De aanslag

Hank stond te grinniken toen hij Joe zag vallen, maar hij deed geen enkele poging om het steigerende paard te kalmeren.

Het was Pye, die naar voren rende en de teugels van het dier greep. Hij trok het paard van de jongen weg.

Met een kreet was Frank van zijn paard gesprongen en naar zijn broer toegerend. Maar Joe krabbelde overeind en sloeg het stof van zijn broek. Hank’s lachen veranderde in een nijdige grimas, toen hij Terry, de zingende cowboy, zag komen aanlopen met twee andere paarden.

’Wie heeft je gezegd die paarden te brengen?’ schreeuwde hij.

De kleine cowboy grinnikten en begon met een hoge tenorstem te zingen:


’Is de eerste dag je wat waard,

dan rijd je niet op een halfwild paard.’


’Mond houden!’ brulde Hank. ’Je wordt niet betaald om te zingen.’

’Ik wil alleen maar dat de jongens zich hier op hun gemak voelen,’ zei Terry.

’Laat dat maar aan mij over,’ snauwde de voorman.

Hij wendde zich tot Pye, die de halfwilde paarden weer teruggebracht had naar de kraal.

’Hoor eens, Indiaan,’ beet hij hem toe. ’Ga met die groentjes de afrastering maar nakijken.’

'Mij begrijpen,’ antwoordde Pye. ’Nemen nog andere mannen mee?’

’Ik kan geen goede mannen missen voor dat werk,’ zei Hank sarcastisch tegen de Indiaan. ’En schiet nou maar op.’

De voorman liep weg en liet de jongens met de Indiaan alleen. Pye bood aan de nieuwe paarden voor hen te zadelen, maar Frank en Joe deden het zelf.

Pye steeg op een kleine pinto en het drietal ging op weg naar de afrastering.

'Jongens goede ruiters,’ grinnikte Pye verbaasd, toen hij zag hoe rustig de jongens met hun paarden omgingen.

’We hebben thuis nogal wat paard gereden,’ antwoordde Frank.

’Mooie pinto heb je daar, Pye,’ zei Joe bewonderend.

Pye en zijn paard bewogen zich in een perfect ritme. Het leek wel of hij op zijn paard geboren was.

’Hij fijn paard,’ zei de Indiaan trots. ’Hij kennen twee talen: taal van bleekgezicht en van Navajo Indiaan.’

Hij zei een Indiaans woord. De pinto bleef staan en liet zich op de knieën zakken. Toen zei Pye iets in het Engels. De pinto kwam overeind en liep weer verder.

Pye keek de jongens vergenoegd aan.

’Gezien?’ vroeg hij. ’Pinto heel verstandig. Nooit naar school geweest ook.’ De jongens lachten.

’Hoe heet hij?’ vroeg Frank.

’Cherry (kers),’ antwoordde de Indiaan. ’Cowboy maken grapjes met Pymatuno. Noemen Pye en Cherry samen Kersentaart.’ De gemoedelijke Navajo grinnikte tot zijn ogen bijna helemaal niet meer te zien waren.

Toen ze in de buurt van de afrastering kwamen, meende Frank het ronken van een motor te horen. Hij vestigde de aandacht van zijn broer op het geluid.

’Het lijkt wel een vliegtuig,’ merkte Joe op en hij keek naar de lucht.

’Daar vliegtuig,’ verklaarde Pye en hij wees naar een bos een paar kilometer verderop.

Plotseling werd een klein vliegtuig zichtbaar, dat laag over de boomtoppen vloog.

’Joe!’ riep Frank uit. ’Is dat niet hetzelfde...?’

’Tjonge,’ viel Joe hem in de rede, ’het lijkt er inderdaad veel op.’

De jongens konden het toestel niet in alle details onderscheiden, maar uit de verte te zien, kon het heel goed hetzelfde zijn dat hen de vorige dag vanuit El Paso achterna gevlogen was. Zou de piloot de Hardy’s misschien zoeken?

Deze mogelijkheid werd echter teniet gedaan door een opmerking van de Indiaan.

’Mij zien vliegtuig vaak,’ zei Pye langzaam. ’Hij vliegen altijd laag over bomen.’

Frank en Joe keken elkaar aan. Zou het verschijnsel iets te maken hebben met de verdwijning van de cowboys? Misschien landde het toestel wel ergens in de buurt en nam het de mannen mee naar een ander deel van het land. Er was in andere delen van het uitgestrekte westen grote behoefte aan cowboys.

