HOOFDSTUK 7
In oktober bloeiden de seringen en de gouden regen en al de bloemen waarvan Thomasina haar hele leven had gehouden.
Op een ochtend kwam ze binnen met een grote bos muurbloemen. ‘Kijk eens, Ebenezer.’
Hij glimlachte. ‘Nu denk je aan je overgrootmoeder, hè?’
Plotseling merkte ze dat Paul er ook was. Hij probeerde juist zijn vinger te verbinden. ‘Heb je je gesneden? Laat eens zien.’
Tegen Ebenezer zei ze een beetje kribbig: ‘Heb je niet gezien hoe lelijk hij zich gesneden heeft?’
Hij liet de krant zakken en kwam naar hen toe. ‘Neem me niet kwalijk, Paul, maar je deed zo nuchter, ik dacht dat het niets voorstelde. Pas op, hij wordt duizelig!’
Thomasina duwde hem in een fauteuil en drukte zijn hoofd tussen zijn knieën. Het was ook zo weer over. Paul ging weer overeind zitten en trok een schaapachtig gezicht. Thomasina holde weg en kwam terug met een glas met iets er in. Hij dronk het op en trok een vies gezicht. ‘Ba, ik dacht dat het brandewijn was, maar het is vlugzout!’
Streng zei Thomasina: ‘Hou je mond! ’ Ze haalde een schoon servet uit de kast, wikkelde dat om zijn hand en drukte er krachtig op. ‘Ik zal er zo naar kijken. Je hebt een heleboel bloed verloren.’
‘Hij heeft zich in de vinger gekapt,’ zei Ebenezer. ‘Hij was gaspeldoorn aan het opruimen op Donovan’s Head.’
Geschrokken zei Thomasina: ‘Zo’n eind weg? Paul, waarom heb je me niet meteen laten roepen? Nee, blijf zitten. Ik ga verband halen en een desinfecterend middel. Ik Verbind het hier wel.’
Ondertussen drukte Ebenezer op het servet. Paul begon weer wat kleur te krijgen. Toen Thomasina terug kwam en de wond bekeek, zei ze ferm: ‘Die moet worden gehecht. Ik zal de zaak eerst een beetje schoonmaken en dan vlug het schone verband erop drukken. Dan rijd ik je naar Cherrington House.’
‘Andy zal er om deze tijd wel zijn.’ zei Ebenezer. ‘Ik ga met jullie mee.’
‘Dat is nergens voor nodig,’ zei Paul.
‘Doe niet zo stom,’ zei Thomasina, precies alsof ze het tegen Matthew had. ‘Als je weer flauwvalt onder het rijden, rol je misschien tegen mij aan en dan rijden we in het water.’
Hij kon bijna niet op zijn benen staan.
In het streekziekenhuis waren de directrice en Andrew juist bezig aan hun ronde langs de patiënten. Ze kwamen onmiddellijk. Andrew floot toen hij de wond zag. ‘Wat een geluk dat je niet bent flauwgevallen voor je thuis was. Dat worden wel zeven hechtingen. Een antitetanusinjektie heb je natuurlijk gehad, hè? Maar die hand kun je zeker een week lang niet gebruiken.’
Paul schrok. ‘In deze tijd van het jaar? Hoe moet dat nu?’
‘Wees blij dat het niet nog erger is. Dan hadden ze je in Christchurch moeten opereren. Trouwens, Thomasina en Peggy kunnen toch buiten helpen? Dan stoffen ze maar niet af. Dat heb je netjes gedaan, Thomasina. Als Louisa terugkomt, zou je dan niet hier willen komen als verpleegster?’
Vlug zei Paul: ‘We hebben haar op Corrieside nodig. Louisa mag niet meer zoveel doen als ze thuis komt.’
De dokter grinnikte.‘Dat denk jij. Een galsteenoperatie stelt niet zoveel voor. Denk er eens over na, Thomasina. Het is moeilijk zo ver van de stad meisjes te krijgen. Iemand uit de buurt zou een uitkomst voor ons betekenen.’
