1

 

Terwijl de talrijke menigte brulde dat ze bloed wilde zien, keek Sieben de dichter op zijn gemak rond door het enorme colosseum met zijn machtige zuilen en bogen, zijn tribunes en standbeelden. Ver beneden hem, op het goudglanzende zand van de arena, vochten twee mannen voor de eer van hun natie. Vijf tienduizend mensen schreeuwden nu om het hardst en het rumoer was rauw en onverstaanbaar, als het gebrul van een pasgeboren monster. Sieben bracht een geparfumeerde zakdoek naar zijn neus in een poging om de zweetlucht die aan alle kanten om hem heen wolkte te neutraliseren.

Het colosseum was een schitterend staaltje architectuur. De zuilen waren bewerkt zodat het beelden van oude goden en helden waren, en de zitplaatsen waren van het fijnste marmer, bedekt met groene fluwelen kussens die gevuld waren met ganzendons. Sieben ergerde zich aan de kussens, want de kleur vloekte bij zijn helderblauwe zijden tuniek met plaatjes opaal op de pofmouwen gestikt. De dichter was geweldig trots op het kledingstuk, dat hem bij de beste kleermaker in Drenan een lieve duit had gekost. Te zien hoe het effect ervan bijna in een klap teniet werd gedaan door een bedroevende smaak waar het de keuze van zetelbekleding betrof, was bijna meer dan hij kon verdragen. Maar zodra iedereen zat werd de uitwerking gelukkig wat afgezwakt.

Dienaren bewogen zich onophoudelijk door de menigte met bladen vol koele dranken, gezoet vlees, pasteitjes, cake en andere lekkernijen. De rijen van de rijken lagen in de schaduw van zijden zonneschermen, eveneens in dat afschuwelijke groen, terwijl de allerrijksten op luisterrijk rood pluche zaten en slaven hadden die hun koelte toewuifden. Sieben had geprobeerd een andere plaats te krijgen, maar geld noch goede woorden bleken daarvoor toereikend.

Rechts van hem kon Sieben net de balustrade van het balkon van de god-koning zien, en de rechte ruggen van twee leden van de Koninklijke Garde met hun witte mantels en zilveren borstkurassen. De helmen vond de dichter in een woord schitterend, ingelegd met goud en voorzien van een pluim van wit paardenhaar. Dat was de kracht van eenvoudige kleuren, meende hij. De schoonheid van zwart, wit, zilver en goud werd zelden door stoffering verhoogd - het deed er niet toe van wat voor kleur.

'Wint hij?' vroeg Majon, de ambassadeur van de Drenai terwijl hij aan Siebens mouw trok. 'Hij krijgt er verschrikkelijk van langs. Die Lentriaan is nog nooit verslagen, weet je. Ze zeggen dat hij afgelopen lente in Mashrapur twee vuistvechters bij een gevecht heeft gedood. Verdomme, ik heb tien gouden raq op Druss gezet.'

Sieben tilde de vingers van de ambassadeur voorzichtig van zijn mouw en streek de gekreukte zijde glad, waarna hij zijn blik met moeite van de architectuur los maakte om zich even op het gevecht beneden te concentreren. De Lentriaan raakte Druss met een uppercut en vervolgens met een rechtse hoek. Druss week achteruit en het bloed sijpelde uit een snee boven zijn linkeroog. 'Hoe stonden de kansen?' vroeg Sieben.

De slanke ambassadeur streek met zijn hand over zijn kortgeknipte, witte haar. 'Zes tegen een. Ik moet gewoon gek zijn geweest.'

'Helemaal niet,' zei Sieben. 'Je hebt je gewoon door je patriottisme laten meeslepen. Luister, ik weet dat ambassadeurs niet al te best betaald worden, dus ik zal die weddenschap van je overnemen. Geef mij het briefje maar.'

'Maar dat kan ik toch niet... Ik bedoel, hij wordt gewoon in elkaar geslagen.'

'Natuurlijk kun je dat wel. Druss is tenslotte mijn vriend en ik had eigenlijk uit loyaliteit op hem moeten wedden.'

Er verscheen een hebzuchtige glans in de donkere ogen van de ambassadeur. 'Nou, als je dat echt meent...' De slanke vingers van de man schoten in de met parels bestikte lederen beurs aan zijn gordel en haalden er een klein vierkant stukje papyrus uit waarop het ingezette bedrag in een zegel van was stond vermeld. Sieben pakte het aan en Majon hield zijn hand op.

'Ik heb mijn beurs helaas niet bij me,' zei Sieben, 'maar ik zal je het geld vanavond overhandigen.'

'Ja, natuurlijk,' zei Majon duidelijk teleurgesteld.

'Ik denk dat ik even een eindje ga lopen,' zei Sieben. 'Er is hier in het colosseum zoveel te zien. Ik heb gehoord dat er op de verdiepingen hieronder een heleboel winkeltjes en kunstgaleries zijn.'

'U toont niet bepaald veel medeleven met uw vriend,' zei Majon.

Sieben negeerde het verwijt. 'Mijn beste ambassadeur, Druss vecht omdat hij daarvan houdt. Gewoonlijk bewaar ik mijn medeleven voor de ongelukkigen tegen wie hij het opneemt. Ik zie u straks wel bij de festiviteiten.'

Nadat Sieben zich langzaam van zijn zitplaats had verheven, klom hij de marmeren trappen af en zocht zijn weg naar het officiële wedkantoor. Een klerk met een spleetje tussen zijn tanden zat achter een loket. Achter hem stond een soldaat die de zakken geld bewaakte die al waren ingezet.

'Wilt u nog een weddenschap afsluiten?' vroeg de klerk.

'Nee, ik wacht tot jullie gaan uitbetalen.'

'Hebt u op de Lentriaan gewed?'

'Nee, op de winnaar. Dat is een oude gewoonte van me; antwoordde Sieben glimlachend. 'Wees zo goed om vast zestig goudstukken klaar te leggen - samen met mijn oorspronkelijke inzet van tien raq.'

De klerk grinnikte. 'U hebt op de Drenai gewed? Neem van mij aan dat de kalveren op het ijs dansen voor u die winst kunt opstrijken.'

'Tjeetje, ik geloof dat het ineens een stuk kouder begint te worden,' antwoordde Sieben met een warme glimlach.

In de gloeiend hete arena raakte de Lentriaanse kampioen langzaam vermoeid. Het bloed droop uit zijn gebroken neus en zijn rechteroog was opgezwollen en zat dicht, maar desondanks was zijn kracht nog steeds fenomenaal. Druss dook onder een diagonaal geplaatste rechtse door en plantte zijn vuist met donderend geweld in het middenrif van de man; de maagspieren van de Lentriaan leken net gevlochten staal. Druss kreeg een woeste slag in zijn nek en voelde hoe zijn knieën knikten. Met een pijnlijk gegrom richtte hij een uppercut op de gebaarde kin van zijn langere tegenstander en het hoofd van de Lentriaan sloeg achterover. Druss liet de slag volgen door een overhandse rechtse, maar miste en zijn vuist kwam als een hamerslag tegen de slaap van de man terecht. De Lentriaan veegde het bloed van zijn gezicht, raakte Druss vervolgens met een snelle linkse directe, gevolgd door een rechtse hoek, waardoor de bijlvechter bijna tegen de grond ging.

De menigte liet een oorverdovend geloei horen omdat ze voelde dat het einde nu niet lang meer op zich zou laten wachten. Druss deed een paar stappen naar voren en poogde zijn tegenstander in een worstelgreep te nemen - maar werd gestopt door een linkse directe, die hem bijna achterover sloeg. Nadat hij een rechtse had geblokkeerd wist hij een nieuwe uppercut te plaatsen. De Lentriaan zwaaide heen en weer, maar bleef overeind. Hij reageerde met een hakkende slag van zijn vlakke hand, die Druss achter zijn rechteroor trof. Druss schudde even met zijn hoofd. De krachten van de Lentriaan namen nu snel af, het had de slag aan kracht en snelheid ontbroken.

Nu was het moment daar! Druss drong naar voren, waarbij hij een combinatie van stoten op het gezicht van de Lentriaan plaatste: drie linkse directen, gevolgd door een rechtse hoek, die met een verpletterende kracht tegen de kin van de man terechtkwam. De Lentriaan draaide om zijn as en verloor zijn evenwicht, probeerde zichzelf overeind te houden en viel toen voorover met zijn gezicht in het zand.

Er steeg een lawaai op als een reeks oorverdovende donderslagen, die de volgepakte arena bijna lieten trillen. Druss haalde een keer diep adem en deed een paar stappen achteruit om de toejuichingen in ontvangst te nemen. De nieuwe vlag van de Drenai, een witte hengst op een blauw veld, werd gehesen en wapperde in de middagwind. Vervolgens liep Druss naar voren en bleef staan onder de koninklijke loge, waarna hij boog voor de god-koning, die hij vanaf de plaats waar hij stond niet kon zien.

