3

JOANNA

13 februari

Tijdens de vlucht van vijftienenhalf uur van Dubai naar Melbourne gebeurde er weinig. Ze moesten twee uur wachten in de transitruimte voor ze weer konden boarden. De luchtvaartmaatschappij had Joanna beloofd dat haar buggy voor haar zou klaarstaan. Dat was niet zo. De buggy stond in het bagageruim. De buggy kon daar niet uit gehaald worden. En er waren geen reservebuggy’s op het vliegveld.

Desondanks waren het twee heerlijke uren. Joanna zat op een stoel voor een café en staarde naar haar tevreden kindje in haar armen. Ze snapte niet waarom ze zo boos was geweest. Hoe kon ze nou woedend worden op dit prachtige kindje? O, wat hield ze van hem. Lieve Noah.

Alistair zag er verkwikt uit na al die uren slaap en zat ijverig op zijn laptop te typen. Ze bewonderde zijn energie. Vanaf het moment dat hij wakker werd tot het moment dat zijn hoofd het kussen raakte, was hij opgewekt en doelgericht. Terwijl Joanna lange tijd kon niksen en regelmatig in een minidepressie wegzakte waarin ze voor de tv hing om talkshows en Waargebeurd te kijken. Alistair was altijd druk bezig, optimistisch en ongecompliceerd. Haar volmaakte tegenpool.

‘Ik ben een dwaas,’ zei ze, terwijl ze zijn onderarm streelde.

‘Míjn dwaasje!’ Alistair glimlachte en kuste haar lippen.

Ja, ze was van hem. Sinds zijn vrouw ervandoor was gegaan was ze helemaal van hem: de zijne om zijn onderarm te strelen, de zijne om op de lippen te kussen, de zijne om boos op te worden als ze het niet aankon, de zijne om zijn hulp te vragen omdat hij altijd de energie had en bereid was oplossingen te bedenken.

Wil je kunnen geloven dat ik het serieus met je meen? Ik wil een kind van je.

Wil je dat ik de kraan maak? Heb ik al gedaan.

Wil je een romantische e-mail? Joanna, gisternacht was je de mooiste vrouw die ik ooit heb gezien. Zullen we naar Amsterdam gaan volgend weekend?

Wil je horen dat je een geweldige moeder bent en daarbij de slimste en de allersexyste vrouw ter wereld?

‘Een dwaasje dat toevallig ook een fantastische moeder is, én de slimste en allersexyste vrouw ter wereld,’ zei Alistair, terwijl hij haar nog een kus gaf en vervolgens zijn aandacht weer op zijn laptop richtte.

In de eerste twee jaar van hun relatie was Alistair superromantisch geweest. Nadat Alexandra, zijn vrouw, hen had betrapt en ervandoor was gegaan, had hij flink uitgepakt. Zijn prachtige liefdesbrieven (oké, e-mails), het weekendje Amsterdam, de woonkamer vol rozen toen ze zevenentwintig werd, maanden later zijn opmerking tijdens het vrijen: ‘Onthoud dit! Voel je het? We maken ons kind.’

Ze zoende Alistair op zijn schouder: haar medicijnengever, haar reparateur, haar gelukkigmaker. Noah zou algauw meer slapen, zij zou algauw meer slapen en de opwinding en de romantiek van die eerste twee jaar zouden weer terugkomen.

Alistair zat op zijn laptop een urgent persbericht te typen over de minister van Verkeer, een getrouwde man van tweeënvijftig die declaraties had ingediend van luxueuze etentjes met een van de jonge partijleden. Het verhaal zou geen verhaal zijn geweest als de dame in kwestie niet hoogblond, pas zestien en geen cup DD had. Joanna las de kop: ‘Ross Johnstone verdedigt “legitieme partijontmoetingen met veelbelovende jonge politica”.’

‘Bezig een schandaal in de kiem te smoren, schat?’ vroeg Joanna.

Hij drukte op Ctrl+S. ‘Gesmoord.’

