7
Nuang Xuan was een sluwe oude vos en hij zou met zijn mensen nooit het gebied van de Rugbeukers ingetrokken zijn als het geluk hem niet de rug toe had gekeerd. Hij legde zijn hand boven zijn ogen en tuurde in het rond over het omringende land. Hij liet zijn blik even rusten op de rotspieken in het westen. Zijn neef Meng reed naast hem. 'Zijn dat niet de Torens der Verdoemden?' vroeg hij met een fluisterstem om de geesten die daar huisden niet te alarmeren.
'Inderdaad,' zei Nuang tegen de jongen, 'maar we blijven er een flink eind uit de buurt, zodat de demonen ons niets kunnen doen.'
De jongen wendde de teugel van zijn pony en galoppeerde terug naar het kleine konvooi. Nuangs blik volgde hem. Veertien krijgers, tweeënvijftig vrouwen en eenendertig kinderen; geen sterke groep om een dergelijk gebied mee binnen te trekken, maar wie had ook kunnen denken dat een cavalerie-eskadron van de Gothir zo dicht bij de Maanbergen zou komen? Toen Nuang de overval op de Gothirse boeren in de moerassen had laten uitvoeren om hun paarden en geiten te roven, deed hij dit in de wetenschap dat hier al vijf jaar geen soldaten meer gestationeerd waren geweest. Hij mocht blij zijn dat hij nog met veertien mannen had kunnen ontsnappen toen de lansiers aanvielen. Meer dan twintig krijgers hadden bij dié eerste aanval in het zand moeten bijten, waaronder twee van zijn zonen en drie neven. Met die vervloekte gajin op zijn hielen had hij geen andere keus dan met de rest van zijn stam naar dit verdomde gebied te vluchten.
Nuang drukte zijn hielen in de flanken van zijn paard en liet het dier een heuvel op rennen. Hij kneep zijn ogen tot spleetjes in de ochtendzon en tuurde de weg af die ze hadden afgelegd. Van de lansiers was geen spoor meer te zien. Misschien waren die ook wel bang van de Rugbeukers. Maar waarom waren ze toch zo dicht in de buurt van de moerassen geweest? Geen enkele strijdmacht van de Gothir kwam ooit naar de oostelijke vlakten, behalve in oorlogstijd. Zouden ze soms met iemand in oorlog zijn? De Wolfskoppen misschien, of de Groene Apen? Nee, dan zou hij dat beslist van rondtrekkende kooplui en marskramers gehoord hebben.
Het was een mysterie en Nuang hield niet van mysteries. Opnieuw keek hij naar zijn kleine groep - te klein nu om nog te hopen dat zijn clan tot een echte stam zou uitgroeien. Hij zou hen terug naar het noorden moeten leiden. Hij schraapte zijn keel en spuugde. Wat zou iedereen lachen wanneer Nuang smeekte om weer op de stamgronden te mogen rondtrekken. Nuang Pechvogel zouden ze hem noemen!
Meng en twee andere jongemannen kwamen met hun pony's de heuvel op galopperen. Meng bereikte hem als eerste. 'Ruiters!' zei hij terwijl hij naar het westen wees. 'Gajin, ze zijn met z'n tweeën. Mogen we hen doden, oom?' De jongen was opgewonden en zijn donkere ogen glinsterden.
Nuang keek in de richting waarin Meng wees. Vanaf deze afstand, en nu de lucht ook nog eens trilde van de hitte, kon hij de ruiters nauwelijks onderscheiden en hij benijdde de jongeren om hun scherpe blik. 'Nee, we zuilen nog niet aanvallen. Het kunnen verkenners van een grotere strijdmacht zijn. Laat ze maar gewoon dichterbij komen.'
Terwijl hij zijn hielen in de flanken van zijn pony drukte, reed hij omlaag naar de vlakte terwijl zijn veertien krijgers aan weerszijden van hem uitwaaierden in een aanvalslinie. Nadat hij Meng bij zich had geroepen, zei hij: 'Wat zie je, jongen?'
'Het zijn er nog steeds niet meer dan twee, oom. Gajin. Een van hen heeft een baard en draagt een ronde zwarte helm en een zwart wambuis met zilveren pantsers tukken op de schouders; de ander is blond en draagt geen zwaard. Hij heeft messenscheden op zijn borst hangen. Aha!'
'Wat is er?'
'Die met de zwarte baard heeft een grote strijdbijl bij zich met twee glinsterende bladen. Ze rijden op Gothirse paarden, maar voeren vier gezadelde pony's aan de teugel mee.'
'Dat kan ik verder zelf ook zien,' zei Nuang kregelig. 'Ga terug naar de achterhoede.'
'Ik wil delen in de eer van hun dood, oom!'
'Jij bent nog geen twaalf en je zult me gehoorzamen of mijn zweep op je billen voelen!'
'Ik ben bijna dertien,' protesteerde Meng terwijl hij met tegenzin aan de teugels trok en zijn pony naar de achterhoede van de groep dreef.
Nuang Xuan wachtte met zijn knoestige hand op het ivoren gevest van zijn sabel. Langzaam werd de afstand tussen hem en de twee ruiters kleiner tot Nuang hun gelaatstrekken duidelijk kon onderscheiden. De blonde gajin was doodsbleek en aan zijn houding was duidelijk te zien hoe zenuwachtig en bang hij was. Hij hield de teugels stevig in zijn handen geklemd en zijn lichaam zat stijf rechtop in het zadel. Nuang richtte zijn blikken op de bijlvechter. In hem was geen spoort je angst te bekennen. Maar toch, een man en een lafaard tegen veertien? Nuangs geluk moest zich beslist ten goede hebben gekeerd! Vlak voor de groep hielden de ruiters de teugel in en Nuang haalde een keer diep adem om zijn mannen bevel te geven aan te vallen. Terwijl hij de lucht naar binnen zoog, keek hij naar de bijlvechter en hij kwam tot de ontdekking dat hij in de kilste ogen keek die hij ooit had gezien - ze hadden de kleur van stormwolken in de winter, grijs en onverzettelijk. De twijfel begon aan hem te knagen en hij moest denken aan zijn overblijvende zonen en neven, van wie velen reeds gewond waren, zoals aan de bebloede verbanden te zien was. De spanning steeg. Nuang likte over zijn lippen en maakte nogmaals aanstalten om het signaal voor de aanval te geven.
De bijlvechter schudde bijna onmerkbaar met zijn hoofd; toen hij begon te praten klonk zijn stem sonoor en zo mogelijk nog killer dan zijn blik. 'Ik zou maar eens heel goed over je beslissing nadenken, opa. Zo te zien heb je de laatste tijd niet veel geluk gehad. Je vrouwen zijn veruit in de meerderheid vergeleken bij je mannen. Drie tegen een, schat ik zo. En de ruiters die je bij je hebt zien er ook al bebloed en vermoeid uit.'
'Misschien is het geluk ons weer gaan toelachen,' hoorde Nuang zichzelf zeggen.