‘Op het ogenblik betekent ze een uitkomst voor ons,’ mopperde Paul, ‘dus hou je gemak. Louisa komt voor kerstmis niet terug. Die gaat eerst naar Josie en dan logeert ze een poosje bij Elizabeth, als die terug is.’
Thomasina stond versteld. Nu wilde Paul al niet eens meer dat ze in het dorp ging werken!
Na de terugkeer uit het ziekenhuis weigerde Paul naar bed te gaan, maar ze kregen hem zo ver dat hij op de bank in de eetkamer ging liggen. Toen Thomasina hem na het eten zijn medicijn kwam brengen, zei hij: ‘Zeg, ik verveel me dood, wil je...’
‘O ja?’ zei ze afkeurend. ‘Als ik vroeger een dag in bed moest blijven vond ik het zalig om te liggen lezen.’
‘Ik heb geen zin in lezen. Ik heb hoofdpijn. Maar ik dacht dat je misschien medelijden met me had en me eens wat meer over je familiegeschiedenis kon vertellen. Jij en oom Eb gingen altijd naar de zitkamer als de kinderen in bed lagen. Ik heb een heleboel gemist.’
‘Nou ja, het ging allemaal over de Swainsons,’ zei Thomasina achteloos. ‘Ik dacht dat jou dat toch niet zou interesseren. Bovendien was je meestal met de boekhouding bezig.’
‘Alles wat met geschiedenis te maken heeft interesseert me. Het hoeft toch niet speciaal je eigen familie te zijn? Kijk maar naar Elizabeth. Die leest alles wat ze maar te pakken kan krijgen over Oxford.’
‘Dat weet ik. Ze kwam gisteren nog een boek lenen. Maar dat is omdat haar volgende boek in Oxford speelt.’
Geprikkeld zei hij: ‘Dat doet er niet toe. Ik kom tenslotte uit County Durham en ken Northumberland goed. Je vertelde oom Eb over familieleden van je, die belangstelling hebben voor de opgravingen bij de Romeinse muur. Daar zou ik wel wat meer over willen weten. En ik ben tenslotte ziek.’
Giechelend zei ze: ‘Je bent net een kind. Je gaat slapen! Morgen zal ik wel met je praten, als ik tenminste tijd heb. Wat je daarnet hebt gedronken was een slaapmiddel.’
Paul was al bijna onder zeil voor hij klaar was met zijn gemopper Achter zich hoorde ze Ebenezers onderdrukte gegrinnik.
De kinderen gingen graag naar de school in Marama. Er hing zo’n beetje dezelfde sfeer als op de school in Greenchester. Matthew leerde de inheemse taal, het Maori, en Edwina oefende zich in de inheemse dansen en liederen. Toen Thomasina merkte dat Edwina Paul overal achterna liep, besefte ze dat het kind haar vader ontzettend gemist moest hebben. Ze zat elke avond bij hem op schoot als ze naar de televisie keken.
Met Matthew kon hij ook goed overweg. Ze moesten geen geintjes met hem uithalen, maar hij kon veel van ze verdragen. Matthew vroeg hem regelmatig advies, was het niet over wiskunde of aardrijkskunde, dan wel over het bouwen van een modelvliegtuig of zo iets.
Toen hij zijn hand niet kon gebruiken, droeg hij de kinderen extra karweitjes op. Edwina nam de kippen voor haar rekening. De eieren waren voornamelijk voor eigen gebruik, maar wat er te veel was ging naar de markt, en de opbrengst mocht Edwina houden.
Allemaal voedden ze een paar lastige of moederloze lammetjes. Matthew was verantwoordelijk voor de kalveren en had er zelf twee gekregen, plus een paar lammeren. Zakgeld verdienden ze door in huis te helpen of hout te hakken en de stal schoon te maken.
Toen Thomasina hoorde hoeveel ze er voor kregen mopperde ze tegen Ebenezer, maar die zei dat Paul het hen uitbetaalde.
