Hoofdstuk 37

'Meneer Kenzie,' zei Wesley toen ik hem trof bij de vijver in zijn vaders achtertuin,'wat leuk u te zien.'

'Heb je haar geduwd?' vroeg ik.

'Wat? Wie?'

'Naomi.'

Zijn hoofd ging naar achteren, en hij glimlachte verward.

'Waar heb je het over?'

'Ze liep achter een bal aan en zakte door het ijs van deze vijver,' zei ik. 'Dat was toch het verhaal? Maar hoe kwam die bal daar terecht? Had jij hem gegooid, Wes?'

Zijn glimlachje was heel merkwaardig, gekwetst, vond ik, eenzaam. Hij draaide zijn hoofd en staarde afwezig naar de vijver. Hij stak zijn handen in zijn zakken en leunde iets achterover, zijn schouders gespannen. Er ging een lichte huivering door zijn magere lichaam.

'Naomi gooide de bal,' zei hij zacht. 'Ik weet niet waarom. Ik was een eindje voor haar uit gelopen.' Hij gebaarde naar rechts met zijn hoofd. 'Daarheen. In gedachten verzonken, denk ik, al kan ik me niet herinneren waar ik aan dacht.' Hij haalde zijn schouders op. 'Ik ben verder gelopen, voor mijn zusje uit, en zij gooide de bal. Misschien stuiterde de bal op een steen. Misschien gooide ze hem op het ijs om te zien wat er zou gebeuren. Het doet er ook niet toe. De bal rolde op het ijs, en zij ging erachteraan. Ik hoorde haar voetstappen op het ijs, heel plotseling, alsof iemand in een opwelling een soundtrack had opgezet. Het ene moment zat ik zoals gewoonlijk verstrikt in mijn eigen psychose, het volgende hoorde ik twintig meter verderop het bevroren gras ritselen onder de pootjes van een eekhoorn. Ik kon het smelten van sneeuw horen. Ik hoorde Naomi's voeten op het ijs. En toen ik omkeek, brak net het ijs. Het maakte zo'n zacht geluid.' Hij keek me weer aan, trok een wenkbrauw op. 'Gek hè? Je zou denken dat het een harde krak zou geven, maar het klonk als het verkreukelen van aluminiumfolie in je hand. En haar gezicht,' vervolgde hij met een glimlach, 'haar gezicht straalde van blijdschap. Een nieuwe ervaring! Ze maakte geen enkel geluid. Gilde niet. Ze zakte er gewoon door. En ze was weg.'

Weer haalde hij zijn schouders op. Hij raapte een steen op en gooide die hoog in de lucht. Ik zag de steen door de lucht zeilen en met een kleine plons midden in de vijver verdwijnen.

'Dus nee,' zei hij, 'ik heb mijn zusje niet vermoord. Ik heb alleen niet goed op haar gepast.' Hij stopte zijn handen weer in zijn zakken en leunde achterover op zijn hielen. Weer was er dat gepijnigde glimlachje.

'Maar ze hebben je wel de schuld gegeven.' Ik keek om naar de veranda, waar Christopher en Carrie Dawe theedronken en de zondagskrant lazen. 'Ja toch, Wesley?'

Hij tuitte zijn lippen, knikte naar zijn schoenen. 'Helemaal waar.'

Hij draaide zich naar rechts, en we liepen langzaam langs de vijver te midden van de herfstkleuren op deze oktoberdag. Zijn manier van lopen was onzeker, maar toen besefte ik dat het kwam door het ongelukkige draaien van zijn rechterheup. Ik keek naar zijn schoenen, zag dat de zool van de rechter vijf centimeter dikker was dan die van de linker, en ik herinnerde me dat Christopher Dawe me had verteld dat Wesley was geboren met een been dat korter was dan het andere.

'Maar het voelde niet goed,' zei ik.

'Wat niet?'

'Dat je de schuld kreeg van de dood van je stiefzusje terwijl je er niet echt verantwoordelijk voor was.'

Zijn hoofd bleef gebogen, maar er speelde een wrang lachje om zijn slappe lippen. 'Je hebt een uitzonderlijke gave voor het intrappen van open deuren, Patrick.'

'We hebben allemaal onze talenten, Wes.'

'Toen ik dertien was,' zei hij,'spuugde ik een halve liter bloed. Een halve liter. Niets met me aan de hand. Gewoon "zenuwen". Op mijn vijftiende had ik een maagzweer. Toen ik achttien was, constateerde men dat ik manisch-depressief was en aan een lichte vorm van schizofrenie leed. Mijn vader vond het gênant. Hij schaamde zich dood. Hij dacht dat hij er wel wat aan kon doen, dat hij me sterker kon maken als hij me maar genoeg martelde met zijn psychologische spelletjes en me maar vaak genoeg kleineerde.' Hij grinnikte zacht. 'Vaders. Had jij een goede band met de jouwe?'

'Op geen stukken na, Wesley.'

'Dwong hij je misschien om aan zijn verwachtingen te voldoen? Noemde hij je zo vaak "waardeloos" dat je het zelf begon te geloven?'