Achter hem kwamen twee Lentrianen de arena binnen rennen en knielden naast hun gevallen kampioen neer. Ze werden gevolgd door een paar brancardiers, en de bewusteloze man werd het strijdperk uit gedragen. Druss zwaaide naar de menigte en liep toen langzaam naar de donkere opening van de tunnel, die naar het badhuis en de kleedkamers van de atleten leidde.

Pellin, de speerwerper, stond grinnikend bij de tunnelingang. 'Ik dacht even dat het met je gedaan was, bergbewoner.'

'Het scheelde niet veel,' zei Druss terwijl hij wat bloed uit zijn mond spuugde. Zijn gezicht was gezwollen en er zaten een paar tanden los. 'Hij was verdomd sterk, dat kan ik je wel zeggen.'

De twee mannen liepen de tunnel door tot ze in de eerste badruimte kwamen. Het rumoer uit de arena drong nog maar gedempt tot hier door en een tiental atleten lag ontspannen in de drie verwarmde marmeren baden. Druss ging naast het eerste zitten. Op het dampende wateroppervlak dreven rozenblaadjes en hun geur verspreidde zich door de ruimte. Pars, de hardloper, kwam naar hem toe zwemmen. Je ziet eruit alsof er een hele kudde paarden over je gezicht gerend is,' zei hij.

Druss boog zich voorover, legde zijn hand op het kalende hoofd van de hardloper en duwde hem kopje-onder. Pars zwom weg en kwam een paar el verder weer boven water; met een zwaai van zijn hand spetterde hij Druss nat. Pellin, die intussen zijn legging en zijn tuniek had uitgetrokken, dook het bad in.

Druss stroopte zijn legging van zijn benen en liet zich in het warme water glijden. Onmiddellijk voelde hij de weldadige uitwerking die het water op zijn pijnlijke spieren had en hij zwom enkele rondjes door het bad voor hij zich weer op de kant hees.

Pars kwam naar hem toe. 'Als je languit gaat liggen, zal ik de pijn wegmasseren,' zei hij. Druss liep naar een massagetafel en ging er met zijn hoofd voorover op liggen, waarna Pars wat olie in zijn handpalmen goot en vaardig de spieren in het bovenste gedeelte van Druss' rug begon te kneden.

Pellin ging er vlakbij zitten, wreef zijn donkere haar droog met een witte handdoek, die hij vervolgens om zijn schouders hing. 'Heb je de andere wedstrijd nog gezien?' vroeg hij Druss.

'Nee.'

'Klay, die Gothir, is verschrikkelijk. Snel, een sterke kin en bovendien nog een rechtervuist die als een voorhamer neerkomt. Het was in minder dan twintig hartslagen voorbij. Ik heb nog nooit zoiets gezien, Druss. Die Vagriaan wist niet wat hem overkwam.'

'Dat heb ik gehoord,' bromde Druss toen Pars vingers stevig in de gezwollen spieren van zijn nek zonken.

'Jij kunt hem wel aan, Druss,' zei Pars. 'Wat doet het ertoe dat hij sterker, groter en sneller is, en knapper om te zien ook.'

'En in een betere conditie,' voegde Pellin eraan toe. 'Ze zeggen dat hij elke dag vijf mijl over de berghellingen buiten de stad rent.'

'Ja, een betere conditie, dat vergat ik nog. En jonger. Hoe oud ben jij eigenlijk, Druss?' vroeg Pars.

'Dertig,' bromde Druss.

'Een ouwe vent al,' zei Pellin met een knipoog naar Pars. 'Maar toch ben ik er zeker van dat je van hem zult winnen... nou ja, tamelijk zeker.'

Druss ging rechtop zitten. 'Jullie jonkies zijn geweldig als het er om gaat iemands moreel op te vijzelen.'

'Nou ja, we zijn tenslotte één team, en aangezien jij ons van het aangename gezelschap van Grawal hebt beroofd, hebben wij je min of meer onder onze hoede genomen, Druss.' Pars begon de gezwollen knokkels van Druss onder handen te nemen. 'Maar nu even ernstig, Druss,' zei de hardloper. 'Je handen zijn lelijk gekneusd, beste vriend. Thuis zouden we ijs gebruiken om de zwellingen te laten slinken. Ik zou ze vannacht een tijdlang in koud water laten weken.'

'Het is nog drie dagen tot aan de finale. Dan ben ik weer helemaal de oude. Hoe heb jij het er vandaag in je wedstrijd van afgebracht?'

'Ik finishte als tweede - dus ik ben zeker van een plaats in de finale. Maar ik zal niet bij de eerste drie zitten. Die Gothir is een stuk beter dan ik, net als de Vagriaan en de Chiatze. Ik kan gewoon niet in hun schaduw staan.'

'Misschien sta je dadelijk nog verbaasd over jezelf,' zei Druss.

'We zijn niet allemaal zoals jij, bergbewoner,' merkte Pellin op. 'Ik kan het nog steeds niet geloven dat jij onvoorbereid naar deze Spelen komt en een plaats in de finale weet te veroveren. Je bent inderdaad een levende legende.' Plotseling grinnikte hij. 'Lelijk, oud en traag - maar toch een levende legende,' voegde hij eraan toe.

Druss grinnikte. 'Je had me bijna beetgenomen, jochie. Ik dacht werkelijk dat je een beetje respect voor me wilde tonen.' Hij ging achterover liggen en sloot zijn ogen.

Pars en Pellin liepen naar een bediende een eindje verderop, die een kan koud water in zijn handen had. Toen de man hen aan zag komen lopen, schonk hij twee bekers vol. Pellin dronk de zijne in een teug leeg en liet hem nog eens volschenken, terwijl Pars met kleine slokjes van het water dronk. 'Je hebt hem niets over de profetie verteld,' zei Pars.

'Jij ook niet. Hij zal er gauw genoeg achter komen.'

'Wat denk je dat hij zal doen?' vroeg de kale hardloper.

Pellin haalde zijn schouders op. 'Ik ken hem pas een maand, maar om de een of andere reden denk ik niet dat hij zich naar de traditie zal schikken.'

'Maar dat moet hij!' riep Pars uit.

Pellin schudde zijn hoofd. 'Hij is heel anders dan andere mannen, mijn vriend. Die Lentriaan had moeten winnen - maar dat gebeurde niet. Druss is gewoon een natuurlijke oerkracht en ik denk dat de politiek niet de minste indruk op hem maakt.'

'Ik wed twintig gouden raq dat je het mis hebt.'

'Daar ga ik niet op in, Pars. Weet je, terwille van ons allemaal hoop ik namelijk dat je het bij het rechte eind hebt.'

 


Vanuit een afgeschermde loge hoog boven het uitzinnige publiek zag de reusachtige blonde vuistvechter Klay hoe Druss zijn tegenstander de beslissende slag toebracht. De Lentriaan was te zwaar in zijn armen en schouders, en hoewel hem dat een ongelooflijke kracht gaf, waren zijn stoten te langzaam... gemakkelijk te voorzien. Maar de Drenai maakte het gevecht de moeite waard. Klay glimlachte.

'Vind je de man grappig om te zien, Klay?'

Verschrikt draaide de vuistvechter zich met een ruk om. Op het gezicht van de nieuwkomer lag geen enkele uitdrukking, hij vertrok geen spier. Het is net een masker, vond Klay - een gouden Chiatzisch masker, strak en zonder rimpels. Zelfs het gitzwarte haar, achter zijn hoofd in een dikke vlecht ineengestrengeld, was met zoveel was en verf ingesmeerd dat het vals leek - op de bovenmatig grote schedel geschilderd. Klay haalde een keer diep adem, geërgerd dat iemand hem in zijn eigen loge had kunnen verrassen, en kwaad dat hij zelfs geen geruis had gehoord, niet van de gordijnen en niet van het zware gewaad van zwart fluweel dat tot op de enkels van de man hing.

'Je beweegt je als een sluipmoordenaar, Garen-Tsen,' zei Klay.

'Soms is het nodig om je met de uiterste omzichtigheid voort te bewegen,' merkte de Chiatze met een vriendelijke, melodische stem op. Klay keek in de vreemde ogen van de man, die een beetje schuin stonden en de vorm van speerpunten hadden. Een ervan was bruin met grijze vlekjes, het andere merkwaardig genoeg zo blauw als de zomerhemel.

'Omzichtigheid is toch slechts geboden wanneer je je tussen vijanden bevindt?' vroeg Klay enigszins verbaasd.

