11

 

Druss werd wakker en zag de ochtendzon door het raam van het mausoleum naar binnen vallen. Hij was nog nooit zo gelukkig geweest bij het aanschouwen van de geboorte van een nieuwe dag. Sieben ging naast hem staan en Nosta Khan drong zich naar voren, waardoor hij het zonlicht blokkeerde. 'Spreek!' zei de sjamaan. 'Zijn jullie geslaagd?'

'Ja,' mompelde Druss terwijl hij overeind ging zitten. 'Ze zijn weer verenigd.'

'Heb je nog naar de Ogen van Alchazzar gevraagd?'

'Nee.'

'Wat!' viel de sjamaan uit. 'Wat was dan de zin van deze krankzinnige tocht?'

Zonder verder acht op hem te slaan liep Druss naar de plek waar Talisman lag te slapen en legde een enorme hand op zijn schouder.

Talisman opende zijn donkere ogen. 'Hebben we gewonnen?' vroeg hij.

'We hebben gewonnen, jochie, in zekere zin.' In sobere bewoordingen vertelde Druss over de verschijning van de engelen en de tweede scheiding.

Talisman ging staan. 'Ik hoop dat ze hem zal vinden,' zei hij en liep het gebouw uit met Nosta Khan achter zich aan.

'Ik krijg gewoon tranen in mijn ogen van hun dankbaarheid,' zei Sieben.

Druss haalde zijn schouders op. 'Het is gebeurd. Dat is het enige wat telt.'

'Goed, vertel me er alles over.'

'Ik kijk wel uit, dichtertje. Ik wil hier geen liederen over.'

'Op mijn woord van eer - geen liederen,' loog de dichter.

Druss grinnikte. 'Later misschien. Nu wil ik wat te eten hebben en heel langzaam een grote beker koel water leegdrinken.'

'Was ze mooi?'

'Buitengewoon. Maar ze had een meedogenloze trek in haar gezicht,' zei Druss terwijl hij wegliep. Sieben volgde hem het zonlicht in, waar Druss naar het diepe blauw van de hemel stond te kijken. 'De Leegte is een afschuwelijke plaats, zonder enige kleur, behalve het rood van het vuur en het grijs van as, stenen en de lucht. Het is een huiveringwekkende gedachte dat wij daar allen ooit doorheen zullen moeten trekken.'

'Huiveringwekkend. Absoluut,' was Sieben het met hem eens. 'Maar nu het verhaal, Druss. Vertel me het verhaal.'

 


Boven hen op de vestingmuur stond Talisman samen met Gorkai en Nosta Khan op Druss en de dichter neer te kijken. 'Hij had daar moeten sterven,' zei Nosta Khan. 'Zijn levenskracht was bijna verdwenen. Maar die kwam terug.'

Talisman knikte. 'Ik heb nog nooit iemand zoals hij gezien,' moest hij bekennen. 'Het beeld van Druss en Osjikai, die samen tegen demonen en monsters vochten... het was ongelooflijk. Vanaf het moment dat ze elkaar tegenkwamen, waren ze als zwaardbroeders en toen ze zij aan zij vochten leek het wel of ze elkaar al een eeuwigheid kenden. Ik viel daarbij gewoon in het niet, sjamaan. Ik was als een kind bij twee mannen. En toch voelde ik geen bitterheid. Ik voelde me... bevoorrecht.'

'Ja,' fluisterde Gorkai, 'het is werkelijk een voorrecht om te kunnen zeggen dat je naast Osjikai Duivelsklauw hebt gevochten.'

'En toch zijn we geen stap dichter bij de Ogen gekomen,' snauwde Nosta Khan. 'Hij mag dan een groot krijger zijn, maar hij is een dwaas. Sjaosjad zou hem verteld hebben waar ze waren, hij had het maar hoeven vragen!'

'Misschien zullen we ze vinden en misschien ook niet! Maar ik zal er niet van wakker liggen,' zei Talisman. Hij liet de sjamaan achter op de vestingmuur en liep de trap af, waarna hij de binnenplaats naar de verblijven overstak.

Zjoesai lag in bed te slapen en Talisman ging naast haar zitten. Hij streelde haar haar. Ze opende haar grote donkere ogen en glimlachte slaperig naar hem. 'Ik heb gewacht tot Gorkai me vertelde dat alles goed met je was; toen ben ik gaan slapen.'

'We zijn allemaal gezond en wel,' vertelde hij haar, 'en Sjoel-sen zal je niet langer kwellen.' Hij zweeg.

Ze ging zitten en pakte zijn hand. Toen zag ze de droefheid in zijn ogen. 'Wat is er, Talisman? Waarom kijk je zo triest?'

'Hun liefde duurde een eeuwigheid,' zei hij met zachte stem. 'Maar wij zullen nooit samen kunnen zijn. Mijn hele leven heb ik er al naar verlangd de Eenmaker te helpen ons volk te verenigen. Ik dacht dat er geen hoger ideaal kon bestaan. Jij bent voortdurend in mijn gedachten, Zjoesai. Maar wanneer de Eenmaker je tot zijn vrouw neemt, zal ik hem niet kunnen volgen, dat weet ik nu. Ik zou het gewoon niet kunnen opbrengen.'

'Laten we de voorspelling dan trotseren,' zei ze terwijl ze haar armen om hem heen sloeg. 'Laten we elkaar liefhebben.'

Zacht maar onverbiddelijk pakte hij haar armen en maakte zich van haar los. 'Dat kan ik niet doen. Mijn plichtsgevoel laat het niet toe. Ik zal tegen Nosta Khan zeggen dat hij je hier vandaan moet brengen. Morgen.'

'Nee! Ik weiger te gaan.'

'Als je werkelijk van me houdt, ga je, Zjoesai. Ik moet me volledig kunnen concentreren op de strijd die ik moet leveren.' Nadat hij was opgestaan, liep hij de kamer uit, terug naar de binnenplaats. Gedurende het volgende uur maakte hij een ronde langs alle versterkingen en controleerde de herstelwerkzaamheden aan de vestingmuren. Tenslotte stuurde hij Quing-tsjin er met drie ruiters op uit om de bewegingen van de vijanden te bespieden.

'Maar raak niet in een gevecht met hen verwikkeld, mijn vriend,' zei hij tegen Quing-tsjin. 'Wanneer de strijd losbarst, heb ik je hier nodig.'

'Ik zal hier zijn,' beloofde de krijger. En met die woorden reed hij weg van het fort.

Gorkai kwam naar Talisman toe. 'Je had de vrouw moeten nemen,' zei hij zacht.

Talisman keerde zich woedend naar hem toe. 'Heb je staan afluisteren?'

'Ja,' gaf Gorkai gemoedelijk toe. 'Ik heb alles gehoord. Je had haar moeten nemen.'

'En mijn plicht dan? En het lot van de Nadir?'

Gorkai glimlachte. 'Jij bent een groot man, Talisman, maar je denkt niet goed na. We zullen dit gevecht niet overleven, we zullen hier allemaal sterven. Dus als je met haar trouwde, zou ze over een paar dagen toch weer weduwe zijn. Nosta Khan zegt dat hij haar ongemerkt weg kan voeren. Mooi. Dan zal de Eenmaker je weduwe huwen. Dan verandert er toch helemaal niets aan de lotsbestemming van ons volk?'

'En als we nu eens winnen?'

'Wanneer het hondje de leeuw verslindt, bedoel je?' Gorkai haalde zijn schouders op. 'Ik bekijk de zaken op mijn manier, Talisman. Ik volg jou. Als de Eenmaker mijn trouw wil, laat hij dan hier met ons komen vechten! Afgelopen nacht heb je Osjikai en Sjoel-sen weer bij elkaar gebracht. Kijk eens om je heen. Hier lopen mannen van vijf stammen rond. Jij hebt hen verenigd - daarmee ben jij voor mij de Eenmaker.'

'Ik ben niet de man uit de voorspellingen.'

'Dat kan me niet schelen. Jij bent de man die hiér is. Ik ben ouder dan jij, jongen, en ik heb in mijn leven heel wat vergissingen gemaakt. Jij maakt er nu een met betrekking tot Zjoesai. Ware liefde komt maar zelden voor. Neem je kans waar wanneer die zich voordoet. Dat is alles wat ik te zeggen heb.'

 


Druss zat op zijn gemak op de vestingmuur en keek om zich heen naar de verdedigers, die gestaag bleven doorwerken aan het versterken van de vestingmuren. Ze stapelden nu vooral stenen op om die tijdens de strijd op de oprukkende voetknechten neer te kunnen gooien. Er waren hier inmiddels iets minder dan tweehonderd weerbare mannen, voor het merendeel vluchtelingen van de Kromme-Hoornstam. Nuang Xuan had zijn mensen naar het oosten gestuurd, maar verscheidene vrouwen waren achtergebleven, waaronder Niobe. De oude man zwaaide naar Druss en klom toen de uitgesleten trap naar de kantelen op. Hij hijgde toen hij boven kwam. 'Een mooie dag, bijlvechter,' zei hij terwijl hij diep adem haalde.  

'Ja,' bevestigde Druss.

'Het is nu een goed fort, niet?'

'Een goed fort met oude poorten,' zei Druss. 'Dat is de zwakke plek.'

'Daar ben ik opgesteld,' zei Nuang zonder dat er enige emotie van zijn gezicht af te lezen was. 'Talisman heeft me gezegd dat ik daar tussen de verdedigers moet gaan staan. Als de poort wordt ingebeukt, moeten we die vullen met lichamen.' Hij dwong zichzelf te glimlachen. 'Het is lang geleden dat ik zo bang ben geweest - maar het is een goed gevoel.'

Druss knikte. 'Als die poort wordt ingebeukt, ouwe, dan sta ik naast je.'

'Ha! Dan zullen er veel doden vallen.' Nuangs gelaatsuitdrukking werd wat zachter. 'Dan vecht je weer tegen je eigen mensen. Zit dat je niet dwars?' Druss haalde zijn schouders op. 'Het is mijn volk niet en ik trek niet tegen hen op. Zij staan mij naar het leven. Ze hebben hun dood uiteindelijk aan zichzelf te wijten.'

'Je bent een harde kerel, Druss. Een beetje Nadirbloed in je aderen, misschien?'

'Misschien.'

