dat het niet waar is. Je neemt je telefoon niet op. Bel me.

Mijn eerste gedachte is: vliegtuigongeluk en het verbaast me dat ik niet begin te lachen, maar word bevangen door paniek. Misschien wíl ik hem niet dood hebben.

Of de branden, denk ik, terwijl ik Google open en hun namen intik. Misschien zijn ze in een brand terechtgekomen, in de auto. Mijn hart bonkt. Ik vrees dat er iets ergs is gebeurd. En mijn hart gaat uit naar Chloe.

Er is al een kort berichtje op het nieuws:

Baby Noah Robertson, 9 weken oud, is voor een kruidenierswinkel in Point Lonsdale uit de auto van zijn ouders verdwenen.

Ik kan niet meer informatie vinden, dus zoek ik ‘Point Lonsdale’ en ‘Lonnie’ op Twitter. Ik adem snel en oppervlakkig terwijl ik de berichten doorneem.

Harry Dean @hdean

Iets aan de hand bij kruidenier in Point Lonsdale. Overal politie.

Fiona Mack @Fionamack

@hdean Brand dichtbij?

Harry Dean @hdean

@Fionamack Nee, regent pijpenstelen. Straat afgezet wtf

Bobblypops @bobblypops

Ik zie een donkerharige vrouw aan de overkant van de straat schreeuwend

Bobblypops @bobblypops

Kruidenier wordt ondervraagd

Bobblypops @bobblypops

Man belde aan vroeg of ik baby had gezien. #lonniebaby

Bobblypops @bobblypops

Baby vermist in Point Lonsdale #lonniebaby

Jennifer Weston @jenniferwritesbooks

OMG. Jongen of meisje? Vreselijk. #lonniebaby

Bobblypops @bobblypops

@jenniferwritesbooks Jongen, negen weken #lonniebaby

Fiona Mack @Fionamack

@jenniferwritesbooks @bobblypops Niet weggelopen dus #lonniebaby

Bobblypops @bobblypops

Politie mijn huis doorzocht gvd vraagt of ik een Japara heb #lonniebaby

Bobblypops @bobblypops

Smerissen zijn weg. Gestolen uit auto voor kruidenier #lonniebaby

Fiona Mack @Fionamack

@bobblypops Was hij alleen in de auto? #lonniebaby

Bobblypops @bobblypops

@Fionamack Smerissen zeggen ouders in kruidenier #lonniebaby

John Mitchell @johnnyonthepress

Hebben ze hem in de auto achtergelaten!? #lonniebaby

Bobblypops @bobblypops

Politie gaat alle deuren langs #lonniebaby

Bobblypops @bobblypops

Buiten gekeken. De man blijft schreeuwen #lonniebaby

De kiosk op het strand @strandkiosk

Wat heb ik gemist? Is dit serieus? #lonniebaby

Patricia Coll @patsycoll

Ik bid voor hen #lonniebaby

Susan Miller @susangmiller

Ik ga VIND BABY NOAH! helpen. Jullie ook? Retweet a.u.b. #lonniebaby

Fiona Mack @Fionamack

Wat voor iemand laat een baby alleen in een auto #lonniebaby

Celesta Veste @celestaveste1

Leren ze het nou nooit? #lonniebaby

Bobblypops @bobblypops

Ik ga buiten een sigaretje roken. Kijken of ik meer te weten kan komen #lonniebaby

De kiosk op het strand @strandkiosk

RT @susangmiller Ik ga VIND BABY NOAH! helpen. Jullie ook? Retweet a.u.b. #lonniebaby

Susan Miller @susangmiller

RT @Fionamack Wat voor iemand laat een baby alleen in een auto #lonniebaby

Wat voor iemand laat een baby nou alleen achter in een auto? En dan schiet er bijna onmiddellijk een gedachte door mijn hoofd: ze zullen míj verdenken! Ik probeer rustiger te ademen, maar het enige wat er gebeurt is dat ik me er te veel op focus en nog sneller adem. Ze zullen zeggen dat hij van plan was mij mijn kind af te nemen en dat ik daarom het zijne heb gestolen. Ik kijk naar de voordeur. De politie zal als eerste hierheen komen, zelfs nog voordat ze de plaatselijke pedofielen langsgaan. Ik controleer of de deur op slot zit. Ik kijk uit het raam of ik al autolichten zie en luister of er sirenes te horen zijn. Nog niet.

Chloe. Ik moet iets regelen. Haar waarschuwen.

Niet drinken nu.