'Dat klopt. Maar de meest geslepen vijanden doen zich juist voor als vrienden. Wat amuseert je toch zo aan die Drenai?' Garen-Tsen liep langs Klay heen naar de balustrade van de loge en keek in de arena daaronder. 'Ik zie helemaal niets amusants. Hij is een barbaar en vecht ook zo.' Hij draaide zich weer om met zijn magere gezicht vlak boven de hoge, gebogen boord van zijn gewaad.

Klay merkte dat zijn weerzin voor deze man steeds groter werd, maar hij liet niets van zijn gevoelens blijken terwijl hij over Garen-Tsens vraag nadacht. 'Hij amuséért me niet, ik bewonder hem. Met de juiste training zou hij zelfs heel goed kunnen worden. En hij valt in de smaak bij het grote publiek. De massa is altijd op de hand van een moedige krijger. En, bij de hemel, het ontbreekt deze Druss bepaald niet aan moed. Ik wou dat ik de kans had gehad hem te trainen. Dat zou een veel beter gevecht hebben opgeleverd.'

'Denk je dat het snel voorbij zal zijn?'

Klay schudde zijn hoofd. 'Nee. De kracht van die man wortelt diep in zijn binnenste. Hij vloeit voort uit zijn trots en zijn overtuiging dat hij onoverwinnelijk is; je kunt het aan hem zien als hij vecht. Het zal een lange en moeilijke wedstrijd worden.'

'Maar je zult toch wel overwinnen? Zoals de god-koning voorspeld heeft?' Voor de eerste maal trad er een kleine verandering in de gelaatsuitdrukking van de minister op.

'Ik zou hem moeten kunnen verslaan, Garen-Tsen. Ik ben groter, sterker, sneller en beter getraind. Maar in elk vuistgevecht schuilt een element van onzekerheid. Net op het moment dat ik door een stoot getroffen word, zou ik uit kunnen glijden. Ik zou vlak voor de wedstrijd ziek kunnen worden, wat me traag zou kunnen maken omdat het me aan energie ontbreekt. Ik zou mijn concentratie kunnen verliezen, zodat ik mijn dekking verwaarloos.' Klay glimlachte breed, want de uitdrukking op het gezicht van de minister was er nu duidelijk een van bezorgdheid.

'Dat zal niet gebeuren,' zei deze. 'De profetie zal uitkomen.'

Klay dacht diep na voor hij antwoord gaf. 'Het geloof dat de god-koning in me stelt is voor mij een bron van veel trots. Ik zal er alleen maar beter door gaan vechten.'

'Goed. Laten we hopen dat het op de Drenai de tegenovergestelde uitwerking heeft. Zit je vanavond aan het banket aan, Klay? De god-koning heeft om je aanwezigheid verzocht. Hij wenst dat je naast hem zult zitten.'

'Dat is een grote eer,' antwoordde Klay met een buiging.

'Zeg dat wel.' Garen-Tsen liep naar de gordijnen die de deuropening afsloten. Opeens draaide hij zich nog een keer om. 'Ken je een atleet die Lepant heet?'

'De hardloper? Ja. Hij traint in mijn sportzaal. Waarom?'

'Hij is vanochtend tijdens de ondervraging overleden. En hij leek zo sterk. Heb je ooit tekenen van hartzwakte bij hem opgemerkt? Duizeligheid? Pijn in zijn borst?'

'Nee,' zei Klay terwijl hij aan de praatzieke jongen met zijn heldere ogen dacht. Een onuitputtelijke bron van grappen en verhalen was hij geweest. 'Waarom werd hij ondervraagd?'

'Hij verspreidde lasterpraat en we hadden reden om aan te nemen dat hij deel uitmaakte van een groep die een complot had gesmeed om de god-koning te doden.'

'Onzin. Hij was gewoon een wat domme jongen die voortdurend moppen vertelde die meestal van een slechte smaak getuigden.'

'Daar lijkt het wel op,' gaf Garen-Tsen toe. 'Nu is hij een dode jongen, die nooit meer flauwe grappen zal vertellen. Was hij een talentvolle hardloper?'

'Nee.'

'Mooi. Dan is er dus niet veel aan hem verloren.' De merkwaardig gekleurde ogen staarden Klay enkele tellen lang aan. 'Het zou verstandig zijn als je niet meer naar dat soort grappen luisterde. In geval van hoogverraad is men al schuldig als men contacten met zo iemand heeft.'

'Ik zal je goede raad ter harte nemen, Garen-Tsen.'

Toen de minister vertrokken was, liep Klay naar de passage onder in het colosseum. Hier was het een stuk koeler en hij liep graag tussen de vele antiquiteiten door. De passage was op aandringen van de koning in het colosseum gebouwd - lang voor zijn ziekelijke geest hem van het vermogen tot redelijk denken had beroofd. Hier bevond zich een vijftigtal kraampjes en winkeltjes waar kritische klanten archeologische artefacten of schitterende kopieën daarvan konden kopen. Ook vond men er antiquarische boeken, schilderijen, antiek porselein en zelfs wapens.

De mensen in de passage bleven staan toen hij er aankwam, waarna ze eerbiedig voor de kampioen van de Gothir bogen. Klay beantwoordde elk eerbetoon met een glimlach en een hoofdknikje. Ondanks zijn enorme gestalte bewoog hij zich met het gemak en de gratie van een atleet, altijd in balans en op alles voorbereid. Hij bleef staan voor een bronzen beeld van de god-koning. Het was een fraai kunstwerk, maar Klay vond de pupillen van lapis lazuli in een gezicht van brons een beetje te opzichtig. De koopman die het beeld aanbood, stapte naar voren. Hij was kort en gezet, met een gevorkte baard en een vlotte glimlach. 'U ziet er weer geweldig uit, heer Klay,' zei hij. 'Ik heb uw gevecht gezien - het weinige wat er van te zien was, althans. U was werkelijk fenomenaal.'

'Dank je.'

'Dat uw tegenstander die lange reis heeft gemaakt, alleen om hier op zo'n manier vernederd te worden!'

'Hij is niet vernederd, alleen maar verslagen. Hij had het recht om tegen mij in het strijdperk te treden verdiend door tegen een hele reeks goede vuistvechters uit te komen. En hij had het ongeluk dat hij uitgleed in het zand, precies op het moment dat ik hem raakte.'

'Natuurlijk, natuurlijk! Uw bescheidenheid siert u, heer,' zei de man zalvend. 'Ik zag dat u dat bronzen beeld bewonderde. Het is een schitterend stuk van een nieuwe beeldhouwer. Hij zal het nog ver brengen.' Hij liet zijn stem dalen tot een gefluister. 'Voor ieder ander zou de prijs duizend zilverstukken zijn. Maar voor de machtige Klay wil ik wel tweehonderd van de prijs af doen.'

'Ik heb al twee bustes van de keizer; hij heeft ze mij zelf geschonken. Maar dank je voor het aanbod.' Klay liep door.

Een jonge vrouw kwam op hem af. Ze had een blonde jongen van een jaar of tien bij de hand. 'Neemt u me mijn vrijmoedigheid niet kwalijk, heer,' zei ze met een diepe buiging, 'maar mijn zoon wil u zo graag ontmoeten.'

'Natuurlijk niet,' zei Klay terwijl hij zich op een knie voor de jongen liet zakken. 'Hoe heet je, makker?'

'Atka, heer,' antwoordde hij. 'Ik heb al uw wedstrijden tot dusver gezien. U bent... u bent werkelijk geweldig.'

'Dat is veel te veel eer. Kom je ook naar de finale kijken?'

'Nou en of, meneer. Ik wil zien hoe u die Drenai in elkaar slaat. Ik heb hem ook zien vechten. Hij had bijna verloren.'

'Ik geloof het niet, Atka. Hij is een taaie vent, een man van steen en staal. Ik heb zelf op hem gewed!

'Maar hij kan u toch zeker niet verslaan, meneer? Nee toch?' vroeg de jongen met grote ogen terwijl de twijfel de kop in hem opstak.

Klay glimlachte. 'Elke man kan verslagen worden, Atka. Je hoeft nog maar een paar dagen te wachten, dan zul je het zien.' Hij ging weer overeind staan en glimlachte naar de jonge vrouw, die nu een kleur gekregen had. 'Hij is een pracht van een jongen,' zei de kampioen. Hij gaf haar een handkus en liep verder, waarbij hij nog even bij een muur bleef staan om de schilderijen te bekijken die daar hingen. Veel landschapsschilderingen van de woestijn en de bergen, een paar jachttaferelen, en verder afbeeldingen van jonge vrouwen in diverse stadia van ontkleding.