Ze draaide zich om naar Paul, die met de linkerhand een kruiswoordpuzzel invulde, maar die zei vlug: ‘Ze werken hard. Het zijn welopgevoede kinderen. En Matthew wil nu ook boer worden. Ik heb hem gezegd dat hij dan maar naar de landbouwhogeschool moet na de middelbare school. Kijk niet zo boos, Thomasina. Ze verdienen dat geld echt, en ze gooien het heus niet over de balk, als ik weer rijden kan neem ik ze mee naar de bank in Christchurch, dan kunnen ze allebei een spaarrekening openen. Dan kunnen ze bijvoorbeeld hun eigen kleren kopen.’
Thomasina voelde zich plotseling ontroerd. Deze man, die ze eerst als een tegenstander had beschouwd en voor wie ze langzamerhand respect was gaan voelen, had zich ontpopt als een ware vriend. Meer dan dat, ze voelde zich plotseling overweldigd door een gevoel dat ze uit alle macht wilde verbergen. Zonder hem aan te kijken zei ze: ‘Dat heb je heel aardig opgelost. Ik houd er niet van dat kinderen te veel geld in handen krijgen, maar op deze manier leren ze tenminste er mee om te gaan. Bedankt.’
‘Ik kan me best voorstellen dat je niet wilt dat een ander de kinderen verwent, als jij zo je best hebt gedaan ze behoorlijk op te voeden,’ zei Paul. ‘En dat heb je gedaan, dat moet ik zeggen.’
Thomasina begon te stralen en Ebenezer zei voldaan: ‘Nou, het begin was nogal stormachtig, maar ik geloof dat jullie langzamerhand zelfs beter met elkaar overweg kunnen dat ik had gehoopt.’
Hij zei het met zo’n hartelijke klank in zijn stem dat Paul hem scherp opnam. Het leek wet of hij probeerde ze aan elkaar te koppelen! Thomasina zei: ‘De telefoon gaat, geloof ik,’ en maakte dat ze wegkwam.
Eenmaal veilig in haar eigen kamer liep ze naar de spiegel om te zien of haar blos haar soms had verraden. Maar er was niets te zien. De schrik sloeg haar om het hart om haar eigen gevoelens. Paul was alleen aardig tegen haar. Hij beschouwde haar nu als een soort aangetrouwde nicht. Hij gedroeg zich totaal niet als iemand die verliefd was. Als Ebenezer hen nu maar niet in verlegenheid bracht.
Ze zou blij zijn als Pauls hand weer beter was, want ze moest hem overal mee helpen. Hij kon niet goed met knoop en knoopsgat overweg en een das strikken lukte ook niet. ’s Avonds speelde ze scrabble met hem. Juist nu ze besefte wat ze voor hem voelde, was hij veel te veel in haar nabijheid.
Ze was blij als er buiten iets voor haar te doen viel. Peggy deed in huis meer dan anders, maar toch had Thomasina het gevoel dat ze binnen de boel een beetje liet versloffen.
Op een dag vond Ebenezer dat ze er nu maar eens hun gemak van moesten nemen. ‘Een mooie gelegenheid om eens bij de Martensens op bezoek te gaan.’
Paul zei scherp: ‘U bedoelt, nu Ilena nog niet terug is?’
‘Daarom ook,’ zei Ebenezer bedaard, ‘maar ik bedoel eigenlijk , nu je nog niet buiten kunt werken. Bovendien moet Thomasina er eens uit. En ik kan haar beter mee daar naar toe nemen zolang Ilena nog in Queenstown is. Ze blijft anders lang weg, hè?’
‘Waarom ook niet? Ze was nog nooit in het merendistrikt geweest. Van Queenstown uit heeft ze tochten gemaakt naar Te Anau en Manapouri en Milford Sound.’
‘Heb je soms met de Martensens gepraat?’
‘Nee,’ zei Paul achteloos, ‘Ik kreeg vorige week een brief van haar.’ Zelfs Ebenezer had niet het hart te vragen wat voor soort brief. Hij zei alleen: ‘O, ik herinner me niet dat je het me hebt verteld.’
‘Dat heb ik ook niet gedaan,’ zei Paul droog. ‘Het leek me beter geen slapende honden wakker te maken. Die hele zaak is juist aan het luwen, dat is maar goed ook.’