'Misschien wel,' antwoordde de ruiter. 'Ik ben in de stemming om een handeltje met je te drijven. Ik heb vier Nadirpony's en een paar zwaarden en bogen.'
'Je hebt ook een prachtige bijl. Is die ook te koop?'
De man glimlachte; het bood niet bepaald een geruststellende aanblik. 'Nee, dit is Snaga, wat Zender betekent in de Oude Taal. Wie met dit wapen kennis maakt, wordt naar een plaats gezonden vanwaar geen terugkeer mogelijk is. Wie wil weten of het zijn naam waardig is, hoeft het maar te vragen.'
Nuang merkte hoe de mannen rondom hem zich begonnen te bewegen. Ze waren jong en ondanks hun recente verliezen popelden ze om te vechten. Plotseling voelde hij het volle gewicht van zijn eenenzestig jaren op zich drukken. Nadat hij zijn paard gekeerd had, beval hij zijn mannen om een kamp op te slaan voor de rotspieken en hij stuurde ruiters uit die moesten opletten of ze ook sporen van de vijandelijke strijdmacht zagen. Men gehoorzaamde hem onmiddellijk.
Terwijl hij zich weer tot de bijlvechter wendde, forceerde hij een glimlach. 'Je bent welkom in mijn kamp. Vanavond zullen we kijken of we handel kunnen drijven.'
Later, toen de schemering inviel, zat hij met de bijlvechter en diens metgezel rond een klein vuur. 'Zou een kamp tussen de rotsen niet veiliger zijn?' vroeg de krijger met de zwarte baard.
'We zijn er veiliger voor ménsen,' vertelde Nuang hem. 'Dat zijn de Torens der Verdoemden, en men zegt dat er demonen door de passen rondwaren. Hier ligt een oude tovenaar begraven, en zijn duivels samen met hem. Tenminste, zo gaat het verhaal. Goed, wat wil je in ruil voor die scharminkels van pony's?'
'Proviand voor de rest van onze reis en een gids die ons naar de volgende drinkplaats en daarna naar het mausoleum van Osjikai Duivelsklauw kan brengen.'
Nuang was verrast, maar daarvan was op zijn gezicht niets te lezen. Wat hadden gajin bij het mausoleum te zoeken? 'Dat is een moeilijke tocht, en gevaarlijk. Dit is het land van de Rugbrekers.Twee mannen en een gids zouden... een verleidelijke buit vormen.'
'Ze hebben zich al laten verlokken,' vertelde de bijlvechter hem. 'Daarom hebben we ook pony's en wapens om te verhandelen.'
Verveeld door het eindeloze loven en bieden stond Sieben op en liep
weg van het vuur. De mensen van de Nadirclan hadden hun tenten min
of meer in een kring gezet en daartussen windschermen opgericht. De
vrouwen kookten boven kleine vuurtjes en de mannen zaten in drie
kleine groepen en dronken samen uit kruiken vol lyrdd - een sterke
drank die uit ranzige geitenmelk gestookt werd. Ondanks de vuren en
de windschermen was de avond koud. Sieben liep naar de paarden en
gespte zijn deken los, waarna hij die losjes over zijn schouders
gooide. Toen hij de Nadirruiters die middag voor het eerst had
gezien, had hij gedacht dat de dood snel zou komen, ondanks Druss'
ontzagwekkende kracht. Nu had hij last van de terugslag en voelde
hij een overweldigende vermoeidheid.
Een jonge Nadirvrouw stond op van bij haar kookvuur en bracht hem een houten kom met gestoofd vlees. Ze was lang en slank en haar lippen waren vol en verleidelijk. Sieben vergat zijn vermoeidheid onmiddellijk toen hij haar glimlachend bedankte. Ze liep zonder een woord te zeggen weg en Siebens ogen bleven op haar wiegende heupen rusten. Het vlees was warm en sterk gekruid; de smaak was nieuw voor hem en hij at de schaal snel leeg, waarna hij hem terugbracht naar de vrouw; die nu bij vier anderen was gaan zitten. Hij hurkte bij hen neer. 'Een maaltijd die een prins waardig is,' zei hij tegen haar. 'Ik dank u, vrouwe.'
'Ik ben geen vrouwe,' zei ze toonloos en onverschillig.
Sieben schonk haar zijn verleidelijkste glimlach. 'Het is gewoon een manier van spreken bij ons... gajin. Wat ik probeer te zeggen is dat het erg vriendelijk van u was en dat u uitstekend kunt koken.'
'Je hebt me nu al drie keer bedankt, maar het is helemaal niet zo moeilijk om hondenvlees klaar te maken,' zei ze tegen hem, 'zolang je het beest maar hebt laten hangen tot de wormen uit de oogkassen komen kruipen.'
'Verrukkelijk,' zei hij. 'Een tip die ik beslist niet gauw zal vergeten.'
'En het beest moet ook niet te oud zijn,' ging ze door. 'Jonge honden zijn beter.'
'Natuurlijk,' zei hij terwijl hij half overeind kwam.
Plotseling hield ze haar hoofd schuin en hun blikken ontmoetten elkaar. 'Mijn man werd gedood door de lansiers van de Gothir,' zei ze. 'Nu zijn mijn dekens koud en er is niemand die mijn bloed tijdens een bitterkoude nacht laat koken.'
Sieben ging weer zitten, sneller dan eigenlijk zijn bedoeling was geweest. 'Dat is triest,' zei hij zacht terwijl hij diep in haar amandelvormige ogen keek. 'Een mooie vrouw hoort nooit onder de eenzaamheid van een koude deken te lijden.'
'Mijn man was een groot krijger; hij heeft drie lansiers gedood. Maar hij neukte als een loopse hond. Snel. Vervolgens viel hij in slaap. Jij bent geen vechter. Wat ben je wel?'
'Ik ben een geleerde,' zei hij terwijl hij zich naar haar overboog. 'Ik bestudeer allerlei zaken - geschiedenis, literatuur, schilderkunst. Maar het meest van alles bestudeer ik de vrouwen. Ze fascineren me.' Terwijl hij zijn hand optilde, streelde hij met zijn vingers door haar lange donkere haar, dat hij van haar voorhoofd wegstreek. 'Ik houd van de geur van vrouwenhaar, ik vind het heerlijk de huid van een vrouw te strelen, zachte lippen die op andere lippen drukken. En ik ben niet snel.'
De vrouw glimlachte en zei iets in het Nadirs tegen haar vriendinnen. Alle vrouwen lachten. 'Ik heet Niobe,' zei ze. 'Laten we eens kijken of je net zo goed kunt neuken als je kletst.'
Sieben glimlachte. 'Ik heb altijd veel waardering voor openhartigheid gehad. Maar kan dit wel? Ik bedoel. Hoe zit het... ?' Hij maakte een gebaar naar de mannen rond het kampvuur.
'Kom jij maar met mij mee,' zei ze terwijl ze lenig opstond. 'Ik wil weten of het waar is wat ze over gajin vertellen.' Nadat ze haar hand uitgestoken had, pakte ze de zijne en leidde hem een tent binnen waar het aardedonker was.
