14
ALEXANDRA
16 februari
Ik maak Chloe niet wakker voor school en ze is woedend als ze ontdekt dat het al halfelf is.
‘Natuurlijk ga ik naar school! Ik moet iedereen vertellen dat ze naar hem moeten uitkijken. Misschien mag ik wel even op het podium bij de dagsluiting,’ zegt ze terwijl ze haastig haar uniform aantrekt.
‘Wacht even,’ roep ik, terwijl ik me achter haar aan haast met de eerste lunch die ik in jaren voor haar heb ingepakt. ‘Blijf even in de deuropening staan hiermee.’ De lunchtrommel is nieuw, blauw en indrukwekkend, met binnenin aparte vakjes voor fruit en aan de zijkant een houder voor een suikervrij drankje. ‘Lachen!’ zeg ik met de camera voor mijn gezicht.
‘Ik kan echt niet lachen nu,’ zegt ze en ze trekt de deur achter zich dicht.
Ik print de foto zonder glimlach en plak die in mijn plakboek: bewijs dat ik het soort moeder ben dat boterhammen en fruit voor haar dochter klaarmaakt en die in een handig blauw lunchtrommeltje aan haar meegeeft.
Phil heeft al twee keer een sms’je gestuurd. Ik bel hem op zijn mobiel. ‘Ja, ja, het gaat wel. Erg geschrokken, natuurlijk.’
‘Ik ben nog niet naar mijn werk. Ik neem een vrije dag.’
‘Nee, nee, hoeft niet. Ik heb van alles te doen. Ik zie je straks bij de lunch. De Lemon Tree?’
‘Oké, halfeen. En bel even als je toch wilt dat ik daarvoor nog even langskom.’
Ik ga hardlopen om mijn hoofd leeg te maken en ontmoet Phil daarna in het café om de hoek van de Universiteit van Melbourne in Carlton, waar hij colleges natuurkunde geeft. Hij zit aan een tafel bij het raam en ik besef dat dat ons vaste tafeltje is geworden. De televisie in de hoek staat aan en Phil kijkt naar hetzelfde nieuwsbericht als ik gisteravond al heb gezien. Hij heeft het soort niet-bij-elkaar-passende-kleding aan dat een vriendin meteen zou willen veranderen: bruine schoenen, jeans, een zwart T-shirt en een grijs vest met rits. Ik vind dat hij er super uitziet.
Hij staat op en omhelst me. ‘Hoe is Chloe eronder?’
‘In shock, denk ik. Ze vroeg of ze na school jouw scanner mag gebruiken om posters te maken.’
‘Tuurlijk. Zeg maar dat ze kan langskomen. Dan laten we daarna Ziggy samen uit.’ Ziggy is Phils tien jaar oude Australische terriër en Chloes grote lieveling op deze aarde.
Meestal wacht ik op z’n minst tien minuten voordat ik Phil iets voorleg, maar vandaag kan ik niet zo lang wachten.
‘Ik dacht dat ik misschien niets zou voelen als ik hem zag.’
Hij moet er zo genoeg van hebben telkens dezelfde dingen te zeggen: Nee, Al, het ligt niet aan jou. Híj is de klootzak, met jou is niets mis. Je moet goed beseffen dat hij niet degene is die je dacht dat hij was. Maar áls hij er genoeg van heeft, laat hij dat in elk geval nooit merken. ‘Om niets te voelen, moet je hem eerst vergeven,’ zegt hij.
‘Hem vergeven is in mijn ogen hetzelfde als een kankergezwel vergeven.’ Ik was tevreden met de woorden die in mijn hoofd opkwamen en blij ze hardop te kunnen uitspreken. Als Phil niet reageert en ook niet onder de indruk lijkt van mijn wijze inzicht, draai ik me om en steek mijn hand op om de rekening te vragen. Shit, ik stoot de vaas om die op ons tafeltje staat. Het water gutst over zijn spijkerbroek.
‘Mijn onhandige schat, wier handen vazen vernielen,’ zegt hij, terwijl hij zijn broek droog dept met een servetje.
‘Wat?’
‘Dat komt uit een gedicht dat ik mooi vind. Het doet me aan jou denken.’
‘Shit! Ik ken die vrouw!’ roept een man aan het tafeltje naast ons uit met zijn ogen op de televisie gericht.
