Hoofdstuk 12
Ik zat een poosje in een auto. Het viel moeilijk te zeggen hoe lang dat duurde. Ik bleef, om zo te zeggen, weggaan en weer terugkomen. De auto bleef staan. Ik werd over een zeer korte afstand gedragen. Toen was alles vredig en ik sliep een poosje en werd wakker, terwijl ik op een houten stoel zat vastgebonden voor een paar verblindende koplampen die aan een stationcar toebehoorden, een auto waarvan de vormen me vaag bekend voorkwamen.
Het was een garage, die zo groot was dat er, naast de forse wagen, nog ruimte overbleef. Misschien had de architect verwacht dat Detroit in de toekomst nog langere modellen zou ontwerpen; of misschien was het de bedoeling dat de heer des huizes de extra ruimte zou gebruiken voor een werkbank voor zijn doe-het-zelf-plannen. De garage was nog niet afgebouwd. Hier en daar staken losse draden uit schakeldozen. In een hoek stonden zakken cement en kalk, met nog wat andere bouwmaterialen.
Uit routine beproefde ik mijn boeien. Ik verwachtte niet speling in de touwen of zwakheid in de stoel te ontdekken en dat klopte. Het was een professioneel karwei geweest, van het begin af. Dit waren mensen die wisten wat ze deden. Het probleem was uit te vinden wat dat precies inhield.
'Hij is wakker.'
Het was de hese stem van Catherine Smith. Haar figuur stond tussen mij en de koplampen. Na enkele ogenblikken kon ik zien dat ze haar sexy pakje had uitgetrokken en een ruim vallende gebloemde blouse en nauwe, witte shorts had aangetrokken, zodat ze nog steeds geen toonbeeld van ingetogen onschuld was.
'Hoe voelt u zich, meneer Evans?' vroeg ze.
'Verward,' zei ik. 'Voor zover ik me herinner begon de zaak net interessant te worden. Wat gaat er nu gebeuren?'
'U gaat praten,' zei ze.
'Waar over?'
'U gaat ons vertellen waar we Heinrich von Sachs kunnen vinden, of Kurt Quintana als u dat liever hebt.'
Ik had het vermoedelijk wel kunnen verwachten. Ten slotte werd ik geacht een geheimzinnige naziefiguur te zijn, met invloed en gezag, als ze dat tenminste werkelijk geloofde. De vraag was, wat was zij dan?
Ik zei: 'Loop naar de hel, schatje.'
Ze kneep haar ogen samen. 'Ik bluf niet, meneer Evans.'
Tja, dat moest ik dan bewijzen of weerleggen. Als ze werkelijk niet blufte, als ze werkelijk niet wist waar Heinrich was en als ze dacht dat ik het wel wist, was ik bezig mijn tijd met haar te verknoeien. Maar er zaten kanten aan haar verhaal die ik niet slikte, het deel over Argentinië, bij voorbeeld. Het klonk als zo'n camouflageverhaal dat zorgvuldig is ontworpen om plausibel te klinken en dat moeilijk is na te trekken. Trouwens, ik ben nogal goed in het thuisbrengen van accenten, vooral Spaanse. Ik heb, sinds ik een jongen was, af en toe tussen Spanjaarden gewoond in New Mexico. Als ze lang in Spaanssprekend Argentinië had gewoond, had ze er een spoor van in haar stem moeten hebben, en dat was niet het geval. Ik kon het vage accent in haar Engels niet identificeren, maar het was geen Espanol.
'Loop naar de hel,' herhaalde ik dapper. 'Wat je naaldenexpert ook aan het bekokstoven is daar achterin, laat hem maar ophouden. Hij zal ontdekken dat het veel makkelijker is een man van achteren te prikken dan hem aan het praten te brengen.'
Ze aarzelde. Toen stak ze haar hand uit naar de man die buiten de lichtkring stond, de man die ik nog niet gezien had en die Herman Smith zou heten, of althans onder die naam door het leven ging, haar zogenaamde vader. Ze knipte ongeduldig met haar vingers toen haar niet direct iets werd aangereikt. Ze ging het dus zelf doen. Ik neem aan dat ze daardoor, in conventionele zin, een afzichtelijk persoontje werd; maar het was al lang geleden dat ik te maken had gehad met conventionele zin. Het verhoogde mijn respect voor haar. Ik bedoel, ik ben niet zo dol op die breekbare typen, of het nu mannen of vrouwen zijn, die het vee willen brandmerken, maar de aanraking met het merkijzer niet zelf kunnen verdragen.
De man stapte in het felle licht met een goedkope, nieuwe soldeerbout in de hand. Het snoer verliep ergens in het duister. Het gereedschap was kennelijk nog nooit gebruikt; ik rook het vet van de fabriek dat wegsmolt.