Kort daarna viel Joanna met haar hoofd op Alistairs schouder in slaap.

‘Tijd om aan boord te gaan.’ Joanna werd wakker en keek in het glimlachende gezicht van Alistair. ‘Hoe voel je je? Wat een nachtmerrie, hè, die vorige vlucht? Maar nu lijkt hij tevreden.’

‘Ja.’ Hij had zulke lange wimpers, haar jochie. En heel donker haar, net als zijn vader. Ooit zou hij vele harten sneller doen kloppen.

‘Hier, het is tijd voor je antibiotica.’ Alistair draaide het flesje open, haalde zijn vinger over de rand, proefde, en lepelde het drankje in Joanna’s mond. ‘Heb je nog veel pijn?’

‘Tijdens de landing wel. Maar nu gaat het beter.’ Ze legde haar hand op Alistairs wang. ‘Ik hou van je.’

‘En ik hou van jou.’ Hij zoende haar op haar voorhoofd. ‘Ik neem hem wel deze vlucht, oké? Je hoeft helemaal niets te doen, behalve hem voeden als ik zeg dat het tijd is.’

‘Echt?’ Ze keek neer op haar slapende baby’tje, gesust door zijn tevredenheid, niet van plan hem zo lang te laten gaan. ‘O, maar...’

‘Niks “maar”. Je hebt rust nodig. En als we in Point Lonsdale aankomen, ga jij melk kolven, want dan neemt mijn moeder hem voor vierentwintig uur.’

‘Heb je dat nu al geregeld?’ Stel je voor: tijd om te slapen, te eten, naar de wc te gaan, kaas mét toastjes te verorberen, een wandeling te maken, te vrijen...

‘Dat heb ik twee weken geleden met haar afgesproken,’ zei Alistair.

Typisch Alistair: vooruitdenken, voor haar zorgen, dingen regelen. Soms moest ze zichzelf gewoon knijpen. Was hij echt? En was hij echt van háár?

Joanna kon zich niet veel herinneren van het eerste gedeelte van de vlucht van Dubai naar Melbourne. De eerste acht uur had ze geslapen en was ze alleen twee keer wakker geworden omdat Alistair haar zachtjes wekte om de baby te voeden. Zo heerlijk had ze niet meer geslapen sinds zijn geboorte.

Toen ze nog vijfenhalf uur voor de boeg hadden, werd Joanna met een schok wakker. Gehuil. Haar oor bonkte van de pijn en het gekrijs van Noah sneed erdoorheen. O god nee, niet wéér. Elke dag hetzelfde, elke nacht, elke minuut. Het zou nooit ophouden. Dit was haar leven. Tot aan haar dood.

Het gehuil kwam van ergens achter haar. Joanna keek om. Alistair stond in de rij voor de wc’s met Noah in zijn armen en een schone luier en billendoekjes in zijn hand. Ze trok haar sneakers aan en liep erheen.

‘Ik neem hem wel,’ zei ze.

‘Helemaal niet. Niks aan de hand. Gewoon een vuile luier.’

De wc-deur ging open en de zakenman tegen wie Joanna tijdens de vorige vlucht had staan tieren kwam naar buiten. Toen hij haar in het oog kreeg wierp hij haar een boze blik toe. Het pak dat hij al de hele reis aanhad zag er nog steeds keurig uit. Geluksvogel. Joanna’s kleren zaten vol vlekken.

‘Ga terug naar je stoel en relax!’ zei Alistair.

‘Mag ik niet eerst even plassen?’

‘O, oké.’

In het wc-hokje sprak Joanna zichzelf streng toe. Alistair zorgde al acht uur uitstekend voor de baby, veel langer dan zij het had volgehouden op de eerste vlucht, en hij was nog steeds opgewekt, nog steeds bereid en nog steeds in staat om ermee door te gaan. Hij was er stukken beter in dan zij. Waarom vond ze het toch zo moeilijk om voor een klein baby’tje te zorgen? Die borstvoedingstrutten hadden gelijk: het was geen hogere wiskunde.