Bij het kampvuur van de hoofdman begon Nuang te grinniken. 'Je vriend heeft besloten om de tijger te bestijgen. Niobes vuur is heet genoeg om het ijzer in elke man te laten smelten.'
'Ik denk dat hij het wel overleeft,' zei Druss.
'Wil jij ook een vrouw om je dekens te verwarmen?'
'Nee. Ik heb thuis een vrouw. Wat is er met je mensen gebeurd? Zo te zien hebben jullie een flinke aframmeling gehad.'
Nuang spuwde in het vuur. 'We werden door Gothirse lansiers aangevallen. Ze doken ineens uit het niets op, op die enorme paarden van hen. Ik heb twintig man verloren. Je sprak een waar woord toen je zei dat het geluk me niet gunstig gezind is geweest. Ik moet iets hebben gedaan wat de Goden van Steen en Water verstoord heeft. Maar het heeft geen zin om daarom te gaan zitten janken. Wie ben je? Jij bent geen Gothir. Waar kom je vandaan?'
'Uit het land van de Drenai, bij de blauwe bergen ver in het zuiden.'
'Je bent wel een heel eind van huis, Drenai. Waarom wil je naar het mausoleum?'
'Een sjamaan van de Nadir heeft me verteld dat ik daar iets zou kunnen vinden waarmee ik een stervende vriend kan helpen.'
'Je neemt wel veel risico om deze vriend te helpen; dit zijn geen gastvrije streken. Ik heb er zelf even over gedacht om je te doden en ik ben een van de meer vreedzame mensen bij mijn volk.'
'Ik ben niet iemand die zich gemakkelijk laat doden.'
'Dat wist ik toen ik in je ogen keek, Drenai. Je hebt heel wat gevechten geleverd, niet? Er liggen heel wat graven achter je. Ooit, lang geleden, is er een andere Drenai bij mijn volk gekomen. Ook hij was een vechter; ze noemden hem Oude Moeilijk-Te-Doden en hij streed tegen de Gothir. Jaren later is hij in ons midden komen wonen. Die verhalen heb ik horen vertellen toen ik nog een kind was; dat zijn de enige verhalen die ik over de Drenai heb gehoord. Zijn naam was Engel.'
'Ik heb die naam wel eens eerder gehoord,' zei Druss. 'Wat weet je verder nog over hem?'
'Alleen dat hij getrouwd is met de dochter van Ossenschedel, en dat ze samen twee zonen kregen. Een van hen was lang en knap en leek helemaal niet op Engel, maar de andere was een machtige krijger. Hij trouwde met een Nadirs meisje en ze hebben hun stam verlaten om naar het zuiden te reizen. Dat is alles wat ik weet.'
Twee vrouwen kwamen naar hen toe en knielden bij hen neer terwijl ze kommen vlees aan de mannen aanboden. Uit de tent van Niobe klonk een korte reeks vurige kreten en de vrouwen lachten. Druss kreeg een kleur en at zijn maaltijd zonder een woord te zeggen op. De vrouwen verwijderden zich weer.
'Als morgen de zon opkomt, zal je vriend een vermoeid man zijn,' zei Nuang.
Druss lag stil omhoog te kijken naar de sterren. Hij had zelden
moeite om de slaap te vatten, maar vannacht voelde hij zich
rusteloos. Hij ging overeind zitten en wierp zijn deken van zich
af. Het was stil in het kamp en van de vuren restten enkel nog
gloeiende hoopjes as. Nuang had hem onderdak in zijn eigen tent
aangeboden, maar Druss had het aanbod afgeslagen omdat hij liever
onder de blote hemel sliep.
Nadat hij zijn bijl, zijn helm en de met zilver gepantserde kaphandschoenen had gepakt, stond hij op en rekte zich uit. De nacht was koud en een kille wind ruiste onder de windschermen door die tussen de tenten waren gespannen. Druss was ongedurig. Nadat hij zijn helm op zijn hoofd had gezet en zijn kaphandschoenen had aangetrokken, liep hij stil door het kamp, glipte langs een canvas windkering heen en stapte de open steppe op. Bij een creosootstruik zat een schildwacht die een mantel van geitenhuid om zich heen had getrokken. Toen Druss dichter bij hem kwam, zag hij dat het Meng was, de slanke jongen die Nuang aan hem had voorgesteld als zijn jongste neef. De jongen keek op, maar zei niets.
'Alles rustig?' vroeg Druss.
De jongen knikte; hij voelde zich kennelijk slecht op zijn gemak.
Druss liep verder naar de zwarte rotspieken en ging op ongeveer vijftig pas afstand van de jongen op een steen zitten. Overdag waren de steppen heet en onherbergzaam, maar de koude magie van de nacht gaf het land een sfeer van broeierige kwaadaardigheid, die gedachten opriep aan talloze naamloze verschrikkingen die in de schaduwen tussen de rotsen rondwaarden. Op zulke momenten begonnen de ogen de hersens van een mens parten te spelen. Grillige rotsen werden ineengedoken demonen die leken te trillen en te bewegen, en de wind die fluitend over de steppen woei, werd een sissende stem die kwellingen en de dood beloofde. Druss was niet ongevoelig voor deze toverijen van het maanlicht, maar nu zette hij niettemin dergelijke gedachten resoluut uit zijn hoofd. Hij keek omhoog naar de maan en dacht aan Rowena, ver weg op hun boerderij. In de jaren nadat hij haar had gered, had hij zijn uiterste best gedaan om haar het gevoel te geven dat ze bemind werd, dat hij haar nodig had. Maar diep in zijn binnenste was een knagende pijn die hij niet kon negeren. Ze had van de krijger Michanek gehouden, en hij van haar. De pijn die Druss voelde werd niet veroorzaakt door jaloezie, het was een diep gevoel van schaamte. Toen de rovers haar zoveel jaren geleden hadden geroofd, was Druss haar achterna gegaan met een vastbeslotenheid die geen tegenstand verdroeg. Hij was naar Mashrapur gereisd en daar was hij vuistvechter geworden om genoeg geld te verdienen om de passage op een schip naar Ventria te kunnen betalen. Daarna was hij de oceaan overgestoken, had strijd gevoerd met boekaniers en piraten, tot hij zich tenslotte bij het gedemoraliseerde leger van prins Gorben had aangesloten en diens voorvechter was geworden. Allemaal opdat hij Rowena zou kunnen zoeken om haar te redden van wat hij als een leven in ellendige slavernij beschouwde.
Uiteindelijk was hij echter achter de waarheid gekomen. Nadat ze haar geheugen had verloren, was ze verliefd geworden op Michanek, met hem getrouwd en zijn eerzame en geliefde echtgenote geworden. Ze leefde in luxe, gelukkig en tevreden. Maar ook al wist Druss dit, toch had hij aan de zijde van de soldaten gevochten die de stad verwoestten waarin ze woonde, en de man doodden van wie ze hield.
Druss had gezien hoe Michanek het tegen de beste van de Onsterfelijken had opgenomen en had vol ontzag toegekeken hoe hij daar stond, bloedend uit tientallen wonden en met zeker tien aanvallers dood aan zijn voeten.