Aan het andere einde van de galerie bevond zich een langwerpige kraam, waarachter een wat oudere Chiatze stond. Klay liep in de richting van de man en bekeek de voorwerpen die ordelijk uitgesteld lagen. Het waren meest kleine beeldjes, omringd door broches, amuletten, armbanden, halskettingen en ringen. Klay pakte een ivoren beeldje op dat niet hoger was dan vier duim. Het stelde een knappe vrouw in een wijde japon voor. Ze had bloemen in haar haar en in haar hand hield ze een slang vast, die zijn staart rond haar pols had gedraaid. 'Dit is heel erg mooi,' zei hij.

De kleine Chiatze knikte. 'Dat is Sjoel-sen, de bruid van Osjikai Duivelsklauw. Het beeldje is een kleine duizend jaar oud.'

'Hoe weet je dat?'

'Ik ben Tsjorin-Tsoe, heer, de keizerlijke balsemer en amateur-archeoloog. Ik heb dit beeldje gevonden tijdens een archeologisch onderzoek vlak bij de plek van de legendarische Slag van de Vijf Legers. Ik ben er zeker van dat het minstens negen eeuwen oud is.'

Klay hield het beeldje vlak voor zijn ogen. De vrouw had een ovaal gezicht en haar ogen stonden schuin; ze leek te glimlachen. 'Was ze ook een Chiatze, deze Sjoel-sen?' vroeg hij.

Tsjorin-Tsoe spreidde zijn armen. 'Het hangt er maar van af hoe u het wilt bekijken, heer. Zoals ik u al gezegd heb was ze de vrouw van Osjikai en hij wordt als de stamvader van de Nadir beschouwd. Hij was het die de rebellerende stammen uit de landen van de Chiatze wegvoerde en zich een weg vocht naar de landen die nu onder de heerschappij van de Gothir vallen. Na zijn dood gingen de stammen elk hun eigen weg en ze voerden onderling oorlog met elkaar, zoals ze nu nog steeds doen. Dus als hij de eerste Nadir was, dan was Sjoel-sen... tja, wat? Nadir of Chiatze?'

'Allebei,' zei Klay. 'En knap ook. Wat is er uiteindelijk van haar geworden?'

De Chiatze haalde zijn schouders op en Klay zag de droefheid in zijn donkere, schuinstaande ogen. 'Dat is afhankelijk van de vraag welke versie van de historische gebeurtenissen u wenst te geloven. Zelf denk ik dat ze kort na Osjikais dood is vermoord. Alle verslagen wijzen hierop, hoewel ze volgens sommige verhalen naar een mythisch land aan de andere zijde van de oceaan is gevaren. Als u een meer romantische inslag hebt, zou u zich misschien beter aan dat verhaal kunnen houden.'

'Als het enigszins mogelijk is, houd ik het liever bij de waarheid,' zei Klay. 'Maar in dit geval zou ik graag willen aannemen dat ze ergens nog lang en gelukkig heeft geleefd. Ik veronderstel dat we het wel nooit te weten zullen komen.'

Tsjorin-Tsoe spreidde zijn armen opnieuw. 'Als historicus blijf ik altijd hopen dat de sluiers op een dag weggetrokken zullen worden. Misschien vind ik wel wat schriftelijke bewijzen.'

'Als dat het geval is, laat het mij dan weten. Intussen zou ik dit beeldje graag willen kopen. Laat het bij mij thuis afleveren.'

'Wilt u niet weten hoe duur het is, heer?'

'Ik ben ervan overtuigd dat je een redelijke prijs zult rekenen.'

'Daar kunt u van op aan, heer.'

Klay maakte aanstalten om zich om te draaien, maar wendde zich toen weer tot Tsjorin-Tsoe. 'Vertel me eens, hoe komt het dat een keizerlijke balsemer hier met een kraampje vol antiquiteiten staat?'

'Balsemen is mijn beroep, heer. Archeologie een liefhebberij die ik met hart en ziel beoefen. En zoals met alle passies het geval is, moet die gedeeld worden om er ten volle van te kunnen genieten. Het doet me werkelijk heel veel genoegen dat het beeldje u zozeer behaagt.'

Klay liep verder onder het boogplafond van de passage, in de richting van de zaal voor de fijnproevers. Twee wachtposten openden de deur naar de schitterend gemeubileerde eetzaal van de adel. Klay had elk gevoel van onbehagen bij het betreden van dergelijke gelegenheden allang geleden verloren, want ondanks zijn nederige afkomst was zijn reputatie bij het publiek zo groot geworden dat men hem hoger achtte dan de meeste edelen. Er waren maar weinig gasten aanwezig, maar Klay zag hoe Majon, de ambassadeur van de Drenai, in een heftig dispuut verwikkeld was met een dandy in een met edelstenen bestikte blauwe tuniek. De dandy was lang en slank, en erg knap. Zijn lichtbruine haar werd op zijn plaats gehouden door een zilveren hoofdband waarin een grote opaal zat. Klay liep naar hen toe. Majon had de vuistvechter eerst niet in de gaten en bleef tegen zijn metgezel tekeergaan.

'Ik vind het gewoon oneerlijk, Sieben, tenslotte heb jij...' Op dat moment werd hij zich bewust van Klays aanwezigheid en zijn gezichtsuitdrukking veranderde op slag. Er verscheen een brede glimlach op zijn gelaat. 'Beste kerel, wat leuk om je hier weer eens te zien. Kom bij ons zitten. Het zou een hele eer voor ons zijn. Daarnet hadden we het toevallig nog over je. Dit is Sieben de dichter.'

'Ik heb je werk horen voordragen,' zei Klay, 'en ik heb met veel interesse de sage over de legendarische Druss gelezen.'

De dichter grijnsde. 'Eerst heb je het boek gelezen en weldra zul je oog in oog met de man zelf komen te staan. Ik wil je er wel op wijzen, makker, dat ik mijn geld op je tegenstander zal zetten.'

'Dan zul je het me zeker niet kwalijk nemen dat ik je daarbij geen geluk wens.'

'Heb je het gevecht van vandaag gezien?' vroeg Majon.

'Nou en of. Druss is een intrigerende vuistvechter. Ik heb de indruk dat jij hem tot nog grotere inspanningen stimuleert. Hij is onverzettelijk, en heel erg sterk.'

'Hij wint altijd,' zei Sieben opgewekt. 'Daar heeft hij gewoon talent voor.'

'Sieben is bijzonder in zijn nopjes vandaag,' zei Majon ijzig. 'Hij heeft zestig goudstukken gewonnen.'

'Ik heb ook gewonnen,' zei Klay.

'Heb jij op Druss gezet?' vroeg Sieben.

'Ja. Ik had beide tegenstanders grondig bestudeerd en ik had niet de indruk dat de Lentriaan voldoende pit had om het tegen jullie man vol te lauden. Links was hij bovendien niet snel genoeg, waardoor Druss de kans kreeg de stoten te ontwijken. Maar je zou hem moeten aanraden om zijn tanvalshouding te wijzigen. Hij heeft de neiging zijn hoofd naar voren te buigen als hij aanvalt, waardoor hij een gemakkelijk doelwit voor een uppercut vormt.'

'Ik zal het hem zeker zeggen,' beloofde Sieben.

'Ik heb een sportzaal bij mijn huis. Als hij daar gebruik van zou willen naken, is hij welkom.'

'Dat is een buitengewoon vriendelijk aanbod,' merkte Majon op.

'Je hebt kennelijk een enorm zelfvertrouwen,' zei Sieben. 'Vind je het niet verontrustend dat Druss nog nooit verloren heeft?'

'Daar sta ik net zomin bij stil als bij het feit dat ik ook nog nooit verloren heb. Wat er verder ook gebeurt, een van ons zal zijn record aan scherven zien gaan. Maar de zon zal gewoon door blijven schijnen en de aarde zal heus niet stil blijven staan. Goed, vrienden, zullen we eens wat te eten bestellen?'

 


De lucht was schoon en fris en een lichte wind ruiste rond de fontein die de atmosfeer verkoelde, toen Sieben en Druss het steile pad van de hoogste heuvel in het grote park op klommen. Boven hen kleurde de hemel zich met het stralende blauw van de late zomer, terwijl dikke witte stapelwolken langzaam uit het oosten kwamen aandrijven. In de verte braken zonnestralen hier en daar als speren door de wolken heen en het plotselinge licht gaf delen van de oostelijke berghellingen een diepe rode of gouden kleur, als edelstenen die glinsterden in het licht van een toorts. En plotseling werd de zon weer door de voortdrijvende wolken verduisterd, zodat de gouden rotsen weer in grauwe steen veranderden. Druss keek met een gevoel van heimwee naar de bergen terwijl hij herinnerd werd aan de geur van de pijnbomen en het murmelende gezang van de beekjes van zijn eigen streek hoog in de bergen. De wolken dreven verder en opnieuw scheen de zon op de bergen in de verte. Het was een schitterend vergezicht, maar Druss wist dat daarginds geen naaldbossen waren. Ten oosten van Gulgothir strekten zich de steppen van de Nadir uit, een enorme vlakte, droog, ongastvrij en ongenaakbaar.