Nuang zag zijn neef Meng beneden en riep hem. Zonder een groet liep de oude man de trap weer af. Druss richtte zijn blik op de rij heuvels in het westen. Weldra zou de vijand hier zijn. Hij dacht aan Rowena, ver weg op hun boerderij, aan de dagen dat hij vee hoedde, en aan de rustige nachten in hun ruime blokhut. Hij vroeg zich af waarom hij altijd naar haar gezelschap verlangde wanneer hij ver van haar verwijderd was, terwijl hij popelde om ten strijde te trekken wanneer hij bij haar was? Zijn gedachten gingen terug naar zijn kindertijd, toen hij voortdurend met zijn vader rondtrok in een poging aan de beruchte reputatie van Bardan de Slachter te ontsnappen. Druss keek omlaag naar Snaga die tegen de vestingmuur stond. De gevreesde bijl was van zijn grootvader Bardan geweest. Het wapen was toen van een demon bezeten en het had Bardan in een doldrieste moordenaar veranderd, een slachter. Ook Druss was erdoor aangestoken. Ben ik daarom zoals ik ben? vroeg hij zich af. Ook al was de demon allang geleden uit het wapen verdreven, zijn kwaadaardige invloed had in hem doorgewerkt gedurende de vele jaren dat hij naar Rowena had gezocht.

Druss, die gewoonlijk niet de neiging had erg veel over zichzelf na te denken, merkte dat hij in een sombere stemming kwam. Hij was niet naar het rijk van de Gothir gekomen om oorlog te voeren, maar om deel te nemen aan de Spelen. En nu; zonder dat hij er eigenlijk iets mee te maken had, wachtte hij hier op een sterk leger terwijl hij alleen maar wanhopig probeerde de twee genezende juwelen te vinden die Klay zijn gezondheid zouden teruggeven.

'Wat kijk je kwaad, ouwe jongen,' zei Sieben, die bij hem kwam staan.

Druss keek naar zijn vriend. De dichter droeg een lichtblauw overhemd met knopen van gepolijst bot. Zijn bandelier was net ingevet, terwijl de gevesten van de messen in hun schedes glommen. Zijn blonde haar was keurig gekamd en werd op zijn plaats gehouden door een hoofdband waarin midden voor een opaal was gezet.

'Hoe speel je dat toch altijd klaar?' vroeg Druss. 'We zitten hier in een dorre wildernis en jij ziet eruit alsof je net naar een badhuis bent geweest.'

'We moeten onze goede manieren hoog blijven houden,' zei Sieben met een brede grijns. 'Deze wilden moeten zien hoe beschaafde mensen zich gedragen.'

Druss grinnikte. 'Je brengt me weer in een goed humeur, dichtertje. Dat heb je altijd al gedaan.'

'Waarom ben je zo somber? Nog maar een paar dagen en dan is het weer moord en doodslag wat de klok slaat. Ik zou gedacht hebben dat je ondertussen wel zou kunnen dansen van vreugde.'

'Ik stond aan Klay te denken. De juwelen zijn blijkbaar niet hier en ik kan mijn belofte tegenover hem niet houden.'

'O, wees daar maar niet al te zeker van, ouwe jongen. Ik heb een theorie - maar daar zal ik je wel meer over vertellen als het juiste ogenblik is aangebroken.'

'Denk je dat jij ze kunt vinden?'

'Zoals ik al zei, ik heb een theorie. Maar daar is het nu niet het juiste moment voor. Nosta Khan ziet je het liefste dood, weet je, en bijna was het al zover geweest. We kunnen hem niet vertrouwen, Druss. En Talisman ook niet. De juwelen zijn te belangrijk voor hem.'

'Daar heb je gelijk in,' bromde Druss. 'Die sjamaan is een achterbakse schurk.'

'Moet je daar kijken!' riep Sieben uit terwijl hij naar de rij heuvels wees. 'O, lieve hemel, daar heb je ze!'

Druss kneep zijn ogen tot spleetjes. Een rij lansiers in glinsterende wapenrusting reed achter elkaar de heuvel af. Een kreet klonk op van de muren en de krijgers kwamen van de binnenplaats aalliopen om hun plaats in te nemen met hun boog in de hand.

'Ze rijden op pony's,' mompelde Druss. 'Wat in hellesnaam... ?'

Talisman en Nosta Khan kwamen naast Druss staan. De ruiters zetten hun dieren aan tot een galop en kwamen dreunend aanrijden, hun lansen hoog geheven. Op elke lans was een hoofd gestoken.

'Het is Lin-tse!' riep Talisman. De verdedigers van het fort begonnen te schreeuwen en te juichen toen de dertig ruiters hun tempo tot een draf vertraagden en langs de muur reden terwijl ze hun lansen hoog optilden en hun gruwelijke trofeeën toonden. Ze stootten de lansen een voor een in de grond en reden toen door de poorten, die weer geopend waren. Lin-tse sprong van zijn pony en zette zijn Gothirse helm af. De krijgers kwamen van de muren en verdrongen zich rond hem en zijn Hemelruiters.

Lin-tse begon in de taal van de Nadir te zingen. Hij sprong en danste, onder luid gejuich van de krijgers. Boven op de vestingmuur keek Sieben geboeid toe, ook al kon hij er geen woord van verstaan. Hij keerde zich naar Nosta Khan. 'Wat zingt hij?'

'Hij vertelt hoe de vijand werd afgeslacht en hoe zijn mannen langs de hemel galoppeerden om hen te verslaan.'

'Langs de hemel galoppeerden? Wat betekent dat?'

'Dat betekent dat we onze eerste overwinning hebben behaald,' zei de sjamaan kortaf. 'En stil nou! Ik wil luisteren.'

'Ergerlijk rotventje,' mompelde Sieben terwijl hij weer naast Druss ging staan.

Het verhaal van Lin-tse duurde bijna een kwartier en toen hij eindelijk uitgesproken was, verdrongen de krijgers zich om hem heen en tilden hem op hun schouders.

Talisman bleef rustig zitten tot het rumoer bedaard was. Toen Lin-tse weer op de grond gezet was, liep hij naar Talisman toe en maakte een korte buiging. 'Je orders zijn uitgevoerd,' zei hij. 'Vele lansiers zijn gedood en ik heb hun wapenrusting.'

'Je hebt goed werk geleverd, mijn broeder.'

Talisman liep naar de trap en klom de vestingmuur op, waar hij zich met zijn rug naar de kantelen draaide, zodat hij naar de verzamelde mannen beneden keek. 'Ze kunnen dus verslagen worden,' zei hij, nog steeds in het Nadirs. 'Ze zijn niet onoverwinnelijk. We hebben hun bloed geproefd en we zullen er nog meer van drinken. Wanneer ze hier komen om het mausoleum te ontheiligen, zullen we hen een halt toeroepen. Want wij zijn de Nadir en onze dag breekt weldra aan. Dit is nog maar het begin. Wat wij hier zullen doen, zal een deel van onze legenden gaan worden. Het verhaal van jullie heldenmoed zal zich op de vleugels van het vuur naar elke Nadirstam, naar elk kamp en elk dorp verspreiden. Het zal de Dag van de Eenmaker dichterbij brengen. En op een dag zullen we voor de muren van Gulgothir staan en de stad zelf zal voor ons sidderen.' Langzaam hief hij zijn rechterarm, zijn vuist gebald. 'Wij Nadir!' schreeuwde hij. De krijgers volgden zijn voorbeeld en het lied werd overgenomen.

 


'Wij Nadir,

Jonggeboren

Bloedvergieters

Bijlvechters

Altijd overwinnaars.'

 


'De rillingen lopen er wel van over je rug,' merkte Sieben op.

Druss knikte. 'Hij is een gehaaide vent. Hij weet dat ze een heleboel tegenslagen te verwerken zullen krijgen en hij vervult hen van te voren met trots. Nu zullen ze als duivels voor hem vechten.'

'Ik wist niet dat jij Nadirs sprak.'

'Dat doe ik ook niet... maar je hoeft geen talenkenner te zijn om te begrijpen wat hier gebeurt. Hij heeft Lin-tse erop uitgestuurd om een schermutseling met de vijand aan te gaan. Om hun een overwinning te geven. Om. hen tot een eenheid samen te smeden. Hij heeft ze daarnet waarschijnlijk verteld dat ze allemaal helden zijn en dat ze samen elke vijand aan kunnen. Iets dergelijks.'

'En kunnen ze dat?'

'Dat zou ik met geen mogelijkheid kunnen zeggen, dichtertje. Niet voor de eerste doden gevallen zijn. Een strijdmacht is als het lemmet van een zwaard. Je kunt het pas beproeven wanneer het in het vuur is getemperd.'

'Ja, ja, ja,' zei Sieben geërgerd, 'maar kun je me afgezien van dit soort krijgskundige vergelijkingen ook vertellen wat je werkelijk denkt? Ik hecht veel waarde aan je oordeel.'

'Ik ken déze mannen niet. O, ze zijn woest genoeg. Maar ze zijn niet gedisciplineerd - en ze zijn bijgelovig. Ze hebben geen geschiedenis vol successen waarop ze terug kunnen vallen als een morele opsteker wanneer het tegen zit. Ze hebben de Gothir nog nooit verslagen. Alles hangt van de eerste dag van de strijd af. Vraag me het daarna nog maar eens, als we die tenminste overleefd hebben!'

'Verdomme, je bent vandaag wel erg somber, mijn vriend,' zei Sieben. 'Wat zit je dwars?'

'Ik heb niks met deze strijd te maken, dichtertje. Ik vóél er niks bij, snap je? Ik heb zij aan zij met Osjikai gevochten. Ik wéét dat het er helemaal niets toe doet wat er met dat gebeente gebeurt. Dit is een strijd over niets, en er zal ook niets mee bereikt worden, wie er ook wint of verliest.'

'Ik denk dat je daar wel eens ongelijk in zou kunnen hebben, ouwe jongen. Al dat gepraat over die Eenmaker is belangrijk voor deze mensen. Jij zegt dat ze geen geschiedenis vol successen hebben waarop ze terug kunnen vallen - nou, misschien zal dit dan het eerste voor hen worden.' Sieben hees zich op een kanteel en ging zitten om vandaar naar zijn vriend te kijken. 'Maar dat weet jij allemaal ook wel. Er is nog iets anders, nietwaar, Druss? Iets wat veel dieper gaat.'

Druss glimlachte wrang en wreef toen met zijn enorme hand over zijn zwarte baard. 'Ja, dat is er. Ik mag die lui niet, dichtertje. Zo simpel is het. Ik voel geen enkele sympathie voor hen. Ik weet niet hoe ze denken of wat ze voelen. Een ding is wel verdomd zeker, ze denken niet zoals wij.'

'Je mag Nuang anders wel graag, en Talisman. En dat zijn alle twee Nadir,' weerlegde Sieben.

'Ja. Ik weet het. Ik snap er dan ook helemaal niks van.'

Sieben grinnikte. 'Het is niet moeilijk, Druss. Jij bent een Drenai, geboren en getogen - het machtigste ras op aarde. Dat hebben ze ons geleerd. Beschaafde mensen in een wereld vol barbaren. Je had er geen enkele moeite mee om zij aan zij met de Ventrianen te vechten, maar die zijn net als wij, ze hebben ronde ogen en zijn lang. Wij delen een gemeenschappelijke mythologie. Maar de Nadir stammen af van de Chiatze en met hen hebben we niets gemeen, dat is op het eerste gezicht meteen duidelijk. Honden en katten, Druss. Of wolven en leeuwen, als je dat liever hebt. Maar ik denk dat je ongelijk hebt als je gelooft dat ze niet denken zoals wij, of niet voelen zoals wij. Ze geven alleen anders uiting aan de dingen, dat is alles. Een andere culturele basis.'