'Je was werkelijk een man, Michanek,' fluisterde Druss met een zucht.
Rowena had nooit enige verbittering getoond over zijn aandeel in Michaneks dood. Sterker nog, ze hadden nog nooit over de man gepraat. Hierbuiten, in deze eenzame wildernis, zag Druss ineens in dat dit verkeerd was. Michanek verdiende beter. Net als Rowena - lieve, zachtmoedige Rowena. Het enige wat zij had gewild was trouwen met de boer die Druss oorspronkelijk gewoden zou zijn, een gezin stichten en kinderen opvoeden. Druss was ooit boer geweest, maar kon dat nooit meer worden. Hij had de geneugten van de strijd geproefd, de opwindende bedwelming van het geweld, en zelfs zijn liefde voor Rowena kon hem niet aan de bergen thuis geketend houden. En wat de kinderen betreft: ze waren er niet mee gezegend. Druss zou graag een zoon hebben gehad. Even voelde hij spijt, maar hij negeerde het gevoel snel. Zijn gedachten dwaalden af naar Sieben en hij moest glimlachen. We zijn zo verschillend, dacht hij. We zijn beiden bekwaam in een duistere, steriele kunst. Ik leef voor de strijd zonder dat ik daar een zaak mee wil dienen, jij leeft voor seks zonder dat daar liefde aan te pas komt. Wat hebben wij beiden deze gekwelde wereld te bieden?
De wind werd sterker en Druss' rusteloosheid groeide. Terwijl hij zijn ogen tot spleetjes kneep, tuurde hij over de steppen. Alles was stil. Nadat hij was opgestaan, liep hij terug naar de jongen. 'Wat hebben de ruiters gerapporteerd?' vroeg hij.
'Niets,' antwoordde Meng. 'Geen teken van gajin of Rugbeukers.'
'Wanneer wordt de wacht afgelost?'
'Wanneer de maan de hoogste piek raakt.'
Druss keek op. Dat zou niet lang meer duren. Terwijl hij de jongen op zijn post achterliet, liep hij weer een eind weg terwijl hij zich steeds onrustiger begon te voelen. Ze hadden hun kamp tussen die rotsen moeten opslaan, en naar de hel met alle angsten en demonen!
Er verscheen een ruiter; hij zwaaide naar Meng en draafde toen het kamp in. Enkele minuten later reed zijn aflossing weg. Er kwam weer een ruiter binnen, en toen nog een. Druss wachtte nog een poosje en liep toen weer naar de jongen. 'Waren er geen vier ruiters uitgestuurd?'
'Ja. Ik vermoed dat Jodai ergens in slaap is gevallen. Mijn oom zal niet tevreden zijn.'
De wind draaide. Druss' hief zijn hoofd en snoof de lucht op. Hij greep de jongen bij zijn schouders en sleurde hem overeind. 'Ga je oom nu meteen wakker maken. Snel! Zeg tegen hem dat hij iedereen tussen de rotsen moet laten terugtrekken.'
'Blijf met je handen van me af!' De jongen haalde zwakjes uit.
Druss trok hem dicht naar zich toe. 'Luister goed, knaap, de dood nadert! Begrepen? Misschien is er wel helemaal geen tijd meer. Dus ren of je leven ervan afhangt, want vermoedelijk is dat ook zo.'
Meng draaide zich om en rende terug naar het kamp. Druss staarde met zijn strijdbijl in zijn hand naar de schijnbaar lege steppe. Toen draaide ook hij zich om en rende terug naar het kamp. Nuang was al druk in de weer toen Druss onder het windscherm door dook. Vrouwen raapten haastig dekens en eten bij elkaar en susten kinderen dat ze stil moesten zijn. Nuang rende naar Druss.
'Wat heb je gezien?' vroeg hij.
'Niets gezien, geróken! Geconcentreerd ganzenvet. Dat gebruiken de lansiers om het leer van hun paardentuig mee in te vetten, en hun maliënkolders, om te voorkomen dat die gaan roesten. Ze hebben hun paarden verborgen en ze zijn vlak in de buurt.'
Nuang vloekte en liep weg. Toen Sieben uit een tent kwam en zijn bandelier met de messen over zijn schouder hing, wenkte Druss hem en wees naar de rotsen een paar honderd passen bij hen vandaan. De Nadir maakten een opening in het windscherm en renden over de open grond terwijl ze hun tenten achterlieten. Druss zag hoe de laatste krijgers de pony's in een diepe kloof tussen de rotsen dreven. Hij nam het op zich de achterhoede te vormen en liep achter de colonne aan. Een rennende vrouw viel en Druss hielp haar overeind. Ze droeg een baby en had ook nog een kleuter bij de hand. Druss tilde de jongen met een arm op en rende verder.
Slechts een handjevol Nadirvrouwen bevond zich nog niet tussen de rotsen, toen vijftig lansiers uit een geul in de buurt opdoken. Ze vielen te voet aan en hun zwaarden glinsterden in het maanlicht.
Nadat Druss de kleuter aan zijn doodsbange moeder had gegeven, tilde hij Snaga op en draaide zich om om de naderende soldaten het hoofd te bieden. Verscheidene Nadirkrijgers waren tussen de rotsen omhooggeklommen en zij schoten hun pijlen met zwarte schachten op de vijand af. De Gothirse lansiers waren echter goed gepantserd met borstkurassen, maliënkolders en helmen met vizieren die het hele gezicht bedekten. Elke lansier droeg een schild aan zijn linkerarm gegespt en de meeste pijlen ketsten af zonder schade aan te richten, op een na die een man in zijn dij trof. Hij struikelde en viel, waardoor hij zijn helm met witte paardenstaart verloor.
'Laag mikken!' schreeuwde Druss.
De opening tussen de rotsen was smal en Druss liep er achterwaarts in. De eerste drie lansiers renden de kloof binnen en brullend sprong hij hen tegemoet, waarna hij Snaga door de helm van de eerste sloeg en de tweede man doodde met een achterwaartse uithaal, die diens heup verbrijzelde en zijn buik openhaalde. De derde bracht zijn sabel omhoog, maar het wapen schampte langs Druss' zwarte helm af. Snaga suisde naar voren en kwam met een donderende klap tegen de maliën hals berg van de man aan. De nekbeschermer was van een goede kwaliteit en voorkwam dat het blad de huid raakte, maar de kracht van de slag dreef de maliën tegen de hals van de man en verbrijzelde zijn nekwervels. Er kwamen nog meer soldaten aanrennen. De eerste probeerde de zwaaiende bijl met zijn met ijzer beslagen houten schild op te vangen, maar het zilveren blad sloeg er finaal doorheen en hakte de arm daaronder half door. Met een kreet van pijn viel de man, waardoor de twee soldaten daarachter over hem struikelden. Door de smalle opening konden telkens niet meer dan drie soldaten tegelijk aanvallen en de rest van de lansiers verdrong zich voor de smalle kloof tussen de rotsen. Van boven slingerden de Nadir stenen op hen neer en schoten pijlen in onbeschermde benen.