Ik schenk mezelf een glas rode wijn in en klok dat naar binnen. Ik weet dat het me een fortuin zal kosten, maar toch toets ik het nummer van mijn advocaat in. Het duurt een tijdje voordat ze, slaapdronken, opneemt. Ik vertel haar wat ik heb gelezen, wacht totdat ze het intypt en hetzelfde leest, en vertel dan wat ik die middag en avond heb gedaan. Om kwart over drie Chloe van school gehaald. Met haar gaan zwemmen. Thuisgekomen. Afhaal-Roti Channai gegeten, televisiegekeken, haar welterusten gekust. Ja, ik ben de hele avond met haar samen geweest, vanaf halfvier, behalve toen ik haar even alleen liet om roti te halen. Ja, ik laat haar wel vaker even alleen. Ik ben een alleenstaande moeder. Zij is veertien. Ik bel mam. Pap en zij zijn hier over een uurtje.

Ik hoop dat de politie er langer over doet.

Ik doe de deur van Chloes slaapkamer open. Ze slaapt met het bruine beertje tegen zich aan geklemd dat Alistair haar op haar zesde verjaardag heeft gegeven. Ik sluip minstens één keer per avond haar kamer binnen om naar mijn opstandige bijna-vrouw te kijken terwijl ze slaapt als een klein meisje. Het zijn twee tegengestelde kanten van haar en daarom is het juist zo heerlijk om te zien dat ze met een teddybeertje slaapt dat tot op de draad versleten is na vier jaar tranen en troost. Ze is boos op haar vader omdat hij weinig tot geen moeite doet om haar te zien, maar ze geeft Joanna er de schuld van, niet hem. Ze mist haar vader. Zoals bijna alle kinderen in dezelfde situatie droomt ze ervan dat Joanna op een dag zal verdwijnen en dat haar gezin weer een gezin zal worden. Ik ben de tel kwijt hoe vaak ze me heeft gevraagd of ik niet op z’n minst kon proberen hem terug te krijgen. ‘Dat is geen optie,’ zeg ik elke keer terwijl ik de aandrang onderdruk om haar te vertellen hoe ik werkelijk over hem denk. Dat kost me veel moeite en lijkt soms bijna onmogelijk, maar ze zal een gelukkiger mens zijn als ze van haar vader kan houden en hem bewondert. Stel dat hij haar nu meeneemt? Als mam en pap vanuit Diamond Creek niet op tijd hier zijn, voordat de politie hier is, geven ze haar misschien wel gewoon aan hem mee als ik ben afgevoerd. Zelfs al verkeert hij nu in shocktoestand en is hij overmand door verdriet. Hij is tenslotte, na mij, degene die haar het meest na staat, dus het kan heel goed dat het zo gaat. Dat mag ik niet laten gebeuren! Ik ga terug naar de keuken en schenk nog een glas wijn in, drink het in één teug leeg en loop terug naar Chloes slaapkamer waar ik op de rand van haar bed ga zitten.

Ik streel haar pony. Ik heb manieren bedacht om hem niet in haar te zien. Haar donkere wimpers heeft ze van haar grootmoeder, niet van hem. Ik heb zijn moeder altijd gemogen en ik heb er sinds we thuis zijn voor gezorgd dat Chloe contact met haar heeft. Ze ontmoeten elkaar meestal in de stad en Chloe komt altijd terug met Darrell Lea Coconut Ice en handenvol tasjes van het winkelen.

Ze fronst haar wenkbrauwen in haar slaap. Een droom over haar vader, zal ze me vertellen als ze wakker wordt. ‘Hij zat met me aan het avondeten, niks bijzonders, we zaten gewoon te eten’, of iets dergelijks zal ze zeggen.

Ik fluister: ‘Chloe.’

‘Mm-mm?’ Ze draait, met haar beertje, op haar andere zij.

‘Chlo. Wakker worden, lief meisje van me. Ik moet je iets vertellen.’

‘Ik heb gedroomd,’ zegt ze met haar ogen nog steeds dicht, maar wakker genoeg om haar beertje onder de dekens te verstoppen.

‘Er is iets akeligs gebeurd,’ zeg ik, terwijl ik haar hand vastpak.

Haar ogen schieten open en ze komt overeind. ‘Wat?’

‘Baby Noah wordt vermist.’

‘Wat bedoel je?’

‘Iemand heeft Noah meegenomen uit je vaders auto toen hij het niet zag. Vanavond, in Point Lonsdale.’

Ze is in een paar seconden aangekleed en bedenkt allerlei plannen hoe ze kan helpen. Ze wil naar hem gaan zoeken, nu, en begrijpt niet waarom ik niet in de startblokken sta. ‘Misschien is hij gewoon weggekropen, misschien is hij uit zichzelf de auto uit gegaan. Schiet op! We moeten erheen en gaan zoeken!’

Ik wil net uitleggen dat een baby’tje van negen weken niet kan kruipen, als er wordt aangebeld.