Joanna volgde Alistairs goedbedoelde advies op toen ze terug was van de wc, maar het lukte haar niet om rust te nemen. Haar oorpijn was hemeltergend en Noah huilde steeds harder en ongelukkiger. De schone luier had niet geholpen.

‘Ga jij maar even slapen, schat,’ zei ze uiteindelijk tegen Alistair. ‘Jij hebt er al een hele marathon op zitten, je bent fantastisch. En ik heb genoeg slaap gehad. Het lukt me wel, heus.’

‘Weet je het zeker?’

‘Echt, ik voel me prima.’

Alistair gaf de baby aan haar en viel binnen tien minuten in slaap.

De drie uur daarna werkte Joanna het schema telkens opnieuw af. Luier? Verveeld? Moe? Honger? Luier? Verveeld? Moe? Honger? Luier? Verveeld? Moe? Honger?

Ze probeerde de beer nog een keer, voor het geval hij van gedachten was veranderd.

Luier? Verveeld? Moe? Honger?

Ze liep op en neer met hem, wiegde hem, zong voor hem, neuriede voor hem, kietelde hem, masseerde hem.

Luier? Verveeld? Moe? Honger?

De blikken waren weer begonnen. De passagiers raakten geïrriteerd. Een jonge stewardess keek haar boos aan.

Maar deze keer liet ze zich niet kisten. Ze kon het aan.

Misschien met een beetje hulp. Daar was niks mis mee, met een beetje hulp.

Het was niet gemakkelijk om het drankje naar binnen te krijgen. Ze legde Noah op haar schoot met zijn hoofd in de kromming van haar linkerarm, maakte het flesje open, goot wat op het lepeltje, boog zijn hoofdje naar achteren en duwde met haar vinger zachtjes zijn lipjes uit elkaar. Noah spartelde nogal terwijl ze de lepel naar zijn mondje bracht. Er liep een deel van het drankje langs zijn kin op zijn felrode slabbetje. Zijn handje schoot omhoog en er viel een flinke klets op Joanna’s ooit witte T-shirt, dat toch al onder de vlekken zat.

Ze borg het flesje weer op in het zwarte koffertje, stopte de natte slab in een van de buitenvakjes, zette de tas terug in de locker en ging weer zitten.

Noah moest iets van het drankje hebben binnengekregen, want hij viel in minder dan een halfuur op haar schoot in slaap. Binnen een paar minuten voelde Joanna haar eigen ogen dichtvallen.

Toen ze wakker werd, zat Alistair naast haar te lezen, met Noah, in een babyveiligheidsriem, op zijn schoot. De landing was ingezet. Melbourne spreidde zich onder haar uit. In de verte kon ze rook zien van de branden die daar woedden.

Na de universiteit had Joanna veel in Europa rondgereisd en sinds ze lesgaf ging ze elke zomer naar Spanje, Italië of Frankrijk, maar ze was nog nooit ten zuiden van de evenaar geweest. Ze droomde ervan hier ooit samen met Alistair een vakantiehuisje te bouwen van het geld dat ze had geërfd toen haar moeder overleed. Het zou een veranda hebben met uitzicht op de zee. Ze had al uitgezocht welke bomen er in haar tuin moesten staan: een acacia, een citroenboompje en een Syzygium, een Lilly Pilly-boom. Dan zou ze jam maken van de glanzende rozerode bessen terwijl Noah buiten op de trampoline sprong.

‘Heeft hij al die tijd geslapen?’ vroeg ze Alistair.

‘Hij is één keer wakker geweest en heeft even gehuild,’ vertelde Alistair, ‘maar ik heb hem weer stil gekregen. En jij bent erdoorheen geslapen! Goed zo! Zie je wel, het kán!’

Joanna voelde zich verfrist en gelukkig. ‘U, meneer Robertson, bent het beste wat me ooit is overkomen.’