'Hij hield me vast en brandde me met een strijkbout.'

Wesley bleef staan en keek me aan. 'Meen je dat?'

Ik knikte. 'Hij heeft me ook twee keer het ziekenhuis in geslagen, en hij vertelde me minstens een keer per week dat ik nergens voor deugde. Ik heb nooit iemand ontmoet die zo door en door slecht was, Wesley.'

'Goeie god.'

'Maar ik heb mijn zus niet tot zelfmoord aangezet om hem terug te pakken.'

'Wat?' Hij gooide zijn hoofd in de nek en lachte. 'Toe nou toch.'

'Ik denk dat het zo is gegaan.' Ik brak een twijgje van een tak, en tikte ermee tegen mijn dij terwijl we om de punt van de vijver liepen en terug langs de andere kant.' Ik denk datje vader je de schuld gaf van Naomi's dood en jij - een hopeloos zielig geval in die tijd, vermoed ik - je ging er bijna aan onderdoor. Maar toen vond je bij toeval de medische gegevens en ontdekte je dat Naomi was verwisseld voor een ander kind. En voor het eerst van je leven had je een middel om je vader terug te pakken.'

Hij knikte, keek naar zijn rechterhand met het stompje van zijn wijsvinger en liet de hand weer zakken. 'Ik beken schuld. Maar dat weet je al maanden. Ik snap niet wat - '

'Tien jaar geleden?' zei ik. 'Volgens mij was je toen een meelijwekkende psychopaat met een medicijnkast vol pillen en het IQ van een genie. Je besefte dat dit een makkelijker manier was om een forse toelage van je vader los te krijgen, en een tijdlang was dat goed genoeg. Maar toen verscheen Pearse ten tonele.' Hij knikte peinzend, half bedachtzaam, half neerbuigend. 'Misschien. En hij kreeg me in zijn -'

'Lulkoek. Jij kreeg hém in je macht, Wes. Jij bent de hele tijd de kwade genius geweest,' zei ik. 'Jij hebt alles op touw gezet, Pearse, Diane Bourne, Karens dood - '

'Hé hé. Wacht eens even.' Hij stak zijn handen omhoog.

'Jij hebt Siobhan vermoord, dat kan niet anders. Pearse werd geschaduwd, en geen van beide vrouwen in dat huis was sterk genoeg om haar op te tillen.'

'Siobhan?' Hij schudde zijn hoofd.' Siobhan wie?'

'Je wist dat we vroeg of laat naar die bunker zouden komen. Daarom heb je die vijf ton als lokkertje gebruikt. Ik heb het steeds een verdacht klein bedrag gevonden. Ik bedoel, waarom zou Pearse daar genoegen mee nemen? Toch was dat zo. Omdat jij het hem opdroeg. Omdat jij besefte dat de boel weieens in de soep zou kunnen lopen, en dat het veel beter was om de rechtmatige erfgenaam te worden dan het geld waarvan je vond dat het jou rechtmatig toekwam af te persen Je hebt jezelf gewoon opnieuw uitgevonden, Wesley, als het slachtoffer.'

Zijn verwarde glimlach werd breder. Aan de rand van de vijver bleef hij staan, en hij keek over zijn schouder naar de veranda.' Ik snap werkelijk niet waar je het vandaan haalt, Patrick. Je fantasie gaat met je aan de haal.'

'Toen wij die kamer binnenkwamen, lag de rol draad bij je voeten, Wesley. Dat betekent dat iemand op het punt had gestaan om je voeten vast te binden en het vergat, wat ik hoogstonwaarschijnlijk vind, of dat jij - jij, Wesley - ons binnen hoorde komen, snel die bal in je mond stopte, en overwoog je voeten vast te binden, maar besefte dat je daar niet genoeg tijd voor had en het dus liet bij het touw om één pols. Alleen je ene pols was vastgebonden, Wesley. En waarom? Omdat iemand niet zijn beide polsen aan twee armleuningen kan binden.'

Hij bestudeerde onze weerspiegeling in het water. 'Ben je klaar?'

'Pearse zei dat ik niet het hele schaakbord kon overzien, en hij had gelijk. Soms ben ik een beetje traag van begrip. Maar nu zie ik het wel, Wesley, en jij bent vanaf het begin degene geweest die de touwtjes in handen had.'

Hij gooide een steentje in mijn spiegelbeeld, en mijn gezicht rimpelde. 'Ach, je beschrijft het allemaal zo machiavellistisch. Zo gaat het zelden.'

'Hoe?'