Sieben ging op de rand van de fontein zitten en liet zijn hand in het water zakken. 'Begrijp je nu waarom dit de Heuvel van de Zes Maagden wordt genoemd?' zei hij. In het midden van de fontein stond een beeldengroep van zes vrouwen, met uiterste zorg uit een enkel blok marmer gehakt. Ze stonden in een cirkel, stuk voor stuk voorovergebogen terwijl ze hun armen als in een smeekbede uitstrekten. Achter en boven hen bevond zich het beeld van een oude man die een urn vasthield, waaruit het water van de fontein stroomde, dat over de witte gestalten spetterde en in de poel aan hun voeten vloeide. 'Ettelijke honderden jaren geleden,' ging Sieben verder, 'toen een plunderend leger uit het noorden Gulgothir omsingelde, werden op deze plek zes maagden geofferd om de oorlogsgoden gunstig te stemmen. Ze werden ritueel verdronken. De goden waren daarna op de hand van de verdedigers en ze sloegen de aanval af.'

Sieben glimlachte toen hij zag hoe Druss zijn lichtblauwe ogen tot spleetjes kneep. De krijger tilde zijn enorme hand op en plukte afwezig aan zijn hoekig geknipte zwarte baard - een duidelijk teken van zijn groeiende ergernis. 'Geloof jij niet in het gunstig stemmen van de goden?' vroeg Sieben met gespeelde argeloosheid.

'Niet als daar het bloed van onschuldigen voor vergoten moet worden.'

'Ze trokken op om te winnen, Druss. Maakte dat het offer dan niet de moeite waard?'

De bijlvechter schudde zijn hoofd. 'Als ze geloofden dat het offer de goden gunstig zou stemmen, dan zouden ze daardoor geïnspireerd kunnen zijn om harder te vechten. Maar een goede toespraak zou hetzelfde effect gehad kunnen hebben.'

'Stel nou eens dat de goden dat offer inderdaad eisten en hen daarom geholpen hebben om de strijd te winnen?'

'Dan zou die beter verloren kunnen zijn.'

'Aha!' riep Sieben triomfantelijk uit. 'Maar als men de strijd verloren had zou er een veel groter aantal onschuldigen gedood zijn: vrouwen verkracht en vermoord; baby's in de wieg gedood. Wat heb je daarop te zeggen?'

'Ik heb helemaal geen behoefte om daar iets op te zeggen. De meeste mensen kunnen het verschil tussen parfum en koeienstront ruiken. Het is niet nodig om daarover te gaan debatteren.'

'Kom nou, ouwe jongen, span je eens een beetje in. Het antwoord is heel eenvoudig - de beginselen van goed en kwaad zijn niet op wiskundige principes gebaseerd. Ze vinden hun grondslag in het verlangen van individuen om datgene te doen - of juist niet te doen - wat goed en rechtvaardig is, zowel volgens de wet als naar eer en geweten.'

'Woorden, alleen maar woorden! Ze betekenen helemaal niets!' snauwde Druss. 'Het verlangen van individuen is juist de oorzaak van het meeste kwaad. En wat de wet en het geweten betreft: stel nou eens dat iemand volkomen gewetenloos is en de wet rituele mensenoffers voorstaat? Is het daarmee dan ineens goed? Hou er nou toch eens mee op om te proberen mij in je zoveelste zinloze debat te betrekken.'

'Wij dichters leven juist van zinloze debatten,' zei Sieben, die moeite moest doen om zijn boosheid te bedwingen. 'Wij hebben de neiging het uiterste van onze intelligentie te vergen om onze hersenen te ontwikkelen. Daardoor zijn we er ons meer van bewust waar onze medemensen behoefte aan hebben. Je bent vandaag wel in een rothumeur, Druss. Ik had gedacht dat je buiten jezelf van blijdschap zou zijn bij het vooruitzicht van een volgend gevecht, en weer iemand op wie je je vuisten stuk kunt slaan. Het gaat om niet minder dan het kampioenschap! Het gejuich van de menigte, de bewondering van je landgenoten. Ach, het bloed en de blauwe plekken, en de langdradige parades en banketten, allemaal ter ere van jou!'

Druss vloekte en zijn gezicht stond op storm. 'Je weet wat voor een hekel ik daar aan heb.'

Sieben schudde zijn hoofd. 'Een deel van jou misschien wel, Druss. Je goede ik verafschuwt al die publieke ophef, maar hoe komt het dat elke actie steeds weer naar een volgende leidt? Je was hier uitgenodigd als gast - een mascotte, zo je wilt - waaruit iedereen inspiratie zou kunnen putten. En wat doe jij? Je breekt de kaak van de kampioen van de Drenai en neemt vervolgens diens plaats in.'

'Het was niet mijn bedoeling om die vent uit te schakelen. Als ik geweten had dat zijn kin van porselein was, dan zou ik hem in zijn maag geslagen nebben.'

'Ik weet zeker dat je dat graag zou geloven, ouwe jongen. Net zoals ik zeker weet dat ik dat niet doe. Vertel me eens, wat voel je in je binnenste wanneer de menigte je naam brult?'

'Ik heb hier genoeg van, dichtertje. Wat wil je nou eigenlijk van me?'

Sieben haalde een keer diep adem om weer kalm te worden. 'Woorden zijn het enige middel dat we hebben om te beschrijven wat we voelen, wat we van iemand anders nodig hebben. Als we die niet bezaten, hoe zouden we onze kinderen dan iets kunnen leren, of op schrift kunnen stellen wat we allemaal hopen, zodat komende generaties dat kunnen lezen? Jij bekijkt de wereld zo simplistisch, Druss, alsof alles ijs of vuur was. Op zich hindert dat absoluut niets, maar zoals iedereen met een bekrompen geest en een beperkt voorstellingsvermogen begin je de spot te drijven met alles wat je niet begrijpt. Beschavingen zijn opgebouwd met woorden, Druss. Ze worden vernietigd met bijlen. Gaat er misschien een belletje rinkelen, bíjlvechter?'

'Dacht je dat ik dat allemaal niet wist? Goed, staan we nu weer quitte?'

Siebens woede verdween als sneeuw voor de zon en hij glimlachte. 'Ik mag je graag, Druss, vanaf het moment dat ik je leerde kennen. Maar je hebt een waar talent om mij tegen de haren in te strijken.'

Druss knikte met een ernstig gezicht. 'Ik ben geen denker,' zei hij, 'maar ik ben ook niet dom. Ik ben iemand zoals zoveel anderen. Ik had een boer kunnen zijn, of een timmerman, of zelfs een seizoenarbeider. Maar beslist nooit een leraar of een klerk. Intellectuelen maken me zenuwachtig. Zoals die Majon bijvoorbeeld.' Hij schudde zijn hoofd. 'Ik heb heel wat ambassadeurs leren kennen in mijn leven en ze lijken allemaal hetzelfde: een gladde, huichelachtige glimlach en van die fretten-oogjes, waaraan niets ontgaat. Waar geloven zij eigenlijk in? Hebben zij enig eergevoel? Of vaderlandsliefde? Of lachen ze in hun vuistje om ons gewone mensen terwijl ze ondertussen hun zakken spekken met ons goud? Ik weet misschien niet veel, dichtertje, maar ik weet wel dat mensen als Majon - ja, en ook zoals jij - de zaken met hun gladde tong zo kunnen verdraaien dat al datgene waarin ik geloof opeens even duurzaam is als sneeuw in de zomer. Waarbij ze mij in een moeite door tot een stuk onbenul reduceren. O, ik begrijp heel goed dat je goed en kwaad tot een rijtje cijfers kunt reduceren. Zoals deze vrouwen hier bij de fontein. Een leger dat een stad belegert, kan zeggen: "Dood zes vrouwen, dan zullen we jullie stad sparen." Nou, op zo'n eis past maar één antwoord. Maar ik zou je niet kunnen vertellen waarom ik weet dat dat het juiste is.'

'Maar ik wel,' zei Sieben terwijl zijn boosheid langzaam wegsmolt. 'En het is iets wat ik, in ieder geval gedeeltelijk, van jou heb geleerd. Het grootste kwaad dat we kunnen plegen is iemand anders ertoe aanzetten kwaad te doen. Het leger dat het beleg geslagen heeft, zegt eigenlijk: "Als jullie geen kleine wandaad plegen, zullen wij een grote begaan." Het heldhaftige antwoord zou natuurlijk zijn om te weigeren. Maar diplomaten en politici zijn pragmatisch, Druss. Zij begrijpen niet ten volle wat eer eigenlijk inhoudt. Heb ik gelijk?'