'Ik ben geen racist,' zei Druss verdedigend.

Sieben lachte. 'Natuurlijk ben je dat wel. Dat is je met de paplepel ingegeven. Maar je bent een rechtschapen mens, Druss, en wat betreft de manier waarop jij je zult gedragen zal het geen enkel verschil maken. Drenaise opvattingen kunnen zich dan wel in je hoofd hebben vastgezet, maar je hebt een edel hart. En dat zal er altijd voor zorgen dat je juist handelt.'

Druss voelde de spanning uit hem wegvloeien. 'Ik hoop dat je gelijk hebt,' zei hij. 'Mijn grootvader was een bloeddorstige moordenaar. Zijn wreedheden achtervolgen mij nog altijd. Ik wil me nooit aan dergelijke wandaden schuldig maken. Ik wil nooit aan de zijde van de verkeerde partij vechten. De Ventriaanse oorlog was gerechtvaardigd, ik geloofde daarin en het betekende iets. Die mensen hebben Gorben nu als hun leider, en een groter man dan hij heb ik nooit ontmoet.'

'Misschien,' zei Sieben twijfelend. 'De geschiedenis zal een juister oordeel over hem vellen dan jij of ik. Maar als je je zorgen maakt of deze komende strijd misschien geen... goede zaak is, dan kan ik je geruststellen. Dit is een mausoleum, en hier rust het gebeente van de grootste held die de Nadir ooit hebben gehad. Voor hen allemaal, zonder uitzondering, is dit een heilige plaats. De mannen die dadelijk komen, dienen een krankzinnige koning, en zij willen deze plek ontheiligen met geen ander doel dan de stammen van de Nadir te vernederen, om hen in het gareel te houden. De Bron weet hoezeer ik geweld verafschuw; maar in dit geval staan we niet aan de verkeerde kant, Druss. Bij de hemel, dat staan we niet!'

Druss sloeg hem op zijn knie. 'Je begint te praten als een krijger,' zei hij met een brede grijns.

'Nou, dat komt omdat de vijand er nog niet is. Wanneer dat wel het geval is, verstop ik me gauw in een lege meel ton.'

'Ik geloof er niks van,' zei Druss.

 


In een klein vertrek naast het provisorische lazaret zat Zjoesai doodstil terwijl Talisman en Lin-tse de hinderlaag bespraken. Lichamelijk waren de twee mannen erg verschillend; Lin-tse was lang en aan zijn ernstige gezicht was duidelijk te zien dat zijn voorouders van gemengd bloed waren geweest - de ogen stonden nauwelijks schuin en de juk- en kaakbeenderen waren erg geprononceerd. Zijn haar was ook niet zo gitzwart als dat van de Nadir, maar er zaten kastanjebruine tinten in. Talisman daarentegen, die zijn haar strak achter op zijn hoofd in een paardenstaart had samengebonden, zag er op en top uit als een Nadirkrijger - zijn huid bleekgoud, een plat gezicht en donkere ogen waarin geen enkele uitdrukking lag. En toch, vond Zjoesai, was er een overeenkomst die niet uit lichamelijke kenmerken voortvloeide; een aura dat bijna aan broederschap deed denken. Kwam het, vroeg ze zich af, door hun gemeenschappelijke ervaringen aan de Bodacas-academie, of hun beider verlangen te zien dat de Nadir weer een vrij en trots volk zouden zijn? Misschien allebei wel, dacht ze.

'Morgenmiddag zijn ze hier. Niet later,' zei Lin-tse.

'We hebben onze voorbereidingen afgerond en de krijgers zijn er klaar voor.'

'Maar zullen ze standhouden, Talisman? Ik heb nog nooit veel goeds over de Kromme Hoorns horen vertellen. En wat die Eenzame Wolven betreft... nou, die lijken een beetje nerveus zonder hun aanvoerder. En ik zie dat elke groep niet met de krijgers van andere groepen omgaat.'

'Ze zullen standhouden,' zei Talisman vol overtuiging tegen hem. 'En wat betreft de dingen die jij van de Kromme Hoorns hebt gehoord... ik vraag me af wat zij over de Hemelruiters vertellen. Het is niet onze gewoonte om met erg veel waardering over de vijanden van onze stam te praten. Hoewel het me is opgevallen dat je niets over de Snelle Pony's hebt gezegd. Komt dat misschien omdat die door onze vriend Quing-tsjin worden aangevoerd?'

Lin-tse lachte als een boer met kiespijn. 'Ik snap wat je bedoelt. Die bijlvechter lijkt me een geduchte krijger.'

'Dat is hij ook. Ik ben met hem door de Leegte getrokken, mijn vriend, en geloof me, het is ontzagwekkend om hem bezig te zien.'

'Desondanks voel ik me niet op mijn gemak met een gajin binnen onze muren. Is hij een vriend?'

'Van de Nadir? Nee. Van mij? Misschien. Ik ben blij dat hij hier is. Hij straalt iets onverzettelijks uit.' Talisman stond op. Je moet nu wat gaan rusten, Lin-tse. Je hebt het verdiend. Ik wou dat ik had kunnen zien hoe jij en je mannen over die kloof sprongen. Op dat moment deden jullie je naam van Hemelruiters werkelijk eer aan. In de jaren die komen gaan, zullen de mannen er vaak over zingen.'

'Alleen als we dit overleven, generaal.'

'Dan moeten we ervoor zorgen dat dat gebeurt, want ik wil dat lied zelf ook wel horen.'

Lin-tse stond op en de twee mannen schudden elkaar stevig de hand. Vervolgens maakt Lin-tse een buiging voor Zjoesai en verliet het vertrek. Talisman liet zich weer in zijn zetel zakken.

'Jij bent vermoeider dan hij,' vermaande Zjoesai hem. 'Jij zou eigenlijk eens moeten gaan rusten.'

Talisman glimlachte zwakjes tegen haar. 'Ik ben nog jong en krachtig.'

Zjoesai liep het vertrek door en knielde bij hem neer, waarbij ze haar armen op zijn dijen liet rusten. 'Ik ga niet met Nosta Khan mee,' zei ze. 'Ik heb hier lang over nagedacht. Ik weet dat het gebruik is bij de Nadir dat een vader een man voor zijn dochter kiest, maar mijn vader was geen Nadir en mijn grootvader had het recht niet mij uit te huwelijken. Ik wil je dit vertellen, Talisman: als je me dwingt te vertrekken, zal ik wachten tot ik nieuws van je krijg. Als je sterft...'

'Zeg dat niet! Ik verbied het je!'

'Je kunt me niets verbieden,' zei ze kalm. 'Jij bent mijn echtgenoot niet; je bent mijn oppas. Anders niet. Maar goed, ik zal het niet zeggen. Maar je weet wat ik zal doen.'

Hij greep haar boos bij haar schouders en trok haar overeind. 'Waarom kwel je me toch zo?' riep hij. 'Snap je dan niet dat het mij alleen maar kracht zou geven als ik weet dat jij veilig bent? Dat het me hoop zou geven?'

Ze ontspande zich in zijn armen en ging op zijn schoot zitten. 'Hoop? Wat voor hoop is er voor Zjoesai als jij dood bent, mijn liefste? Wat zou de toekomst me dan nog kunnen bieden? Een huwelijk met een naamloze man met violette ogen? Nee, niet voor mij. Jij moet het zijn, of niemand.'

Terwijl ze zich vooroverboog, kuste ze hem en hij voelde de zachte warmte van haar tong op zijn lippen. Zijn geest schreeuwde tegen hem dat hij haar van zich af moest duwen, maar de opwinding golfde over hem heen en hij trok haar tegen zich aan, waarna hij de kus beantwoordde met een vurigheid waarvan hij niet wist dat hij die bezat. Zijn hand gleed over haar schouder en hij voelde de zachtheid van haar zijden hemd en het vlees daaronder. Zijn handpalm volgde de contouren van haar lichaam, omlaag over haar linkerborst, en draalde daar toen hij voelde hoe hard haar tepel was, die hij tussen duim en wijsvinger streelde.

Hij hoorde de deur niet open gaan, maar voelde de warme lucht van buiten naar binnen stromen. Terwijl hij zijn hand snel terugtrok, draaide hij zijn hoofd en zag Nuang Xuan staan.

'Ik kom ongelegen, geloof ik, hè?' zei de oude krijger met een knipoog.

'Nee,' antwoordde Talisman met een schorre stem. 'Kom binnen.'

Zjoesai stond op, boog zich voorover en kuste hem op zijn wang. Hij keek hoe ze de kamer uitliep, starend naar haar wiegende heupen.

Nuang Xuan nam onhandig plaats op een van de houten stoelen. 'Ik zit eigenlijk liever op de grond, zoals wij Nadir dat gewend zijn,' zei hij, 'maar ik wil niet naar je opkijken.'

'Wat wil je van mij, oude man?'

'Je wilt dat ik de poort bewaak - maar ik zou liever naast Druss op de muur staan.'

'Waarom?'

Nuang zuchtte. 'Ik denk dat ik hier zal sterven, Talisman. Daar heb ik geen bezwaar tegen, want ik heb al heel wat jaren geleefd. En ik heb vele mannen gedood. Of twijfel je daaraan?'

'Waarom zou ik daaraan twijfelen?'

'Omdat het niet waar is,' zei Nuang met een ondeugende grijns. 'In mijn hele leven heb ik maar vijf mannen gedood: drie in duels, toen ik nog jong was, en twee lansiers toen die ons aanvielen. Ik heb tegen de bijlvechter gezegd dat ik er honderd op de muur zou doden. Hij zei dat hij voor mij zou tellen.'

'Honderd maar?' vroeg Talisman.

Nuang glimlachte. 'Ik voel me de laatste tijd niet zo sterk meer.'

'Vertel me de werkelijke reden eens waarom je zij aan zij met hem wilt vechten,' zei Talisman.

Nuang kneep zijn oude ogen tot spleetjes en haalde een keer diep adem. 'Ik heb hem zien vechten en hij is dodelijk. Vele gajin zullen om hem heen sterven. Als ik daar ben, zullen de mannen me zien vechten. Ik haal die honderd bij lange na niet, maar het zal lijken van wel voor degenen die mij daar bezig zien. En wanneer ze later liederen over dit beleg zullen zingen, zal mijn naam voortleven. Begrijp je wel?'

'Nuang en de Doodsbode,' zei Talisman zacht. 'Ja, ik begrijp het.'

'Waarom noem je hem zo?'

'Hij en ik zijn samen door de Leegte getrokken. Het is een passende naam voor hem.'