'Gladjes.' Hij gooide nog een kiezel in de vijver. 'Ik zal je een verhaal vertellen. Een sprookje.' Hij schepte een handvol kiezels op en begon ze een voor een in het water te gooien. 'Er was eens een slechte koning, een man met obsessies en een hart van steen. Hij woonde in zijn paleis met zijn beeldschone koningin en zijn onvolmaakte zoon en onvolmaakte stiefdochter. Het was er koud. Maar toen, toen gebeurde er een wonder. De koning en zijn koningin kregen een derde kind, en zij was een uitzonderlijk schepseltje. Een schoonheid. Het kind was gestolen van een boerenfamilie, maar verder was er niets op haar aan te merken. De koning, de koningin, de oudere prinses, zelfs de slappe prins - allemaal hielden ze van dat kind. En een paar jaar lang, korte maar schitterende jaren, bloeide het koninkrijk. Elke kamer stroomde vol liefde. Zonden werden vergeten, zwakheden door de vingers gezien, boosheid werd begraven. Het was een gouden tijd.' Zijn stem stierf weg en hij staarde naar het water. Uiteindelijk haalde hij zijn smalle schouders op. 'Op een dag ging het kleine prinsesje wandelen met de prins - die van haar hield, die haar aanbad - en ze volgde een geest naar het hol van de draak. En ze stierf. Eerst voelde de prins zich schuldig, al kon hij er echt niets aan doen. Maar dat wilde de koning niet zien! O nee. Hij gaf de prins de schuld. En de koningin ook. Ze kwelden de prins met hun zwijgen, dagen achtereen, gevolgd door boosaardige blikken. Ze gaven hem de schuld. Dat was duidelijk. En bij wie kon de prins zélf uithuilen? Nou, bij zijn stiefzus natuurlijk. Maar zij... ze... wees hem af. Ze gaf hem de schuld. O, dat zei ze niet hardop, maar door haar ogen overal voor te sluiten - ze veroordeelde noch vergaf - kwetste ze de prins veel dieper dan de koning en de koningin. De prinses ging naar bals, weet je, naar galadiners. Ze hulde zichzelf in onwetendheid en dromen om zich af te sluiten voor de dood van haar zusje, en door dat te doen, sloot ze zich ook af voor de prins. Hij was helemaal alleen, verlamd door zijn verlies, zijn schuldgevoelens, door zijn lichamelijke gebrek - de oorzaak dat hij het hol van de draak niet op tijd had weten te bereiken.'

'Jeetje,' zei ik, 'wat een zielig verhaal, maar ik heb een pest- hekel aan kostuumdrama's.'

Hij negeerde me. 'De prins ging in ballingschap en zwierf heel lang rond, en uiteindelijk stelde zijn geheime minnares, een sjamaan aan het hof van zijn vader, hem voor aan een groep rebellen die de koning af wilde zetten. Hun plannen waren niet doordacht. Dat wist de prins. Maar hij deed mee terwijl zijn fragiele psyche begon te helen. Hij maakte plannen voor onvoorziene gebeurtenissen. Heel veel plannen.' Hij gooide het laatste steentje in het water en keek me aan terwijl hij zich bukte om een nieuw handje te pakken. 'En de prins werd sterk, Patrick. Hij werd heel erg sterk.'

'Sterk genoeg om zijn eigen vinger af te hakken?'

Wesley glimlachte. 'Het is een sprookje, Patrick. Val nou niet over details.'

'Hoe zou de prins zich voelen als een heel sterke persoon zijn hoofd afhakt, Wesley?'

'Ik ben nu thuis,' zei hij.' Terug waar ik hoor. Ik ben volwassen geworden. Ik woon bij mijn liefhebbende vader en liefhebbende stiefmoeder. Ik ben gelukkig. Ben jij gelukkig, Patrick?'

Ik zei niets.

'Ik hoop het. Hou vast aan dat geluk. Het is uitzonderlijk. Het kan elk moment breken. Als jij wilde beschuldigingen in het rond gaat strooien, zonder dat je iets kan bewijzen, zou dat je geluk kunnen aantasten. Goede advocaten zouden de vloer met je aanvegen wegens laster.'

'Mmm,' bromde ik.

Hij keek me aan met die weke glimlach van hem. 'Ga snel naar huis, Patrick. Wees een brave jongen. Bescherm je zwakke plekken en je beminden, bereid je voor op tegenslagen.' Hij gooide nog een steentje naar mijn weerspiegeling. 'Die overkomen ons allemaal.'

Ik keek om naar de veranda waar Christopher Dawe de krant zat te lezen en Carrie een boek.

'Zij hebben een hoge prijs betaald,' zei ik.' Ik laat jou met rust om hen te ontzien.'

'Wat attent,' zei hij. 'Die reputatie schijn je te hebben.'

'Maar, Wesley?' 'Ja, Patrick?'

'Ze hebben niet het eeuwige leven.'

'Nee.'

'Denk daar eens over na. Zij vormen je enige bescherming tegen mij.'

Heel even gleed er iets over zijn gezicht, een soort minieme tic, een schaduw van angst.

En toen was het weer weg.

'Blijf bij me uit de buurt,' fluisterde hij. 'Blijf weg, Patrick.'

'Vroeg of laat word je wees.' Ik draaide me om van de vijver. 'En op die dag eindigt de stamboom.'

Ik liet hem staan en liep over het enorme gazon terug naar de veranda.

Het was een prachtige herfstdag. De bladeren vielen. De aarde geurde naar de oogst.

De zon begon echter aan kracht te verliezen, en als je je ogen dichtdeed, rook je in het frisse briesje dat door de bomen speelde een vleugje regen.