De agenten vragen zich af of Chloe voor mij liegt. Ze gaan ervan uit dat ze gewend is dat te doen sinds ik haar mee hierheen heb genomen. De jonge vrouwelijke agent met de bril kijkt telkens naar haar als ik antwoord geef op hun vragen en ik volg haar blik. Helaas maakt ze de indruk of ze iets over mij verbergt. ‘Ja, we zijn hier de hele avond geweest,’ zegt ze. ‘Nee, niemand heeft ons gezien.’ Ze werpt zo nu en dan een blik op mij, alsof ze vraagt: ‘Heb ik het goede antwoord gegeven?’ Ik ben doodsbang dat ze zal zeggen dat ik haar even alleen heb gelaten om roti te halen. Daarmee zou ik wel van de lijst met verdachten van de ontvoering worden afgestreept, maar op die van de slechte moeder blijven staan. Chloe zegt er niets over. Goed besluit, Chlo, denk ik.

Ze willen me niets méér vertellen dan ik al weet. De baby is rond tien minuten voor zeven voor het laatst in Point Lonsdale in de huurauto gezien.

De mannelijke agent met de bakkebaarden wil weten hoe mijn relatie met Alistair tegenwoordig is. Ik zeg tegen Chloe dat ze televisie moet gaan kijken in de woonkamer. Ze rolt met haar ogen, geërgerd dat ze wordt buitengesloten en dat we in de keuken zitten te praten terwijl we buiten op zoek naar de baby zouden moeten zijn. Maar ze doet wat ik zeg, verlaat schoorvoetend de keuken en doet de deur achter zich dicht.

Ik ben me ervan bewust dat ik heel voorzichtig moet zijn. Ik bereid me er al heel lang op voor mijn verhaal aan derden te vertellen, maar ik moet nu nóg beter oppassen niet over te komen als een gestoorde, kwaadaardige trut. Ik ben me ervan bewust dat mijn zorgvuldigheid om niet zo te klinken er juist voor kan zorgen dat ik wel zo klink.

‘Ik ben uit Schotland weggegaan omdat ik mijn dochter niet wilde verliezen,’ zeg ik, en ik spreek de zin die in mijn hoofd bonkt en eindigt op ‘aan een narcistische psychopaat’ niet uit.

‘Het enige wat ik altijd heb gewild is mijn dochter beschermen,’ zeg ik, beseffend dat die laatste ingeslikte woorden na elke zin die ik over hem zeg of denk opnieuw in mijn hoofd opkomen. Dat is al zo sinds de eerste keer dat ik me afvroeg of dat de woorden zijn die de man met wie ik getrouwd was typeren. Dat was na mijn ontdekking dat hij een affaire had. Toen ik begon te beseffen dat ons huwelijk één grote leugen was, alleen maar illusies en mooie woorden. In Edinburgh dacht ik dat onze relatie in een dip zat omdat Alistair zo hard werkte en ik heimwee had. Ik begon paranoïde te worden bij de gedachte dat zijn gebrek aan aandacht mijn schuld was, dat ik saai was, onaantrekkelijk. Hij bracht me niet meer zo in verrukking als vroeger, maar ik dacht dat dat normale probleempjes waren die niet veel voorstelden, niet iets waar we uiteindelijk niet uit zouden komen. We hadden geen ruzies. Het leven was een beetje saai, maar vertrouwd. Achteraf besef ik dat het ons te weinig kon schelen om ruzie te maken en dat het helemaal niet vertrouwd was tussen ons. Volgens Phil had Alistair vóór Joanna al andere vrouwen. Hij bedroog me doorlopend en ik had niets in de gaten. Wat een idioot was ik. Is hij een narcistische psychopaat? Hij scoort op veel punten. Of kijk ik nou te veel door de bril van de beledigde ex?

‘Waar wilt u haar tegen beschermen?’ vraagt de vrouwelijke agent met de bril en de dunne lippen. En ik probeer het op een andere manier uit te leggen. ‘Tegen het verlies van mij, haar moeder,’ zeg ik. ‘Toen ik erachter kwam dat hij me in de steek wilde laten voor een ander, vroeg ik hem of we terug naar huis konden gaan en in Australië het ouderschap konden delen. Hij weigerde. Ik ken hem. Hij is koppig en zijn werk is heel belangrijk voor hem. Hij zou nooit hebben toegegeven. Ik kon daar niet blijven wonen. Mijn visum was op hem gebaseerd, ziet u. Als er in Schotland een rechtszaak van was gekomen, was de kans groot dat hij die zou winnen. Ik had geen werk en was nogal depressief. Ik dronk te veel. Hij was succesvol en werd gerespecteerd. Maar ik was een goede moeder voor Chloe, dat weet ik zeker. En hij was er trouwens toch nooit voor haar. Daarom heb ik haar met me meegenomen. Hier, kijk hier eens naar.’ Ik pak het plakboek waaraan ik ben begonnen op de dag dat Alistair het verzoek om voogdijschap indiende en laat hun de eerste paar pagina’s zien. Een foto van Chloe en mij terwijl we cupcakes aan het bakken zijn en lachen in de camera met onze schorten en kleren vol bloem, een foto van ons terwijl we samen aan het joggen zijn, een van mij terwijl ik haar help met haar huiswerk. Maar ze hebben geen interesse in mijn plakboek.