'Het is een uitstekende naam. Nuang en de Doodsbode. Dat klinkt wel goed. Ik mag dus naast hem op de muur?'

'Ja. En ik zal je ook in de gaten houden, ouwe, en meetellen hoeveel vijanden je verslaat.'

'Ha! Je hebt een gelukkig mens van me gemaakt, Talisman.' Nuang stond op en wreef over zijn billen. 'Ik hou niet van die stoelen.'

'Als we de volgende keer met elkaar praten, zullen we op de grond gaan zitten,' beloofde Talisman.

Nuang schudde zijn hoofd. 'Er valt niet veel meer te praten. Morgen zijn de gajin al hier. Blijft je vrouw bij je?'

'Ja.'

'Zo hoort het ook,' zei Nuang. 'Ze is erg mooi en seks met haar zal je helpen in de dagen die voor ons liggen. Maar denk er wel aan dat haar heupen erg smal zijn. Voor zulke vrouwen is de eerste bevalling altijd erg zwaar.'

'Ik zal er aan denken, ouwe.'

Nuang liep naar de deur. Hij bleef daar nog een ogenblik staan en keek achterom naar Talisman. Je bent nog erg jong. Maar als je blijft leven word je een groot man - ik weet dat soort dingen.'

Toen was hij verdwenen.

Talisman liep naar een tweede deur achter in het vertrek en stapte het lazaret binnen. Sieben spreidde dekens uit op de grond en een jonge Nadirvrouw veegde het stof uit de ruimte.

'Alles gereed hier, generaal,' zei Sieben opgewekt. 'Een heleboel draad en scherpe naalden. En verband - en de meest stinkende kruiden die ik ooit onder mijn neus heb gehad. De stank daarvan alleen al zal ervoor zorgen dat de gewonden gillend naar de muren terugrennen.'

'Gedroogde boomschimmels,' zei Talisman. 'Daarmee voorkom je infecties. Heb je ook alcohol?'

'Ik ben niet bekwaam genoeg om te opereren. Het is dus niet nodig om de mannen dronken te voeren.'

'Je kunt het gebruiken om wonden en instrumenten mee te reinigen. Ook dat helpt infecties voorkomen.'

'Misschien kun jij beter dokter zijn hier,' zei Sieben. 'Jij schijnt er heel wat meer van af te weten dan ik.'

'Op Bodacas hebben we ook lessen militaire geneeskunde gehad. Ze hadden daar heel wat boeken.'

Toen Talisman wilde weglopen, kwam de Nadirvrouw naar hem toe. Hoewel ze niet knap was in de gebruikelijke zin van het woord, was ze toch geweldig aantrekkelijk. Ze kwam dicht bij hem staan. 'Je bent jong voor een generaal,' zei ze terwijl haar borsten zijn borst beroerden. 'Is het waar wat ze over jou en die Chiatzische vrouw zeggen?'

'Wat zeggen ze dan?'

'Ze zeggen dat ze voorbestemd is voor de Eenmaker, en dat jij haar niet kunt hebben.'

'Zeggen ze dat? En als dat al waar is, wat heb jij daar dan mee te maken?'

'Ik ben niet voorbestemd voor de Eenmaker. En geen enkele generaal hoort zich om beide hoofden zorgen te maken, zowel boven als beneden. Er wordt gezegd dat een man niet genoeg bloed heeft om beide hoofden tegelijkertijd te vullen. Misschien moet je er een legen, zodat het andere helder kan denken.'

Talisman schaterde het uit. 'Jij bent een van de vrouwen van Nuangs clan, hè... Niobe?'

'Ja, Niobe,' zei ze, gevleid dat hij zich haar naam herinnerde.

'Nou, Niobe, ik dank je voor je aanbod. Het is een groot compliment en het heeft me geweldig opgebeurd.'

'Is dat nu een ja of een nee?' vroeg ze verbaasd.

Talisman glimlachte, toen liep hij om haar heen en stapte naar buiten het zonlicht in. Toen Niobe zich weer naar Sieben keerde, moest de dichter grinniken.

'Lieve hemel, jij bent een brutale donder. Hoe is het afgelopen met die krijger waar je een oogje op had?'

'Hij heeft twee vrouwen en één pony,' zei ze. 'En rotte tanden.'

'Nou, niet wanhopen. Er zijn er hier bijna tweehonderd uit wie je kunt kiezen.'

Ze keek naar hem en hield toen haar hoofd schuin. 'Er is hier niemand. Kom, laten we het eventjes doen.'

'Er zijn mannen, liefje, die zich gekwetst en vernederd zouden voelen dat ze tweede keus zijn na een man met één pony en rotte tanden. Ik daarentegen heb er absoluut geen moeite mee om een dergelijk eerloos aanbod te aanvaarden. Maar ja, de mannen in mijn familie hebben altijd al een zwak voor vrouwelijk schoon gehad.'

'Kletsen alle mannen bij jou in je familie zoveel?' vroeg ze terwijl ze het koord dat als haar gordel dienst deed losknoopte, zodat haar rok op de grond viel.

'Praten is ons op een na belangrijkste talent.'

'Wat is dan het belangrijkste?' vroeg ze hem.

'Niet alleen mooi, maar ook al sarcastisch, liefje? Maar ach, wat ben je een betoverend schepsel.' Nadat hij zijn kleren had uitgetrokken spreidde Sieben een deken uit op de vloer en liet haar daar op gaan liggen.

'Je moet wel snel zijn,' zei ze.

'Snelheid is een talent dat ik verloren ben, waar het aangelegenheden van de lendenen betreft,' zei hij. 'Gelukkig,' voegde hij er meteen aan toe.

 


Er golfde een wild gevoel van uitgelatenheid door Kzoen heen terwijl hij keek hoe de twee wagens in vlammen opgingen. Over de rotsen springend, rende hij naar de plek waar een Gothirse voerman, die door zijn nek geschoten was, probeerde weg te kruipen. Nadat hij zijn dolk tussen de schouderbladen van de man had geplant, draaide hij die wreed rond; de man schreeuwde het uit en begon toen in zijn eigen bloed te stikken.

Toen Kzoen zich in zijn volle lengte oprichtte en een bloedstollende overwinningskreet staakte, kwamen de krijgers van de Kromme-Hoornstam uit hun schuilplaatsen te voorschijn en renden naar beneden om zich bij hem te voegen. De wind draaide en dreef de scherpe rook in Kzoens ogen, die begonnen te tranen. Snel liep hij om de brandende wagens heen en bekeek het toneel. In totaal waren er zeven wagens geweest met een escorte van vijftien lansiers. Twaalf van hen waren dood - acht doorzeefd met pijlen, vier gedood in felle gevechten van man tegen man. Toen waren de Gothir met de overgebleven wagens snel omgekeerd en op de vlucht geslagen. Kzoen was er het liefste achteraan gereden, maar zijn bevelen waren om bij de drinkplaats te blijven om te voorkomen dat de vijand er water zou halen.

De Kromme Hoorns hadden goed gevochten. Slechts een van hen was zwaargewond. 'Verzamel hun wapens en borstkurassen!' had Kzoen bevolen. 'Daarna weer tussen de rotsen terugtrekken.'

Een jongeman, die een helm met witte pluimen van een lansier droeg, kwam naar hem toe. 'Nu gaan we zeker, hè?' zei hij.

'Waarheen had je willen gaan?' vroeg Kzoen.

'Waarheen?' antwoordde de man verbaasd. 'Weg natuurlijk, voor ze terugkomen.'

Kzoen liet hem gewoon staan en klom de met rotsblokken bezaaide helling naar de drinkplaats weer op. Nadat hij naast het water was neergeknield, waste hij het bloed van zijn naakte bovenlichaam. Nadat hij de witte sjaal van zijn hoofd had getrokken, doopte hij die in het water voor hij hem weer om zijn kale schedel bond. De krijgers verzamelden zich achter hem.

Kzoen ging staan en keek hen aan. Toen hij naar hun gezichten keek, kon hij de angst daar duidelijk op lezen. Ze hadden Gothirse soldaten gedood. Nu zouden er meer komen - veel meer. 'Jullie willen vluchten?' vroeg hij hun.

Een slanke krijger met grijs haar stapte naar voren. 'We kunnen niet tegen een leger vechten, Kzoen. We hebben hun wagens verbrand, nietwaar? Ze zullen terugkomen. Met honderd man, of misschien wel tweehonderd. Daar kunnen we niet tegen vechten.'

'Gaan jullie er dan maar vandoor,' zei Kzoen minachtend. 'Wat kun je anders van Kromme-Hoornlafaards verwachten? Maar ik ben van de Eenzame-Wolvenstam, en wij gaan niet op de loop. Ik heb opdracht gekregen deze drinkplaats met mijn leven te verdedigen. Dat zal ik dan ook doen. Zolang ik leef, zal geen enkele gajin een slok van dit water drinken.'

'Wij zijn geen lafaards!' schreeuwde de man terwijl hij een kleur kreeg. Vanuit de krijgers om hem heen steeg een woedend gemompel op. 'Maar wat heeft het voor zin om hier te sterven?'

'Wat heeft het voor zin om waar dan ook te sterven?' antwoordde Kzoen. 'Bij het mausoleum van Osjikai staan tweehonderd man klaar om zijn gebeente te verdedigen. Daar zijn jullie eigen broeders bij. Denk je dat die zullen vluchten?'

'Wat wil je dan dat we doen?' vroeg een andere krijger.

'Het kan me niet schelen wat jullie doen!' donderde Kzoen. 'Het enige wat ik weet is dat ik hier stand zal houden.'

De krijger met het grijze haar riep zijn kameraden bij zich en ze liepen naar de andere zijde van de poel, waar ze in een kring neerhurkten om te bespreken wat voor mogelijkheden ze hadden. Kzoen negeerde hen. Links van hem klonk een zacht gekreun en hij zag de gewonde Kromme-Hoornkrijger met zijn rug tegen een rots zitten, zijn bebloede handen tegen een diepe snee in zijn buik gedrukt. Kzoen pakte een lansiershelm op en dompelde die in de poel, waarna hij hem vol water naar de stervende man droeg. Terwijl hij bij de krijger neerhurkte, hield hij de helm bij zijn lippen. De man nam twee slokken, toen hoestte hij en gilde het uit van de pijn. Kzoen ging naast hem zitten. 'Je hebt goed gevochten,' zei hij. De jongeman had zich op een lansier geworpen en die van zijn paard getrokken. In het daaropvolgende gevecht had de lansier een dolk getrokken en die in de buik van de Nadir gestoten. Kzoen was hem te hulp gesneld en had de lansier gedood.

De zon rees boven de rode rotsen uit en scheen op het gezicht van de jongeman. Kzoen zag dat hij niet meer dan vijftien jaar oud kon zijn. 'Ik heb mijn zwaard laten vallen,' zei de krijger. 'Nu ga ik sterven.'