We spitsen onze oren. Er zitten twee mannen in pak aan het tafeltje. Zakenlunch, vermoed ik.
‘Echt?’ vraagt de man tegenover hem.
‘Ja... Ze zat op dezelfde vlucht als ik. Haar baby hield maar niet op met janken en ze ging uit haar dak... liet dat kleine wurm voor mijn neus bungelen, als een soort ding... zo...’ De man steekt zijn handen voor zich uit alsof hij iets wurgt. ‘En ze krijste: “Waarom zeg je het hem niet recht in zijn gezicht dat hij je stoort?” Of iets dergelijks, ik weet de exacte woorden niet meer. Ik zei dat ze zich rustig moest houden. Toen smeet ze het kind zowat naar haar man toe. Ze is het! Echt. Niet te geloven. Mijn god, wat vreselijk!’
Het is een live-nieuwsuitzending vanuit de kruidenier in Point Lonsdale. Er worden nu foto’s van Noah getoond en vervolgens verschijnt die foto van hen drieën in Edinburgh op de bank op het scherm. Die van haar Facebook-pagina. De jonge zakenman in pak schudt zijn hoofd, klakt met zijn tong en zegt heel hard: ‘Híj leek me een fatsoenlijke vent, maar zíj is krankjorum. Ik wed dat zij het heeft gedaan.’
Chloe laat haar schooltas op de vloer vallen als ze om vier uur binnenkomt, geeft haar hamsters, grasparkieten en de kat eten en wil meteen weer gaan.
‘Hé!’ roep ik. ‘Waarom vraag je niet of Blake meegaat?’
‘Nee,’ zegt ze terwijl ze in de gang haar helm opzet.
Dat is jammer. Blake Henderson en zij zijn al sinds we hier wonen goed bevriend. Blake is een serieuze jongen met een geweldige hond, houdt van boeken en is een liefhebber van fotografie. Maar sinds een paar weken is hun vriendschap opeens over. Het voelt vreemd dat hij niet meer langskomt en ik vind het nog vreemder dat ze geen van beiden willen vertellen wat er is gebeurd.
‘Nou, een kusje kan er nog wel af, toch?’ vraag ik Chloe.
Ze maakt een kusgeluid in de buurt van mijn wang, rijdt haar fiets de gang uit en vertrekt naar Phil.
Een paar minuten later staat Gene Henderson aan de voordeur. Blakes moeder is de enige moeder van school met wie ik contact heb. Ze is gelukkig getrouwd en heeft haar eigen bedrijfje als interieurarchitect. Ze is praktisch en ongecompliceerd. Ze vraagt naar Noah en omhelst me even om me te steunen; ze weet hoe moeilijk dit voor Chloe moet zijn. Nadat ik haar alles wat ik maar weet heb verteld, verandert ze van onderwerp. ‘Ik heb het er eindelijk uit gekregen bij Blake,’ zegt ze.
‘En?’
‘En... zoals hij het formuleert: “Vanaf het moment dat Chloe zich ging opmaken en zo, voelen we ons niet meer op ons gemak bij elkaar. Op onze leeftijd is het moeilijk voor jongens en meisjes om vrienden te zijn. Ik weet zeker dat dat ooit wel weer terugkomt.”’
‘Mijn god... hij lijkt wel veertig!’
‘Ja, het klinkt inderdaad raar,’ zegt Gene.
Het is triest, maar Blake heeft gelijk. Ze zijn geestverwanten en op een dag zullen ze weer vrienden kunnen zijn.
‘Ik heb me laten strikken voor een damesavond op school vanavond,’ vertel ik Gene.
‘Idioot! Ik ga een hele chocoladecake opeten, trek een fles wijn open en ga naar Offspring kijken. Voor de zoveelste keer! Wat me eraan herinnert dat ik eerst moet gaan zwemmen om dat te verdienen. Tot later!’ En daarmee is ze weer verdwenen.
Ik ben niet op tijd bij de telefoon als Alistair belt. Godzijdank. Hij laat een boodschap achter. ‘Chloe, met je vader. Nog geen nieuws, vrees ik. Ik hoop dat alles oké is met je. Het spijt me heel erg van gisteravond. Kunnen we elkaar deze week nog zien? Ik bel je morgen weer. Dag schat.’
