Verantwoording

Met dank aan dr. Keith Ablow, die mijn vragen over psychiatrie beantwoordde;Tom Corcoran, die me behoedde voor blunders met de Shelby uit '68; Chris en Julie Gleason, die me hielpen met de vragen die ik tot mijn schaamte over Engelse literatuur moest stellen; rechercheur Michael Lawn van de politie in

Watertown, die me uitlogde welke procedure er hij ongelukken wordt gevolgd; dr. Laura Need, van wie ik het idee voor de hartafwijking kreeg; Emily Sperling van de Bond van Cranberrykwekers in Cape Cod; Paul en Maureen Welch, die met Plymouth op de proppen kwamen; en MM, die me de procedures bij de Amerikaanse posterijen haarfijn kon uitleggen.

Tevens dank aan Jessica Baumgardner, Eleanor Cox, Michael Murphy, Sharyn Rosenblum, en mijn broer Gerry omdat hij me op de been hield als ik in New York was.

En tot slot, zoals altijd, heel veel dank aan Claire Wachtel, Ann Rittenberg en Sheila; ze hebben de kladversies gelezen en me in mijn waarde gelaten, en ervoor gezorgd dat ik eerlijk bleef.Ik hoorde de oude, oude man zeggen: 'Al het mooie sijpelt weg Net als water.'

W.B. YeatsProloog

In mijn droom heb ik een zoon. Hij is een jaar of vijf, maar hij praat en denkt als een jongen van vijftien. Hij zit naast me in de auto, de gordel stevig vastgemaakt, en zijn beentjes komen nauwelijks tot aan de rand van de stoel. De auto is een oude slee, met een stuur zo groot als een fietswiel. Het is eind december en de ochtend, heeft de kleur van dof chroom We rijden over het platteland, ten zuiden van Massachusetts maar ten noorden van de lijn Mason-Dixon - Delaware misschien, of het zuiden van New Jersey - en in de verte duiken rood met wit geruite silo 's op uit de kale, geploegde velden, de sneeuw van verleden week grijs bevroren als krantenpapier. Er is niets om ons heen behalve de velden en de verre silo's, een stijf bevroren en roerloze windmolen, en kilometers zwart telefoondraad, glinsterend van het ijs. Geen andere auto's, geen mensen. Alleen mijn zoon en ik, en de harde grijze weg die bevroren tarwevelden doorsnijdt.

'Patrick,' zegt mijn zoon.

'Ja?'

'Het is een mooie dag.'

Ik zie het nog grijze ochtendlicht, de totale verlatenheid. Achter de verste silo kringelt uit een schoorsteen een sliert rook omhoog. Hoewel het huis zelf onzichtbaar blijft, kan ik me wel voorstellen hoe warm het er is. Ik kan eten in een oven ruiken, zie de kersenhouten balken boven een keuken van honingkleurig hout. Een schort hangt aan de knop van de ovendeur. Ik voel hoe fijn het is om op een stille ochtend in december gezellig binnen te zitten.

Ik kijk naar mijn zoon. 'Ja, het is een mooie dag.'

'We blijven de hele dag rijden,' zegt hij. 'De hele nacht. We blijven altijd rijden.'

'Best,' zeg ik.

Mijn zoon kijkt naar buiten. 'Pap?'

'Ja?'

'We blijven altijd rijden.'

Ik draai mijn hoofd opzij en hij kijkt me met mijn eigen ogen aan.

'Oké,' zeg ik. 'We blijven altijd rijden.'

Hij legt een hand op de mijne. 'Als we stoppen, krijgen we geen lucht meer.'

Ik knik.

'Als we geen lucht meer krijgen, gaan we dood.'

'Klopt.'

'Ik wil niet dood, pap.'

Ik strijk met een hand over zijn gladde haar. 'Ik ook niet.'

'Dan moeten we dus altijd blijven rijden.'

'Goed, knul.' Ik glimlach naar hem. Ik kan zijn huid ruiken, zijn haar, een jongen van vijf die naar een baby ruikt. 'We blijven altijd rijden.'

'Tof'

Hij leunt achterover op zijn stoel en valt dan met zijn wang tegen de rug van mijn hand in slaap.

Voor me strekt de grijze weg zich uit tussen de stoffige witte velden, en mijn hand op het stuur is licht en zelfverzekerd. De weg is plat en recht en eindeloos lang. De oude sneeuw ritselt als de wind over de velden huilt en kleine sneeuwstormen in het gebarsten teer voor mijn grille blaast.

Ik blijf altijd rijden. Ik stap nooit meer uit de auto. De benzine raakt niet op. Ik krijg nooit honger. Het is hier warm. Ik heb mijn zoon. Hij is veilig. Ik ben veilig. Ik blijf altijd rijden. Ik word niet moe. Ik stop nooit.

Leeg en oneindig ligt de weg voor me.

Mijn zoon draait zijn hoofd weg van mijn hand. 'Waar is mama?'

'Ik weet het niet,' antwoord ik.

'Maar er is niets ergs?' Hij kijkt me aan.

'Nee hoor,' zeg ik. 'Alles is dik in orde. Ga maar weer slapen.'

Mijn zoon valt weer in slaap. Ik blijf rijden.

En we verdwijnen allebei als ik wakker word.