‘U bent de afgelopen maand aangehouden met een te hoog alcoholpercentage in uw bloed?’ vraagt de vrouw.

‘Ik dronk twee glaasjes bij de lunch... Ik dacht niet...’

‘Nee.’ Ze snoert me de mond.

‘Hoe staat u tegenover zijn nieuwe partner?’ vraagt de agent met de bakkebaarden en het kuiltje in zijn kin.

Ik slik een minachtend gegrinnik in. Hoe ik tegenover haar sta? Ik besluit eerlijk te zijn. ‘Ik ben nog steeds kwaad op haar, maar voel ook met haar mee.’

‘U voelt met haar mee vanwege de baby?’ vraagt de vrouw met de bril en de dunne lippen en haar kleurloos gelakte nagels.

‘Ja.’ Het klopt, maar dat is het niet alleen. Onder de dikke laag woede die ik voor haar voel ligt een dun laagje schuldgevoel. Ik heb een jong meisje achtergelaten met die man. Ik heb haar gewoon zwanger laten worden van die man. Ik had haar moeten waarschuwen. Maar ze zou niet hebben geluisterd, heb ik mezelf voorgehouden, en dat houd ik mezelf nog steeds voor. Het zou onmogelijk zijn geweest voor haar om te luisteren, net zoals het voor mij onmogelijk was toen pa zei dat ik meer om me heen moest kijken voordat ik me aan Alistair bond. Hoe kun je nou naar zoveel negativisme luisteren als een knappe, sexy man jou op een voetstuk zet, als hij je vertelt dat jij de meest intrigerende en prachtige vrouw bent die hij ooit heeft gekend, als hij je zijn beste vriendin en zijn zielsverwant noemt, twee keer per dag geweldig met je vrijt, je overlaadt met adoratie, je prachtige liefdesbrieven schrijft, dingen voor je oplost, regelt, zorgt dat alles voor elkaar komt? Mijn god, die eerste tijd was fantastisch. Nee, ze zou niet geluisterd hebben.

Ik zeg niet dat we zusters in de strijd zijn, absoluut niet. Zij hoort bij hem. Zij zijn het vijandige team. Haar binnenlaten zou hetzelfde zijn als hem binnenlaten, en ik zal nooit de fout maken dat te doen. Maar soms prikt het schuldgevoel door de woede heen en maak ik me zorgen om haar, vooral ’s nachts. Dan maak ik me zorgen over de dag waarop ze zal ontdekken dat hij haar bedriegt. Ik heb me weleens voorgesteld dat ze ooit bij mij op bezoek komt, over jaren en jaren. Dat ik dan negentig ben of zoiets en in een tehuis zit, en dat ze dan komt om haar excuses aan te bieden en te huilen om de grote leugen die haar leven blijkt te zijn.

Ik moet bekennen dat ik moet glimlachen als ik me dat bezoek van haar voorstel.

‘Is dat uw auto op de oprit?’ vraagt de vrouwelijke agent.

‘Inderdaad.’

‘Het is een Ute toch?’

‘Ja.’ Het is inderdaad een Ute, een personenauto met een laadbakje eraan vast.

‘Hoe zou u de kleur ervan noemen?’

De mannelijke agent is naar buiten gegaan en legt nu alsof hij iemand de pols voelt zijn vinger op de motorkap van mijn auto.

‘Donkergrijs, zou ik zeggen.’

‘Hoe erg haat u hem?’

‘Wie?’ Ze verandert zo abrupt van onderwerp dat het me verwart.

‘Uw echtgenoot.’ Ze buigt zich naar me toe. ‘Hoe erg moet hij lijden, vindt u, voor wat hij u heeft aangedaan?’

‘Ex-echtgenoot. We zijn een jaar geleden gescheiden. Ik vind helemaal niet dat hij moet lijden...’ Ik leun naar achteren. Leugenaar.

‘Ik wed dat de woede die u voor hem voelt in het niet valt bij uw woede op haar?’ zegt ze. ‘Ik weet dat u vol zit met negatieve ik-wens-je-het-allerslechtste-toe-haat.’ Ze loopt van me vandaan en wijst op de kapstok in de hal. ‘Is dit jack van u?’

‘Ja.’

‘Een Japara-jack, is het niet?’

‘Ja.’

Ze raakt het aan. Haar collega komt terug van de auto en gaat links van haar staan. Hij knikt met een belangrijk gezicht. Alsof hij wil zeggen: Ja, zij checkt uw jack en ik de motorkap van uw auto en dat doen we omdat wij van de politie zijn, mevrouwtje.

