12
De maan scheen helder terwijl Talisman en Lin-tse keken hoe de Gothir hun doden en gewonden wegdroegen. De brancardiers werkten uiterst doelmatig en lieten zien dat ze beslist niet laf waren door vlak bij de muren te komen om de gewonden op te halen. De Nadir schoten geen enkele pijl op hen af. Talisman had het verboden - niet uit menslievendheid, maar gewoon omdat elke gewonde Gothirse soldaat verzorgd en gevoed moest worden en daardoor zouden de voorraden van de vijand alleen maar sneller uitgeput raken. De dode Nadir waren in dekens gewikkeld en de koelte van het mausoleum ingedragen.
'Ze hebben vierenzestig man verloren, en er zijn er nog eens eenentachtig gewond,' zei Lin-tse opgewekt. 'Onze verliezen bedragen nog geen derde daarvan.'
'Drieëntwintig doden,' zei Talisman, 'en negen gewonden die nooit meer zullen vechten.'
'Dat is goed, niet?'
'We staan tegenover een overmacht die tien keer zo groot is. Verliezen in een verhouding van vijf tegen een zijn dan niet goed genoeg,' legde Talisman uit. 'Maar zoals Fanlon altijd zei: de slechtsten sneuvelen altijd het eerst - de mensen die niet voldoende getraind zijn of niet voldoende geluk hebben. We hebben het er goed van afgebracht vandaag.'
'De lansiers rijden niet uit,' merkte Lin-tse op.
'Hun rijdieren zijn vermoeid en dorstig,' zei Talisman, 'net als de mannen. Hun waterwagens zijn vanochtend opnieuw vertrokken. Ze zijn nog niet terug; Kzoen weet hen nog steeds van de drinkplaats af te houden.'
Lin-tse liep naar de rand van de vestingmuur. 'Ik wou dat we het lichaam van Quing-tsjin zouden kunnen bergen,' zei hij. 'Mijn hart doet pijn als ik eraan denk dat zijn geest blind en verminkt rondzwerft.'
Talisman gaf geen antwoord. Twee jaar geleden hadden de drie Nadirkrijgers samen wraak genomen vanwege de dood van hun kameraad. Het had hun veel voldoening geschonken de zoon van Gargan te ontvoeren en te doden; ook hij was verminkt en ook bij hem waren de ogen uitgestoken. Nu was de cirkel van geweld weer rond en Quing-tsjins lijk lag daar als de stille getuige van de wrede werkelijkheid van de wraak. Talisman wreef in zijn ogen.
De geur van brandend hout drong in zijn neusgaten. Er waren twee aanvallen op de poort uitgevoerd, waarbij de Gothir olie hadden gebruikt om zich er een weg doorheen te branden. Dit was mislukt en ongeveer twintig Gothirse soldaten hadden het met hun leven moeten bekopen. Talisman huiverde.
'Is er iets niet in orde, broeder?' vroeg Lin-tse.
'Ik haat hen niet langer,' vertelde Talisman hem.
'Je haat hen niet meer? De Gothir? Waarom niet?'
'Begrijp me niet verkeerd, Lin-tse. Ik zal hen blijven bevechten en als de Goden van Steen en Water het willen zal ik hun vestingen ineen zien storten en hun steden zien vallen. Maar ik kan hen niet langer haten. Toen zij Zjen-sji doodden, wilden wij bloed zien. Herinner je je die angst in Argo's ogen nog toen we hem knevelden en hem met een prop in zijn mond wegdroegen?'
'Natuurlijk.'
'Nu koestert zijn vader haat tegen ons en die haat hangt als een bloedzuigende vleermuis aan zijn keel, klaar om doorgegeven te worden.'
'Maar zijn vader begon met zijn haat jegens alle Nadir,' wierp Lin-tse tegen.
'Precies. En wat is daar ooit de oorzaak van geweest? Een wreedheid van de Nadir in zijn eigen jeugd? Het is mijn droom om de Nadir als een verenigd volk te zien. Iedere man met trots opgeheven hoofd. Maar ik zal nooit meer een vijand haten.'
'Je bent moe, Okai. Je moet wat gaan rusten. Vannacht komen ze toch niet meer terug.'
Talisman liep weg van de vestingmuur. Nosta Khan was vertrokken en niemand had hem over de muur naar beneden zien klimmen. Hij had nog geprobeerd om Zjoesai mee te nemen, maar was op Gorkai gestuit die voor haar deur de wacht hield.
Op het moment dat hij aan haar dacht, zag Talisman haar over de binnenplaats lopen. Ze droeg een witte blouse van glanzende zijde en een zilvergrijze legging. Ze zwaaide en kwam naar hem toe, waarna ze haar armen om zijn hals sloeg. 'Wij zijn samen, voor nu en altijd,' zei ze.
'Voor nu en altijd,' bevestigde hij.
'Kom mee. Ik heb geparfumeerde olie op mijn kamer en ik zal je vermoeidheid uit je wegmasseren.' Nadat ze hem bij zijn hand had gepakt, leidde ze hem met zich mee naar haar kamer.
Druss en Sieben keken vanaf de westelijke muur naar hen. 'Liefde te midden van de dood,' zei Druss. 'Dat is goed.'
'Hier is helemaal niks goed,' snauwde Sieben. 'Die hele zaak stinkt als een vis van tien weken oud. Ik wou dat ik nooit met je meegekomen was.'
'Ze zeggen dat je een geweldige arts bent,' zei Druss.
'Eerder een geweldige naaister. Elf man zijn onder mijn handen gestorven, Druss, terwijl ze hun bloed ophoestten. Ik kan je gewoon niet vertellen hoe ziek ik van dit alles ben. Ik heb de pest aan oorlogen en ook aan krijgers. Tuig van de richel!'
'Dat belet je anders niet om over ons te zingen, als we het overleven,' merkte Druss op.
'Wat wil je daarmee zeggen?'
'Wie heeft het altijd over de glorie, de eer en de ridderlijkheid van de strijd?' vroeg Druss zacht. 'De soldaten die de darmen uit de buik van hun kameraden hebben zien hangen en er getuige van zijn geweest hoe kraaien de ogen uit de lijken pikten? Nauwelijks! Nee, het is de sagendichter. Hij is het die jongelui overlaadt met verhalen over heldhaftigheid. Hoeveel jonge Drenai hebben naar je liederen en gedichten geluisterd en verlangden toen naar de strijd?'
'Welja, zet de zaken maar op hun kop!' zei Sieben. 'Nou hebben de dichters het zeker gedaan?'
'Niet alleen de dichters. Bij de tanden van de duivel, man, we zijn een gewelddadig ras. Wat ik wil zeggen is dat soldaten geen tuig van de richel zijn. Iedere man hier vecht voor datgene waarin hij gelooft. Dat wist jij ook - voor het doden begon. En als het afgelopen is, zul jij het je ook weer herinneren.'
'Het zal nooit ophouden, Druss,' zei Sieben triest. 'Niet zolang er mannen met bijlen en zwaarden zijn. Ik denk dat ik maar beter terug kan gaan naar het lazaret. Hoe is het met je schouder?'
'Die jeukt als de hel!'
'Mooi,' zei Sieben met een vermoeide glimlach.
'Hoe maakt de oude Nuang het?'
'Die rust. De wonden waren niet dodelijk, maar hij zal niet meer vechten.'
Toen Sieben wegliep, strekte Druss zich boven op de vestingmuur uit. Overal op de muur lagen vermoeide Nadir te slapen. Voor velen zou het de laatste slaap zijn die ze ooit nog genoten.
Voor mij misschien ook wel, dacht Druss. Misschien sneuvel ik morgen wel. En misschien ook niet, besloot hij en hij zakte weg in een droomloze slaap...
Gargan liep tussen de gewonden door. Hij maakte hier en daar een
praatje met een overlevende en prees hen voor de heldenmoed die ze
aan de dag hadden gelegd. Toen hij terug in zijn tent was, ontbood
hij Premian. 'Ik heb begrepen dat de Nadir ons verhinderen water te
halen,' zei hij. 'Hoeveel van die lui verdedigen de
drinkplaats?'
'Dat is moeilijk te zeggen, generaal. Het pad naar die drinkplaats is smal en onze mannen worden aangevallen door krijgers die zich tussen de rotsen verscholen houden. Niet meer dan dertig, schat ik. Ze worden aangevoerd door een krankzinnige met een witte sjaal om zijn hoofd; hij sprong vanaf een steile rots twintig voet naar beneden en kwam op het paard van een officier terecht dat daardoor zijn rug brak. Toen doodde hij de ruiter, verwondde nog een andere en rende daarna terug tussen de rotsen.'
'Wie was die officier?'
'Mersham, generaal. Pas bevorderd.'
'Ik ken zijn familie. Van goeden huize.' Gargan ging op zijn brits zitten; zijn gezicht stond vermoeid en afgetobd en zijn lippen waren droog en gebarsten. 'Neem honderd man mee en roei die lui uit. Het water hier is bijna op en het is met ons gedaan als we geen nieuwe voorraad krijgen. Ga nu meteen. Vannacht nog.'
'Ja, generaal. Ik heb mannen in de bocht van de droge rivierbedding in het oosten aan het graven gezet en we zijn op grondwater gestuit. Het is niet veel, maar toch altijd weer een paar tonnen.'
'Mooi,' zei Gargan vermoeid. De generaal strekte zich op zijn bed uit en sloot zijn ogen. Toen Premian wilde vertrekken, begon hij opnieuw te praten: 'Ze hebben mijn zoon gedood. Ze hebben hem zijn ogen uitgestoken.'
'Ik weet het, generaal.'
'We zullen niet aanvallen voor morgenmiddag. Ik wil dat je dan terug bent met het water.'
'Ja, generaal.'
Sieben maakte Druss heimelijk wakker. 'Kom mee,' fluisterde hij.
Druss stond op en de beide mannen liepen de trap af, over de
binnenplaats naar het mausoleum. Binnen was het donker en ze bleven
een ogenblik staan om hun ogen aan het zwakke maanlicht te laten
wennen dat door het enkele raam naar binnen scheen. De dode Nadir
waren tegen de noordmuur gelegd en de lucht binnen was al zwaar van
de geur van de dood.