Als Chloe thuiskomt van Phil luistert ze het bericht een paar keer achter elkaar af. ‘Hij heeft een accent,’ zegt ze. ‘Dat is me gisternacht niet opgevallen.’
‘Ga je hem terugbellen?’ vraag ik.
‘Neuh,’ zegt ze terwijl ze de kamer uit loopt.
Pap en mam arriveren om zeven uur om op te passen en ik ga met een cake uit de winkel naar school. Ik heb de cake op een schaal van mezelf gelegd en het glazuur een beetje minder strak gemaakt, zodat het lijkt of ik hem zelf heb gebakken. De hal staat vol tafels met zeepjes en make-up en allerlei dingen die interessant zijn voor ‘dames’. Ik heb helemaal niets met al die vrouwenspulletjes, en heb bovendien een hekel aan het woord ‘dame’, maar besluit mijn best te doen om daaroverheen te stappen. Ik zet mijn cake op de baktafel neer en glimlach naar de twee dames erachter. Ze kennen me niet en onderbreken hun gesprek niet.
‘Ze komt zo afstandelijk over, vind ik,’ zegt dame één.
Dame twee: ‘Er schijnen zo’n twintig pedo’s in een straal van dertig kilometer rondom Point Lonsdale te wonen.’
Dame drie, die het gesprek vanachter de nageltafel heeft gevolgd, vraagt: ‘Hebben jullie het over de Robertson-baby? Mijn tante Mary woont in het volgende dorp, Queenscliff...’ De ogen van de andere twee lichten op. ‘... en ze heeft gehoord dat ze al iemand voor verhoor hebben opgepakt. Kijk maar...’ Dame drie scrolt op haar iPhone totdat ze heeft gevonden wat ze zoekt en geeft het toestel aan een van de twee dames.
Ik kijk mee en dat vinden ze niet vreemd; ze draaien het toestel zelfs zo dat ik het ook goed kan zien. Het is een foto van een man van een jaar of vijftig met erboven: Voor seks met minderjarigen veroordeelde Henry Keller uit de gevangenis ontslagen en weer thuis in Wallington.
Dame drie: ‘Een week geleden vrijgekomen. En hij woont vlak bij Point Lonsdale.’
Dame één: ‘Wat een walgelijke man!’
Nummer twee: ‘Gestoorde engerd!’
Drie: ‘De mensen zouden op de hoogte moeten worden gebracht als zo iemand in de buurt komt wonen.’
Eén: ‘Moet je die ogen zien!’
Twee/drie: ‘Mijn god!’/‘Getver!’
Drie: ‘Ik kan er niet naar kijken.’
Eén: ‘Haal alsjeblieft weg. De citroencake draait ervan om in mijn maag.’
Drie: ‘Hé, die heb ik gemaakt, hoor!’
‘Eén/Twee: ‘Ik kan er niet van afblijven’/‘Hij is heerlijk.’
De telefoon wordt teruggegeven.
Pauze.
‘Ik heb Frederik nooit alleen in de auto achtergelaten.’ Nummer één.
‘Oerstom om zoiets te doen.’ Nummer twee.
‘Ik laat Dante nooit alleen, nog geen minuut!’ Drie.
Ik vind het welletjes. Ik ben bijna ontsnapt als Chloes lerares Engels me bij de deur aanspreekt. ‘Wat vreselijk wat er is gebeurd. Hoe is Chloe eronder?’
‘Flink.’
‘Als ze langer vrij wil nemen is het goed, hoor. Ik kan regelen dat ze haar huiswerk krijgt.’
‘Langer vrij nemen?’
‘Het is niet voor te stellen hoe ze zich moet voelen.’
‘Is ze vandaag niet op school geweest?’
De lerares bloost. ‘We namen aan dat...’
‘Ik spreek haar er wel op aan,’ zeg ik, en haar kleur verdiept zich.
Ik geef toe dat ik mijn dochter heb beschadigd door mijn reactie vier jaar geleden. Een goede moeder zou haar overspelige echtgenoot geslagen hebben, ja, maar daarna huilend in zijn armen zijn gevallen, die hij natuurlijk voor haar openhield – welke man houdt zijn armen nou níét open voor de huilende echtgenote die hem net heeft betrapt op zoiets ergs – en dan kalm met hem over ‘onze dochter’ hebben overlegd. ‘We moeten bij elkaar blijven voor haar,’ zou een goede moeder hebben gezegd. ‘Ze is pas tien. Dit zal haar leven kapotmaken! We moeten dit samen oplossen.’