‘Niet nat,’ concludeert de vrouwelijke agent.

‘Wat heeft dat met dit alles te maken?’

‘Uw ex zag iemand in een Japara. Het regende,’ zegt de man. Ze spelen irritante agent en irritante agent.

‘Hebt u een wasdroger?’ De vrouw.

‘In de bijkeuken.’

De agente loopt naar de bijkeuken en laat het aan de agent over om aan mijn jas te voelen, wat hij doet, waarna hij me aankijkt met een blik van: Ik ga u niet vertellen of die jas van u heet aanvoelt of niet!

‘Kunnen we in het huis rondkijken?’ vraagt de agent met bakkebaarden, een kuiltje in zijn kin en een trouwring om.

Ik heb geen bezwaar. Dan zou ik schuldig overkomen.

Terwijl zij aan het zoeken zijn, zit ik onrustig op de bank, bang dat ze de baby ergens zullen vinden, in een kast in de bijkeuken of zoiets, omdat ik altijd zoiets heb als iemand me ergens van beschuldigt. Misschien héb ik het wel gedaan. Misschien héb ik mijn jack vanavond wel aangetrokken en is het nat geworden terwijl ik een kind ontvoerde en heb ik het in de droger gestopt en daarna teruggehangen op het haakje in de hal. Misschien ligt de baby wel in een kast in de bijkeuken. Ik geef Alistair de schuld van mijn paranoia. Ik was altijd bang dat hij Chloe van me zou afpakken, dat hij zou rondbazuinen dat ik een slechte moeder ben, hoewel hij vroeger altijd zei dat ik de meest fantastische moeder van de hele wereld was. Alistair heeft een stevige basis voor paranoia in mij gezaaid.

Hij ligt niet in de kast. Natuurlijk niet. En de automotor is koud en de droger is niet gebruikt en het jack is niet warm. Ik laat hen op mijn computer kijken en erachter komen dat ik een vals account heb en dat ik haar stalk. Daarom wist ik dat hij vermist werd, leg ik uit. Ze lijken het te begrijpen. Ze lijken na verloop van tijd steeds vriendelijker te worden. Of gewoon steeds teleurgestelder. Het laatste, vermoed ik, omdat ik zeker weet dat ze met rechte ruggen hier binnenkwamen, allebei. En nu gaan ze met hangende schouders de deur uit. Ze hebben geen groot mysterie opgelost en komen straks niet als helden op de televisie. Als ik van plan ben ergens heen te gaan, moet ik hen eerst bellen, zegt de agente met de bril, de dunne lippen, de niet-bijpassende kleurloos gelakte nagels en de platte boezem. Ze zullen me nog zeker een keer willen spreken, zeggen ze. En als ik uit de stad wegga, vinden zij dat verdacht.

Op het moment dat ze het huis verlaten, arriveren mijn ouders. De agenten leven op. Misschien hebben die oudjes het wel gedaan. Misschien komen ze vanavond toch nog op de tv. Ze nemen pap en mam mee naar de zitkamer en ondervragen hen. Chloe en ik staan allebei met ons oor tegen de deur te luisteren.

‘Pat Donohue,’ hoor ik mijn vader zeggen. ‘Appartement 2, Yoker Street 18, Diamond Creek. Geen broers en zussen. Ze is enig kind.’

‘We hoopten op een tweede,’ vertelt mijn moeder. ‘Maar die is nooit gekomen. Mijn naam? Annie Donohue. Zelfde adres.’ Haar stem beeft. Ze is bang om mij. ‘Het was een moeilijke scheiding, maar mijn dochter is niet haatdragend. Goed, ja, ze heeft Chloe met zich meegenomen, maar hij heeft niet veel moeite gedaan voor haar en ze heeft geprobeerd...’

Mijn vader onderbreekt haar: ‘Al deed het met de beste bedoelingen voor Chloe. Ze had niemand daar. Het zou voor hen allebei een onmogelijk leven zijn geweest. Mijn dochter zou nooit iemand kwaad doen.’

De agente vraagt waar ze die avond zijn geweest.

We hebben vis gegeten bij Dennis en Molly Ewan,’ zegt mijn moeder.

‘Vanaf zes tot halfelf,’ bevestigt mijn vader.

Chloe heeft begrijpelijkerwijs gemengde gevoelens over Noah. Vanaf het moment dat ze erachter kwam dat Joanna zwanger was, heeft ze het over ‘mijn stand-in’. Maar nu is ze van streek en voelt ze opeens de liefde van een zusje. Mam omhelst Chloe en ze barsten allebei in snikken uit. Dan omhelst ze mij, maar ik huil niet. Ik zit te wachten tot Alistair belt. Ik weet dat hij dat zodra het kan zal doen.