'Wat doen we hier?' fluisterde Druss.
'Ik wil die genezende juwelen,' zei Sieben. 'Er mogen geen mensen meer onder mijn handen sterven.'
'We hebben dit mausoleum al helemaal doorzocht.'
'Ja, en ik denk ook dat we ze al hebben gezien. Til dat deksel op.'
Nadat Druss naar de sarcofaag was gelopen, duwde hij tegen het stenen deksel en schoof dat ver genoeg terzijde, zodat Sieben genoeg ruimte had om zijn arm naar binnen te steken. Zijn vingers raakten droge botten en het stof van uiteengevallen kledingstukken aan. Snel bewoog hij zijn hand naar boven, tot hij bij de schedel kwam. Hij sloot zijn ogen om zich beter te kunnen concentreren en tastte onder de gebroken kaak tot zijn vingers het koude metaal van Osjikais lon-tsia raakten. Hij trok het los en haalde het uit de sarcofaag. Hij bekeek het in het bleke maanlicht.
'Nu heb je een paar,' zei Druss. 'En wat nu?'
'Sjaosjad kwam hier om Osjikai te vragen of hij weer tot leven gewekt wilde worden. Osjikai weigerde, tenzij hij Sjoel-sen weer aan zijn zijde zou hebben. Wat heeft hij toen gedaan om haar terug te vinden?'
'Ik weet het niet,' zei Druss die moeite had zijn geduld niet te verliezen, 'ik heb geen verstand van magie.'
'Denk eens eventjes met me mee, Druss. Kijk naar de bewijzen. Zowel Osjikai als Sjoel-sen droegen een lon-tsia. Osjikais graf was al geplunderd, maar niemand vond het medaillon. Waarom niet? De blinde priester vertelde me dat er een verhullingsbezwering was uitgesproken over de lon-tsia die Sjoel-sen droeg. Het ligt voor de hand, lijkt me, dat op het medaillon dat Osjikai droeg een soortgelijke bezwering lag. Goed, ik neem aan dat Sjaosjad de bezwering die op deze lon-tsia rustte heeft opgeheven.' Hij hield het voorwerp omhoog. 'Waarom? Om op die manier te kunnen ontdekken waar Sjoel-sen zich bevond. Die bediende van Talisman, Gorkai, heeft me verteld dat de lon-tsia's van de rijken met talloze bezweringen waren gezegend. Ik denk dat Sjaosjad dit medaillon op de een of andere manier heeft gebruikt om het andere te vinden. Begrijp je wel?'
'Nee, maar vertel verder,' zei Druss vermoeid.
'Goed. Waarom had hij de stenen niet bij zich toen hij gevangengenomen werd?'
'Wil je me alsjeblieft geen vragen meer stellen waarop ik geen antwoord weet?' zei Druss geërgerd.
'Het was een retorische vraag, Druss. Val me nou niet meer in de rede. Volgens Gorkai is een opsporingsbezwering net zoiets als een speurhond. Ik denk dat Sjaosjad de kracht van een van de juwelen op Osjikais lon-tsia overbracht, en de ander op weg stuurde op zoek naar het medaillon van Sjoel-sen. Dat is de reden dat hij gevangengenomen werd tussen deze plek en de plaats waar we Sjoel-sens stoffelijke resten hebben gevonden.'
'En wat schieten we daarmee op?' vroeg Druss.
Sieben stak zijn hand in zijn zak en haalde de tweede lon-tsia te voorschijn, die hij vlak bij de eerste hield. 'Let maar eens op,' zei hij triomfantelijk. Hij sloeg zijn handen tegen elkaar, waardoor hij de twee medaillons tegen elkaar drukte.
Er gebeurde niets...
'Wat schieten we er dus mee op?' vroeg Druss opnieuw.
Sieben deed zijn handen van elkaar. De twee lon-tsia's glinsterden in het maanlicht en hij vloekte. 'Ik was er zo zeker van dat ik gelijk had,' zei hij. 'Ik dacht dat de stenen zouden verschijnen als de twee medaillons bij elkaar gebracht werden.'
'Ik ga weer slapen,' zei Druss terwijl hij zich op zijn hakken omdraaide en het vertrek uit liep.
Sieben stak de medaillons in zijn zak en wilde hem achterna lopen, toen hij in de gaten kreeg dat de sarcofaag nog steeds open was. Hij vloekte opnieuw, greep het deksel en zette zich schrap om het weer op zijn plaats te schuiven.
'Je was er zo dichtbij, mijn vriend,' klonk het fluisterend.
Sieben draaide zich met een ruk om en zag de kleine, lichtgevende gestalte van Sjaosjad in kleermakerszit op de grond zitten. 'Maar ik heb de Ogen niet in de lon-tsia's verborgen.'
'Waar dan?' vroeg de dichter. 'En waarom heb je ze eigenlijk verborgen?'
'Ze hadden nooit vervaardigd mogen worden: zei Sjaosjad met een trieste klank in zijn stem. 'De magie was in het land en nu is het verdord. Het was je reinste arrogantie om ze te vervaardigen. En de reden dat ik ze verborgen heb - nou ja, ik wist dat ik het gevaar liep gevangen te worden genomen. Onder geen voorwaarde wilde ik de Ogen weer van me laten afpakken. Zelfs nu doet het me verdriet te weten dat ze opnieuw te voorschijn moeten komen.'
'Waar zijn ze dan?'
'Hier. Je had het grotendeels bij het rechte eind - ik heb de kracht inderdaad gebruikt om de stoffelijke resten van Sjoel-sen te vinden en ik heb genoeg kracht in haar lon-tsia laten overvloeien om haar weer tot leven te wekken. Kijk - en wees onder de indruk!'
De twee lon-tsia-medaillons verhieven zich van Siebens handpalm en dreven naar de sarcofaag, waar ze vlak voor de naamplaat bleven hangen. 'Kun je het niet raden?' vroeg de geest van de sjamaan.
'Ja!' zei Sieben terwijl hij naar voren stapte en de zwevende medaillons weer pakte. Terwijl hij ze voor de gegraveerde naam 'Osjikai' hield, drukte hij ze in de spleetjes van de i's. Beide lon-tsia's verdwenen. Vanuit de sarcofaag straalde een violette gloed. Sieben stond op en keek naar binnen. In de oogkassen van de schedel van Osjikai Duivelsklauw bevonden zich nu twee juwelen. Hij stak zijn hand ernaar uit en pakte ze; beide waren ze zo groot als een mussenei.
'Vertel aan niemand dat je ze hebt,' waarschuwde Sjaosjad, 'zelfs niet tegen Druss. Hij is een groot man, maar hij is niet gewiekst genoeg. Als de Nadir erachter komen, zullen ze je doden om ze in handen te krijgen; gebruik de krachten ervan dus niet al te opvallend. Wanneer je de gewonden behandelt, hecht en verbind je ze, zoals je dat de hele tijd al doet, en concentreer je je vervolgens op het genezen van de wonden. Je hoeft de stenen niet te voorschijn te halen. Als je ze op je lichaam verborgen houdt zal de kracht nog altijd door je heen naar je patiënt vloeien.'
'Hoe zal ik weten hoe ik moet genezen?'
Sjaosjad glimlachte. 'Dat hoef je niet te weten - dat is nou juist de schoonheid van de magie, dichter. Leg gewoon je handen op de wond en dénk dat die genezen is. Wanneer je dit eenmaal een keer gedaan hebt, zul je er meer van begrijpen.'
'Ik dank je, Sjaosjad.'
'Nee, dichter, ik moet jou danken. Maak er verstandig gebruik van. Leg nu het deksel weer op de sarcofaag.'
Sieben greep de steen en terwijl hij dat deed, keek hij omlaag. Een ogenblik lang zag hij de lon-tsia van Osjikai tussen diens gebeente glanzen; toen vervaagde het medaillon. Nadat hij het deksel weer op zijn plaats had getrokken, wendde hij zich naar Sjaosjad. 'Hij draagt het medaillon weer,' zei de dichter.
'Ja en zo hoort het ook. Het is verborgen door een verhullingsbezwering. Niemand zal het stelen. Het andere is terug naar de laatste rustplaats van Sjoel-sen.'
'Kunnen we hier winnen?' vroeg Sieben terwijl het beeld van de sjamaan al begon te vervagen.
'Winnen of verliezen is geheel afhankelijk van het doel waarvoor je vecht,' antwoordde Sjaosjad. 'Alle mannen hier kunnen sterven en toch zouden jullie nog steeds kunnen winnen. Of alle mannen kunnen blijven leven en jullie zouden kunnen verliezen. Het ga je verder goed, dichter.'
De geest verdween. Sieben huiverde en stak vervolgens zijn handen in zijn zak, waarna hij zijn vingers rond de stenen sloot.
Nadat hij naar het lazaret was teruggekeerd, liep hij stil tussen
de rijen gewonde mannen door. Helemaal in een hoek kreunde een man
en Sieben knielde naast de deken waarop hij lag. Aan de muur hing
een lantaarn helder te flikkeren en bij het licht daarvan zag
Sieben het van pijn vertrokken gezicht van de man. Hij was in zijn
buik gestoken en hoewel de dichter zijn wond had gehecht, was de
inwendige bloeding daarmee nog niet gestopt. De ogen van de man
gloeiden van de koorts.
Sieben legde voorzichtig een hand op het verband en sloot zijn ogen in een poging zich te concentreren. Gedurende een ogenblik gebeurde er niets; toen vulden heldere kleuren zijn geest en hij zag de opengereten spieren, de doorgesneden ingewanden, het bloed dat zich in de maag had verzameld. In een oogwenk kende hij elke spier en vezel, de aanhechtingen, de bloedsomloop, de oorzaken van de pijn en het ongemak. Het was alsof hij de wond binnen dreef. Het bloed stroomde uit een gapende snee in een draaiende, purperen cilinder... maar terwijl Sieben ernaar keek, sloot de rijtwond zich en genas. Terwijl hij verder keek, genas hij andere sneden en zijn geest dOOK langzaam op uit de diepte van de wond terwijl hij onderwijl genas. Uiteindelijk bereikte hij de hechtingen op de buik en hier stopte hij. Het zou verstandig zijn om de man het trekken van de hechtingen te laten voelen wanneer hij wakker werd, meende hij. Als de wond volkomen genezen was, zou het geheim van de stenen bekend worden.