Plotseling hield Joe de teugels in.

’Kijk eens, Frank,’ riep hij opgewonden uit. ’Het toestel gaat landen.’ Het drietal keek toe, hoe het toestel een bocht maakte en achter de bomen verdween.

’We moeten er achter zien te komen, waar hij landt,’ verklaarde Frank. Maar de woorden waren nauwelijks uit zijn mond, toen het vliegtuig met grote snelheid weer omhoog schoot.

’Het is dus toch niet geland,’ zei Joe. ’Wat denk jij ervan?’

'Misschien hij spelen een beetje,’ grinnikte de Indiaan.

’Maar waarom zou een piloot hier in de buurt nou kunstjes uithalen,’ vroeg Frank. ’Hij zou behoorlijk in moeilijkheden komen als hij ergens tegenop vloog. Het terrein is hier veel te bosachtig om die gekke sprongen te maken.’

Toen de vreemdeling wegvloog, zag Frank iets dat hem sterkte in zijn overtuiging, dat het vliegtuig niet zo maar speelse capriolen maakte. De stralen van de zon werden weerkaatst in lenzen, waarschijnlijk van een verrekijker!

Joe zag het op hetzelfde moment als zijn broer.

'Hij zoekt ergens naar, Frank!’

’En misschien zijn wij dat wel,’ antwoordde zijn broer met gefronste wenkbrauwen.

Het drietal was inmiddels bij het bos aangekomen. Pye aarzelde en vroeg of de jongens het bos in wilden. Ze wilden graag weten, waar de piloot naar beneden gedoken was en dus knikten ze bevestigend.

Toen ze het donkere bos inreden, kreeg Frank een vreemde gewaarwording. Hij had wel grotere bomen gezien, maar hij had het gevoel dat deze hun takken grillig naar de ruiters uitstaken.

’Nou, dit is wel een spookachtige omgeving,’ zei Joe, die hetzelfde beklemmende gevoel kreeg als zijn broer.

'Hele slechte bos,’ zei Pye. ’Hier soms cowboys verdwalen.’ Toen grinnikte hij. ’Pye niet verdwalen.’

Gesterkt door het zelfvertrouwen van de Indiaan, reden de jongens verder het bos in langs een vaag zichtbaar pad.

Plotseling hinnikte de pinto en bleef staan. Pye sprong uit het zadel en drukte zijn oor tegen de grond.

'Iemand komen!’ waarschuwde hij.

De jongens stegen af en trokken hun paarden van het pad af. Terwijl ze dit deden, kwam een cowboy, hijgend alsof hij kilometers achter elkaar gehold had, over het pad aangestruikeld.

’Pete!’ riep de Indiaan.

De hardloper was een van de mannen van Crowhead. De cowboy bleef met een verwilderde blik in zijn ogen staan.

'Wat doe jij hier?’ vroeg Frank.

'Ik... ik zit mijn paard achterna,’ antwoordde Pete. ’Hij is... eh... er vandoor gegaan.’

'Wij niet gezien,’ zei Pye. ’Hij niet deze kant op gekomen.’

’Hier, klim maar achter me,’ bood Frank aan. ’Dan nemen we je mee naar huis. Het is een heel eind.’

’Nee,’ antwoordde de man. Hij keek schichtig links en rechts het bos in. ’Ik blijf hem wel zoeken.’

Met die woorden liep hij weer verder het bos in.

’Ik ga hem achterna,’ zei Frank even later, ’Ik vind dat het er verdacht uitziet.’

’Pye en ik blijven nog even hier, om te zien of er nog iemand anders komt,’ zei Joe. ’Het kan best zijn dat Pete zo’n haast had, omdat hij iemand moest ontmoeten.’

Frank keerde zijn paard en ging Pete achterna. Plotseling hield hij zijn paard in. Wat hij zag bezorgde hem een rilling over zijn rug. Aan de voet van een pijnboom lag een groot, glad rotsblok. En in de bovenkant was een verbogen pijl uitgehouwen!

Frank boog zich voorover in het zadel om de pijl beter te kunnen bekijken. Terwijl hij dit deed, suisde een voorwerp over hem heen. Het klonk als het zoemen van een enorme bij. Vlak daarop zoemde er iets nog dichter langs het hoofd van de jongen. Toen klonk een zacht ploffend geluid. Een pijl boorde zich vlak voor hem in een boomstam!

Weer klonk hetzelfde geluid! Frank viel languit op de grond!