Druss hakte en sloeg en zijn machtige strijdbijl raakte overdekt met bloed...
De lansiers weken terug. Bij de voeten van Druss kreunde een man; het was de soldaat met de half doorgehakte arm. Nadat Druss was neergeknield, trok hij de helm van 's mans hoofd en greep de gewonde bij zijn haar. 'Hoe sterk is jullie strijdmacht?' vroeg de bijlvechter. 'Spreek en ik spaar je leven. Dan laat ik je naar je makkers teruggaan.'
'Twee eskadrons. Ik zweer het!'
'Sta op en ren voor je leven, want ik weet niet wat die boogschutters boven zullen doen.'
De man liep wankelend de kloof uit en begon te rennen. Twee pijlen ketsten van zijn borstkuras af, een derde trof hem achter in zijn dij. Met zijn tanden op elkaar strompelde hij verder en slaagde erin zijn kameraden te bereiken.
Twee eskadrons... vijftig man. Druss keek omlaag naar de lijken die hij kon zien. Zeven waren er onder zijn strijdbijl gesneuveld, verscheidene anderen waren door pijlen getroffen en zouden ook niet meer kunnen vechten. Dat betekende dat er nog zo'n veertig man over waren - niet genoeg om deze rotsen te bestormen, maar genoeg om hen hier vast te houden tot ze versterkingen hadden kunnen laten aanrukken.
Drie jonge Nadir klommen omlaag naar waar Druss stond en begonnen de doden van hun kurassen en wapens te ontdoen. Nuang klauterde ook naar beneden. 'Denk je dat ze zich zullen terugtrekken?'
Druss schudde zijn hoofd. 'Ze zullen naar een andere weg zoeken om ons te pakken te nemen. We moeten ons verder tussen deze rotsen terugtrekken, anders zullen ze beslist een manier vinden om achter ons te komen. Uit hoeveel mannen bestond de groep die jullie bij de moerassen aanviel?'
'Niet meer dan honderd.'
'Dan blijft de vraag waar die twee andere eskadrons gebleven zijn.'
Plotseling vielen de lansiers opnieuw aan. De jonge Nadir maakten dat ze wegkwamen en Druss stapte naar voren. 'Kom hier en sterf, stelletje hoerenzonen!' brulde hij met een dreunende stem die door de rotsen weerkaatst werd.
De eerste lansier zwaaide met zijn sabel in een suizende houw naar Druss' keel, maar Snaga schoot omhoog en brak de kling. De soldaat wierp zich achteruit, waardoor hij tegen twee van zijn makkers op botste. Toen Druss met zwaaiende bijl op hen af sprong, draaiden ze zich om en zetten het op een lopen.
Nuang verscheen met zijn zwaard in zijn hand aan Druss' zijde. De vlammen schoten omhoog uit het kamp van de Nadir. Nuang vloekte, maar Druss grinnikte. 'Tenten kun je altijd weer vervangen, ouwe. Ik heb het idee dat het geluk je weer toelacht.'
'O ja,' zei Nuang bitter. 'Ik moet van vreugde gewoon in het rond dansen nu mijn kansen op deze manier keren!'
Niobe lag op haar buik en staarde omlaag in de smalle kloof tussen
de zwarte basaltrotsen. 'Je vriend is een formidabele vechter,' zei
ze terwijl ze haar ravenzwarte haar uit haar gezicht streek.
Sieben hurkte naast haar neer. 'Daar is hij geweldig in,' gaf hij toe terwijl hij zich ergerde over de bewonderende toon en de manier waarop haar donkere, amandelvormige ogen op de bijlvechter beneden gericht waren. 'Waarom heb je net niet aan zijn zijde gevochten, dig-ter?'
'Lieverd, wanneer Druss met die verschrikkelijke bijl van hem begint te zwaaien, is de laatste plaats waar je wil zijn aan zijn zijde. Trouwens, Druss vindt het heerlijk als hij tegenover een overmacht staat. Het brengt het beste in hem boven, weet je.'
Niobe rolde zich op haar zij en steunde op haar elleboog terwijl ze in zijn ogen keek. 'Waarom ben je niet bang meer, dig-ter? Toen we hierheen renden, beefde je over je hele lichaam.'
'Ik houd niet van geweld,' moest hij toegeven, 'vooral niet wanneer het tegen mij gericht is. Maar ze zullen ons hier niet volgen. Het zijn lansiers, zwaar gepantserd; ze zijn getraind in cavalerieaanvallen op open terrein. Hun laarzen zijn met metaal beslagen en hebben hoge hakken, zodat hun voeten steviger in de stijgbeugels zitten. Ze zijn er helemaal niet op gekleed om over vulkanische rotsen te klauteren. Nee, ze zullen nu terugtrekken en later proberen of ze ons op open terrein te pakken kunnen krijgen. Daarom zitten we hier voor dit moment veilig.'
Ze schudde haar hoofd. 'Niemand is hier veilig,' vertelde ze hem. 'Kijk eens om je heen, dig-ter. Deze zwarte rotsen vormen een deel van de Torens der Verdoemden. Hier huist het kwaad. Het is heel goed mogelijk dat de demonen ons op dit moment al aan het besluipen zijn!'
Sieben huiverde, maar zelfs in het afnemende maanlicht kon hij de vrolijke glinstering in haar ogen zien. 'Daar geloof je zelf geen snars van,' zei hij.
'Misschien wel.'
'Nee, je probeert me alleen maar bang te maken. Zou je willen weten waarom de Nadir geloven dat hier demonen huizen?' Ze knikte. 'Omdat dit gebied vulkanisch is - of ooit geweest is. Deze bergen hebben vuur gespuugd, en giftige as en gloeiend hete lava. Reizigers die hier vlak langs getrokken zijn, zuilen een enorm gerommel onder de aarde hebben gehoord.' Hij draaide zich om en wees naar de twee kegelvormige bergen die zich tegen de achtergrond van de oplichtende dageraadshemel verhieven. 'Dat zijn gewoon kegels van holle, afgekoelde lava.'
'Geloof jij niet in demonen?' vroeg ze hem.
'Ja,' zei hij somber. 'Daar geloof ik wel in. Er zijn monsters die uit de Diepte opgeroepen kunnen worden - maar dat zijn slechts schoothondjes vergeleken bij de demonen die elk mens in zijn eigen hart meedraagt.'
'Huizen er demonen in jouw hart?' fluisterde ze met ogen die groot werden van schrik.
'Wat nemen jullie alles toch letterlijk,' zei hij hoofdschuddend en stond op. Snel klom hij omlaag naar de plek waar Druss met Nuang en enkele Nadir stond. Hij zag met een licht gevoel van ironie hoe de Nadir zich rond de bijlvechter verdrongen, zijn woorden als het ware indronken en grinnikten terwijl hij sprak Het was nog pas enkele uren geleden dat ze hem hadden willen doden. Nu was hij hun held. Een vriend.
'Hallo, ouwe jongen!' riep Sieben.
Druss keerde zich naar hem toe. 'Wat denk je ervan, dichtertje? Zullen we verder geen last meer van hen hebben?'