De krijger knipperde met zijn ogen. 'Het duurt wel lang voor ik sterf,' zei hij.
'Je gaat niet sterven,' beloofde Sieben hem. 'Je wond geneest en je hebt een sterk gestel.'
'Ze hebben mijn darmen doorboord.'
'Ga nu maar slapen. Morgenochtend zul je je een stuk sterker voelen.'
'Echt waar?'
'Echt waar. De wond was niet zo diep als je dacht. Je geneest goed. Slaap nu maar.' Sieben raakte het voorhoofd van de man aan; onmiddellijk sloot die zijn ogen en zijn hoofd viel opzij.
Zo ging Sieben alle zwaargewonden een voor een af. De meesten sliepen. Tegen degenen die wakker waren, praatte hij zacht terwijl hij hen genas. Uiteindelijk kwam hij bij Nuang. Toen hij door de verwondingen van de man heen dreef, merkte hij dat hij naar het hart werd getrokken en hier vond hij een wand die zo dun was dat die bijna doorzichtig was. Nuang zou elk ogenblik hebben kunnen sterven, besefte hij, want zijn hart zou - op een moment van spanning - als nat papier uiteen hebben kunnen scheuren. Sieben concentreerde zich op dat gedeelte en zag hoe het dikker werd. De aderen waren hard, de binnenwanden verkalkt en smal; die opende hij en maakte ze weer soepel.
Nadat hij zich uiteindelijk had teruggetrokken, ging hij op zijn gemak zitten. Hij voelde geen spoor van vermoeidheid, hij was eerder uitgelaten en merkwaardig opgetogen.
Niobe sliep in een andere hoek van het vertrek. Nadat hij de juwelen in een buidel had gedaan, verstopte hij ze achter een watervat, ging naar Niobe en kroop naast haar. Hij voelde haar warmte tegen zich aan, trok een deken over hen beiden, boog zich toen over haar heen en kuste haar wang. Ze kreunde en keerde zich naar hem toe terwijl ze een naam fluisterde die de zijne niet was. Sieben glimlachte.
Toen werd ze wakker en steunde op een elleboog. 'Waarom moet je glimlachen, dig-ter?' vroeg ze hem.
'Waarom niet? Het is een heerlijke nacht.'
'Wil je vrijen?'
'Nee, maar ik zou een omhelzing wel fijn vinden. Kom wat dichter bij me.'
'Je bent erg warm,' zei ze terwijl ze tegen hem aan kroop en haar arm over zijn borst legde.
'Wat verlang je van het leven?' fluisterde hij.
'Verlangen? Wat valt er te verlangen? Afgezien van een goede man en sterke baby's?'
'En dat is alles?'
'Tapijten,' zei ze nadat ze enkele ogenblikken had nagedacht. 'Dikke tapijten. En een vuuremmer van ijzer. Mijn oom had een ijzeren vuuremmer; die verwarmde de tent tijdens koude nachten.'
'En wat vind je van ringen en armbanden, voorwerpen van goud en zilver?'
'Ja, die ook,' bekende ze. 'Zul jij die aan mij geven?'
'Ik denk het.' Terwijl hij zijn hoofd draaide, kuste hij haar op haar wang. 'Hoe verbazingwekkend het ook mag lijken, ik ben verliefd op je geworden. Ik wil je voor altijd bij me hebben. Ik zal je meenemen naar mijn eigen land, een ijzeren vuuremmer voor je kopen, en een hele berg tapijten.'
'En de baby's?'
'Desnoods twintig, als je die wilt.'
'Zeven. Ik wil er zeven.'
'Goed, zeven dan.'
'Als je de spot met me drijft, dig-ter, snij ik je hart eruit.'
Sieben grinnikte. 'Geen spot, Niobe. Jij bent de grootste schat die ik heb gevonden.'
Nadat ze overeind was gaan zitten, keek ze rond door de grote ziekenzaal. 'Iedereen slaapt,' zei ze plotseling.
'Ja.'
'Ik denk dat er iemand is gestorven.'
'Ik denk het niet,' zei hij tegen haar. 'Sterker nog, ik weet zeker dat dat niet het geval is - net als ik er zeker van ben dat niemand de eerstkomende uren wakker zal worden. Dus laat ik toch maar van je eerdere aanbod gebruik gaan maken.'
'Wil je nu liefhebben?'
'Jazeker. Misschien wel voor de eerste keer in mijn leven.'
Sergeant-majoor Jomil drukte zijn dikke vingers tegen de snee in
zijn gezicht en probeerde het bloeden te stelpen. Het zweet
druppelde in de ondiepe wond, het zout prikte en hij vloekte.
'Je begint traag te worden, Jomil,' zei Premian.
'Die kleine schoft stak me bijna mijn oog uit... meneer,' voegde hij eraan toe.
De lijken van de Nadir die de drinkplaats verdedigd hadden, werden tussen de rotsen uitgetrokken en een eind van de poel vandaan op een rij neergelegd. De veertien dode Gothir waren in hun eigen mantels gewikkeld en de lijken van de zes gedode lansiers werden dwars over hun zadel gebonden. De voetknechten werden begraven op de plek waar ze gesneuveld waren.
'Bij het bloed van Missael, ze hebben wel verbeten gevochten, nietwaar, meneer?' zei Jomil.
Premian knikte. 'Ze vochten met trots en uit liefde voor hun land. Een beter motief bestaat er gewoon niet.' Premian zelf had de aanval tegen de heuvel op geleid terwijl de voetknechten de rotsen hadden bestormd. Door hun overmacht hadden ze de overwinning weten te behalen, maar de Nadir hadden hun huid duur verkocht. 'Die wond in je gezicht moet gehecht worden. Daar zal ik dadelijk even voor zorgen.'
'Dank u, meneer,' antwoordde Jomil zonder veel enthousiasme.
Premian grinnikte tegen hem. 'Hoe is het mogelijk dat een man zonder ook maar even met zijn ogen te knipperen het hoofd kan bieden aan speren en pijlen, zwaarden en bijlen, maar doodsbenauwd is voor een kleine naald en een beetje draad?'
'Ik kan die kerels met die zwaarden en bijlen tenminste terugslaan,' zei Jomil.
Premian lachte luidkeels en liep toen naar de rand van de poel. Het water was diep, helder en koel. Nadat hij was neergeknield, maakte hij een kom van zijn handen en dronk een paar flinke teugen, waarna hij opstond en naar de rij dode Nadir liep. Achttien mannen, sommigen niet meer dan jongens nog. De woede kolkte in zijn binnenste: wat was dit een heilloze onderneming. Wat een zinloos oorlogje!
Tweeduizend goed getrainde soldaten die door een woestenij opmarcheerden om een mausoleum te vernietigen.
Toch klopte er iets niet, Premian kon het voelen. Een onzichtbare zorg knaagde aan zijn onderbewustzijn.
Een voetknecht kwam naar hem toe en salueerde. De man had een bebloed verband rond zijn hoofd. 'Mogen we kookvuren aanleggen, meneer?' vroeg hij.
'Ja, maar doe dat een eind verder tussen de rotsen. Ik wil niet dat de rook de paarden van de waterwagens onrustig maakt wanneer die hier komen. Het zal al moeilijk genoeg worden om ze tegen de helling op te krijgen.'
'Ja, meneer.'
Premian liep naar zijn paard en haalde naald en draad uit zijn zadeltas te voorschijn. Jomil zag hem en vloekte zacht. Het was pas twee uur na zonsopgang en de hitte was nu al enorm, hij straalde uit de rode rotsen. Premian knielde naast Jomil neer en trok de lap huid op zijn plaats over zijn rechter jukbeen. Hij hechtte de wond met vaardige hand. 'Klaar,' zei hij tenslotte. 'Nu krijg je een prachtig litteken, waarmee je de vrouwen kunt bekoren.'
'Ik heb anders al genoeg littekens om mee te pronken,' gromde Jomil. Toen grinnikte hij. 'Herinnert u zich dat gevecht in de buurt van de Lincairnpas, meneer?'
'Ja. Ik kan me herinneren dat je daar een nogal ongelukkige wond opliep.'
'Ik weet niet of het een ongelukkig wond was, meneer. De vrouwtjes vinden het verhaal dat eraan vastzit geweldig. Ik weet niet zeker waarom.'
'Verwondingen in je achterste zijn altijd een bron van veel vrolijkheid,' zei Premian. 'Als ik me goed herinner kreeg je als beloning veertig gouden kronen voor je moed. Heb je daar nog wat van gespaard?'
'Nog geen koperstukje, meneer. Ik heb het meeste over de balk gegooid aan drank, mollige vrouwtjes en dobbelen. De rest heb ik verkwist.'
Premian keek achterom naar de dode Nadir.
'Zit u iets dwars, meneer?' vroeg de sergeant-majoor.
'Ja... maar ik weet niet precies wat.'
'Had u meer tegenstanders verwacht, soms?'
'Misschien een paar.' Premian liep naar de rij dode krijgers en riep een jonge Gothirse lansier. De man rende naar hem toe. 'Jij was bij de eerste aanval. Wie van deze lui is hun aanvoerder?'
De lansier keek omlaag naar alle gezichten. 'Het is moeilijk te zeggen, meneer. Ze zien er in mijn ogen allemaal hetzelfde uit, met schuine ogen en een huidskleur die nog het meest op braaksel lijkt.'
'Ja, ja,' zei Premian geïrriteerd. 'Maar wat herinner je je nog van die man?'
'Hij had een witte sjaal om zijn hoofd gebonden. O. .. en een slecht gebit. Zijn tanden waren geel en zwart. Smerig.'
'Controleer de tanden van de doden,' beval Premian. 'Zorg dat je hem voor me vindt.'
'Ja, meneer,' antwoordde de man zonder veel enthousiasme.