'Je bent gesneuveld terwijl je je land verdedigde. De Goden van Steen en Water zullen je welkom heten.'

'We zijn geen lafaards,' zei de stervende jongen. 'Maar het grootste deel van ons leven... zijn we al op de vlucht... voor de gajin.'

'Ik weet het.'

'Ik ben bang voor de Leegte. Als... ik wacht... wil jij dan met mij het duister in lopen?'

Kzoen huiverde. 'Ik ben in het duister geweest, jongen. Ik weet wat angst is. Ja, wacht jij daar maar op mij. Ik zal met je meelopen.'

Er verscheen een vermoeide glimlach op het gezicht van de jongeman, toen viel zijn hoofd achterover. Kzoen drukte de ogen van de jongen dicht en ging staan. Hij draaide zich op zijn hakken om en liep naar de andere kant van de poel, waar de krijgers nog steeds met elkaar aan het debatteren waren. Ze keken op toen hij eraan kwam. Hij liep tussen hen door en ging in het midden van de kring staan. 'Er is een tijd om te vechten,' zei hij, 'en een tijd om ervandoor te gaan. Kijk eens op jullie leven terug. Zijn jullie er nu niet lang genoeg vandoor gegaan? En waar willen jullie heen? Hoe ver moeten jullie gaan om aan de lansiers te ontkomen? De krijgers bij het mausoleum zullen onsterfelijk worden. Hoe ver zullen jullie moeten vluchten om aan de woorden van hun liederen te ontsnappen, die jullie zullen achtervolgen?

De vijand kan alleen maar vechten zolang ze water hebben. Dit is de enige diepe poel. Elke dag dat we weten te verhinderen dat ze water krijgen, maken we de kans op een overwinning voor onze broeders groter, en op deze manier zullen we deel gaan uitmaken van het Grote Lied. Ik ben een man zonder vrienden, zonder zwaardbroeders. Mijn jeugd is me in de mijnen van de Gothir ontstolen, waar ik in het duister heb moeten wroeten, mijn lichaam overdekt met zweren. Ik heb geen vrouw; geen zonen. Kzoen kan de toekomst niets schenken. Wanneer ik dood ben, wie zal dan om mij rouwen? Niemand. Het bloed van Kzoen stroomt in geen enkel levend wezen. De Gothir hebben mijn geest geketend, en toen ik de bewakers doodde en mijn lichaam bevrijdde, bleef mijn geest achter, gevangen in het duister. Ik denk dat die daar nog steeds is, levend in die zwarte vuiligheid, zich verbergend in de donkere tunnels. Ik had... ik heb... nooit het gevoel dat ik ergens thuis hoor, iets wat de kern is van alles wat we zijn. Het enige wat ik over heb is het verlangen om ooit te zien dat het volk van de Nadir - mijn volk - vrij en met opgeheven hoofd zal lopen. Ik had jullie geen lafaards mogen noemen, want jullie zijn allen dappere mannen. Maar ook jullie geesten zijn door de gajin geketend. Wij zijn geboren om hen te vrezen, voor hen weg te rennen, onze hoofden voor hen te buigen. Zij zijn de meesters van de wereld. Wij het ongedierte van de steppen. Nou, Kzoen gelooft dit niet langer. Kzoen is een verloren en verbitterd mens,' zei hij terwijl zijn stem oversloeg. 'Kzoen heeft niets te verliezen. Jullie makker daarginds is gestorven. Hij heeft me gevraagd of ik samen met hem door het duister wilde lopen; hij zei dat zijn geest op me zou wachten. Ik wist toen dat ik hier zou sterven. Ik ben daarvoor gereed. Misschien dat ik met mijn geest verenigd zal worden? Maar ik zal hem op de duistere weg ontmoeten. En we zullen samen de Leegte in lopen. Elke man die niet bereid is om hetzelfde te doen, moet nu vertrekken. Ik zal hem geen vloek achterna zenden wanneer hij vertrekt. Maar hier staat Kzoen. En dit is de plek waar hij zal sneuvelen. Dat is alles wat ik te zeggen heb.'

Kzoen liep de kring weer uit en klom hoger tegen de rotsen op, vanwaar hij over de steppen kon uitkijken. De wagens brandden niet langer, maar de rook steeg nog steeds op van het verkoolde hout. Gieren waren neergestreken om aan de lijken te rukken. Kzoen hurkte neer in de schaduwen; zijn handen trilden en de angst kwam in hem omhoog; hij kreeg een oprisping en proefde de gal in zijn keel.

Een eeuwigheid in het duister wenkte en Kzoen kon zich werkelijk niets afschuwelijkers voorstellen. Hij keek omhoog naar de helderblauwe hemel. Wat hij hun verteld had was waar - dat er geen enkel levend wezen op de steppen om hem zou treuren als hij stierf. Hij had niets anders dan zijn kale lichaam vol littekens en rottende tanden; dat was alles wat het leven hem had gegeven. In de mijnen bestonden geen heerlijkheden als vriendschap. Elke man worstelde voor zichzelf. Toen hij eenmaal vrij was werd hij nog steeds door de erfenis van zijn jaren in het duister achtervolgd. Hij was niet langer in staat om in een tent samen met anderen te slapen, maar had de frisse open lucht en de wonderbaarlijke smaak van de eenzaamheid nodig. Er was ooit een vrouw geweest naar wie hij had verlangd, maar daar had hij nooit over gesproken. Inmiddels was Kzoen een krijger met vele paarden geworden en hij had makkelijk een bruidsschat voor haar kunnen bieden. Dat had hij niet gedaan en met een misselijkmakende wanhoop had hij toegekeken hoe ze met een ander trouwde.

Hij voelde een hand op zijn schouder. De krijger met het grijzende haar hurkte naast hem neer. 'Jij zegt dat je geen zwaardbroeders hebt. Nu wel. Wij zullen samen met je standhouden, Kzoen van de Eenzame Wolven. En samen met jou zullen we de duistere weg bewandelen!'

Voor de eerste maal sinds hij naar de mijnen was weggesleept, voelde Kzoen een stroom hete tranen over zijn wangen vloeien. Hij boog zijn hoofd en huilde zonder zich daarvoor te schamen.

 


Gargan, de heer van Larness, hield de teugel van zijn reusachtige grijze paard in en boog zich naar voren over de hoge knop van zijn zadel. Voor hem lagen de gebouwen waarin het mausoleum van Osjikai Duivelsklauw zich bevond. Achter hem wachtten zijn troepen: de achthonderd voetknechten stonden geduldig in rijen van vier, de tweehonderd boogschutters hadden zich aan weerszijden van de infanterie opgesteld, terwijl de Koninklijke Lansiers in vier colonnes van tweehonderdvijftig man aan beide uiteinden van de slagorde uitwaaierden. Gargan tuurde aandachtig naar de witte muren en ont dekte de v-vormige scheur in de westelijke. Met zijn hand boven zijn ogen keek de generaal naar de verdedigers, op zoek naar de verachtelijke tronie van Okai. Maar vanaf deze afstand was elk gezicht niet mee dan een vage vlek.

Gargans handen openden en sloten zich, en hij greep de zadelknop zo stevig vast dat zijn knokkels wit afstaken tegen de gebruinde huid. 'Ik zal je krijgen, Okai,' fluisterde hij. 'Ik zal je tienduizend martelingen laten ondergaan voor je sterft.'

Gargan stak zijn arm omhoog en riep de heraut. De jongeman verscheen op zijn paard naast hem. 'Je weet wat je zeggen moet. Vooruit dus! En probeer buiten schootsafstand van hun bogen te blijven. Deze wilden kennen absoluut geen eergevoel.'

De soldaat salueerde en dreef zijn zwarte ruin in een draf naar de muren, waarbij hij een wolk rood stof opwierp. De ruin bleef steigerend staan en de stem van de heraut schalde over de vlakte. 'Weet dat heer Gargan, absolute gevolmachtigde van de god-koning, hier is om een bezoek te brengen aan het mausoleum van Osjikai Duivelsklauw. Binnen het uur dient de poort geopend te worden en de verrader Okai, tegenwoordig bekend als Talisman, voor heer Gargan gebracht te worden. Als dit gebeurt, zal degenen in het mausoleum verder geen haar gekrenkt worden.' Hij zweeg even om zijn woorden goed tot hen te laten doordringen. 'Als dit niet gebeurt, zal heer Gargan niet anders kunnen doen dan alle mannen binnen de vesting als verraders te beschouwen. Het leger zal hen omsingelen en gevangennemen. Van elke man zullen de handen worden afgehakt en de ogen worden uitgestoken voor ze opgehangen worden. Blind en verminkt zullen jullie allemaal door de Leegte trekken. Dit zijn de woorden van heer Gargan. Jullie hebben een uur.'

Nadat hij zijn paard had gekeerd, reed de jonge lansier terug naar zijn plaats in de colonne.

Premian kwam naast Gargan rijden. 'Ze zullen zich niet overgeven, generaal,' zei hij.

'Dat weet ik,' antwoordde de heer van Larness.

Premian keek naar het onverbiddelijke gezicht van de generaal en zag een glans van triomf in diens ogen. 'We hebben nog maar dertig ladders, generaal. Een aanval op de muren zal een hoge tol eisen.'

'Daar worden soldaten voor betaald. Laat een kamp opslaan en stuur vijftig lansiers uit om in de omgeving te patrouilleren. De eerste aanval zullen we bij het vallen van de avond ondernemen. Concentreer je op de muur met de scheur en steek vervolgens de poorten in brand.'

Gargan keerde zijn paard en reed tussen de mannen door terug terwijl Premian de soldaten beval uit het gelid te treden en het kamp op te slaan. Gargans tent was vernield bij de brand, maar van canvas zakkengoed en lappen die het vuur hadden overleefd, was een nieuwe gemaakt. De generaal bleef op zijn paard zitten terwijl de soldaten zijn tent opzetten, toen steeg hij af en ging naar binnen. Zijn stoelen waren vernietigd, maar zijn veldbed met strozak had de vlammen overleefd. Gargan ging zitten, blij dat hij uit de felle zon weg was. Nadat hij zijn helm met pluimen had afgezet en zijn borstkuras had losgegespt, strekte hij zich op het bed uit.

Die middag daarvoor was een ruiter uit de stad aangekomen. Volgens de berichten van Garen-Tsen was het enorm onrustig in Gulgotbir, maar de geheime politie had tientallen edelen gearresteerd en de situatie was op dit moment weer onder controle. De god-koning hield zich schuil, bewaakt door Garen-Tsens handlangers. Hij drong er bij Gargan op aan dat hij zijn opdracht zo snel mogelijk tot een goed einde bracht, om daarna terug te keren.

Nou ja, dacht hij, tegen het ochtendgloren hebben we ons wel van dat mausoleum meester gemaakt. Met een beetje geluk zijn we over tien dagen weer in Gulgothir terug. 