'Ik denk het. Maar we kunnen beter een andere weg uit deze heuvels zoeken. Ik zou op open terrein niet graag in hun armen lopen.'
Druss knikte. Zijn wambuis en baard zaten onder het bloed, maar de bladen van zijn bijl had hij schoongeveegd.
De ochtendzon kwam stralend boven de bergen in de verte uit en Druss liep naar het begin van de kloof. De lansiers hadden zich onder dekking van het duister teruggetrokken en waren nergens te zien.
Een uur lang bleven de Nadir nog zenuwachtig tussen de rotsen wachten, toen kropen een aantal voorzichtig naar de resten van hun rokende kamp en verzamelden de bezittingen die niet in het vuur verloren waren gegaan.
Nuang kwam naar Druss en Sieben toe. 'Niobe heeft me verteld dat de rotsen volgens jou veilig zijn,' zei hij en Sieben legde nogmaals uit hoe het met de vulkanische activiteit zat. Nuang leek niet onder de indruk Op zijn donkere platte gezicht lag geen enkele uitdrukking, maar zijn ogen stonden bedachtzaam.
Druss lachte. 'Als we moeten kiezen tussen demonen die we niet en lansiers die we wel gezien hebben, lijkt de keus me niet moeilijk'
Nuang gromde. Toen schraapte hij zijn keel en spuugde. 'Kun je met die bijl ook demonen doden?'
Druss glimlachte kil en tilde Snaga tot vlak voor Nuangs gezicht. 'Waar hij doorheen gaat, dat kan hij doden.'
Nuang glimlachte breed. 'Ik denk dat we maar door de Heuvels der Verdoemden moeten trekken,' zei hij.
'In jouw gezelschap verveel je je geen moment, Druss,' mompelde Sieben. Toen Druss hem een klap op zijn schouder gaf, keek hij naar de met bloed bevlekte hand. 'O, dank je wel zeg. Precies goed voor een overhemd van blauwe zijde: een vlek geronnen bloed!'
'Ik heb honger,' deelde Druss mee terwijl hij zich grinnikend van de dichter afwendde. Nadat Sieben een zakdoek uit de zak van zijn legging had gehaald, depte hij daar de bewuste plek mee en liep vervolgens achter de bijlvechter aan tussen de rotsen door. Niobe bracht hem eten, koud vlees en geitenkaas, en zat naast hem terwijl hij at.
'Is er geen water?' vroeg hij.
'Nog niet. De gajin hebben al onze watertonnen vernield, op een na. Vandaag wordt het een heet en droog dagje. Dat is een mooi hemd,' voegde ze eraan toe terwijl ze haar hand uitstak en de zijde streelde, waarna haar vingers over de parelmoeren knopen bij de hals dwaalden.
'Ik heb het in Drenan laten maken,' vertelde hij haar.
'En wat is het allemaal zacht,' mompelde ze terwijl ze met haar hand over zijn wollen legging ging en die op zijn dij liet rusten. 'Wat zacht.'
'Iets verder naar boven met je hand en het blijft bepaald niet zacht,' waarschuwde hij haar.
Terwijl ze naar hem opkeek, trok ze een wenkbrauw op, toen liet ze haar hand langs de binnenkant van zijn dij naar boven gaan. 'Aha,' zei ze, 'je hebt gelijk!'
'Tijd om verder te gaan, dichtertje!' riep Druss.
'Je weet ook altijd precies het juiste moment te kiezen,' antwoordde Sieben.
Twee uur lang trok de colonne tussen de zwarte heuvels door. Nergens was hier plantengroei te bekennen en overal om hen heen rezen rotswanden van zwart vulkanisch gesteente hoog op. In stilte marcheerde de groep voort, waarbij de Nadir angstige blikken om zich heen wierpen. Zelfs de kinderen bleven muisstil. Niemand reed, want de ondergrond was verraderlijk. Tegen het middaguur zakte de grond onder een pony weg. Het paard viel en brak een voorbeen. Het trappelde in het rond tot een jonge Nadirkrijger op het dier sprong en het de keel opensneed; het bloed stroomde op de rotsen. De vrouwen drongen naar voren, trokken de pony het gat weer uit en slachtten hem. 'Vers vlees vanavond,' zei Niobe tegen Sieben.
Het was schroeiend heet. Zo groot was de hitte dat Sieben niet langer zweette en het gevoel had gekregen dat zijn hersenen tot de omvang van een walnoot waren ineengeschrompeld. Tegen het vallen van de avond had de uitgeputte groep het centrum van de heuvels bereikt en ze sloegen hun kamp aan de voet van een van de twee kegelvormige bergen op. Al meer dan een uur verlangde Sieben naar een slok water uit dat ene overgebleven vat en hij ging met de krijgers in de rij staan voor een enkel kommetje. Zelfs de smaak van nectar zonk erbij in het niet.
Later, kort voor zonsondergang, verliet hij het kamp en beklom de westhelling die vol grillig gevormde rotsen lag. De klauterpartij was niet moeilijk, maar wel vermoeiend. Desondanks moest Sieben even weg van de anderen, hij had er behoefte aan om alleen te zijn. Bij de top ging hij zitten en staarde alle kanten uit over het land. De hemel was vol witte spikkels van donswolken. Het was een vredig en sereen tafereel met de zon die erachter wegzonk en de verre bergen in een gouden licht zette. Hierboven was de wind verfrissend koel en het uitzicht buitengewoon. De bergen in de verte verloren alle kleur toen de zon steeds lager daalde en veranderden in zwarte silhouetten, als van onweerswolken die zich aan de verre horizon samenpakten. De hemel erboven kleurde eerst zachtpaars, toen zilvergrijs en uiteindelijk bleekgoud. Ook de wolken veranderden van kleur, van ongerept wit naar koraalrood in een koningsblauwe zee. Sieben leunde achterover tegen een steen en liet het hele tafereel op zich inwerken. Tenslotte werd de hemel donker en verscheen de maan, helder en zuiver. Sieben zuchtte.
Niobe kwam naar boven geklommen en ging naast hem zitten.
'Ik wilde even alleen zijn,' zei hij.
'We zijn alleen,' merkte ze op.
'Wat dom van me. Natuurlijk zijn we dat.' Terwijl hij zich van haar afkeerde, keek hij omlaag in de holte van de toren. Een manenstraal brak tussen de wolken door en verlichtte de schacht.
Niobes hand raakte zijn schouder aan. 'Kijk eens naar die richel daar beneden,' zei ze.
'Ik ben niet in de stemming voor seks, lieverd. Niet op dit ogenblik.'
'Nee, kijk nou! Helemaal aan het eind van die richel.'
Zijn ogen volgden de richting waarin haar vinger wees. Ongeveer twintig voet onder hen, een stuk naar rechts, was - althans zo leek het - een ingang in de rots uitgehakt.
'Dat is gezichtsbedrog, het komt door het maanlicht,' zei hij terwijl hij de holte in tuurde.
'En daar,' zei ze, 'traptreden!'