Nadat hij naar Jomil teruggelopen was, pakte hij de uitgestrekte hand van de man en trok hem overeind. 'Tijd om aan het werk te gaan, sergeant,' zei hij. 'Zet de infanterie aan het werk op de helling. Ik wil dat alle rotsen van het pad weggeduwd worden. Er zijn veertien wagens onderweg en het zal al moeilijk genoeg zijn om die hier tegen de helling op te krijgen, zonder dat ze door een labyrint van verspreid liggende rotsen hoeven te slalommen.'
'Ja, meneer.'
De lansier die de lijken van de doden had onderzocht kwam terug. 'Hij is niet hier, meneer; hij moet gevlucht zijn.'
'Gevlucht? Een man die van een twintig voet hoge rots af springt en zich dan op een groep lansiers werpt? Een man die zijn krijgers zo heeft opgezweept dat ze voor hem sterven? Gevlucht? Dat is hoogst onwaarschijnlijk. Als hij niet hier is dan... heilige Karna!' Premian keerde zich naar Jomil. 'De wagens; hij is achter de wagens aan gegaan!'
'Hij kan niet meer dan een handjevol mannen hebben,' wierp Jomil tegen. 'En er zijn veertien voerlui; taai en gewapend.'
Premian rende naar zijn paard en sprong in het zadel. Nadat hij twee officieren bij zich had geroepen, beval hij dat ze hun mannen moesten verzamelen om hem te volgen. Nadat hij zijn paard de sporen had gegeven, galoppeerde hij de helling op. Toen hij boven was gekomen, zag hij de rook op meer dan een mijl naar het zuiden. Hij zette zijn ruin aan tot een snelle galop. Achter hem volgden de vijftig lansiers.
Al na enkele minuten kwamen ze rond een bocht in het pad en zagen de brandende wagens. De paarden waren losgesneden en ze zagen de lichamen van verscheidene voerlieden liggen die met pijlen waren doorzeefd. Premian hield de teugels van zijn uitgeputte paard in en snel overzag hij het toneel. De rook wolkte overal in het rond en prikte in zijn ogen. Vijf wagens stonden in brand.
Plotseling zag hij een man die met een brandende toorts door de rook rende. Hij droeg een witte sjaal rond zijn hoofd. 'Neem hem gevangen!' bulderde Premian terwijl hij zijn paard naar voren dreef. De lansiers volgden hem en reden door de olieachtige rook.
Een kleine groep Nadir deed wanhopige pogingen om de overblijvende wagens in brand te steken. Toen het donderende hoefgetrappel boven het geloei van de vlammen uit tot hen doordrong, lieten ze hun toortsen vallen en renden naar hun pony's.
De lansiers stortten zich op hen en maaiden hen neer.
Premian keerde zijn paard net op het moment dat iets donkers vanaf een brandende wagen op hem af vloog. Instinctief dook hij in elkaar toen de Nadir met de witte sjaal tegen hem op vloog en hem uit het zadel wierp. Ze kwamen met een smak op de grond terecht en Premian rolde weg terwijl hij naar zijn zwaard greep. De man negeerde hem echter, greep de zadelknop en slingerde zich op de rug van de ruin. De Nadir trok zijn sabel en stormde hakkend en houwend op de lansiers af. Een man stortte met een opengesneden keel van zijn paard, een tweede viel naar links toen het glinsterende staal zijn gezicht doorboorde. Een lans boorde zich in de rug van de Nadir en tilde hem bijna uit het zadel. Terwijl hij zich met een ruk omdraaide, probeerde hij de lansier te raken. Een andere soldaat drukte zijn hielen in de flanken van zijn paard, stoof naar voren en hakte met zijn zwaard in de schouder van de man. De Nadir, die nu stervende was, haalde nog een laatste maal uit naar de man die het zwaard hanteerde, en de sabel verwondde diens arm. Toen helde hij langzaam over naar rechts. De ruin steigerde en wierp hem af. Met de lans nog steeds diep in zijn rug viel hij op de grond. Hij worstelde om overeind te komen en graaide naar zijn gevallen sabel; het bloed kwam in bellen uit zijn mond terwijl hij zich wankelend op zijn benen oprichtte. Een ruiter kwam in zijn richting, maar hij haalde uit met zijn zwaard, waardoor hij het paard een snee in zijn flank bezorgde.
'Blijf bij hem uit de buurt!' schreeuwde Premian. 'Hij is stervende.'
De Nadir waggelde in Premians richting. 'Wij Nadir!' schreeuwde hij.
Een lansier gaf zijn paard de sporen en hakte met zijn zwaard in op de man. De Nadir dook onder de houw door, sprong naar voren en greep de lansier bij zijn mantel, waarna hij hem omlaag trok in de baan van zijn eigen sabel, die zich omhoog in de buik van de man boorde. De lansier schreeuwde en viel uit het zadel. Beide mannen vielen op de grond. Soldaten sprongen van hun paard, omringden de gevallen Nadir en hakten woest op zijn lichaam in.
Premian rende naar voren. 'Terug, dwazen die jullie zijn!' schreeuwde hij. 'Zorg dat je de wagen redt!'
Met hun mantels sloegen de lansiers naar de vlammen, maar het was onbegonnen werk. De droge planken hadden nu vlam gevat en het vuur greep onstuitbaar verder om zich heen. Premian gaf het bevel de vijf laatste wagens uit de buurt van de vlammen te trekken. Vervolgens stuurde hij de ruiters er op uit om de trekpaarden weer te vangen, die langzaam in de richting van de poel draafden omdat ze de geur van water hadden opgevangen. Er werden ook tien voerlieden gevonden, die zich in een droge beekbedding verscholen hadden. Ze werden voor Premian gesleept.
'Jullie zijn gevlucht,' zei hij beschuldigend, 'voor zeven Nadirkrijgers. Nu is de helft van onze wagens vernield. Jullie hebben het hele leger door jullie lafheid in gevaar gebracht.'
'Ze kwamen in een grote stofwolk uit de steppe aanstormen,' verdedigde een man zich. 'We dachten dat het een heel leger was.'
'Jullie nemen je plaats in op de overgebleven wagens, zorgen dat ze geladen worden en dat het water in het kamp wordt afgeleverd. Als jullie daar zijn, gaan jullie op rapport bij heer Gargan. Ik twijfel er niet aan of jullie rug zal met de zweep kennismaken. En nu uit mijn ogen!'
Terwijl Premian hun de rug toekeerde, maakte hij snel een berekening van de situatie. Vijf wagens met elk acht tonnen. In elke ton gingen vijftien emmers water. In deze omstandigheden had elke militair die aan de gevechtshandelingen deelnam ongeveer twee pinten water per dag nodig. Hij kwam tot de slotsom dat er in een ton voldoende water voor zestig man vervoerd kon worden. Veertig tonnen zouden nauwelijks voldoende zijn voor de mannen, laat staan voor de paarden. En paarden hadden per dag... Van nu af aan zouden de wagens voortdurend tussen het kamp en de bron heen en weer moeten rijden.
Maar goed, meende hij, het had erger gekund. Als hij niet zo snel gereageerd had, dan zouden alle wagens verloren zijn gegaan. Maar de gedachte vrolijkte hem nauwelijks op. Als hij zelf een escorte bij hen had achtergelaten, zou de aanval van de Nadir mislukt zijn.
Zijn gedachtegang werd onderbroken door het geluid van rauw gelach en het hakken van zwaarden. De aanvoerder van de Nadir was onthoofd en nu werden zijn ledematen afgehakt. Woedend rende Premian op de jouwende groep af. 'Geef acht!' bulderde hij en de mannen stelden zich zenuwachtig schuifelend in het gelid op. 'Hoe halen jullie het in je hoofd?' foeterde Premian. 'Hoe wagen jullie het je als wilden te gedragen? Hebben jullie er enig idee van hoe jullie er op dit moment uitzien? Zou een van jullie graag willen dat jullie geliefden jullie zo zagen, ronddansend terwijl jullie de ledematen van een dode krijger boven jullie hoofd rondzwaaien? Jullie zijn Gothir! Zulke... barbaarsheden laten jullie maar aan mindere rassen over!'
'Mag ik iets zeggen, meneer?' vroeg een magere soldaat.
'Voor de draad ermee.'
'Nou, heer Gargan had toch gezegd dat we de handen van alle Nadir moesten afhakken?'
'Dat was een dreigement om de Nadir bang te maken die geloven dat ze een lichaamsdeel in alle eeuwigheid zullen missen als ze dat tijdens hun leven verliezen. Ik geloof niet dat heer Gargan van plan was dat dreigement ook werkelijk uit te voeren. Ik kan het natuurlijk bij het verkeerde eind hebben. Maar hier voer ik het bevel. Jullie graven een graf voor die man en leggen zijn ledematen naast hem. Hij was een vijand, maar hij was dapper en hij gaf zijn leven voor een zaak waarin hij geloofde. Hij zal in zijn geheel begraven worden. Goed begrepen?'
De mannen knikten.
'Zorg daar dan voor.'
Jomil kwam naar Premian toe en de twee mannen liepen een eindje bij de norse groep mannen uit de buurt. 'Dat was niet verstandig, meneer,' zei Jomil zacht. 'Zo meteen krijgt u nog de naam dat u een Nadirvriendje bent. Voor u het weet doet het verhaal de ronde dat u zich weekhartig tegenover de vijand opstelt.'
'Dat kan me dan geen donder schelen, Jomil. Ik was toch al van plan mijn ontslag in te dienen zodra deze veldtocht voorbij is.'
'Dat kan wel zijn, meneer - maar als u mij mijn openhartigheid niet kwalijk wilt nemen, ik dacht niet dat het een loos dreigement van heer Gargan was. En ik zou niet graag zien dat u wegens ongehoorzaamheid voor de krijgsraad zou komen.'
Premian glimlachte en keek in het gerimpelde gezicht van de oude soldaat. 'Je bent een puike kerel, Jomil, en ik waardeer je bijzonder. Maar mijn vader heeft me geleerd dat ik me nooit moest inlaten met iets wat niet eervol was. Hij zei ooit tegen me dat een man geen grotere voldoening kon kennen dan wanneer hij trots was op wat hij zag wanneer hij zich voor de spiegel stond te scheren. Op dit moment ben ik helemaal niet trots.'