Een dienaar trad de tent binnen en bracht hem een roemer water. Toen Gargan er een slokje van nam, bleek het water lauw en brak. 'Stuur Premian en Marlham naar me toe,' beval hij de man.

De dienaar liep weg om de boodschap over te brengen, en enige tijd later kwamen de officieren binnen en salueerden. Marlham zag er doodmoe uit en met de ijzergrauwe stoppelbaard op zijn wangen leek hij wel tien jaar ouder dan hij was. Premian, die toch een stuk jonger was, zag er ook vermoeid uit, met donkere kringen onder zijn lichtblauwe ogen.

'Hoe staat het met het moreel?' vroeg Gargan de oudere officier.

'Dat is een stuk beter, nu we hier zijn,' zei hij. 'De Nadir staan niet direct bekend om hun kwaliteiten als verdedigers. De meeste mannen zijn ervan overtuigd dat die wilden op de vlucht zullen slaan zodra wij eenmaal over de kantelen zijn.'

'Dat kan wel kloppen,' zei Gargan. 'Ik wil een kordon van lansiers om die muren. We mogen hen niet laten ontsnappen - niet één van hen. Heb je dat begrepen?'

'Ik heb het begrepen, generaal!'

'Ik geloof niet dat ze zullen vluchten,' merkte Premian op. 'Ze zullen zich doodvechten. Dit mausoleum is de enige belangrijke heilige plaats die ze hebben.'

'Dat is helemaal niets voor de Nadir,' zei Gargan honend. 'Jij hebt geen verstand van dit ongedierte - lafheid is ze aangeboren! Denk je dat dat gebeente van Osjikai hen ook maar iets zal kunnen schelen wanneer de pijlen hen eenmaal om de oren suizen en het koude staal hun vlees doorboort? Niks hoor.'

Premian haalde een keer diep adem. 'Okai laat zich niet zo gemakkelijk bang maken. Hij is moedig en een getrainde tacticus - de beste die ooit aan de Bodacas-academie is afgestudeerd.'

Gargan sprong overeind. 'Verheerlijk die vent niet!' brulde hij. 'Die kerel heeft mijn zoon vermoord!'

'Ik heb zeer meegeleefd met uw verlies, generaal; Argo was een goede vriend van me. Maar die misdaad doet niets af aan Okais talenten. Hij zal die mannen tot een eenheid hebben samengesmeed, hij heeft verstand van discipline en weet hoe hij het moreel moet hooghouden. Ze zullen niet proberen te vluchten.'

'Laat ze dan maar standhouden en sterven!' schreeuwde Gargan. 'Ik heb nog geen tien Nadir ontmoet die het tegen een enkele Gothirse zwaardvechter konden opnemen. Hoeveel mensen hebben ze daar? Tweehonderd. Bij het vallen van de avond zullen twee keer zoveel voetknechten die muren bestormen. Of ze standhouden of op de vlucht slaan is volkomen onbelangrijk.'

'Ze hebben ook die man Druss aan hun kant,' zei Premian.

'Wat wil je daarmee zeggen? Dat die Druss een halfgod is? Zal hij bergen op ons neersmijten?'

'Nee, generaal,' zei Premian kalm, 'maar bij zijn eigen volk is hij een levende legende. En we zijn er door schade en schande achter gekomen dat hij kan vechten. Hij heeft zeven lansiers gedood toen ze het kamp van die nomaden aanvielen. Hij is een angstwekkende krijger en de mannen hebben het al over hem. Niemand die veel zin heeft om het tegen die strijdbijl op te nemen.'

Gargan keek de jongeman strak aan. 'Wat wil je daar nou eigenlijk mee zeggen, Premian? Wil je voorstellen dat we maar naar huis moeten gaan?'

'Nee, generaal, we hebben onze bevelen en die moeten worden uitgevoerd. Het enige wat ik wil zeggen is dat we hen met wat meer respect moeten behandelen. Over een uur zal onZe infanterie de muren bestormen. Als ze - ten onrechte - geloven dat er geen weerstand van betekenis zal worden geboden, zullen ze een afschuwelijke verrassing beleven. Voor het vallen van de avond kunnen we meer dan honderd man verloren hebben. Ze zijn al vermoeid en hebben dorst; het zou een harde klap voor het moreel zijn.'

'Ik ben het daar niet mee eens, meneer,' zei Marlham. 'Als we hun vertellen dat ze bij de bestorming felle tegenstand kunnen verwachten, lopen we het risico dat bij de manschappen de angst voor een nederlaag de kop gaat opsteken. Dergelijke angsten kunnen profetieën blijken te zijn die zichzelf waarmaken.'

'Dat is niet wat ik wil zeggen,' hield Premian vol. 'Vertel hun dat de verdedigers bereid zijn hun leven te geven en dat het gevecht niet makkelijk zal worden. En druk ze vervolgens op het hart dat ze Gothirse soldaten zijn en dat niemand een schijn van kans heeft tegen hen.'

Gargan liep terug naar het bed, waar hij een paar minuten lang zwijgend bleef zitten. Tenslotte keek hij op. 'Ik denk nog steeds dat ze ervandoor zullen gaan. Maar ik zou een roekeloze generaal zijn als ik er geen rekening mee hield dat ik me wel eens kan vergissen. Doe dat maar, Premian. Waarschuw hen en steek hen dan een hart onder de riem.'

'Ja, meneer. Dank u, meneer.'

'Wanneer het uur voorbij is, laat je de gevangene vrij. Stuur hem naar hun muren. Wanneer hij zo dichtbij is dat de verdedigers hem kunnen zien, laat je hem door drie bereden boogschutters doodschieten.'

Premian salueerde en zette zijn helm weer op.

'Geen woord van kritiek, Premian?' vroeg Gargan.

'Nee, generaal. Ik houd zelf niet van dergelijke maatregelen, maar de aanblik hiervan kan de verdedigers de moed laten verliezen. Daar is geen twijfel over mogelijk.'

'Mooi. Je begint het te leren.'

 


Sieben keek naar het Gothirse leger en voelde hoe de kille hand van de paniek zijn maag samenkneep. 'Ik denk dat ik de gang van zaken maar in het lazaret ga zitten afwachten, ouwe jongen,' zei hij tegen Druss.

De bijlvechter knikte. 'Dat is waarschijnlijk het beste,' zei hij grimmig. 'Het zal niet lang duren voor je daar een heleboel te doen hebt.'

Met knikkende knieën klom Sieben van de vestingmuur naar beneden.

Nuang Xuan liep naar Druss toe. 'Ik vecht naast je,' zei hij met een bleek gezicht terwijl hij snel met zijn ogen knipperde. Ongeveer twintig Nadir stonden vlak bij hen in de buurt zonder een woord te zeggen.

'Van welke stam zijn jullie?' vroeg Druss aan degene die het dichtst bij hen stond, een jongeman met nerveuze ogen.

'De Eenzame Wolven,' antwoordde hij terwijl hij met zijn tong langs zijn lippen likte.

'Nou,' zei Druss opgewekt en zo luid dat de andere mannen op de westelijke muur hem konden horen, 'deze oude man hier naast me heeft gezworen dat hij honderd Gothirse soldaten zal doden. Ik heb beloofd dat ik ze zal tellen. Ik wil niet dat een van jullie Eenzame Wolven hem in de weg staat. Honderd man doden vereist een uiterste concentratie!'

De jongeman draaide zich half om en keek naar Nuang. Toen grinnikte hij. 'Ik dood er meer dan hij,' zei hij.

'Dat klink alsof je een weddenschap wil afsluiten,' zei Druss. 'Hoe heet je?'

'Tsjisk.'

'Nou, Tsjisk, ik verwed er een zilverstuk onder dat de oude Nuang hier er meer zal hebben gedood dan jij wanneer het donker is geworden.'

De man keek teleurgesteld. 'Ik heb geen zilverstuk om mee te wedden!'

'Wat heb je dan wel?' vroeg de bijlvechter.

De Nadirkrijger stak zijn hand diep in de zak van zijn smerige jas van geitenvel en haalde er een amulet uit, bezet met lapis lazuli. 'Dit houdt de boze geesten op een afstand,' zei hij. 'Het is vele zilverstukken waard.'

'Dat geloof ik ook,' gaf Druss toe. 'Wil je dat inzetten?'

De man knikte. 'Ik wed dat ik er ook meer dood dan jij,' zei de Nadir.

Druss lachte en klopte de man op zijn schouder. 'Eén weddenschap per man is genoeg, jongen. Nog meer Eenzame Wolven die misschien willen wedden?'

Krijgers drongen naar voren met versierde gordels, kromme dolken en sierknopen die uit hoorn waren gesneden. Druss nam alle weddenschappen aan.

Een stoere krijger met diepliggende ogen tikte hem op zijn arm. 'Wie telt er?' vroeg hij. 'Niemand kan ons allemaal in de gaten houden.'

Druss glimlachte. 'Jullie zijn allemaal helden en dus mannen die te vertrouwen zijn. Jullie tellen ieder zelf. Vanavond, wanneer de vijand met de staart tussen de benen naar zijn kamp is afgedropen, zullen we bij elkaar komen om te kijken wie er gewonnen heeft. Nu terug naar jullie posities. Het uur is bijna voorbij.'

Nuang kwam dicht bij hem staan. 'Ik denk dat je een hoop zilverstukken gaat verliezen, bijlvechter,' fluisterde hij.

'Het is alleen maar geld,' zei Druss.

Talisman ging naar Druss toe. 'Wat heeft al die opwinding hier te betekenen?' vroeg hij.

Verscheidene krijgers drongen om hem heen en praatten druk in het Nadirs tegen hem.

Talisman knikte en er gleed een glimlachje over zijn gezicht. 'Ze vinden je een grote dwaas,' zei hij tegen Druss.

'Dat is niet de eerste keer dat ze dat van me vinden,' zei de bijlvechter opgewekt.

Drie ruiters verlieten het vijandelijke kamp en een van hen trok een gevangene achter zich aan. Toen ze dichterbij kwamen, keerden ze hun paarden; de gevangene viel met een smak op de grond en worstelde om overeind te krabbelen.

'Het is Quing-tsjin,' zei Talisman onbewogen en op zijn gezicht was niets af te lezen.

De handen van de gevangene waren afgehakt en de stompen van de polsen in de zwarte pek gedoopt. De ruiter die hem meegetrokken had sneed het touw door; Quing-tsjin strompelde verder en liep in een halve cirkel.

'Ze hebben hem ook zijn ogen uitgestoken,' fluisterde Nuang.

Verscheidene Nadir op de muren schreeuwden tegen de verminkte man. Hij hief zijn hoofd op en wankelde in de richting van het geluid. De drie ruiters lieten hem een eind lopen, toen zetten ze een pijl op hun pees en galoppeerden naar hem toe. Een pijl trof Quing-tsjin onder in zijn rug, maar hij gaf geen kik. Een tweede pijl boorde zich tussen zijn schouderbladen. Toen viel de Nadir en hij begon te kruipen. Een ruiter hield zijn paard naast hem in en schoot een derde pijl diep in zijn rug.