Het was waar. Aan het andere einde van de richel was een reeks traptreden in de muur van de vulkanische rotsholte uitgehakt. 'Ga onmiddellijk Druss halen,' beval hij.
'Dat is de plek waar de demon woont,' fluisterde ze toen ze wegliep. 'Zeg hem dat hij touwen meebrengt, en toortsen en een tondeldoos.' Niobe bleef staan en keek achterom. 'Wil jij daar naar beneden gaan? Waarom?'
'Omdat ik van nature nieuwsgierig ben, lieverd. Ik wil weten waarom iemand een opening in de binnenzijde van een vulkaan uithakt.'
Het maanlicht werd helderder omdat de wolken uiteen dreven en Sieben liep rond de krater, dichter in de richting van de oude traptreden. Rechts boven de eerste treden waren groeven van touw in de zachte rots te zien. De traptreden zelf waren ofwel in grote haast uitgehakt of ernstig verweerd - misschien allebei, dacht hij. Terwijl hij over de rand leunde, drukte hij met zijn vingers tegen de eerste trede. De rots brokkelde af onder zijn aanraking. Deze trap zou het gewicht van een mens absoluut niet meer kunnen dragen.
Druss, Nuang en verscheidene Nadirkrijgers klommen naar hem omhoog. Niobe was niet bij hen. De oude Nadirhoofdman boog zich over de rand en keek naar de rechthoekige ingang beneden. Hij zei niets.
Druss hurkte naast Sieben neer. 'Het meisje zegt dat je daar naar beneden wilt gaan. Is dat wel verstandig, dichtertje?'
'Misschien niet, ouwe jongen. Maar ik wil me niet de rest van mijn leven blijven afvragen wat ik daar misschien gevonden zou hebben.'
Druss keek omlaag in de holte. 'Het is een heel eind naar beneden.'
Sieben keek omlaag in de zwarte diepte. Hoewel het maanlicht helder was, scheen het niet tot op de bodem van de holte. 'Laat me tot aan die richel zakken,' zei hij terwijl hij zijn laatste restje moed verzamelde. Hij kon nu niet meer terug. 'Maar laat het touw niet los wanneer ik die richel bereikt heb. Die rots verkruimelt alsof het een brok zout is en het is goed mogelijk dat die richel mijn gewicht niet kan dragen.'
Nadat hij een touw om zijn middel had gebonden, wachtte hij tot Druss het met een lus rond zijn machtige schouders had geslagen, voor hij zich over de rand liet zakken. Langzaam vierde Druss het touw; tot Siebens voeten de richel raakten, die hard en sterk bleek te zijn.
Hij stond nu voor de ingang. Er was geen twijfel mogelijk dat deze door mensenhanden was uitgehakt. In de rots waren vreemde symbolen gebeiteld, draaikolken en sterren rond iets wat op de omtrek van een gebroken, zwaard leek. Net binnen de ingang was een reeks ijzeren staven in de zwarte rots gemetseld; ze waren inmiddels rood van de roest. Sieben greep een van de tralies en trok er uit alle macht aan, maar hij gaf niet mee.
'Wat ben je aan het doen?' riep Druss.
'Kom zelf maar eens kijken. Ik zal het touw losmaken.'
Enkele ogenblikken later was Druss bij hem. De bijlvechter hield een brandende toorts in zijn hand. 'Achteruit,' zei hij terwijl hij de toorts aan Sieben gaf en het touw losmaakte. Nadat hij de eerste tralie stevig met beide handen had vastgegrepen, begon Druss te wrikken. Met een knarsend geluid boog hij in het midden door en schoot toen los uit de bevestigingspunten in de omringende rots. Druss wierp de gebogen staaf over zijn schouder en Sieben hoorde hem dreunend en galmend langs de wand van de holte naar beneden vallen. Twee andere tralies werden op dezelfde manier losgewrikt. 'Na jou, dichtertje,' zei Druss.
Sieben wrong zich door de opening tussen de tralies en hield de toorts hoog boven zijn hoofd. Hij merkte dat hij in een kleine ronde kamer stond. Toen hij zich omdraaide, zag hij twee kettingen van het plafond naar beneden hangen. Druss verscheen naast hem en liep toen naar de kettingen toe. Aan een ervan bungelde nog iets.
'Kom eens wat dichterbij met die toorts,' beval de bijlvechter, en Sieben gehoorzaamde.
Aan de ketting hing een verdroogde en verschrompelde arm. Op de grond eronder lag het lichaam waartoe de arm had behoord. Het bijna gemummificeerde lijk was gehuld in een lange japon van half-vergane witte zijde, merkwaardig genoeg nog steeds mooi in deze donkere, huiveringwekkende omgeving.
'Het was een vrouw;' zei Druss. 'Iemand heeft haar hier levend begraven.' Sieben knielde naast het lichaam neer. Uit de oogkassen kwam een glinstering en hij liet zijn toorts bijna vallen. Druss boog zich voorover en onderzocht het lijk nauwkeuriger. 'Die hoerenzonen hebben haar ogen met gouden pinnen uitgestoken,' zei hij. Hij draaide het hoofd van het lijk. Er glinsterde ook goud in beide gehooringangen. Sieben wenste dat Niobe die richel nooit had gezien. Hij voelde een diepe smart voor deze vrouw die lang geleden zo verschrikkelijk geleden moest hebben voor ze stierf.
'Laten we hier weggaan,' zei hij zacht.
Op de rand van de krater vertelden ze Nuang wat ze gevonden hadden. De oude leider zat zwijgend te luisteren, tot ze uitverteld waren. 'Ze moet een machtige tovenares geweest zijn,' zei hij. 'De draaikolken en de sterren bij de ingang betekenen dat daar bezweringen zijn uitgesproken om haar geest aan die plek te ketenen. En de pinnen moesten voorkomen dat ze in de wereld van de geesten zou kunnen horen en zien. Naar alle waarschijnlijkheid hebben ze ook haar tong doorboord.'
Sieben stond op en bond het touw weer om zich heen.
'Wat ga jij doen?' vroeg Druss.
'Ik ga terug, ouwe jongen.'
'Waarom?' wilde Nuang weten.
Sieben gaf geen antwoord, maar liet zich opnieuw over de rand zakken. Druss grinnikte tegen hem toen hij het touw pakte. 'Een onverbeterlijke romanticus, nietwaar, dichtertje?'
'Geef me die toorts maar aan.'
Terug in de kamer knielde Sieben naast het lijk neer en dwong zich zijn vingers diep in de droge oogkassen te drukken om de gouden pinnen eruit te trekken. Dat ging heel gemakkelijk, en hetzelfde gold voor de langere pin in het rechteroor. De linker pin zat heel diep en Sieben moest die met zijn mes loswrikken. Toen hij de mond van het lijk opende, viel de onderkaak weg. Sieben vermande zich en pakte de laatste gouden pin op. 'Ik weet niet of uw geest nu vrij is, vrouwe,' zei hij zacht. 'Ik hoop van wel.' Toen hij weer wilde opstaan, zag hij tussen de halfvergane plooien van de japon van de vrouw metaal glinsteren. Hij stak zijn hand uit en pakte het. Het was een rond medaillon, met een ring van donker goud eromheen. Toen hij het omhoog hield in het licht, zag hij dat het midden van dof geworden zilver was, met een reliëf, waarvan hij geen details kon onderscheiden. Hij stak het in zijn zak, liep terug naar de richel en riep dat Druss hem op moest hijsen.