'Ik vind dat u dat wel mag zijn,' zei Jomil zacht.
Het was al drie uur in de middag en de vijand had nog steeds geen
aanval ingezet. De voetknechten zaten in het kamp en velen van hen
hadden van hun mantels en zwaarden schermen tegen de onbarmhartige
hitte van de blakerende zon gemaakt. De paarden van de lansiers
stonden in het westen van het kamp vastgebonden. De meeste lieten
troosteloos hun hoofd hangen, andere waren op de grond in elkaar
gezakt door het watergebrek.
Nadat hij zijn hand boven zijn ogen had gelegd, zag Druss vijf waterwagens terugkomen. Hij vloekte zacht. De Gothirse soldaten renden naar de wagens toe en verdrongen zich eromheen.
Talisman klom de vestingmuur op en ging naast Druss staan. 'Ik had meer mannen met Kzoen mee moeten sturen,' zei hij.
Druss haalde zijn schouders op. 'Als ik me goed herinner, zijn ze gisteravond met veertien wagens vertrokken. Je man heeft zich goed geweerd. Het water dat die wagens aanvoeren is zo weinig dat ze er nog geen dag mee zullen doen. Alleen de paarden hebben al meer nodig dan die wagens nu brengen.'
'Heb je eerder belegeringen meegemaakt?' vroeg Talisman.
'Ja, jochie. Meer dan me lief is.'
'Hoe schat jij de situatie dan in?'
'Ik denk dat ze op volle kracht zullen aanvallen. Ze kunnen niet rustig blijven afwachten om ons uit te hongeren. Ze hebben geen geniesoldaten om de muren te ondermijnen; ze hebben geen stormrammen om de poort in te beuken. Ik denk dat Ze iedereen zullen sturen die ze hebben. Lansiers en voetknechten. Ze zullen deze muur gewoon met een overmacht bestormen.'
'Ik denk het niet,' zei Talisman. 'Ik geloof dat ze een aanval van drie kanten zullen uitvoeren. Het zwaartepunt van de aanval zal op de westelijke muur gericht zijn, maar ik denk dat ze ook zullen proberen de poort open te breken en een andere muur te bestormen. Ze zullen proberen ons te dwingen onze krachten te versnipperen. Pas wanneer dat mislukt, zullen ze een laatste grote aanval riskeren.'
'Nou, we zullen het gauw genoeg weten,' zei Druss. 'Als ze doen wat jij veronderstelt, hoe had je je daar tegen willen verweren?'
Talisman glimlachte vermoeid. 'Onze mogelijkheden zijn beperkt, Druss. We zullen standhouden zo goed als we kunnen.'
Druss schudde zijn hoofd. 'Je zult er rekening mee moeten houden dat sommigen van hun soldaten tot op de muur zullen weten door te dringen en misschien wel tot beneden op de binnenplaats. Het zal van vitaal belang zijn hoe we daarop reageren. Zijn instinct zegt een man dat hij de dichtstbijzijnde vijand moet aanvallen, maar in een dergelijke situatie blijkt een dergelijk instinct vaak fataal. Als een muur doorbroken wordt, moet allereerst de bres gedicht worden. De mannen die al binnengedrongen zijn, zijn van later zorg.'
'Wat stel jij dan voor?'
'Je hebt al een kleine reserve-eenheid klaar staan om gaten die er vallen op te vullen. Voeg daar nog meer mannen aan toe en verdeel ze dan in twee groepen. Wanneer de vijand een deel van een muur weet te veroveren, moet de ene groep zich bij de verdedigers voegen om hem terug te veroveren. De tweede groep moet de mannen aanvallen die al binnengedrongen zijn. We hebben maar één vestingmuur. We kunnen ons nergens naar terugtrekken, dus deze muren mogen niet vallen, geen enkele verdediger mag zijn post daarop verlaten, wat hij beneden op de binnenplaats ook ziet. De muren, Talisman! Al het andere komt er niet op aan.'
De jonge Nadir knikte. 'Ik snap wat je bedoelt, bijlvechter. Ik zal het aan de mannen doorgeven. Wist je dat de stammen geloot hebben welke groep het voorrecht zal hebben vandaag aan je zijde te vechten?'
Druss grinnikte. 'Dus daar waren ze zo druk mee bezig! Wie zijn de gelukkigen?'
'De Hemelruiters. Ze zijn erg in hun nopjes. Het komt maar zelden voor dat een gajin zo populair is.'
'Denk je?' Druss tilde zijn bijl op. 'Ik ben vrijwel altijd populair in een situatie als deze. Het zou het lied van de soldaat kunnen zijn, nietwaar? Wanneer mensen lijden onder de oorlog en de angst voor de oorlog, bewonderen ze de krijger. Wanneer dat allemaal weer voorbij is, wordt hij vergeten of zelfs verguisd. Dat zal nooit veranderen.'
'Je zegt het zonder bitterheid,' merkte Talisman op.
'Ik raak ook niet verbitterd over het ondergaan van de zon of het opsteken van de koude noordenwind. Dat zijn dingen die nou eenmaal bij het leven horen. Ik ben ooit meegegaan met een strafexpeditie, waarbij een twintigtal rijke boeren uit handen van de Sathuli werden gered. O, ze wisten ons heel welsprekend te vertellen hoe heldhaftig we wel niet waren, en dat ze ons altijd zouden eren. Wij hadden toen ook een jonge soldaat bij ons, die die dag een arm had verloren. Hij kwam uit hun eigen stad. Zes maanden laten waren hij en zijn gezin al bijna omgekomen van de honger. Zo gaat het in het leven.'
'En zijn ze ook gestorven?'
'Ik ben teruggegaan naar de Sentranvlakte en heb met de leider van de boeren gepraat. Hem eventjes aan zijn verplichtingen herinnerd.'
'Ik ben niet verbaasd dat hij naar je heeft geluisterd,' zei Talisman terwijl hij in Druss' kille blauwe ogen keek. 'Maar bij ons zou zoiets niet zijn voorgekomen. De Nadir vergeten zoiets niet. Jij bent de Doodsbode; jouw legende zal onder ons blijven voortleven.'
'Legendes. Pfff! Ik heb mijn buik vol van legendes. Als ik zelfs maar de helft van de moed van een boer had, zou ik nu thuis bij mijn vrouw zijn en mijn akkers verzorgen.'
'Heb je geen zonen?'
'Nee, en die zal ik ook nooit krijgen,' zei Druss kortaf. 'Nee. Het enige wat ik zal nalaten zijn die verdomde legendes.'
'Sommige mannen zouden hun leven willen geven om zo beroemd te zijn als jij.'
'Heel wat mannen hebben dat ook gedaan,' merkte Druss op.
De twee krijgers stonden een tijdje zwijgend naast elkaar te kijken hoe de Gothir zich rond de waterwagens verdrongen. 'Spijt het je dat je hier bent?' vroeg Talisman.
'Ik probeer nergens spijt van te hebben,' antwoordde Druss. 'Dat heeft geen enkele zin.'
Twintig Hemelruiters kwamen de vestingmuur opgeklommen en bleven zwijgend op een afstandje staan terwijl de twee mannen met elkaar praatten. Druss keek naar de voorste, een jongeman met een haviksneus en bruine ogen. 'Was jij een van degenen die over die kloof zijn gesprongen?' vroeg hij hem.
De man grijnsde breed en knikte.
'Daar zou ik graag alles over willen weten,' zei Druss. 'Later, wanneer we de Gothir weer naar huis hebben gestuurd, mag je me er alles over vertellen.'
'Dat zal ik doen, Doodsbode.'
'Mooi. Kom dan nou even om me heen staan, jongens, dan zal ik jullie een paar tips geven over het vechten tijdens een belegering.'
Talisman daalde de trap weer af. Toen hij beneden op de binnenplaats stond, kon hij het gelach horen dat uit de groep mannen rond Druss opklonk.
Lin-tse voegde zich bij hem. 'Ik hoor daarboven te zijn, Talisman. Bij mijn mannen op de muur.'
'Nee.' Talisman gaf hem het bevel om veertig krijgers uit de andere stammen te kiezen. 'Jij voert de eerste groep aan, Gorkai de tweede.' Toen zette hij aan de ander Druss' gevechtsplan uiteen, voor het geval de vijand door de verdediging wist heen te breken.
Een jonge krijger liep langs hen heen in de richting van de noordmuur. Talisman riep hem terug. 'Hoe heet je?' vroeg hij.
'Sji-da, generaal.'
'Was jij een vriend van Quing-tsjin?'
'Ja.'
'Ik zag dat je gisteren gewond raakte - in je buik en in je borst.'
'Die wonden waren niet zo diep als ik gevreesd had, generaal. De dokter heeft me genezen. Ik kan vechten.'
'Heb je dan geen pijn?'
'Ja, wel een beetje. De hechtingen trekken nogal. Maar ik vecht mee met de Snelle Pony's, generaal.'
'Laat mij die wond eens zien,' zei Talisman terwijl hij de man naar de schaduw leidde en hem daar aan een tafel liet plaatsnemen. Sji-da trok zijn wambuis van geitenhuid uit. Er zat bloed op het verband rond zijn middel. De jonge krijger wilde het losmaken, maar Talisman hield hem tegen.
'De wond is goed verbonden. Kom er maar niet aan. Doe je best vandaag, Sji-da.'
De jongeman knikte met een grimmig gezicht en liep toen weg.
'Wat had dat te betekenen?' vroeg Lin-tse.
'Alle gewonden zijn vandaag weer gewoon op hun post op de muren,' zei Talisman. 'Die dichter is werkelijk een geweldige dokter. Ik heb gezien hoe Sji-da getroffen werd - ik zou gezworen hebben dat het zwaard bijna dwars door hem heen ging.'
'Denk je dat hij de Ogen van Alchazzar heeft gevonden?' fluisterde Lin-tse.
'Als dat zo is, dan zal ik ze van hem afpakken.'
'Ik dacht dat je zei dat Druss ze nodig had?'
'Druss is een vechter en ik bewonder hem boven alle andere mensen. Maar de Ogen behoren aan de Nadir toe. Ze maken deel uit van onze lotsbestemming en ik kan niet toestaan dat ze door een gajin worden meegenomen.'