Vanaf de vestingmuur vloog een pijl, maar die bleef een heel eind voor de ruiters in het zand steken.

'Niemand schiet!' brulde Talisman.

'Een verschrikkelijke manier om te sterven,' fluisterde Nuang Xuan. 'Dat is wat de vijand ons allemaal heeft beloofd.'

'Ze hebben even laten zien hoe dapper ze wel zijn,' zei Druss met een kille, verbitterde klank in zijn stem. 'Laat ze er maar even van genieten. Dadelijk zullen wij kunnen laten zien hoe dapper wij wel zijn. Dan zal het lachen hen wel vergaan!'

In het vijandelijke kamp werd op een trommel geslagen en honderden voetknechten begonnen in de richting van de westelijke muur te marcheren. De zon glinsterde op hun zilverkleurige helmen en borstkurassen. Achter hen kwamen tweehonderd boogschutters met een pijl op hun boogpees.

Druss keerde zich naar Talisman, die zijn sabel had getrokken. 'Jouw plaats is niet hier, generaal,' zei hij zacht.

'Ik wil vechten,' siste Talisman.

'Dat is precies wat ze willen. Jij bent de aanvoerder, jij mag niet sneuvelen bij de eerste aanval - die klap voor het moreel zouden we niet te boven komen. Heb vertrouwen in me. Ga hier weg van de muur. Ik zal wel zorgen dat die niet valt.'

Talisman bleef een ogenblik staan; toen stak hij zijn sabel terug in de schede en draaide zich op zijn hakken om.

'Let op, jongens!' schreeuwde Druss. 'Hou je hoofd laag achter de muur, want ze zullen ons eerst met pijlen beschieten. Verspreid jullie en steek je zwaard in de schede. Wanneer die lui met hun ladders bij de muur komen, zullen we dat hoerengebroed met stenen bekogelen. Gebruik daarna je dolk. Dat is een handiger wapen voor de korte afstand. Gebruik je zwaarden maar als ze op de muur hebben kunnen klimmen.'

De rijen voetknechten bleven staan, net buiten schootsafstand. Druss knielde en keek hoe de boogschutters tussen de gelederen door naar voren renden. Honderden pijlen floten door de lucht. 'Dekking zoeken!' schreeuwde hij en overal langs de muur doken de verdedigers achter de kantelen weg. Druss keek achterom naar de binnenplaats. Talisman en de hulptroep van twintig man die onder commando van Lin-tse stond, bevonden zich open en bloot in het midden toen de pijlen over de muur suisden. Een man werd in zijn been getroffen; de rest rende weg om dekking te zoeken in het logementsgebouw. Op de vlakte zette de infanterie zich in beweging, eerst langzaam, maar toen ze dichter bij de muur kwamen, hieven ze hun ronde schilden en stormden vooruit. De Nadir zonden een pijlenregen op hen af en verscheidene mannen vielen. De Gothirse boogschutters schoten het ene salvo na het andere over de hoofden van de infanterie heen. Twee Nadirboogschutters zakten in elkaar.

De mannen met de ladders bereikten de westelijke muur. Druss knielde neer, sloeg zijn armen rond een rotsblok zo groot als een stierenkop en met een grom zette hij het op een kanteel. Een ladder kwam met een klap tegen de muur terecht. Nadat hij de steen met beide handen had vastgegrepen, tilde Druss die boven zijn hoofd en gooide hem over de muur. Er stonden zeven man op de ladder, toen de steen de eerste van hen raakte en zijn schedel verpletterde. De enorme steen trof daarna de schouder van de derde man, waardoor zijn sleutelbeen brak; hij viel en sleepte de anderen in zijn val mee.

Een regen van stenen en rotsblokken kwam op de aanvallers neer, maar ze bleven verder opdringen. De eerste man bereikte de bovenrand van de muur terwijl hij zijn schild hoog boven zijn hoofd hield. Tsjisk rende naar voren en stootte zijn dolk in het oog van de aanvaller en met een gesmoorde kreet viel die achterover.

'Een voor Tsjisk!' schreeuwde de Nadir.

Nog twee mannen wilden over de kantelen klimmen. Druss sprong naar rechts en liet Snaga met een enorme klap door een houten helm klieven, waarna hij de tweede man met een achterwaartse zwaai de hersens in sloeg. Nuang sprong naar voren en stootte met zijn dolk naar het hoofd van een omhoog klimmende soldaat. Het lemmet bezorgde de man een snee in zijn voorhoofd, maar hij stootte met zijn eigen korte zwaard en schramde de linkerpols van Nuang. Snaga kwam met een donderende klap op de schouder van de man neer en spleet zijn borstkuras. Het bloed spoot uit de wond en de klimmer viel achterover.

Links van Druss waren vier Gothirse soldaten erin geslaagd vaste voet op de muur te krijgen, waarna ze een wig vormden die meer mannen de kans gaf om zonder tegenstand op de muur te komen. Druss stormde op de groep af en Snaga zwaaide met een moorddadige boog naar beneden. Een man werd op slag gedood. Druss ramde met zijn schouder tegen een tweede aan, waardoor hij van de muur werd gestoten en voorover op de binnenplaats beneden viel. De derde ging neer na een verschrikkelijke slag die zijn ribben verbrijzelde. De vierde stootte zijn zwaard in de richting van Druss' buik, maar Nuangs zwaard schoot naar voren en pareerde de stoot, waarna het wapen omhoog zwaaide en de soldaat in zijn hals trof. De man liet zijn zwaard vallen en wankelde achteruit, terwijl het bloed uit zijn doorgesneden halsslagader golfde.

Druss liet zijn bijl vallen, greep de stervende soldaat bij keel en kruis en tilde hem hoog in de lucht. Hij draaide zich om en slingerde het lichaam naar twee andere soldaten die net op dat moment over de kantelen klommen; beiden werden ze van de muur geworpen, Nuang rende naar voren en stootte zijn zwaard in de open mond van een baardige soldaat die net de bovenkant van de ladder had bereikt. Het lemmet schoot door het gehemelte van de man en kwam er aan de achterkant van zijn nek weer uit. Het zwaard werd uit Nuangs hand gerukt toen de man naar beneden stortte.

Druss pakte een kort zwaard op dat achter de kantelen op de grond lag en wierp het naar Nuang. De oude man ving het wapen handig op.

Overal langs de westmuur spanden de Nadir zich in om de ene golf aanvallers na de andere terug te slaan.

Beneden stond Talisman met Lin-tse en twintig krijgers en probeerde te bepalen wanneer hij de frisse manschappen het beste in de strijd kon werpen. Naast hem wachtte lin-tse met getrokken zwaard. De verdedigingslinie werd korte tijd doorbroken: vijf soldaten die zich hakkend en houwend een weg naar de trap baanden. Lin-tse wilde naar voren rennen, maar Talisman hield hem tegen. Druss had de mannen aangevallen en velde er drie in evenzoveel hartslagen.

'Hij is huiveringwekkend,' zei Lin-tse. 'Ik heb nog nooit zo iemand gezien.'

Talisman gaf geen antwoord. De Eenzame Wolven vochten als duivels, bezield door het meedogenloze vuur waarmee de in het zwart geklede bijlvechter de vijand te lijf ging. Op de andere muren stonden de Nadirkrijgers vol ontzag en bewondering toe te kijken.

'Ze vallen de poort aan!' schreeuwde Gorkai. 'Ze hebben bijlen en vuurpotten bij zich!'

Talisman hief zijn arm op om te laten merken dat hij het gehoord had, maar bewoog zich verder niet. Zeker tien verdedigers op de westelijke muur waren gewond. Vijf vochten nog door, verscheidene anderen strompelden moeizaam de trap af in de richting van het lazaret.

'Nu!' beval hij Lin-tse.

De lange Hemelruiter sprong naar voren en rende de trap op.

Bijlen beten dreunend in de poort en Talisman zag hoe Gorkai en de mannen van de Snelle-Ponystam stenen over de kantelen gooiden. Rook kringelde door het oude hout heen. Maar ze hadden gedaan wat Druss had voorgesteld en het hout iedere dag kletsnat gemaakt met water, waardoor het vuur ook weer snel doofde.

Talisman gaf Gorkai een teken dat hij tien man moest terugsturen om bij hem te komen staan.

De strijd woedde voort. Druss, helemaal bedekt met bloed, stormde over de muur en sprong omlaag op het gevechtsplatform, waar hij de Gothirse krijgers uiteenjoeg die zich over de muur heen hadden weten te vechten. Talisman gaf zijn tien mannen bevel om te helpen, toen trok hij zelf zijn zwaard en ging achter hen aan. Hij wist dat Druss gelijk had gehad toen die had gezegd dat het een verpletterende slag voor het moreel zou zijn als hij sneuvelde. Maar het was net zo belangrijk dat zijn mannen hem zagen vechten.

Nadat hij op het platform geklommen was, stootte hij zijn sabel door de keel van een aanvallende Gothirse soldaat. Twee anderen kwamen op hem af rennen. Druss hieuw met zijn bijl in de schouder van een van hen; de oude man, Nuang Xuan, stootte zijn zwaard in de buik van de tweede.  

De Gothir trokken zich terug en namen hun ladders met zich mee.

Bij de Nadir ging een gejuich op. Ze joelden en zwaaiden met hun zwaarden boven hun hoofden.

Talisman riep Lin-tse bij zich. 'Ga na hoeveel mensen gewond zijn en laat de zwaargewonden naar het lazaret dragen.'

De Eenzame Wolven verzamelden zich rond Druss, ze sloegen hem op zijn rug en hun lof was niet van de lucht. In hun opwinding spraken ze Nadirs en Druss verstond er geen woord van. Hij keerde zich naar de gedrongen Tsjisk. 'Nou, jochie,' zei hij, 'hoeveel heb jij er gedood?'

'Ik weet het niet. Maar het waren er veel.'

'Denk je dat je deze oude man hebt verslagen?' vroeg Druss terwijl hij zijn arm om de schouders van Nuang sloeg.

'Kan me niet schelen!' riep Tsjisk blij. 'Ik kus hem op allebei zijn wangen!' Nadat hij zijn zwaard had laten vallen, pakte hij de verraste Nuang bij zijn schouders en omhelsde hem. 'We hebben ze eens even laten zien hoe de Nadir vechten, nietwaar? We hebben die honden van een gajin verslagen.'

Nuang grinnikte, zette een stap en viel toen met een verbaasd gezicht op de grond. Tsjisk knielde naast hem neer en trok het wambuis van de oude man open. Op Nuangs huid waren drie wonden te zien en het bloed stroomde rijkelijk.