Ik weet dat hij ermee zou hebben ingestemd. Hoe veelvuldig en vunzig de seks met haar ook was, hij zou hebben geantwoord: ‘Je hebt gelijk, Lex. Het spijt me. Kun je me vergeven?’ En zou dan waarschijnlijk gewoon doorgegaan zijn met die veelvuldige en vunzige seks met haar, maar een goede moeder zou dat minder erg vinden dan haar eigen kind te zien kapotgaan.
In plaats daarvan heb ik Chloe niet eens de kans gegeven om afscheid van haar vader te nemen, haar in een vreemde omgeving op een onbekende school gezet en slecht verzorgd door een moeder te zijn die elke avond boven een glas wijn zat te simmen. Ik heb haar zelfs weggehouden van haar oma.
Als ik het kon overdoen zou ik misschien in Alistairs armen vallen en snikkend de geur van seks die opstijgt uit zijn borsthaar negeren.
Nee, ik zou nooit met overspel kunnen leven en altijd bang zijn dat hij ermee zou doorgaan. Ik móést weg. Mijn wereld stortte in toen ik erachter kwam dat Alistair tegen me had gelogen. Alles veranderde. Ik veranderde. Ik was niet langer iemands beste vriendin. Ik was niet langer de liefde van iemands leven. Ik was niet langer iemands echtgenote. Ik was niet langer aantrekkelijk of slim of grappig of gezellig.
En Alistair veranderde ook. Of eigenlijk verdwéén hij meer. Hij ging in rook op, samen met al mijn gelukkige herinneringen. Wie was deze man zonder wie ik niet dacht te kunnen leven, de man die ik zo heftig had liefgehad die eerste jaren en wat meer getemperd in de jaren daarna, zoals dat gaat in de liefde? Wie was deze man die deed alsof hij van me hield, maar dat duidelijk helemaal niet deed?
Maar ik had Chloe. En dat, hield ik mezelf voor toen ik in Australië aankwam met drie koffers en 3000 pond die ik van onze gezamenlijke rekening had gehaald, is het enige wat belangrijk is en wat nooit zou veranderen.
Ik klop op de deur van haar slaapkamer en wacht totdat ze opendoet.
‘Je bent vandaag niet naar school geweest,’ zeg ik, terwijl ik naar haar bed loop en erop ga zitten. ‘Waar heb je gezeten?’
Als ik een betere moeder was geweest, was ze nu bang van me. Op z’n minst een beetje. Ze zit achter haar bureautje te typen op haar laptop. Ze kijkt me niet eens aan.
‘Ben je naar je vader geweest?’
‘Nee.’
‘Waar was je dan?’
‘Bibliotheek.’
‘Waarom? Hou op met typen en kijk me aan.’ Ze doet het niet. ‘Waaróm?’ Ik schreeuw het bijna.
‘Binnenkort kan ik het huis uit en op mezelf gaan wonen, dus het is jouw zaak niet wat ik doe en waar ik ben.’
Woedend pak ik haar laptop en ruk de stekker eruit.
‘Dat is mijn eigendom!’ schreeuwt ze. ‘Ik bel de politie!’
Ze heeft een lijst met feiten over Noahs verdwijning gemaakt: de tijden, de plaatsen, mensen, bewijzen, tweets, links naar artikelen, citaten uit de nieuwsberichten, posts op Facebook.
‘Ik zal erachter komen wat er met hem is gebeurd,’ zegt ze bevend van woede. ‘Let maar op.’
Ik klap de laptop dicht, ga naar haar toe en pak haar trillende hand in de mijne. ‘Dat is een goed idee, alles opschrijven,’ zeg ik. ‘En ik zal je helpen met wat je maar wilt om Noah te vinden. Maar je moet me wél vertellen waar je bent. En als je vrij van school wilt, moet je dat vragen. Kunnen we dat afspreken?’ Voordat ik de zin helemaal heb uitgesproken, berisp ik mezelf al: kunnen we dat afspreken? Wat ben ik toch een slappeling. ‘Dat spreken we af,’ verbeter ik mezelf, en ik draai mijn troostende hand die de hare vasthoudt om in een bezegelende handdruk.