Lin-tse legde zijn hand op de arm van Talisman. 'Als we de strijd hier overleven, mijn broeder, en als Sieben de juwelen inderdaad heeft, dan weet je wat er zal gebeuren als je die van hem probeert af te pakken. Druss zal er voor vechten. Hij is geen man die zich door een overmacht laat afschrikken. We zullen hem moeten doden.'
'Dan zullen we hem doden,' zei Talisman. 'Hoewel het mijn hart zou breken.'
Hij schonk water uit een stenen kruik in een aardewerk beker, dronk die leeg en liep met Lin-tse naar de pas gebouwde muur rond de poort. Niobe stapte uit de schaduwen achter hen te voorschijn en begaf zich in de richting van het lazaret.
Sieben zat daar samen met Zjoesai. Ze lachten ergens om en Niobe merkte tot haar verbazing dat ze een steek van kwaadheid in haar binnenste voelde toen ze hen zo samen zag. Die Chiatzische vrouw was slank en mooi en haar kleren van witte zijde waren met parelmoer versierd. Niobe droeg nog altijd Siebens blauwe zijden overhemd, maar het zat nu onder de vlekken, van het bloed van de gewonden en van het zweet van haar eigen vermoeide lichaam.
Sieben zag haar en er verscheen een brede glimlach op zijn knappe gezicht. Hij liep door het vertrek naar haar toe en omhelsde haar. 'Je bent gewoon een plaatje,' zei hij terwijl hij haar kuste.
'Waarom is zij hier?' vroeg Niobe.
'Ze heeft aangeboden om te helpen met het verzorgen van de gewonden. Kom haar maar even begroeten.'
Hij pakte Niobe bij de hand en leidde haar naar Zjoesai. De Chiatzische vrouw leek een beetje nerveus onder de doordringende blik van Niobe toen Sieben hen beiden aan elkaar voorstelde.
'Ik had eerder moeten aanbieden om te komen helpen,' zei Zjoesai tegen Niobe. 'Neem me alsjeblieft niet kwalijk.'
Niobe haalde haar schouders op. 'We hebben geen hulp nodig. De dig-ter is heel bekwaam.'
'Daar twijfel ik niet aan. Maar ik weet veel van het verzorgen van wonden af.'
'We zullen veel aan haar hebben,' voegde Sieben eraan toe.
'Ik wil haar hier niet binnen hebben,' zei Niobe bot.
Sieben was verbaasd, maar hij wist dat te verbergen en keerde zich naar Zjoesai. 'Misschien kun je het beste andere kleren aantrekken. Het bloed zal die fraaie zijde ruïneren. Kom maar bij ons terug wanneer het gevecht begonnen is.'
Zjoesai verliet het vertrek met een kort hoofdknikje.
'Wat is er met jou aan de hand?' vroeg Sieben aan Niobe. 'Ben je misschien jaloers, mijn duifje?'
'Ik ben geen duifje. En het is geen kwestie van jaloezie. Weet je niet waarom ze hier is?'
'Om te helpen. Dat heeft ze me gezegd.'
'Je bent in groot gevaar, dig-ter.'
'Van haar? Dat kan ik me niet voorstellen.'
'Niet alleen maar van haar, dwaas. Elke Nadir kent het verhaal van de Ogen van Alchazzar, de purperen juwelen van de macht. Talisman denkt dat jij ze gevonden hebt en ik geloof dat ook. Gisteren lagen hier mannen op sterven, die nu weer op de muren staan.'
'Onzin. Ze...'
'lieg niet tegen me!' snauwde ze. 'Ik heb Talisman horen praten. Als jij de juwelen hebt, zal hij ze van je afpakken, heeft hij gezegd. Hij zegt dat hij Druss zal doden als die zich er mee bemoeit. Geef de juwelen aan Talisman - dan ben je verder veilig.'
Sieben ging op de tafel zitten, die net afgeschrobd was. 'Dat kan ik niet doen, liefje. Druss heeft een stervende man een belofte gedaan, en Druss is een man van zijn woord. Begrijp je? Maar ik zal ze niet houden, dat beloof ik je. Als we de strijd hier overleven - wat op z'n zachtst gezegd nogal twijfelachtig is - zal ik ze meenemen naar Gulgothir en Druss' vriend genezen. Daarna geef ik ze gewoon terug aan Talisman.'
'Hij zal het niet toestaan. Daarom heeft hij die vrouw hierheen gestuurd; zij zal je beloeren als een slang. Je moet geen stervende mannen meer genezen, dig-ter.'
'Dat moet ik wel. Daar is die macht voor bedoeld.'
'Dit is geen moment om zwak te zijn. Mannen sneuvelen in de strijd. Ze gaan terug in de aarde, ze voeden het land. Begrijp je?' Ze keek hem diep in zijn blauwe ogen en ze wist dat ze hem niet zou kunnen overtuigen. 'Dwaas! Dwaas!' zei ze. 'Goed dan. Hou ze maar in leven. Maar genees ze niet zo goed dat ze hier kunnen vertrekken. Begrijp je wat ik bedoel?'
'Ik begrijp je, Niobe. En je hebt gelijk. Ik kan niet het risico lopen dat Druss ervoor wordt gedood.' Hij glimlachte, stak een hand uit en streelde met zijn vingers door haar donkere haar. 'Ik hou van je. Je bent het licht in mijn leven.'
'En mij bezorg je niets dan ellende,' zei ze. 'Je bent geen krijger en zo weekhartig als een jong hondje. Ik zou voor een man zoals jij helemaal niets moeten voelen.'
'Maar dat doe je wel, nietwaar?' zei hij terwijl hij haar in zijn armen nam. 'Zeg het eens tegen me!'
'Nee.'
'Ben je nog steeds boos op me?'
'Ja.'
'Kus me dan eens, dan voel je dat het wegtrekt.'
'Ik wil niet dat het wegtrekt,' zei ze terwijl ze zich uit zijn omarming losmaakte.
Buiten klonk een krijgstrompet. 'Daar gaan we weer,' zuchtte Sieben.
De infanterie van de Gothir stelde zich op in drie groepen van elk
ongeveer tweehonderd man. Druss hield hen aandachtig in de gaten.
Slechts twee van de groepen hadden ladderdragers in hun gelederen.
'Die derde groep heeft het op de poort gemunt,' zei hij tegen
niemand in het bijzonder.
Achter de infanterie stonden meer dan vijfhonderd lansiers te voet in twee rijen te wachten. Ze hadden hun lansen bij hun tent gelaten en hielden hun sabel in de hand. Er klonk een langzaam tromgeroffel en het leger rukte op, op de maat van de trommen. Druss kon de angst in de harten van de mannen om hem heen voelen.
'Let niet op hun aantal,' zei Druss. 'Het enige wat belangrijk is, is het aantal ladders - en ze hebben er nog geen dertig. Er kunnen dus steeds maar dertig man tegelijk boven aan de muur komen; de rest loopt elkaar beneden op de grond in de weg zonder dat ze iets kunnen doen. Laat je nooit afschrikken door aantallen alleen.'
'Ken jij dan helemaal geen angst, bijlvechter?' vroeg Nuang Xuan.
Druss draaide zich naar hem toe en grinnikte. 'Wat doe jij hier, ouwe? Je bent gewond.'
'Ik ben zo taai als een wolf en zo sterk als een beer. Hoeveel nog voor ik mijn honderd heb gehaald?'
'Volgens mijn berekeningen moet je er nog ruim negentig doden.'
'Pfff, het is duidelijk dat je niet goed geteld hebt.'
'Blijf dicht bij me, Nuang,' zei Druss zacht. 'Maar niet al te dicht.'
'Ik zal hier aan het eind van de dag nog staan en dan zal hier een berg dode Gothir liggen,' beloofde Nuang.
Boogschutters renden door de gelederen van de vijand naar voren en schoten tientallen pijlen naar de verdedigers, die achter de kantelen wegdoken. Niemand werd getroffen. Het ritme van de trommelslagen versnelde en Druss hoorde hoe het geluid van rennende voeten de trommels overstemde. De ladders werden met een klap tegen de muur gezet en een man links van Druss wilde overeind komen, maar Druss trok hem weer naar beneden. 'Nog niet, jochie. Daar wachten die boogschutters juist op.'
De krijger knipperde nerveus met zijn ogen. Druss bleef nog tien hartslagen geknield zitten, toen vloog hij omhoog en zijn grote bijl glinsterde in het zonlicht. Net toen hij overeind sprong, bereikte een Gothirse krijger de bovenste sport van de ladder; Snaga kwam met een donderende klap op de schedel van de man terecht en verbrijzelde die.
'Klim omhoog en sterf!' brulde Druss terwijl hij het tweede blad van de bijl in het baardige gezicht van een volgende krijger plantte.
Overal om hem heen hakten en hieuwen de Nadir op de aanvallers in. Twee Gothirse soldaten bereikten de kantelen en werden onmiddellijk gedood. Een Nadirkrijger stortte neer met een pijl in zijn slaap.
Op de muur boven de poort keek Talisman toe hoe Druss en de Hemelruiters vochten om de westelijke muur te houden. De tweede aanvalsmacht van de Gothir had een omtrekkende beweging naar de noordelijke muur gemaakt, waar ze door Bartsai en zijn Kromme Hoorns werden tegengehouden.
Bijlen beten in de poort en versplinterden het oude hout. De verdedigers gooiden rotsblokken op de vijandelijke soldaten die beneden rondliepen, maar de krakende geluiden van het hout hielden niet op.
'Let op!' waarschuwde Talisman de stamleden van de Snelle Pony's. Met een pijl op de pees van hun boog knielden ze achter de kantelen en de pas gebouwde cirkelvormige muur aan de binnenzijde van de poort. Op dat moment voelde Talisman een golf van trots door zich heen gaan. Deze mannen waren Nadir, zijn mensen! En ze vochten samen tegen de gemeenschappelijke vijand. En zo hoorde het ook te zijn. Afgelopen nu met die slaafse onderworpenheid aan de vervloekte gajin. Ze zouden niet langer vluchten voor de dreiging van hun lansiers, hun strafexpedities, hun slachtpartijen.