Wat bedoelde hij nu met ‘de hele zaak’? De ruzie of hun verhouding? En zou hij op die brief geantwoord hebben?
De beide mannen zwegen een poosje. Toen begon Paul te lachen. ‘U stikt bijna van nieuwsgierigheid, hè? Nou, het was een heel gewone brief. Ze heeft het gelukkig met geen woord over de twistappel. Dat bespaart ons een heleboel problemen, omdat we zo bevriend zijn met de Martensens.’
‘Het is me wat moois,’ zei Thomasina bits. ‘Leuk voor mij om een twistappel genoemd te worden. Aha, daar heb ik je, Paul.’ Gewiekst pikte ze een van zijn schaakstukken van het bord.
‘Ik mag wel beter opletten,’ zei Paul. ‘Je begint het te leren.’
‘Dat wordt tijd. Maar lang zal het niet meer duren. Die hand van jou is bijna beter. Zeg, doe me een plezier... als Ilena terugkomt, wil je haar dan meteen vertellen dat ik Ebenezers brief niet had gekregen, maar dat ik een prijsvraag had gewonnen en dat ik hier nu gewoon in loondienst ben?’
‘Dat gelooft ze toch niet.’
Thomasina werd boos. ‘Wat zegje dat achteloos. Zou jij het soms niet afschuwelijk vinden als ze zo iets van jou zeiden?’
Ebenezer was hem voor. ‘Hij bedoelt dat Ilena zo iets toch nooit zou begrijpen. Die is niet zo gesteld op haar onafhankelijkheid als jij, Thomasina.’
‘Houd toch op over Ilena,’ zei Paul kribbig. ‘Ik kan mijn gedachten zo niet bij het spel houden.’
Het was natuurlijk fijn dat hij niet meer zo’n wrok koesterde jegens Ilena, dacht Thomasina. Alleen begon ze nu voor het eerst in haar leven jaloers te worden.
Het spel was afgelopen en Thomasina haalde haar schrijfmachine te voorschijn. ‘Word jij nu nooit eens moe? Kun je niet eens rustig gaan zitten?’ vroeg Paul. ‘Oom heeft gelijk, we gaan een dagje naar de familie Martensen, dan kun je eens uitblazen. Je hebt vandaag geschrobd en gewassen en gekookt en de rest van de tijd had je een stofdoek in je hand. Je overwerkt je nog.’
‘O, ik heb zin in schrijven, dat is een goede afleiding.’
Ebenezer ging weg om de telefoon aan te nemen. Even later stak hij zijn hoofd om de deur. ‘Ik heb chocolademelk gedronken en een stuk cake genomen. Ik ga in bed liggen lezen. Jij maakt maar iets te eten voor Paul en jou, ik hoef niets meer.’
Ze was blij dat ze zat te typen en hij hen alleen liet. Ze ging helemaal op in haar werk en hoorde niet eens dat Paul het vertrek verliet of dat hij weer terugkwam.
Het liep al tegen middernacht toen ze het laatste vel met een zucht van voldoening uit de machine trok. Ze keek om. Paul zat in een fauteuil bij het vuur. Naast hem op een laag tafeltje stond een dienblad met sandwiches en plakjes cake. Er stond een thermosfles naast, waarin hij de chocolademelk warm had gehouden.
Hij glimlachte. ‘Ik wilde de muze niet storen, Thomasina. Hoe ging het?’
Ze kwam naar hem toe. ‘O, prima. Het eerste korte verhaal dat in Nieuw-Zeeland speelt. Ik had er de hele dag al over nagedacht. Vader heeft me indertijd gewaarschuwd dat ik niet moest denken, dat ik later nog tijd genoeg zou hebben om te schrijven. Hij wist toen al dat hij zelf niet lang meer zou leven. Gelukkig had hij de voldoening dat hij wist, dat zijn boeken wat geld zouden opbrengen voor zijn gezin.’
‘Voor jullie drieën, bedoel je?’