Pap giet de rest van mijn fles wijn door de gootsteen en ruimt de borden en verpakkingen van onze afhaalmaaltijd op. Niemand wil de vraag stellen wat dit betekent voor de hoorzitting over de voogdij. ‘Wat zouden we kunnen doen?’ vraagt hij in plaats daarvan. Altijd praktisch en proactief, net als Chloe. Hij is degene die betaalt voor mijn eersteklas advocaat om ervoor te zorgen dat zijn dochter niet wordt afgeslacht in de rechtbank en hij zijn kleindochter kwijtraakt.

‘Hij zal Chloe willen zien,’ zeg ik, en ik zet het nieuws aan.

Er gaat een rilling door me heen: Joanna Lindsay is in beeld. Ze ziet er niet uit zoals ik me haar herinner: naakt in bed met rode wangen van de seks met mijn echtgenoot. En ze ziet er ook niet zo uit als op Facebook, met een glimlach op haar gezicht die duidelijk moet maken dat alles fantastisch is. Het gaat fantastisch met mij, het gaat fantastisch met mijn kind en mijn leven is helemaal fantastisch(-er dan het jouwe). Ze staat op de straat waar het is gebeurd, omringd door politie en nieuwsgierigen. Ze heeft nat, slierterig haar, een grauw, uitdrukkingsloos gezicht, melkvlekken op haar T-shirt en is magerder dan ik me herinner. Ik heb opeens het gevoel alsof ik een ijskoude klomp lood in mijn maag heb. Dat roept gedachten in me op die zo kinderachtig zijn dat ik ze niet wil toelaten. Verpest het voor jezelf! Ja, dat is de eerste. Doe iets wat zo idioot is, Joanna Lindsay, dat heel Australië zal zien wat voor een stom leeghoofd je bent. Ze heeft een buikje! Dat is de tweede gedachte. Ik wil dat ze een kwartslag draait, zodat ik kan zien dat haar buik veel dikker is dan de mijne. Ik ben een kwaadaardig iemand.

Een politieagente slaat een arm om haar heen. Ze lijkt volkomen kapot. Het verrast me wat mijn hart doet: het tuimelt omlaag. Bonk. Joanna Lindsay is een triest, verloren, zielig meisje.

Chloe neemt op als haar vader belt en ze spreken af. We bellen de politie om te vertellen waar we heen gaan en brengen haar naar haar vader.

Het huis is precies zoals het altijd was, alleen heeft de goot een verfje nodig en is het gras helemaal verdroogd. Het voelt raar om niet naar binnen te gaan. Elizabeth en ik konden het altijd goed met elkaar vinden. Maar ik ga niet mee, zeg ik. Ik blijf in de auto. Er staan drie politieauto’s op de straat voor het huis geparkeerd en er zijn twee journalisten die foto’s maken en met microfoons in hun hand wachten op een interview. De zwarte golf van Alistairs moeder staat op de oprit, ik herken de auto. Erachter staat hun huurauto, vermoed ik, omdat het terrein eromheen is afgezet met politielint, er politiehonden omheen staan en de auto wordt onderzocht door de forensische recherche. Het is een zwarte auto met vierwielaandrijving. Ik kijk Chloe na terwijl ze over de oprit en de veranda met pa en ma achter haar aan naar de voordeur loopt. De deur gaat open. Daar staat hij. Hij ziet er zelfs nog jonger uit dan vier jaar geleden, maar zijn hoofd lijkt gegroeid en zijn lijf gekrompen. Hij is klein. Het is me nooit zo opgevallen, maar hij is gedrongen. Ik vind hem absoluut niet aantrekkelijk! Wat wonderlijk! Hij is eigenlijk misselijkmakend, met dat dunner wordende, te zorgvuldig in de war gemaakte haar van hem en dat ongespierde lichaam. (Dat is een zwembandje, denk ik. Een kleintje, maar het zit er wel.) Hij is vreemd geproportioneerd, klein en kalend en dik. Phil rent elke avond vijf kilometer. Phil ziet er goed uit voor zijn leeftijd, niet als een oude man die probeert er jong uit te zien. Phil heeft heel veel haar. Waarom denk ik dit? We zijn gewoon vrienden. Alsof Phil ooit interesse in míj zou hebben.

Ik ben een oppervlakkige trut dat ik dit nu allemaal denk, maar hij staat nog steeds in de deuropening en ik kan er niets aan doen.

Wat me nog meer verwondert dan hoe hij eruitziet, is dat hij een vreemde voor me lijkt. Ik laat mijn blik nog een keer over hem heen gaan en vraag me af wie hij is en waarom ik heb toegelaten dat hij mijn eigenwaarde heeft gestolen. Hij is maar een gewoon mannetje. Een gewoon mannetje dat mijn bloed doet koken. Ik voel de woede in me opvlammen. Hij omhelst Chloe. Ik hoor iemand huilen, of misschien wel meer mensen huilen. Moeilijk te zeggen. Ze gaan naar binnen en doen de deur dicht.