Plotseling begaven de deuren van de poort het en tientallen mannen drongen erdoor naar binnen... om op een nieuwe muur van acht voet dik te stuiten.
'Nu!' schreeuwde Talisman. 'Nu!'
Het regende pijlen op de dichtopeengepakte mensenmassa beneden. De Gothir stonden zo dicht opeengepakt, terwijl anderen van buiten nog achter hen opdrongen, dat nauwelijks één vijandelijke soldaat in staat was zijn schild boven zijn hoofd te heffen. Pijlen boorden zich in hen en rotsblokken stortten op hen neer. Toen Talisman zich inspande om een scherp rotsblok op te tillen, kreeg hij hulp van twee mannen en samen rolden zij de steen van de muur af naar beneden in de dodelijke val. In paniek probeerden de Gothir terug te trekken, waarbij ze hun eigen gewonden vertrapten.
Talisman keek met grimmige voldoening omlaag naar de ruim dertig lijken. Een pijl flitste langs zijn gezicht en hij dook in elkaar. Vijandelijke boogschutters verdrongen zich nu rond de geforceerde poort en schoten omhoog naar de verdedigers. Twee Nadirkrijgers sneuvelden met een pijl in hun borst. 'Dekking zoeken!' schreeuwde Talisman. Toen de ladders plotseling met een klap tegen de muur achter hem geplaatst werden, vloekte hij. Met boogschutters die van achteren op hen schoten en een aanval van voren, zou dit gedeelte moeilijk te houden zijn.
Nadat hij zich plat op de grond had geworpen, kroop Talisman naar de rand van de vestingmuur en riep naar de boogschutters op de ronde muur: 'Tien van jullie nemen die boogschutters onder vuur. De rest komt hier naar toe!'
De dreigende pijlen negerend, sprong Talisman overeind en trok zijn sabel. Drie mannen verschenen boven de rand van de vestingmuur. Talisman sprong naar voren en stootte zijn sabel in het gezicht van de voorste man, dwars door zijn mond.
Op de binnenplaats beneden wachtte Gorkai met twintig man. Het zweet droop van zijn gezicht terwijl hij keek hoe Talisman en de stamleden van de Snelle Pony's vochten tegen de krijgers die in groten getale op de vestingmuur klommen. 'Ik moet naar hem toe gaan,' zei hij tegen Lin-tse.
'Nog niet, broeder. Wacht het juiste moment af.'
Op de noordelijke muur weken Bartsai en zijn mannen achteruit en de lansiers kregen vaste voet op de vestingmuur. Opeens was de verdedigingslinie doorbroken en een tiental vijandelijke soldaten stormde verder, over de trap naar de binnenplaats beneden.
Lin-tse en zijn mannen renden op hen af. Gorkai nam zijn sabel in zijn linkerhand en veegde zijn bezwete rechterhandpalm af aan zijn legging. De linie van de Kromme Hoorns stond op het punt te bezwijken en Gorkai maakte zich klaar om hen te hulp te snellen.
Op dat moment zag Druss het gevaar. Hij rende over de westelijke muur en sprong in de gapende bres op de noordelijke wal. Met zijn enorme gestalte botste hij tegen de aanvallers aan en joeg hen alle kanten op. De zilveren bladen van zijn bijl hakten diep in de vijandelijke gelederen. Zijn plotselinge verschijning gaf de Kromme Hoorns weer moed en met een hernieuwde heftigheid drongen ze de Gothir terug.
Lin-tse had acht man verloren, maar van de twaalf Gothirse lansiers waren er nu nog maar vier over, die twee aan twee met de ruggen tegen elkaar vochten. Nog eens twee Nadir sneuvelden voor Lin-tse en zijn mannen de lansiers buiten gevecht hadden gesteld.
Gorkai draaide zich om en keek naar Talisman. De linie hield het, maar er waren zeker tien Nadir gevallen en de aanval was nog maar een paar minuten aan de gang. Sommige gewonden strompelden naar het lazaret, anderen lagen op de plaats waar ze waren gevallen en probeerden de bloedstroom met hun handen te stelpen.
Lin-tse en de rest van zijn mannen voegden zich weer bij Gorkais groep. De lange Nadirhoofdman keek naar Gorkai. Het bloed stroomde uit een wond in zijn gezicht. 'De volgende keer dat de vijand weet door te breken mag jij in actie komen,' zei hij met een geforceerde glimlach.
Gorkai hoefde niet lang te wachten. Talismans strijders werden weggevaagd toen een deel van de vestingwal instortte en Talisman zelf kreeg een speerstoot in zijn borst. Gorkai schreeuwde een strijdkreet en ging zijn mannen voor, waarbij hij met twee treden tegelijk de trap naar de kantelen op rende. Talisman stootte de speervechter zijn sabel in zijn buik, trok de gebroken speer uit zijn borst en viel. Gorkai sprong over zijn lichaam, terwijl steeds meer Gothirse soldaten de vestingmuur beklommen.
Talisman kreeg een waas voor zijn ogen en hij voelde een golf van duizeligheid over zich heen komen. Ik mag niet sterven, dacht hij. Niet nu. Moeizaam ging hij op zijn knieën zitten en tastte naar zijn sabel. Hij dreigde weg te zakken in een duistere put, maar hij vocht er uit alle macht tegen.
Gorkai en zijn mannen wisten de vestingmuur te heroveren en dreven de Gothir terug. Het bloed stroomde borrelend uit Talismans borst en hij wist dat een van zijn longen doorboord was. Twee mannen pakten hem bij zijn armen en trokken hem overeind. 'Breng hem naar de dokter!' beval Gorkai.
Half lopend, half door zijn mannen gedragen, bereikte Talisman het gebouw van het lazaret. Hij hoorde de verschrikte kreet van Zjoesai toen hij werd binnengebracht. Wanhopig probeerde hij zijn ogen scherp te stellen; hij zag het gezicht van Sieben boven zich... en verloor toen het bewustzijn.
De Gothir hadden hun aanval op de noordelijke muur afgebroken en Druss, die in het strijdgewoel zijn helm had verloren, sprong over de opening in de vestingmuur en voegde zich weer bij de Snelle Pony's. Nuang Xuan, opnieuw in zijn borst en aan zijn armen gewond, zat ineengezakt tegen de vestingmuur.
Druss knielde bij de oude Nadirhoofdman neer. 'Hoe gaat het met je?' vroeg hij.
'Meer dan honderd,' zei Nuang. 'Ik denk dat ik alle Gothir heb gedood die er waren. Wat je nu nog voor de muren ziet, zijn enkel geesten.'
Druss kwam overeind en liet zijn blik over de verdedigingswerken gaan. Op de noordelijke muur bevonden zich nog slechts achttien verdedigers. Op de westelijke muur stonden nog zo'n vijfentwintig Hemelruiters om hem heen. Boven de poort telde hij er dertig, waaronder die van Talismans bediende Gorkai. Beneden op de binnenplaats stond Lin-tse met minder dan een dozijn krijgers. Druss probeerde de aantallen bij elkaar op te tellen, maar in een golf van vermoeidheid raakte hij de tel kwijt. Nadat hij een keer diep adem had gehaald, telde hij opnieuw.
Hij zag minder dan honderd verdedigers. De lijken van de dode Nadir lagen overal. Hij zag de hoofdman van de Kromme Hoorns, Bartsai, op de grond onder de kantelen liggen, met drie dode Gothir rond zijn lijk.
'Je bloedt, Doodsbode,' zei een Hemelruiter.
'Dat stelt niks voor,' antwoordde Druss. Hij herkende de jongeman met de haviksneus met wie hij eerder gesproken had.
'Doe je wambuis eens uit,' zei de jongeman.
Druss kreunde terwijl hij het gescheurde en bijna vernielde leer van zijn enorme bovenlijf trok. Hij had vier snijwonden in zijn schouders en bovenarmen, maar er was een diepere wond onder zijn rechter schouderblad. Boven zijn gordel had zich een hele plas bloed verzameld.
'Je moet dat wel even laten hechten, zeg,' zei de Nadir tegen hem. 'Anders bloed je dadelijk nog dood.'
Druss boog zich over de kantelen en keek omlaag naar de Gothirse strijdkrachten, die zich buiten het bereik van de boogschutters hadden teruggetrokken.
'En neem die oude man met je mee,' zei de Nadir grinnikend. 'Hij vecht zo goed dat hij ons allemaal beschaamd maakt.'
Druss dwong zich te glimlachen en trok Nuang Xuan overeind. 'Loop een eindje met me mee, ouwe.' Hij draaide zich nog een keer om naar de Nadirkrijger en zei: 'Ik ben zo weer terug.'
Talisman voelde hoe de pijn van zijn wonden minder werd en merkte
dat hij op een kale heuvelhelling onder een grijze hemel lag. Zijn
hart begon in paniek sneller te kloppen toen hij het grijze
landschap van de Leegte herkende.
'Je bent niet dood,' klonk een kalme stem vlak in zijn buurt.
Talisman ging zitten en zag de kleine tovenaar Sjaosjad bij een flakkerend vuurtje zitten. De lange gestalte van Sjoel-sen stond naast hem en haar zilveren mantel glinsterde in het licht van het vuur.
'Waarom ben ik dan hier?' vroeg hij.
'Om te leren,' zei Sjoel-sen. 'Toen Osjikai en ik in het land van de steppen kwamen, werden we getroffen door de schoonheid ervan, maar nog meer werden we aangetrokken door zijn magie. Iedere steen was ermee geladen, elke plant groeide ermee. De bergen straalden een elementaire kracht uit, die met de rivieren mee stroomde. De Goden van Steen en Water noemden we hen. Weet je waardoor deze magie gebaard wordt, Talisman?'
'Nee.'
'Door leven en dood. De levenskracht van miljoenen mensen en dieren, insecten en planten. Elk leven komt voort uit het land en keert er uiteindelijk weer in terug. Het is een harmonische cirkelgang.'
'Wat heeft dat met mij te maken?'