‘Nee, voor de kinderen en Maddy. Ik was al volwassen en verdiende zelf geld. En ik had al een paar jaar wat bijverdiend met het schrijven van wat artikelen. Soms kan ik bijna niet geloven dat Maddy dood is, Paul. Ze was zo levendig, en zo dol op vader. Met mijn eigen moeder had hij ook een goed huwelijk, hoor, maar hij had veel te stellen met haar vader. Die man dacht dat voor geld alles te koop was. Hij wilde nota bene dat vader zijn eigen werk zou opgeven om fabrieksdirecteur te worden. Daarom heeft hij hem uit zijn testament geschrapt, en mij ook, natuurlijk. Moeder was toen al dood, dus die heeft er geen verdriet meer om gehad.’
Ze zuchtte. ‘Maar vader gaf helemaal niet om geld. Goed, als hij uit kantoor kwam zat hij wel avond aan avond te schrijven, aan zijn eerste romans. Maar dat was voornamelijk omdat hij een geboren schrijver was en pas in de tweede plaats om het geld. In elk geval hebben we van hem geleerd dat er dingen bestaan die meer waard zijn dan geld. Vrijheid bijvoorbeeld.’
Hij reikte haar een beker chocolademelk aan. ‘Maar in hoeverre ben je nu dan vrij? Je bent met handen en voeten gebonden omdat je zo dol bent op oom Eb en omdat je je plicht wilt doen jegens de kinderen. En je bent zo druk in de huishouding dat je bijna geen tijd overhoudt om te schrijven.’
Thomasina bukte zich om nog een sandwich te pakken. Haar loshangende haren vielen voor haar gezicht zodat hij de uitdrukking erop niet kon zien. Achteloos zei ze: ‘Er staat anders genoeg tegenover. Ik heb nu het gevoel dat ik deel uitmaak van een gezin. Ebenezer geeft me echt gevoel dat ik hier nodig ben.’
Zwijgend aten ze door.
Thomasina had het gevoel dat ze voorlopig niet in slaap zou vallen. Ze was nog vol van de personen die ze in het beperkte kader van haar korte verhaal tot leven had gewekt. Ze had het gevoel dat ze hen wat beter wilde leren kennen, dat ze hen misschien zou kunnen gebruiken als basis voor een roman. Maar op het ogenblik had ze geen tijd om iets van langere adem te schrijven. En dit samenzijn met Paul bij de mooie oude open haard had bovendien een vreemd verlangen in haar losgemaakt.
Ze stond op. ‘Ik denk dat ik voor één keer de vaat maar laat staan tot morgen. Ik loop nog even de tuin door voor ik naar bed ga, ik moet even tot rust komen. Ik zal wel afsluiten als ik weer binnenkom. Welterusten, Paul.’
Ze opende de tuindeuren en stapte van de veranda op het pad. Het was al bijna zomer en een zachte bries verkoelde haar gezicht.
Ze hoorde de deur en wist dat Paul haar achterna kwam. Nogal bedeesd voor zijn doen zei hij: ‘Vind je het erg dat ik je gezelschap kom houden? Ik voel me ook nogal rusteloos.’
Ze was liever alleen gebleven omdat ze bang was voor haar eigen gevoelens, maar dat kon ze onmogelijk zeggen. Samen wandelden ze over de tuinpaden en fantaseerden over vroeger, toen hier kinderen hadden gespeeld en toen de volwassenen zich hadden verheugd als er een schip uit Engeland arriveerde met brieven en tijdschriften.
‘Heb je soms een beetje last van heimwee?’ zei Paul zacht. ‘Geneer je niet hoor, Thomasina. Je bent tenslotte volwassen en er zijn misschien mensen die je mist. Mijn moeder heeft een tijdlang veel last van heimwee gehad. Een poosje geleden zijn ze in Engeland terug geweest. Ze vond het heerlijk, maar ze besefte wel dat ze hier nu thuis hoorde. Ik moet je binnenkort eens mee naar mijn ouders nemen, Tom.’