Druss glimlachte en gaf Sieben een klap op zijn schouder. 'Zeker, dichtertje, dat heb je. Maar ik weet dat je zonder een spier te vertrekken het omgekeerde zou kunnen verdedigen. Dus laten we er een punt achter zetten.'

'Afgesproken! We zullen zeggen dat we quitte staan.'

Druss richtte zijn blik naar het zuiden. Onder hen lag het centrum van Oud-Gulgothir, een schijnbaar willekeurig allegaartje van kantoren, huizen, winkels en werkplaatsen, doorsneden door tientallen smalle steegjes en straten. In het centrum stond de oude donjon, die nu een paleis was. Het gebouw leek net een gedrongen grijze spin. Ooit de residentie van koningen, werd de donjon nu als pakhuis en graanschuur gebruikt. Druss keek naar het nieuwe paleis van de god-koning in het westen, een kolossaal gebouw van witte steen, de zuilen versierd met bladgoud, de standbeelden - de meeste van de koning zelf - met zilver en goud gekroond. Het paleis werd door schitteren de tuinen omringd en zelfs van hieraf kon Druss de prachtige bloemen en de bloeiende bomen zien. 'Heb jij de god-koning al gezien?' vroeg de krijger.

'Ik bevond me dicht in de buurt van de koninklijke loge terwijl jij met die Lentriaan aan het spelen was. Maar het enige wat ik heb gezien, waren de ruggen van zijn lijfwachten. Er wordt verteld dat hij zijn haar met rood goud heeft geverfd.'

'Wat bedoel je met spélen? Die vent was een taaie en ik voel de kracht van zijn klappen nu nog.'

Sieben grinnikte. 'Wacht dan maar tot je tegenover de kampioen van de Gothir staat, Druss. In een gevecht heeft die man niets menselijks meer; er wordt verteld dat zijn stoten net bliksemschichten zijn. Bij het wedkantoor sta je momenteel negen tegen één.'

'Misschien verlies je dan wel' bromde Druss. 'Ik zou er alleen niet op wedden!'

'O, dit keer zet ik nog geen koperstukje in. Ik heb Klay ontmoet. Hij is werkelijk uniek, Druss. Al die tijd dat ik je nu ken, heb ik nooit een andere man ontmoet waarvan ik dacht dat die in een gevecht tegen jou opgewassen was. Tot nu toe.'

'Het mocht wat!' snoof Druss. 'Ik wou dat ik een gouden raq kreeg voor iedere keer dat iemand me heeft verteld dat iemand anders sterker, sneller, beter of dodelijker was. En waar zijn al die lui nu?'

'Nou, ouwe jongen,' antwoordde Sieben kil, 'de meesten zijn dood - geveld door jou in je eindeloze strijd voor wat goed, zuiver en rein is.'

Druss kneep zijn ogen tot spleetjes. 'Ik dacht dat je zei dat we quitte stonden.'

Sieben spreidde zijn armen uit. 'Het spijt me. Ik kon het gewoon niet laten.'

 


De Nadirkrijger die bekend stond als Talisman dook een steegje in en rende voort. De kreten van zijn achtervolgers klonken nu wat zwakker, maar hij wist dat hij hen niet had afgeschud... nog niet. Talisman bleef even staan toen hij op een klein pleintje uitkwam. Hier bevonden zich vele deuren - hij telde er zes aan elke kant van het plein. 'Hierheen! Hierheen!' hoorde hij iemand schreeuwen. Het maanlicht scheen helder op de muren aan de noord- en westzijde van het plein, dus rende hij naar de zuidzijde en drukte zijn rug tegen een deur die een eindje in de muur verzonken was. In zijn lange zwarte kapmantel was hij hier in de schaduwen bijna onzichtbaar. Talisman haalde een keer diep adem en deed zijn uiterste best om kalm te blijven. Afwezig dwaalde zijn hand naar zijn heup, waar zijn lange jachtmes had horen te zitten. Hij vloekte in stilte. In alle steden van de Gothir was het geen enkele Nadirkrijger toegestaan wapens te dragen. Hij had een afschuwelijke hekel aan deze plek vol stenen muren en bestrate wegen, met zijn krioelende mensenmenigten en de menselijke stank die daar het gevolg van was. Talisman verlangde naar de wijde uitgestrektheid van de steppen. Ontzagwekkende bergen onder een wolkeloze, brandende hemel, vlakten en valleien waar geen eind aan kwam en waar een Nadir een jaar aan een stuk voort kon trekken zonder iemand anders tegen te komen. Op de steppen lééfde de mens. Heel anders dan in dit rattennest van een stad met haar walgelijke vervuilde lucht, die vergeven was van de stank van menselijke uitwerpselen, die gewoon uit de ramen naar buiten werd gegooid om in de steegjes tussen al het andere afval en vuilnis te liggen rotten.

Een rat kroop over zijn voet, maar Talisman verroerde geen vin. De vijand was vlakbij. Vijand? Dit straatschuim uit de ergste achterbuurt van Gulgothir was die naam nauwelijks waardig. Ze doodden gewoon een deel van de tijd van hun nutteloze bestaan met het jagen op een Nadir door hun straten vol ongedierte, om zo een vluchtig verzetje te hebben dat hun armzalige leven een beetje kon opvrolijken. Hij vloekte opnieuw. Nosta Khan had hem voor de bendes gewaarschuwd en hem op het hart gedrukt uit deze wijken weg te blijven, hoewel Talisman nauwelijks geluisterd had.

Het geluid van rennende voeten drong tot hem door en hij balde zijn handen tot vuisten. Als ze hem hier vonden, zouden ze hem doden.

'Heb je gezien waar hij heen is gevlucht?' klonk een diepe keelstem.

'Neehee! En wat dacht van daarginds?'

'Jullie zoeken met zijn drieën in dat steegje, wij nemen het Taveernepad en we ontmoeten elkaar op het pleintje.'

Talisman trok de kap van zijn mantel strak om zijn gezicht, zodat alleen zijn donkere ogen nog te zien waren, en wachtte af. De eerste van de drie mannen rende langs zijn schuilplaats, daarna de tweede, maar de derde keek even opzij - en kreeg hem in de gaten. Talisman sprong naar voren. De man haalde uit met zijn mes, maar Talisman deed een stap opzij en liet zijn vuist met een dreunende klap op het gezicht van zijn aanvaller neerkomen. De man wankelde achteruit terwijl Talisman naar links schoot en in een ander steegje verdween.

'Hier is-iel Hier is-ie!' schreeuwde de aanvaller.

Voor hem was een muur van ongeveer acht voet hoog. Talisman sprong, kromde zijn vingers over de rand en klauterde naar boven. Daarachter lag een tuin vredig in het maanlicht. Nadat hij op het gras was neergekomen, liep hij naar een tweede muur waar hij ook tegenop klom. Aan de andere kant daarvan was een smille straat; nadat hij zachtjes op het plaveisel was gesprongen, rende hij weer voort terwijl hij zijn woede in zijn binnenste voelde groeien. Hij schaamde zich dat hij zo op de loop was voor deze slappe zuiderlingen met hun ronde ogen.

Hij kwam bij een kruispunt en sloeg af in noordelijke richting. Er klonken geen geluiden meer van een achtervolging, maar hij liet zijn waakzaamheid niet verslappen. Hij had er geen idee van waar hij was, want deze walgelijke huizen zagen er allemaal hetzelfde uit. Nosta Khan had hem opgedragen op zoek te gaan naar het huis van Tsjorin-Tsoe, de balsemer, in de Straat van de Wevers in het noordwestelijke deel van de stad. Maar de Nadir vroeg zich af waar hij zich nu in vredesnaam bevond.

Een lange man trad uit de schaduwen te voorschijn, een mes vol roestvlekken in zijn rechterhand. 'Daar heb ik je te pakken, kleine Nadirbastaard!'    

Talisman keek de man recht in zijn wrede ogen en in zijn binnenste stak een kille woede op die al het andere overspoelde. 'Wat jij te pakken hebt,' zei hij, 'is de dood.'

Met het mes in zijn hand hoog opgeheven rende de man naar voren en stak omlaag in de richting van Talismans hals. Maar deze week uit naar rechts terwijl zijn linker onderarm omhoog schoot om de pols van de aanvaller te blokkeren. In dezelfde vloeiende beweging kwam zijn rechterarm omhoog achter de schouder van de man, waarna hij zijn volle gewicht met een felle ruk op de arm met het mes liet neerkomen. De arm brak bij de elleboog. De man gilde en liet het mes villen. Nadat Talisman hem had losgelaten, raapte hij snel het mes op en ramde dat tot aan het heft tussen de ribben van de man. De Nadir trok het hoofd bij het vettige haar achterover en Talismans donkere ogen richtten zich op het doodsbange gezicht. 'Ik hoop dat je zult rotten in de hel,' fluisterde de Nadir terwijl hij het lemmet in de wond draaide. De mond van de dodelijk gewonde man opende zich nog voor een laatste kreet van pijn - maar hij was al dood voor hij adem kon halen.