'Niet zozeer met jou, mijn jongen, als wel met mij,' sprak Sjaosjad. 'Ik was een van de Drie die het land van zijn magie beroofden. We onttrokken haar eraan en concentreerden haar in de Ogen van Alchazzar; we waren er de oorzaak van dat het land verdorde; we probeerden de willekeurige grootsheid van de energie in andere banen te leiden, te verleggen ten gunste van de Nadir. Door dat te doen vernietigden we de schakel tussen de Nadir en de Goden van Steen en Water. Onze mensen gingen steeds meer een nomadenbestaan leiden en voelden geen liefde meer voor de aarde onder hun voeten of de bergen die boven hen uit torenden. Ze vielen uiteen en raakten verdeeld, isoleerden zich van elkaar.'
'Waarom vertel je me dit allemaal?' vroeg Talisman.
'Waarom denk je?' antwoordde Sjoel-sen.
'Ik heb de Ogen niet. Ik dacht dat de dichter ze misschien had, maar nu geloof ik dat hij alleen maar een kundige geneesheer is.'
'Als je ze had, Talisman, zou je dan doen wat goed is voor het land?' vroeg Sjaosjad.
'En wat is dat?'
'Teruggeven wat eraan ontstolen was.'
'De macht van de Ogen opgeven? Maar met de Ogen zou ik alle stammen in een onoverwinnelijk leger kunnen verenigen.'
'Misschien,' gaf Sjoel-sen toe. 'Maar waar zou dat leger voor vechten als het geen liefde voor het land heeft? Plunderen en verkrachten, moorden en wraak nemen? En dit leger waarover je het hebt - het zou bestaan uit mannen wier levens slechts een hartslag van de eeuwigheid zijn. Het land daarentegen is onsterfelijk. Geef het zijn magie terug en het zal je dat duizendvoudig vergelden. Het zal je de Eenmaker geven van wie je droomt, het zal je Ulric geven.'
'En hoe moet ik dat doen?' fluisterde hij.
'De wond is niet zo diep als je dacht,' zei Sieben terwijl Druss op
de tafel lag en voelde hoe de vingers van de dichter zijn rug
betastten. De wond deed nu inderdaad nauwelijks nog pijn, behalve
de slordige hechtingen.
'Je bent werkelijk een openbaring voor me,' zei Druss terwijl hij overeind kwam en gromde toen hij het trekken van de hechtingen voelde. 'Wie zou dat nu gedacht hebben?'
'Zeg dat wel! Hoe staan de zaken er daarbuiten voor?'
'De grote aanval zal nu snel komen,' antwoordde Druss. 'Als we die kunnen afslaan... ' Zijn stem stierf weg.
'We gaan dit verliezen, nietwaar?' vroeg Sieben.
'Ik denk het wel, dichtertje - hoewel het me pijn doet om dat te moeten toegeven. Is Talisman dood?'
'Nee, hij slaapt. Zijn verwondingen waren niet zo ernstig als we eerst dachten.'
'Ik kan beter naar de muur teruggaan.' Druss rechtte zijn rug. 'Ik kan het gewoon niet geloven,' zei hij. 'Ik heb het gevoel alsof ik acht uur aan een stuk geslapen heb. Ik kan de kracht door me heen voelen stromen. Die kompressen die je gebruikt hebben een enorme uitwerking - ik ben benieuwd wat daar allemaal in zit.'
'Ik ook. Niobe heeft ze klaargemaakt.'
Druss trok zijn voddige wambuis weer aan en gespte zijn gordel om zijn middel. 'Het spijt me dat ik je hierin heb meegesleept,' zei hij.
'Ik ben een vrij man die zijn eigen beslissingen neemt,' antwoordde Sieben hem, 'en het spijt mij helemaal niet. Ik heb Niobe ontmoet. Lieve hemel, Druss, ik hou van die vrouw!'
'Jij houdt van alle vrouwen,' zei Druss.
'Nee, echt, dit is anders. En wat nog veel ongelooflijker is, als ik het allemaal over moest doen, zou ik het precies weer zo doen. Het moet verschrikkelijk zijn om te sterven zonder de ware liefde gekend te hebben.'
Nuang kwam naar hen toe. 'Ben je er klaar voor, bijlvechter?'
'Jij bent ook een taaie ouwe geit,' zei Druss tegen hem. Samen liepen ze terug naar de vestingmuur. Sieben keek hen een ogenblik lang na, keerde zich toen om en liep tussen de gewonde mannen door. Zijn blik ontmoette die van Niobe en hij glimlachte terwijl ze naar Zjoesai wees, die naast Talisman zat en de hand van de slapende man vasthield. Het Chiatzische meisje huilde.
Sieben liep de zaal door en ging naast haar zitten. 'Hij komt er wel weer bovenop,' zei hij zacht.
Ze knikte zonder een woord te zeggen.
'Ik beloof het je,' zei hij terwijl hij zijn hand zacht op Talismans borst legde.
De Nadirkrijger bewoog zich en opende zijn ogen. 'Zjoesai?' fluisterde hij.
'Ja, mijn lief.'
Hij kreunde en deed moeite om overeind te komen. Sieben hielp hem te gaan staan. 'Wat is er aan de hand?' vroeg hij.
'De vijand is zich aan het hergroeperen voor een volgende stormloop,'zei Sieben.
'Ik moet erheen.'
'Nee, je moet rusten,' drong Zjoesai aan.
Talisman richtte zijn donkere ogen op Sieben. 'Geef me wat meer kracht,' zei hij.
De dichter haalde zijn schouders op. 'Dat kan ik niet. Je hebt heel veel bloed verloren en je bent zwak.'
'Jij hebt de Ogen van Alchazzar.'
'Ik wou dat dat waar was, ouwe jongen - ik zou iedereen hier genezen. Bij de hemel, ik zou de gesneuvelden zelfs uit de dood laten opstaan.'
Talisman keek hem strak aan, maar Sieben keek kalm terug zonder zijn ogen ook maar een ogenblik neer te slaan. Nadat Talisman zijn arm om Zjoesais schouders had geslagen, kuste hij haar op haar wang. 'Help me om naar de muur te lopen, vrouw,' zei hij. 'We zullen er samen op staan.'
Toen ze wegliepen, hoorde Sieben een zacht gefluister in zijn oor. 'Ga met hen mee.' Hij draaide zich met een ruk om, maar er was niemand in de buurt. De dichter huiverde en verroerde zich niet van zijn plek. 'Heb vertrouwen in me, mijn jongen,' klonk de stem van Sjaosjad.
Sieben stapte de zonneschijn in en begon toen te rennen om Talisman en de vrouw in te halen. Hij pakte de andere arm van de krijger en hielp hem de trap naar de kantelen van de westelijke muur opklimmen.
'Nou, ze zijn zich weer aan het verzamelen,' mompelde Druss.
Op de vlakte voor hen stonden de Gothir opnieuw in slagorde opgesteld en wachtten op het signaal van de trommen. Overal langs de muur stonden ook de vermoeide Nadir te wachten, hun zwaarden getrokken.
'Het moeten er meer dan duizend zijn,' zei Sieben, die een gevoel van paniek nauwelijks kon onderdrukken.
Zjoesai verstijfde en haalde sissend adem.
'Leg je hand op haar schouder,' beval Sjaosjad.
Toen Sieben zijn hand uitstak en de vrouw lichtjes beroerde, voelde hij dat de kracht van de stenen uit hem wegvloeide alsof er een stuwdam doorgebroken was. Ze liet Talisman los en liep verder naar voren.
'Wat doe je nu, Zjoesai?' siste Talisman.
Ze keerde zich naar hem toe en schonk hem een stralende glimlach. 'Ze komt zo bij je terug,' zei de stem van Sjoel-sen.
De vrouw klom op de kantelen en hief haar armen op. De zon - stralend aan een helderblauwe hemel - scheen neer op de vrouw in kleren die vol bloedvlekken zaten. Er stak een wind op, die haar ravenzwarte haar bewoog. Met een verbazingwekkende snelheid begonnen zich wolken samen te pakken - kleine witte schapenwolkjes die dikker werden en aangroeiden. Ze dreven voor de zon en het werd donkerder. De wind loeide en geselde de verdedigers. Steeds zwarter werd de hemel, toen rolde er ineens een donderslag boven het mausoleum. De bliksem kwam neer in gevorkte schichten en sloeg midden in het Gothirse leger in. Verscheidene mannen werden opzij geworpen. Grillige speren van verblindend wit licht flitsten midden tussen de vijandelijke strijdkrachten terwijl de donder onophoudelijk langs de hemel rolde.
Er brak paniek uit onder de Gothir en de soldaten renden alle kanten op, maar de bliksem bleef hen achtervolgen. Steeds weer opnieuw werden er mannen in de lucht geworpen. De felle wind droeg de geur van brandend vlees naar de verbijsterde verdedigers. De Gothirse paarden trokken de piketpalen uit de grond en sloegen op hol. Op de vlakte rukten mannen hun kuras van hun lijf en smeten hun wapens op de grond, maar het leek allemaal zinloze moeite. Sieben zag hoe een man getroffen werd - zijn borstkuras leek wel te exploderen. Degenen die zich vlak bij hem in de buurt bevonden, werden ook op de grond geworpen, waar ze lagen te stuiptrekken.
Toen brak de zon weer door en de vrouw in het wit klom van de kantelen af. 'Mijn heer is in het Paradijs,' zei ze tegen Talisman. 'Hiermee lost hij zijn schuld in.' Ze viel tegen Talisman aan, die haar stevig tegen zich aandrukte.
Op de vlakte lag meer dan de helft van de Gothirse strijdmacht dood op de grond, terwijl vele anderen verschrikkelijke brandwonden hadden.
'Die zullen niet meer vechten,' zei Gorkai terwijl de wolken uiteenbraken.
'Nee, maar zíj wel,' mompelde Druss terwijl hij naar een colonne cavalerie wees die over de heuvel aan kwam rijden en naar het verwoeste Gothirse kamp afdaalde.
Sieben voelde zijn moed in zijn schoenen zinken toen meer dan duizend soldaten in zicht kwamen die twee aan twee in een colonne voortreden.
'Ik heb ook nooit eens een keertje geluk,' zei Nuang verbitterd.