12
RECHTBANK VAN MELBOURNE
28 juli
‘De rechtbank roept Joanna Lindsay naar voren!’
Dit was haar moment. Ze stond op en keerde zich naar de mensen in de rechtszaal: de rechter, de oude dame van het vliegtuig, de vrouw die hun het huisje had verhuurd in Point Lonsdale, de vrachtwagenchauffeur, de rechtbanktekenaar, de keurige vrouwelijke officier van justitie, de knappe-macho- jongen-advocaat, de jongen die bij de kruidenier werkte, haar beste vriendin Kirsty, Alistairs moeder, de journalisten, de sensatiebeluste toeschouwers, Alexandra. Ze trok de rode jurk recht die ze tegen alle adviezen in voor vandaag had uitgekozen. De jurk was haar te ruim. Ze woog minder dan vijftig kilo. Vóór Alistair was ze ruim zestig kilo geweest. Het was de jurk die Joanna had gedragen toen ze voor de eerste keer de liefde bedreven. De liefde bedreven? De eerste keer dat ze hadden geneukt! Ze had door moeten hebben dat hij getrouwd was. Waarom deden ze het anders op de achterbank van zijn opvallende kijk-mij-eens-met-mijn-geile-open-autootje? Het was zo klein dat zij bovenop had moeten liggen en al het werk moest doen, met Alistair onder haar als een soort extra versnellingspook die van de vier naar de vijf schakelde: ‘Ja, schatje, ja! Ja!’
Ze had het grondig voorbereid. Mensen die gek zijn zeggen altijd dat ze níét gek zijn, dus zeggen dat ze niet gek was zou niet werken. In plaats daarvan moest ze de rechter overtuigen door er niet als een gekkin uit te zien, niet als een gekkin te praten en niet als een gekkin te ruiken. Was de rode jurk de beslissing van een geestelijk gezond iemand? Maar de grijze broek en crèmekleurige bloes die Kirsty voor haar had meegebracht voelden verkeerd, volkomen verkeerd. Ze was niet uit op medelijden.
Ze had haar geestelijk gezonde gezicht geoefend voor de spiegel. Als ze glimlachte, kwam ze kwaadaardig over. Als ze huilde, leek het gespeeld. Als ze aan Noah dacht, leek ze gebroken; als ze aan Alistair dacht, leek ze gestoord. Het beste gezicht was, tot haar verrassing, het gezicht dat Alistair haar na Noahs dood had geleerd. Uitdrukkingsloos – geen glimlach, geen gefriemel. ‘Stel je voor dat iemand mij zal pijnigen als je glimlacht,’ had hij gezegd.
O jeetje, ze begon te glimlachen.
Ze had de toon waarop ze moest praten dagenlang geoefend. Kalm, helder duidelijk, zonder een spoortje gekte. ‘Mijn naam is Joanna Lindsay,’ had ze haar spiegelbeeld telkens weer verteld. Haar stem klonk altijd onvast. Dat waren de medicijnen, waarschijnlijk. Ze wist niet eens wat ze slikte, maar het was in elk geval veel.
Voordat ze naar de rechtbank waren vertrokken, had ze onder haar armen geroken. Rook ze geestelijk gezond?
Op het moment dat ze dat deed, was Kirsty binnengekomen om haar voor te bereiden op de rechtbank. ‘Ruik ik als een gekkin?’ had Joanna haar vriendin gevraagd, en ze had haar arm opgeheven. Kirsty had aarzelend even geroken. ‘Nee. Maar je kunt die jurk beter niet aandoen. Die zorgt ervoor dat de mensen je zullen haten.’
‘Mooi,’ had Joanna geantwoord.
Joanna keerde zich naar de rechter toe en raakte het kleine opengebarsten stukje in de naad – van die eerste achterbankontmoeting – even aan. Ja, je kon het zien. En dat was goed, want vandaag ging ze alle regels overtreden. Ze had haar rol lang genoeg gespeeld. Vandaag was de tweede dag van het proces en ze zou ervoor zorgen dat het de laatste was. Vandaag zou alles veranderen.
‘Mevrouw Lindsay, wilt u alstublieft naar voren komen?’ De rechter vroeg het op een uiterst vriendelijke toon, omdat ze dacht dat ze te maken had met een gekkin.
‘Natuurlijk,’ zei Joanna. De rechtbanktekenaar begon weer als een dolle te schetsen. Iets nieuws om te tekenen. Een moordenares in een hoerige jurk. Joanna keerde zich om en voelde dat er zich een glimlach over haar gezicht verspreidde. Oeps, een grote, brede, de regels overtredende glimlach. Toen keek ze de rechter aan en zei: ‘Ik kan alles wat ik me voorneem.’