'Tanden op elkaar, broeder,' zei Tsjisk. 'Die wonden stellen niet veel voor, maar we zullen je toch maar even naar de dokter brengen, hè?' Twee Eenzame Wolven hielpen Tsjisk om Nuang naar het lazaret te dragen.

Druss liep van de muur naar de put en hees een emmer koel, helder water omhoog. Hij trok een oude doek uit zijn gordel en sponsde het bloed van zijn gezicht en zijn wambuis, toen goot hij de emmer over zijn hoofd heen leeg. Vanaf de muren drong gelach tot hem door. 'Voor jullie zou een bad ook helemaal niet slecht zijn, jullie hoerenkinderen!' riep hij. Nadat hij de emmer terug in de put had laten vallen, hees hij hem weer naar boven en dronk enkele flinke teugen water.

Talisman voegde zich bij hem. 'We hebben er zeventig gewond of gedood,' zei de aanvoerder van de Nadir. 'Tegen negen doden en vijftien gewonden aan onze kant. Wat gaat er nu gebeuren, denk je?'

'Hetzelfde nog een keer, maar nu met frisse troepen,' zei Druss. 'En nog voor het donker wordt. Ik schat dat er vandaag nog minstens twee aanvallen zullen worden uitgevoerd.'

'Dat lijkt mij ook. En we zullen standhouden - dat weet ik nu.'

Druss grinnikte. 'Dit is een dappere groep vechters. Morgen zullen de poorten het moeten ontgelden - een gecombineerde aanval.'

'Waarom vanavond niet?'

'Ze hebben hun lesje nog niet geleerd,' zei Druss.

Talisman glimlachte. 'Je bent een goede leraar, bijlvechter. Ik weet zeker dat ze het wel zullen kennen nog voor de dag ten einde is.'

Druss dronk nog een flinke teug water en wees toen naar een groep mannen die aan de voet van de oude toren bezig was. Ze hakten blokken graniet los en trokken die tussen het puin vandaan. 'Wat is daar de bedoeling van?' vroeg de bijlvechter.

'De poorten zullen er wel aan gaan,' zei Talisman, 'maar we hebben een verrassing voor de eerste soldaten die er doorheen stormen!'

 


Nuang Xuan lag stil op de grond met zijn hoofd op een kussen dat gevuld was met stro, en een enkele deken over zich heen. De hechtingen in zijn borst en schouders waren strak en zijn wonden pijnlijk, maar toch voelde hij een diepe innerlijke vrede. Hij had naast de bijlvechter gevochten en vijf vijanden gedood. Vijf! Aan de andere kant van het vertrek schreeuwde een man. Nuang rolde zich voorzichtig op zijn zij en zag dat de dokter de wonden in de buik van een man hechtte; de gewonde krijger sloeg naar alle kanten en Niobe greep zijn armen vast. Tijdverspilling, dacht Nuang. Enkele ogenblikken later slaakte de man nog een rochelende kreet en was toen voorgoed stil. De dokter vloekte. Niobe sleepte het lijk van de tafel en twee mannen droegen een nieuwe gewonde aan om zijn plaats in te nemen.

Sieben trok het wambuis van de man open. Hij had een snijwond in zijn borst en een diepe steekwond in zijn zij; het zwaard was vlak boven de heup afgebroken. 'Hier heb ik een tang voor nodig,' zei Sieben terwijl hij met een bebloede hand over zijn voorhoofd veegde en daar een rode streep achterliet. Niobe overhandigde hem een roestig instrument en Sieben tastte met zijn vingers in de wond, op zoek naar het afgebroken stuk van het lemmet. Toen hij het te pakken had, drukte hij de tang tegen het uiteengereten vlees en met een flinke ruk trok hij het ijzer eruit. Op een andere plek in de ruimte waren twee Nadirvrouwen bezig met het hechten of verbinden van wonden.

Nosta Khan kwam binnen, keek om zich heen en liep toen door het vertrek, langs Nuang naar een klein kamertje daarachter.

Nuang kon het gesprek dat volgde nog net verstaan. 'Ik vertrek vanavond,' klonk de stem van de sjamaan. 'Je moet zorgen dat de vrouw klaar staat.'

'Ze blijft,' zei Talisman.

'Heb je dan niets begrepen van alles wat ik je over haar lotsbestemming heb verteld?'

'Jij bent degene die niets begrijpt!' blafte Talisman. 'Jij kent de toekomst helemaal niet, sjamaan. Je hebt af en toe een glimp opgevangen, verlokkend en onvolledig. Ondanks je kracht kun je Ulric nergens vinden. Hoe moeilijk kan het zijn om een leider met violette ogen te ontdekken? Je kunt de Ogen van Alchazzar nergens vinden. En je hebt me niet gewaarschuwd dat ze Quing-tsjin gevangen zouden nemen. Ga maar gerust weg, als je dat per se wilt. Maar je gaat alleen.'

'Dwaas!' schreeuwde Nosta Khan. 'Dit is geen moment voor verraad. Alles waar je voor leeft, hangt in een wankel evenwicht. Als ik haar meeneem, blijft ze leven. Begtijp je dat dan niet?'

'Opnieuw heb je het mis, sjamaan. Als jij haar meeneemt, zal ze zichzelf doden - dat heeft ze me zelf verteld en ik geloof haar. Ga maar. Zoek die man met zijn violette ogen. Laat hem voortbouwen op wat wij hier verrichten.'

'Jij zult hier sterven, Talisman,' zei Nosta Khan. 'Het staat in de sterren geschreven. Druss zal ontsnappen, want ik heb hem in vele toekomsten gezien. Voor jou is er geen plaats.'

'Mijn plaats is hier,' antwoordde Talisman. 'Hier zal ik standhouden.'

De sjamaan zei nog veel meer, maar Nuang hoorde het niet, want plotseling waren de stemmen gaan fluisteren.

Niobe knielde naast Nuang neer en overhandigde hem een aardewerk kom vol lyrdd. 'Drink dit maar op, vadertje,' zei ze. 'Het zal je oude botten weer kracht geven.'

'Misschien zijn ze oud, maar mijn bloed bruist nog, Niobe. Vijf vijanden heb ik gedood. Ik voel me zo sterk dat ik zelfs een nacht met jou zou kunnen overleven.'

'Zo sterk ben je nooit geweest,' zei ze en kneep hem even in zijn wang. 'Trouwens, Tsjisk heeft ons verteld dat je er zeker een dozijn hebt gedood.'    

'Ha! Puike kerels, die Eenzame Wolven.'

Nadat ze was opgestaan, liep ze terug naar de tafel. Ze nam een schone doek en veegde het bloed en het zweet van Siebens voorhoofd. 'Je levert goed werk,' zei ze. 'Geen fouten.'

Van buiten klonken de kreten van de gewonden en het gekletter van zwaarden. 'Het is afschuwelijk,' zei hij. 'Door en door afschuwelijk.'

'Er wordt verteld dat je vriend een oorlogsgod is. Ze noemen hem Doodsbode.'

'Dat is een naam die goed bij hem past.'

De deuren gingen open en er werden twee mannen binnengebracht. 'Nog meer verband en hechtdraad,' zei hij tegen Niobe.

Buiten op de muren ontspande Druss zich. De vijand was voor de tweede maal afgedropen. Tsjisk kwam naast hem staan. 'Ben je gewond, Doodsbode?'

'Dat is mijn bloed niet,' zei Druss tegen hem.

'Je vergist je, je schouder bloedt.'

Druss keek omlaag naar de scheur in zijn wambuis. Er sijpelde bloed doorheen. Nadat hij het kledingstuk had uitgetrokken, bekeek hij de snee daaronder, die niet meer dan twee duim lang was, maar wel diep. Hij vloekte. 'Jij verdedigt deze verdomde muur tot ik terug ben,' zei hij.

'Tot de bergen tot stof verkruimelen,' beloofde Tsjisk. Toen Druss wegliep, voegde hij er nog aan toe: 'Maar zó lang blijf je toch niet weg, hè?'

In het veldlazaret riep Druss om Niobe en ze kwam meteen naar hem toe rennen. 'Val Sieben er maar niet mee lastig,' zei hij. 'De wond is niet dieper dan een hondenbeet. Haal een naald en hechtdraad voor me; ik zal het zelf weldoen.'

Ze kwam terug met het gevraagde en een lange reep verband. De wond was net onder het sleutelbeen en Druss slaagde erin hem zo goed en zo kwaad als het ging te hechten nadat hij de randen van de snee tegen elkaar had gedrukt.

'Je hebt talloze littekens,' zei Niobe terwijl ze naar zijn bovenlijf keek.

'Alle mannen worden zorgeloos,' zei hij tegen haar. De wond was nu gaan kloppen. Nadat hij zich overeind had gehesen, liep hij het vertrek weer uit, het afnemende zonlicht in.

Achter de poort waren zo'n dertig krijgers bezig met het aanslepen van granietblokken, waarvan ze een muur in de vorm van een halve cirkel maakten. Het werk was uitputtend en vorderde langzaam, en toch kwam er geen klacht over de lippen van de mannen. Op de vestingmuur hadden ze een provisorische takel met een katrol opgesteld en de blokken graniet werden op hun plaats gehesen. Plotseling begaf de takelbalk het en een enorm blok stortte naar beneden en wierp twee mannen tegen de grond. Druss rende naar de plaats waar ze lagen. De eerste was dood, zijn schedel verbrijzeld, maar bij de andere man was alleen maar alle lucht uit zijn longen geslagen. Nadat ze het lijk opzij hadden getrokken gingen de andere krijgers met een grimmig gezicht door met hun werk. De blokken werden vier rijen dik neergelegd en vormden zo een ronde muur van acht voet breed.

'Ze zullen onaangenaam verrast zijn als ze door de poort breken,' zei Lin-tse nadat hij via de trap van de vestingmuur naar beneden was gekomen en zich bij Druss had gevoegd.

'Hoe hoog kun je de muur maken?'

'Aan de binnenkant twaalf voet en aan de buitenkant tien. Maar we hebben een sterkere takelbalk nodig, en dikkere steunen.'

'Breek de vloerplanken in de bovenste kamers van het gastenverblijf weg,' ried Druss hem aan. 'Gebruik de dwarsbalken.'

Nadat hij weer op de muur teruggekeerd was, trok Druss zijn wambuis en zijn met zilver beslagen kaphandschoenen aan. Talismans dienaar, Gorkai, kwam naar hem toe. 'Tijdens de volgende aanval vechten de Kromme Hoorns aan je zijde,' zei hij. 'Dit is hun hoofdman, Bartsai.'

Druss knikte en schudde de gedrongen Nadir de hand. 'En, jongens,' zei hij met een brede glimlach, 'vechten jullie net zo goed als de Eenzame Wolven?'

'Beter,' bromde een jonge krijger.

'Zou je dan misschien een wedje met mij willen leggen, jochie?'