Nadat Talisman het lichaam had losgelaten, veegde hij het mes schoon aan de smerige tuniek van de kerel, waarna hij zich weer door de duisternis voortspoedde. Verder was alles stil. Aan weerszijden van de Nadir torenden muren omhoog waarvan de vlakken alleen door de gesloten raamluiken werden onderbroken. Talisman kwam op een bredere steeg uit, niet meer dan negentig el lang, en hij ontwaarde glinsterende lichten achter de ramen van een taveerne. Terwijl hij het mes onder zijn kapmantel verborg, liep hij verder.

De deur van de taveerne ging open en een grote man met een vierkant geknipte baard stapte naar buiten. Talisman liep op hem toe. 'Neem me niet kwalijk, heer,' zei de Nadir en de woorden smaakten als zuur op zijn tong, 'maar zou u mij de weg naar de Straat van de Wevers kunnen wijzen?'

'Jochie,' zei de man terwijl hij zich dronken op een eikenhouten bank liet zakken, 'het zou me verbazen als ik zelf de weg naar huis zou kunnen vinden. Ik ben ook vreemd in deze stad en ik ben vanavond al meer dan eens in het labyrint van al die straatjes verdwaald. Lieve hemel, ik snap niet dat iemand in zo'n stad zou willen wonen. Jij wel?'

Talisman wendde zich van hem af. Op dat moment kwamen de mannen die hem achtervolgden in zicht, vijf aan het ene eind van de steeg en vier aan het andere.

'We gaan je hart uit je lijf rukken!' schreeuwde de aanvoerder, een dikke kalende ploert van een vent. Talisman trok zijn mes toen de eerste vijf aanvallers kwamen aanrennen. Opeens werd de Nadir zich bewust van een beweging links van hem! Zijn ogen flitsten even die kant op. De dronken vreemdeling was overeind gekomen en leek de eiken bank te willen verschuiven. Nee, niet verschuiven, drong het opeens tot Talisman door, hij wilde hem optillen! Het was zo'n ongerijmde en bizarre handeling dat hij zijn ogen werkelijk van het tafereel moest losrukken om ze weer op zijn aanvallers te richten. Ze waren nu vlak bij hem - drie mannen die met messen gewapend waren en twee met loden ploertendoders. Plotseling vloog de zware eiken bank als een speer langs Talisman heen. Hij trof de aanvoerder van de bende midden in zijn smoel, waardoor diens tanden verbrijzeld werden en de kerel zelf tegen de grond werd gesmakt. Vervolgens maakte de bank nog een wentelende beweging en trof twee anderen, die daarop ook neergingen. De twee overgebleven mannen sprongen over de lichamen heen en renden verder. Talisman trad de eerste tegemoet, pareerde diens messtoot met zijn eigen wapen en stootte vervolgens zijn elleboog tegen de kin van zijn tegenstander. De aanvaller viel voorover op de kinderkopjes. Toen hij moeizaam overeind probeerde te komen, schopte de Nadir hem twee keer in het gezicht; bij de tweede schop kreunde de man en zakte bewusteloos op de grond.

Talisman draaide zich met een ruk om - maar de laatste aanvaller worstelde tevergeefs in de ijzeren greep van de vreemdeling, die hem bij zijn nek en zijn kruis had gepakt en hem nu boven zijn hoofd hield. Toen Talisman zich op zijn hakken omdraaide, zag hij de vier overgebleven boeven van het andere einde van het steegje komen aanrennen. De vreemdeling rende op hen af, liet een gegrom van inspanning horen en slingerde zijn ongelukkige slachtoffer recht naar hen toe. Drie van hen vielen - maar kwamen moeizaam weer overeind. De vreemdeling deed een stap naar voren.

'Als je het mij vraagt is het zo wel welletjes, lui,' zei hij met een kille klank in zijn stem. 'Tot dusver heb ik hier in Gulgothir nog niemand gedood. Ga naar jullie vrienden, help ze overeind en maak dan dat jullie wegkomen.'

Een van de mannen kwam voorzichtig naar voren en keek de vreemdeling aandachtig aan. 'Jij bent die vuistvechter van de Drenai, nietwaar? Druss?'

'Je slaat de spijker op zijn kop. Vooruit, opgehoepeld nu, kerels. Uit met de pret - of hebben jullie misschien nog niet genoeg gehad?'

'Klay slaat je in de finale tot moes, klootzak!' Zonder verder nog een woord te zeggen stak de man zijn mes in de schede en wendde zich tot zijn kameraden. Samen hielpen ze de gewonden het steegje uit, waarbij ze hun gewonde aanvoerder moesten dragen.

De vreemdeling wendde zich tot Talisman. 'Een rotstad,' zei hij met een brede grijns, 'maar ze heeft op haar tijd een verzetje te bieden. Mag ik je uitnodigen om samen met mij een kruik wijn te drinken?'

'Je vecht goed,' zei Talisman. Toen hij over zijn schouder keek, zag hij dat zijn aanvallers bij de ingang van het steegje stonden te treuzelen. 'Ja, ik wil wel iets met je drinken, Drenai, maar niet hier. Ik vermoed dat ze daar samen blijven praten tot ze weer genoeg moed hebben verzameld - om vervolgens opnieuw aan te vallen.'

'Nou, kom dan maar met mij mee, jochie. De Gothir hebben een onderkomen voor ons geregeld - dat niet ver van hier is, geloof ik - en daar heb ik nog een kruik rode Lentria staan die me de hele avond al probeert te lokken.' Samen liepen ze weg in westelijke richting, tot ze uitkwamen op de hoofdstraat die naar het colosseum leidde. De aanvallers kwamen niet achter hen aan.

 


Talisman was nog nooit in zo'n luxe verblijf geweest. Met zijn donkere, schuinstaande ogen nam hij alles wat er te zien was gretig in zich op: de lange, met eikenhout beklede trap; de fluwelen draperieën aan de muur; de schitterende vergulde en met houtsnijwerk versierde zetels vol zachte kussens; de tapijten van Chiatzische zijde. De reusachtige krijger die Druss heette ging hem voor de trap op naar een lange gang. Aan weerszijden bevonden zich deuren op vijftien passen afstand van elkaar. De vreemdeling bleef voor een ervan staan, drukte op een bronzen klink en de deur opende zich, zodat een weelderig gemeubileerde suite zichtbaar werd. Toen Talisman naar binnen keek, was het eerste wat hij zag een rechthoekige spiegel van zes voet hoog. Hij knipperde met zijn ogen, want hoewel hij zijn spiegelbeeld wel eerder had gezien, was dat nooit in zijn volle lengte of zo scherp geweest. De gestolen zwarte kapmantel en tuniek waren smerig van de reis en zaten onder het stof, en zijn gitzwarte ogen staarden met een duidelijke vermoeidheid naar hem terug. Ook al had het gezicht waarnaar hij keek geen baard, het zag er toch veel ouder uit dan de achttien jaren die hij telde. De mond stond vastbesloten en was tot een grimmige dunne lijn samengeknepen. De verantwoordelijkheid zweefde als een gier boven hem en vrat zijn jeugd uit hem weg.

Hij deed een stap dichter naar de spiegel toe en raakte het oppervlak aan. Het leek wel glas. Maar glas was vrijwel doorzichtig - hoe kon het dan zo'n schitterend spiegelbeeld tonen? Hij boog zich nog dichter naar de spiegel en bestudeerde hem zorgvuldig, waarna hij in de rechter benedenhoek iets ontdekte wat op een kras leek. Nadat hij zich op een knie had laten zakken, tuurde hij ernaar en merkte dat hij door de kras naar het tapijt achter de spiegel kon kijken. 'Op een of andere manier beschilderen ze het glas met zilver,' zei Druss. 'Ik weet niet hoe ze het doen.'

Nadat Talisman zijn rug naar de spiegel had gekeerd, liep hij de kamer verder in. Er stonden zes banken met glimmend gewreven leer bekleed, verscheidene stoelen en een lange, lage tafel waarop een kruik wijn met vier zilveren roemers stond. Het vertrek was zo groot als de woontent van zijn vader en die bood aan veertien mensen onderdak! Helemaal achter in de kamer kwam je via dubbele openslaande deuren op een breed balkon, vanwaar je uitzicht op het colosseum had. Talisman stapte over de dikke tapijten door de kamer en stapte het balkon op naar buiten. De grote arena werd omringd door lange, bronzen palen, waarop brandende lampen stonden die een rood licht op het onderste gedeelte van het colosseum wierpen. Het leek bijna alsof het enorme bouwwerk in brand stond. Talisman wou dat het waar was - en de hele stad erbij!