Hij kwam dichter bij haar staan, sloeg zijn arm om haar schouders en zei: ‘Voor mijn ouders was het natuurlijk heel anders. Die kwamen hier samen met hun kinderen. Jij hier helemaal alleen, behalve dan de twee kinderen die je onder je hoede hebt. Jij hebt niemand van je eigen leeftijd. Soms zie je er zo weemoedig uit, Tom. Ik vraag me af of. . .’
‘Wat vraag je je af, Paul?’
‘Of je je misschien hebt opgeofferd door hier te blijven, ter wille van de kinderen. Of er soms iemand daar ginds is achtergebleven van wie je hield. Hoewel ik me niet kan voorstellen dat een man jou zou kunnen laten gaan.’
Ze waardeerde dat compliment, maar ze mocht er niet teveel achter zoeken. Hij schreef brieven aan Ilena. Die hele ruzie had misschien niet zoveel om het lijf gehad.
‘Zo erg is het niet,’ zei ze langzaam. ‘Er was wel iemand voor mijn vader ziek werd, maar toen Maddy stierf bleef ik met de beide kinderen achter.’
‘Maar geen enkele man zou toch van jou mogen eisen dat je ze in een tehuis zou doen? Stel je voor, dat zou toch afschuwelijk zijn?’
‘Jij ziet de dingen veel te zwart-wit. Dat mag ik wel, hoor. Dat deed ik vroeger ook. Veel te idealistisch, maar je stoot wel telkens je neus. Derry en ik waren niet verloofd. Hij werkte op hetzelfde landgoed als ik. Hij wilde later zelf een boerderij beginnen, maar sparen kon hij niet zo best. Daarom maakte hij het uit.’
Paul gromde. Thomasina begon te giechelen. ‘Wat gek, Paul, je kunt je uitstekend uitdrukken, behalve wanneer je boos wordt. Dan maak je van die vreemde geluiden en komen je wenkbrauwen een heel eind omlaag.’
Hij keek haar doordringend aan, besefte dat hij inderdaad zijn wenkbrauwen diep fronste en zei: ‘Je bent een brutale aap! Maar je weet van aanpakken en je bent heel verdraagzaam.’
‘Dat is aardig van je,’ zei ze een beetje nerveus, omdat hij zo dichtbij was. ‘Als je nagaat dat ik me als een helleveeg heb gedragen toen we elkaar voor het eerst ontmoetten, kan ik niet anders zeggen dan dat jij ook erg verdraagzaam bent. Wees dan ook een beetje verdraagzaam tegenover Ilena. Misschien zijn mensen als zij en Derry praktischer van aard dan jij of ik. Je had haar dan misschien nog niet ten huwelijk gevraagd, maar ze wist best dat dat elk ogenblik kon gebeuren. Ze was bang dat ik de halve erfenis kwam inpikken, Paul, dat is ook best te begrijpen. Een meisje moet tenslotte altijd maar afwachten tot een man haar vraagt. Mannen hebben het in dat opzicht een stuk gemakkelijker. Je zei dat Ilena je een heel gewone brief had geschreven, Paul. Ik denk dat dat betekent dat ze weer vrede wil sluiten.’
Zijn arm gleed van haar schouder. Ze voelde dat hij verstrakte. Hees zei hij: ‘Wat verbeeld je je wel? Dat je een soort lieve Lita bent of zo? Dat verhaal van vanavond, was dat een liefdesverhaal?’
‘Ja,’ zei ze geschrokken. ‘Hoezo?’
‘Omdat ik vermoed dat jij net als andere schrijvers voor Cupido wilt spelen en mensen aan elkaar wilt koppelen. Laat mij er alsjeblieft buiten, ik kan mijn eigen boontjes wel doppen. Meestal bewonder ik je en mag ik je graag, maar er zijn ogenblikken, Thomasina Meade, dat ik je met alle genoegen zou wurgen!’
Ze draaide zich om en stak het grasveld over, zo bedaard mogelijk, hoewel ze het liefst hard was weggerend.
Ze wist wat dat betekende. De breuk met Ilena was veel dieper dan Paul Richmond wel wilde bekennen. Hij kon niet hebben dat er over werd gepraat. Ze besloot er verder het zwijgen toe te doen.