De man was aanzienlijk ouder dan ik. Hij had grijs doorschoten zwart haar en een gezicht als een omgeploegde akker. Hij had een grote neus, een smalle mond met nauwelijks opvallende lippen en een benige kin. Toen hij me aankeek, waren zijn ogen glanzend en uitdrukkingloos, maar ik kreeg niet de indruk dat hij erg met me meevoelde in mijn ellende. Hij droeg een donkere broek en een wit hemd, met de kraag open en de mouwen opgerold. Ik zag een glimp van een revolver onder zijn oksel. Hij moest langs minstens twee knopen eer hij het te pakken kon krijgen, maar in de zomer, als je in het zuidwesten geen jasje draagt, zijn er weinig plaatsen waar je een vuurwapen goed verborgen kunt dragen.
Hij gaf de hete soldeerbout aan Catherine en stapte naar voren om mijn sporthemd los te knopen en het zover naar beneden te trekken als mijn gebonden handen en de rug van de stoel toestonden. De patiënt werd klaar gemaakt voor de operatie. Hij stapte terug in de duisternis. Catherine kwam naar voren.
'Von Sachs,' zei ze rustig. 'Waar is zijn hoofdkwartier, meneer Evans? We weten dat het ergens in Mexico is, maar waar?'
'Probeer het 's met scopolamine, liefje,' zei ik. 'Met dit postorderapparaat bereik je niets.'
'Von Sachs,' herhaalde ze. 'Waar is Heinrich von Sachs?'
'Je neemt te veel risico, zo dichtbij, liefje,' zei ik. 'Ik ben toevallig kampioen spuger van Santa Fé, New Mexico. Ik spuug je recht in je oog ... Aaauuu!'
Daarna werd het een tikje ruw. Ik bedoel, het was vervelender dan wanneer je je met een zware hamer op je duim sloeg of een steen op je tenen liet vallen, omdat het niet ophield. Het was alsof een onhandige, hardnekkige tandarts zonder verdovingsmiddel op je aan het oefenen was. Er zijn mensen die het doorstaan hebben en ik doorstond het ook, maar ik zal niet beweren dat ik er heldhaftig onder was. Ik gromde en zweette terwijl ze voortging; ik overwoog zelfs van tijd tot tijd te gillen, maar besloot het niet te doen. Het was ai vervelend genoeg, ik had niet ook nog behoefte aan een prop in de mond.
' Von Sachs! Waar is Heinrich von Sachs?'
Na een poosje raakte ik buiten bewustzijn. Ik kan niet lang buiten westen geweest zijn, want toen ik mijn ogen opende, was ze slechts één pas achteruit gegaan om te wachten tot ik weer bij zou komen. Het viel me op dat ze er niet meer zo knap uitzag. Haar gezicht was glimmend en haar make-up gevlekt door zweet. Haar grote, ingewikkelde coiffure begon uit elkaar te vallen. Ze deed geen poging de schade te herstellen. Misschien was ze zich er niet eens van bewust. Het was waarschijnlijker dat ze het zo maar liet, omdat ze wist dat ze er op die manier angstaanjagender uitzag. Toen ze mijn ogen zag opengaan, tilde ze de soldeerbout op en stapte weer naar voren.
'Katerina.' Het was de stem van de man achter me. Catherine keek geprikkeld om.
'Wat is er, Max?'
Dus hij heette Max, en niet Herman Smith. Ik was ten slotte toch nog iets te weten gekomen. Het leek me nauwelijks de moeite waard.
'Zo gaat het niet,' zei Max. 'Misschien over een week. Over een maand, ja. Je kunt een man breken in een maand. Maar de bouwploeg komt morgen weer hier.'
'Ik brand hem zijn ogen uit als hij niet praat!' zei ze woest. 'Ik zal...'
Ze beschreef de andere vindingrijke dingen die ze me zou aandoen. Ze sprak natuurlijk ter wille van het effect, om me te intimideren, maar ik twijfelde er niet langer aan dat haar gevoelens in wezen oprecht waren. Ze blufte stellig niet. Ze wilde werkelijk weten waar von Sachs gevonden kon worden. Ze dacht werkelijk dat ik het haar kon vertellen. Ze bezat kennelijk niet de inlichtingen die wij wilden hebben, omdat ze er zelf naar op zoek was.
Het leek me dat ik een lange, pijnlijke weg had afgelegd om een negatief antwoord te vinden. Ik had een mogelijkheid uitgeschakeld, dat was alles. Wat het karwei betrof, was ik weer waar ik begonnen was. Dat was niet eens strikt waar. Ik was begonnen in een comfortabele motelkamer. En daar was ik voorlopig nog niet terug. Ik probeerde te bedenken welke kaart ik nu het beste kon spelen. Ik moest deze prettige sadisten er nu niet alleen van overtuigen dat ik niet had wat ze wilden hebben, maar dat ik ze niets zou doen als ze me lieten gaan. Ik wenste dat mijn hoofd helderder was en dat ik niet zo'n ziek gevoel in mijn maag had.
Catherine was klaar met haar catalogus van verschrikkingen. Ze was weer terug op het Waar-is-von-Sachs?-chapiter. Toen ze naar voren stapte en de soldeerbout ophief om de behandeling voort te zetten, sloeg de kleine zijdeur van de garage open en Sheila kwam binnen met een kleine .38 revolver in de hand die er, in mijn bevooroordeelde ogen, mooier uitzag dan welke roos ook.