'Mooi uitzicht, nietwaar?' vroeg Druss.

'Vecht jij daar?'

'Eén keer nog maar. Tegen Klay, de kampioen van de Gothir. Daarna ga ik weer naar huis, naar mijn boerderij en mijn vrouw.'

Druss overhandigde zijn gast een roemer rode Lentria en Talisman nam er een klein slokje van. 'Al die vlaggen van zoveel volkeren die daar wapperen, waarom is dat? Willen jullie een oorlog beginnen?'

'Juist het tegenovergestelde, als ik het goed begrepen heb,' zei Druss. 'Alle volkeren zijn hier voor de Vriendschapsspelen. Het is de bedoeling dat de vriendschap en de handel tussen de landen hierdoor onderling gestimuleerd worden.'

'De Nadir waren niet uitgenodigd om eraan deel te nemen,' zei Talisman, die terugkwam van het raam en het grootste vertrek van de suite weer in liep.

'Ach, ja, dat heb je nou eenmaal met de politiek, jochie. Ik begrijp er niets van en ik wil het ook niet goedpraten. Maar zelfs al zou men de Nadir hebben willen uitnodigen - aan wie had de boodschap dan gestuurd moeten worden? Er zijn honderden stammen en de meeste zijn met elkaar in oorlog. Ze hebben geen centraal gezag - geen leider.'

'Dat zal veranderen,' zei Talisman. 'Er is voorspeld dat er een leider op zal staan, een groot man. De Eenmaker!'

'Ik heb gehoord dat er al heel wat van die zogenaamde Eenmakers zijn geweest.'

'Maar deze zal anders zijn. Hij zal violette ogen hebben en een naam dragen die geen enkele Nadir ooit eerder heeft gekozen. Hij komt eraan en dan mag jullie wereld wel oppassen!'

'Nou, ik wens je er veel geluk mee,' zei Druss terwijl hij achterover op een bank ging zitten en zijn laarzen op een tafel legde. 'Violette ogen, hè? Dat zal indrukwekkend zijn.'

'Ze zullen precies op de Ogen van Alchazzar lijken,' zei Talisman. 'Hij zal de belichaming van de Grote Wolf in de Maanbergen zijn.'

De deur ging open en Talisman draaide zich met een ruk om. Hij zag een lange, knappe jongeman binnenkomen. Zijn blonde haar was achter op zijn hoofd in een paardenstaart samengebonden en hij droeg een vuurrode mantel over een lange blauw-zijden tuniek die met opalen was bestikt. 'Ik hoop dat je nog wat van die wijn hebt overgelaten, ouwe jongen,' zei de nieuwkomer tegen Druss. 'Ik ben zo uitgedroogd als de oksel van een hagedis.'

'Ik moet gaan,' zei Talisman terwijl hij zich naar de deur begaf.

'Wacht even!' zei Druss terwijl hij opstond. 'Sieben, weet jij waar de Straat van de Wevers precies is?'

'Nee, maar in het zijkamertje ligt een plattegrond. Ik zal hem even pakken.' Enkele ogenblikken later was Sieben alweer terug en hij spreidde de plattegrond op de lage tafel uit. 'Welk deel van de stad?' vroeg hij Talisman.

'Het noordwesten.'

Siebens slanke vinger gleed over de kaart. 'Daar is-ie! Naast de Zaal van de Oudheden.' Hij keek naar Talisman op. 'Je gaat hier langs de hoofdingang naar buiten en loopt verder over de boulevard tot je bij het beeld van de oorlogsgodin komt - een rijzige vrouw met een lange speer; ze heeft een havik op haar schouder zitten. Daar sla je linksaf en je loopt ongeveer een mijl verder tot je het Dichterspark voor je ziet. Daar sla je rechtsaf en je blijft doorlopen tot je bij de Zaal van de Oudheden komt. Er staan vier enorme zuilen voor met een zware lateibalk, waarin een adelaar in reliëf is uitgehakt. De Straat van de Wevers is de eerstvolgende straat rechts voorbij de zaal. Moet ik het je misschien nog een keer uitleggen?'

'Nee,' zei Talisman. 'Ik vind het verder wel.' En zonder nog een woord te zeggen, verliet de Nadir de kamer.

Toen de deur achter hem dichtgegaan was, moest Sieben grinniken. 'Ik ben werkelijk diep onder de indruk van zijn dankbaarheid. Waar leer jij dat soort mensen toch kennen?'

'Hij was in een vechtpartij verwikkeld en ik heb hem een handje geholpen.'

'Veel doden?' informeerde Sieben.

'Geen, voor zover ik weet.'

'Je wordt echt oud, Druss. Hij was een Nadir, nietwaar? Hij heeft wel lef om zomaar door Gulgothir te lopen.'

'Ja, ik mocht hem wel. Hij vertelde me over de Eenmaker die zal komen, een man met de Ogen van Alchazzar, wat dat ook moge betekenen.'

'Dat is gauw verteld,' zei Sieben terwijl hij een roemer wijn voor zichzelf inschonk. 'Het is een oude legende van de Nadir. Honderden jaren geleden besloten drie Nadirse sjamanen - bijzonder machtige mannen volgens het verhaal - een beeld te maken ter ere van de Goden van Steen en Water. Ze onttrokken magie aan het land en hakten het beeld, dat ze Alchazzar noemden, uit het steen van de Maanbergen. Het had de gestalte van een reusachtige wolf, heb ik begrepen. De ogen werden gevormd door enorme amethisten, de tanden waren van ivoor...'

'Kom ter zake, dichtertje!' snauwde Druss.

'Je hebt gewoon geen geduld, Druss. Alles op zijn tijd. Luister nou even. Volgens de legende onttrokken de sjamanen alle toverkracht aan het land en balden die samen in de wolf. Dat deden ze zodat zij de lotsbestemming van de Nadir konden beheersen. Maar een van de sjamanen heeft de Ogen van Alchazzar later gestolen en opeens was de magie verdwenen. Beroofd van hun goden keerden de stammen van de Nadir - die tot dusver in vrede hadden geleefd - zich tegen elkaar en er braken verschrikkelijke onderlinge oorlogen uit die tot op de dag van vandaag voortduren. Kijk eens aan! Een mooi verhaaltje voor het slapen gaan.'

'En wat is er verder met de man gebeurd die de Ogen had gestolen?' vroeg Druss.

'Ik zou het werkelijk niet weten.'

'Daarom heb ik zo de pest aan die verhalen van je, dichtertje. Er ontbreken allerlei details aan. Waarom werden de magische krachten in dat beeld samengebald? Waarom stal die ene sjamaan de Ogen? Waar zijn die nu?'

'Ik zal doen of ik deze beledigingen allemaal niet gehoord heb, ouwe jongen,' zei Sieben glimlachend. 'Weet je waarom? Toen het verhaal bekend werd dat jij ziek was, steeg je bij het wedkantoor ineens naar twaalf tegen een.'

'Ziek? Ik ben mijn hele leven nog geen dag ziek geweest. Hoe is zo'n gerucht de wereld in gekomen?'

Sieben haalde zijn schouders op. 'Ik denk... omdat je niet bij het banket aanwezig was dat ter ere van de god-koning werd gehouden.'

'Verdomme, glad vergeten! Heb jij hun verteld dat ik ziek was?'

'Ik geloof niet dat ik het woord ziek heb gebruikt. Gewond... of zoiets. Ja, dat was het. Dat je nog last had van je verwondingen. Je tegenstander was er en hij informeerde nog naar je. Een verdomd aardige vent. Hij zei dat hij hoopte dat de profetie geen invloed op je stijl van vechten zou hebben.'

'Welke profetie?'

'Iets over het feit dat jij de finale zou verliezen,' zei Sieben luchtig. 'Helemaal niets om je druk over te maken. Trouwens, je kunt het hem zelf vragen. Hij heeft je voor morgenavond bij hem thuis uitgenodigd - en ik zou je zeer dankbaar zijn als je die uitnodiging zou willen aannemen.'

'Jij zou me zeer dankbaar zijn? Ik mag dus aannemen dat er weer een vrouw in het spel is?'

'Nu je het zegt, ik heb een bijzonder knap dienstertje in het paleis ontmoet. Ze schijnt te denken dat ik een of andere buitenlandse prins ben.'

'Ik vraag me af hoe ze op dat idee is gekomen,' mompelde Druss.

'Geen idee, ouwe jongen. Maar ik heb haar uitgenodigd om morgen hier met mij te dineren. Trouwens, ik denk dat je Klay wel zult mogen. Hij is geestig en hoffelijk, en hij weet zijn arrogantie goed te verbergen.'

'O ja,' bromde Druss. 'Ik voel dat ik hem nu al mag.'