Ik vraag me af of Alistair denkt dat ik echt zoiets zou kunnen doen. Hij weet dat ik een Japara heb, hij heeft me die zelf cadeau gedaan, in het begin van onze relatie, toen hij me attente cadeautjes gaf. Hij kocht er een voor zichzelf en een voor mij, om precies te zijn, zodat we ‘minstens één keer in de maand kunnen gaan hiken, wat voor weer het ook is’. Hij weet natuurlijk niet zeker of ik dat jack nog heb, maar hij weet wel dat ik er dol op was en nooit iets weggooi. Ik maak mezelf verwijten dat het me iets uitmaakt wat hij over me denkt. Dat heeft me altijd geïrriteerd: dat het me iets uitmaakt wat hij over me denkt.

Ik zal hier wel lang moeten zitten, vermoed ik. Ik overweeg om naar het café te gaan. Ik overweeg om mam een sms’je te sturen dat ik een stukje ben gaan lopen en dat ze me moet sms’en als ze klaar zijn.

Er wordt op het raampje getikt. Een vrouw. Ik druk op het knopje om het raampje te laten zakken en ze steekt een microfoon onder mijn neus. ‘Mag ik vragen of u familie bent van de Robertsons? Kunt u me misschien vertellen...’

Ik druk nog een keer op het knopje en het raampje gaat weer dicht – niet snel genoeg. ‘Ga weg,’ zeg ik terwijl ik de microfoon uit het raampje duw, zodat die niet klem komt te zitten.

Hoe ongemakkelijk het ook is, ik blijf hier. Ik wil het risico niet lopen Chloe aan hem kwijt te raken. Ik vertrouw hem niet, hoe dan ook.

Weer wordt er op het raampje getikt. Een vrouw roept: ‘We willen alleen wat vragen stellen.’ Ik wuif haar weg en zet de radio aan om hen niet te horen.

Dan klopt en bonkt zij op het ene raampje. Een andere journalist bonkt op het andere raampje. De auto trilt ervan. Ik leg mijn hand op de claxon en houd die daar, totdat ze achteruitgaan, maar het is maar een klein stukje. Ik doe het raampje open en zeg dat ik de politie erbij haal als ze niet oprotten. Ik zie dat Joanna uit het raam kijkt om te zien wat er aan de hand is.

Ik doe het raampje weer dicht, zucht, sluit mijn ogen en vraag me af wat ze daar binnen doen en zeggen. Hij zal mijn dochter knuffelen en tegen haar zeggen dat hij van haar houdt. Mijn vader en moeder zullen aardig doen tegen hen beiden, mijn moeilijkheden met hem naar de achtergrond verdwenen, overvleugeld door die waarin zij nu zitten. Dat maakt me kwaad. Ik weet dat dat niet zou moeten. Zie je wel, ik ben echt slecht.

Ik heb een borrel nodig.

Ben even wandelen, sms ik mam. Sms me als jullie vertrekken, dan zie ik jullie bij de auto.

Ze sms’t me terug: Oké.

Er komen twee journalisten achter me aan. ‘Wie bent u? Bent u familie? Kent u de ouders? Een paar vragen maar.’ Ik ren, en ze zijn niet wanhopig genoeg om me achterna te rennen.

Het café is dicht. Het is ook vier uur ’s nachts, natuurlijk.

Ik ren terug naar de auto, elleboog me langs de ruggen, stap in en doe de portieren op slot. Het gordijn in het huis beweegt. Joanna.

Ik weiger medelijden met haar te hebben. Ik verlies mijn doel niet uit het oog. Wat er ook is gebeurd, ik mag Chloe niet kwijtraken.

Ik kan het niet helpen, maar kijk weer en zie dat ze nog steeds voor het raam staat. Als er al iets is wat ons bindt – allebei moeder, allebei bang ons kind nooit meer te zien – weiger ik die gedachte toe te laten.

Ik heb zoveel over haar gedacht de laatste vier jaar dat ze even belangrijk en mysterieus voor me is als de Heilige Geest. Maar daar staat ze, en zelfs van deze afstand kan ik zien dat ze niet meer is dan een geschokt, bang kind. Toen zij voor het eerst naar school ging, was ik al zeventien, zat ik in de zesde, rookte, was verliefd, deed eindexamen. Ik vraag me af of de angst en het verdriet in haar ogen er net zijn, om de baby, of er al langer in te lezen staan, om hem. Zij weet tenslotte al vanaf het begin hoe goed hij kan liegen. Ik wist het pas toen het voorbij was.

Ik zet de radio aan en in plaats van naar haar te kijken, richt ik mijn ogen daarop. Het is vreemd dat ze zo lang naar me staat te staren. Ongemakkelijk. Ik kijk niet, maar voel dat zij wél kijkt.

Het is het eerste nieuwsitem. Ze zoeken iemand in een Japara. Ze zoeken een witte Ute. Ze ondervragen ook een pedofiel, de een of andere vent die daar in de buurt woont en kortgeleden is vrijgekomen. Hij is zevenenveertig. Ik voel me misselijk.

Ik kijk weer naar het raam. Ja, ze staat er nog. Ging ze maar weg. Het is griezelig. Waarom staat ze zo naar mij te staren? Moet ze niet iets doen om haar kind te zoeken? Haar baby’tje van nog maar negen weken wordt vermist, verdomme, en ze ondervragen een pedofiel!

Chloe komt een uur later naar buiten, stapt in en smijt het portier met een klap dicht. Ze doet haar mond niet open.

‘Gaat het?’ vraag ik haar als we een eindje op weg zijn, maar ze geeft geen antwoord. Het kleine meisje dat nog slaapt met een teddybeer, is nu weer veranderd in de puber die het de laatste twee jaar overneemt. Liefhebbende ogen, die tegenwoordig boos staan. Bewonderende glimlach nu wantrouwend, minachtend. Ik weet dat ik niet moet aandringen als ze zo is. Ik wacht wel tot ze slaapt om te weten te komen hoe het is gegaan.

‘Hoe was het?’ vraag ik mijn vader als ze een halfuur later indommelt.

Mijn vader is er, net zoals ik, goed in te beschrijven wat er gebeurde en wat er werd gezegd. Hij doet het in de juiste volgorde en laat niks weg. Chloe omhelsde haar vader, vertelt hij. Hij zei dat hij van haar hield, dat ze geen spat veranderd was. Dat het was of ze een helder licht was, dat alles beter werd toen ze binnenkwam. Hij zei dat hij alles aankon als hij zijn prachtige meisje maar bij zich had. Waarschijnlijk vond ze dat allemaal een beetje veel, want ze onderbrak hem en stelde hem en de politie vraag na vraag – wat er precies was gebeurd, waar, wat Noah aanhad enzovoort. Ze vroeg om een foto van hem en maakte aantekeningen in een notitieblokje, dat nu in de zak van haar spijkerbroek zit. Ze negeerde Joanna volkomen en zij deed ook geen moeite iets tegen haar te zeggen. Er waren drie politieagenten in het huis, die de telefoons aftapten en met elkaar zaten te fluisteren, maar verder weinig deden. Alistair was ‘net zo’n klootzak als altijd’.

‘Hoezo?’

‘Mega-efficiënt,’ zegt hij. ‘Hij wuifde Chloe weg toen ze haar vragen begon te herhalen en gaf de politie allerlei bevelen.’ Pa zet een diepe, autoritaire Alistair-stem op: ‘Ondervraag die winkeljongen... Doorzoek die huizen nog een keer... Japara’s! Ga op zoek naar Japara’s! En Utes. Witte Utes! Wonen er nog meer pedofielen in die buurt?’

Zijn stem klinkt akelig veel als die van Alistair. Wat gek dat ik die stem ooit sexy vond.

‘Hij heeft geen woord tegen mij of je moeder gezegd,’ vervolgt pa. ‘We hebben ons natuurlijk op de achtergrond gehouden nadat we hadden gezegd dat we met hen meeleefden. En zodra Chloe uit zijn blikveld was verdwenen, besteedde hij ook geen enkele aandacht meer aan haar.’

Nog precies hetzelfde als vroeger, dacht ik. ‘En Joanna?’

‘Raar mens, als je het mij vraagt,’ antwoordt hij. ‘Ze huilde niet. Jij zou huilen, toch? Ze stond alleen maar uit het raam te staren. Chloe...’ Mijn vader kijkt om, om te checken of ze nog steeds onder zeil is. ‘Is ze echt diep in slaap?’ vraagt hij mijn moeder.

‘Ja. De schat,’ fluistert mijn moeder, terwijl ze haar een zoen op haar kruin geeft.

‘Toen we opstonden om te vertrekken,’ zegt pa heel zachtjes, ‘wees Chloe naar Joanna en zei ze tegen de politie: “Misschien heeft zíj het wel gedaan.”’

Alistair werd woedend op haar. ‘Wat is dat nou voor een opmerking!’ Hij eiste excuses.

‘Ze weigerde en hij schreeuwde: “Excuses! Nú, jongedame!”’

‘“Hoezo?” antwoordde ze. “Het is míjn schuld niet dat jij je kinderen telkens kwijtraakt.” En toen stormde ze de deur uit.’

‘Shit! Hoe reageerde Joanna toen ze dat zei?’

‘Ze staarde haar alleen maar aan. Het is een vreemd mens. Misschien heeft Chloe wel gelijk.’

‘Nee, denk je dat echt?’

‘In negentig procent van dit soort gevallen blijken de ouders de schuldigen.’