Terug in het kamp zat Sieben in het maanlicht het medaillon op te poetsen, zodat het weer begon te glimmen. Druss kwam bij hem zitten. 'Ik zie dat je een schat hebt gevonden,' zei de bijlvechter. Sieben gaf het kleinood aan hem. Aan de ene kant stond het profiel van een man, aan de keerzijde dat van een vrouw. Rond het hoofd van de vrouw stonden woorden in een taal die Sieben niet herkende.
Druss keek er lange tijd naar. 'Misschien was het een munt - een koning en een koningin,' zei hij. 'Denk je dat zij die vrouw was?'
Sieben haalde zijn schouders op. 'Ik weet het niet, Druss. Maar wie het ook geweest is, ze is op een beestachtige wijze vermoord. Kun je je voorstellen hoe dat geweest moet zijn? Om naar die heilloze plaats gesleept te worden, waarna je ogen worden uitgestoken? Om daar hangend en bloedend achter te blijven, terwijl de dood met martelende traagheid dichterbij komt?'
Druss gaf het medaillon aan de dichter terug. 'Misschien was ze wel een verschrikkelijke heks die baby's verslond. Misschien kreeg ze alleen maar haar verdiende loon.'
'Verdiend? Er is geen enkele misdaad die een dergelijke straf rechtvaardigt, Druss. Wanneer iemand slecht is, dan dood je hem. Maar kijk eens wat ze met haar hebben gedaan. Degene die er verantwoordelijk voor was, heeft ervan genoten. Het was allemaal zo zorgvuldig uitgedacht, zo nauwgezet uitgevoerd.'
'Nou ja, je hebt gedaan wat je kon, dichtertje.'
'En dat was ook niet veel, niet? Denk je dat ik haar geest heb bevrijd en dat die nu weer kan zien, spreken en horen?'
'Het zou geruststellend zijn om dat te kunnen denken.'
Niobe kwam naar hen toe en ging naast Sieben zitten. 'Jij hebt een grote spanning in je, dig-ter. Jij hebt liefde nodig.'
Sieben grinnikte. 'Ik denk dat je volkomen gelijk hebt,' zei hij terwijl hij opstond en haar bij haar hand pakte.
Later, terwijl Niobe naast hem sliep, zat Sieben in het maanlicht
aan de vrouw in de graftombe te denken. Wie was ze en voor welke
misdaad was ze terechtgesteld? Ze was een tovenares, daar twijfelde
hij niet aan. Haar moordenaars hadden zich ontzettend veel moeite -
en nog veel meer kosten getroost om haar te vernietigen.
Niobe bewoog zich naast hem. 'Kun je niet slapen, dig-ter?'
'Ik zat aan de dode vrouw te denken.'
'Waarom?'
'Ik weet het niet. Het was een wrede manier om iemand te laten sterven, de ogen uitgestoken, vastgeketend en alleen achtergelaten in een vulkanische spelonk. Wreed en boosaardig. En waarom hebben ze haar hierheen gebracht, naar deze verlaten plek? En waarom is het lijk verborgen?'
Niobe ging overeind zitten. 'Waar slaapt de zon?' vroeg ze. 'Waar blijft het gebulder van de wind? Waarom stel je jezelf vragen die je niet kunt beantwoorden?'
Sieben glimlachte en kuste haar. 'Dat is de manier waarop kennis wordt verkregen: als mensen zich vragen stellen waarop niet onmiddellijk antwoord gegeven kan worden. De zon slaapt nergens, Niobe. Dat is een grote bal van vuur aan de hemel en deze planeet is een kleinere die eromheen draait.'
Ze keek hem spottend aan omdat ze hem kennelijk niet begreep, maar zei niets.
'Wat ik je probeer duidelijk te maken is dat er altijd een antwoord is, ook al weten we dat niet diréct. De vrouw in die spelonk was rijk, waarschijnlijk van hoge geboorte, een prinses of een koningin. Op het medaillon dat ik heb gevonden staan twee hoofden afgebeeld, een man en een vrouw. Naar hun gezichten te oordelen zijn ze beide Nadir of Chiatze.'
'Laat me eens kijken.'
Sieben haalde het medaillon uit zijn buidel en legde het in haar hand. Het maanlicht was helder en Niobe bestudeerde de afbeeldingen. 'Ze was erg knap, maar ze was geen Nadir.'
'Hoe weet je dat zo zeker?'
'De woorden op de lon-tsia. Dat is Chiatzisch; ik heb die symbolen al eens eerder gezien.'
'Kun je lezen wat er staat?'
'Nee.' Ze gaf het medaillon aan hem terug.
'Wat zei je ook alweer dat het was? Een lon-tsia?'
'Ja. Het is een liefdegift. Heel duur. Er moeten er twee gemaakt zijn. De man is haar echtgenoot en haar lon-tsia zal ze met het hoofd van de man naar binnen gedragen hebben, op haar hart. Hij zal de zijne precies omgekeerd hebben gedragen, met haar hoofd op zijn hart. Het is een oude Chiatzisch gebruik, maar alleen voor de rijken.'
'Dan vraag ik me nu af wat er van die echtgenoot geworden is.'
Niobe boog zich dicht naar hem toe. 'Geen vragen meer, dig-ter,' fluisterde ze. 'Ik ga nu slapen.'
Sieben ging dicht naast haar liggen. Haar vingers streelden zijn gezicht, en vervolgens zijn borst en zijn buik. 'Ik dacht dat je zei dat je ging slapen?'
'Het is altijd lekkerder slapen nadat je de liefde hebt bedreven.'
In de middag van de volgende dag bereikte het gezelschap de laatste
basaltrotsen voor de steppen begonnen. Nuaga stuurde verkenners uit
en het laatste water werd aan de vrouwen en kinderen uitgedeeld.
Druss, Nuang en de jongen Meng klommen op de rotsen en tuurden de
troosteloze en kennelijk lege steppen af Nergens was een spoor van
de vijand te bekennen.
Na een uur kwamen de verkenners terug met het bericht dat de lansiers verder getrokken waren. De ruiters hadden hun sporen gevolgd naar een waterpoel in een diepe geul, die helemaal was leeggedronken en nu verlaten was.
Nuang leidde zijn uitgeputte mensen naar de drinkplaats en hier sloegen ze hun kamp op. 'Ze hebben geen geduld, deze gajin,' zei hij tegen Druss toen ze bij de omgewoelde modder van de waterpoel stonden. 'Het is een plas die gevoed wordt door het water dat uit de grond opwelt en toch hebben ze hun paarden er gewoon in rond laten rijden. Hadden ze met flinke tussenpozen steeds een klein beetje water genomen, dan zouden mensen en dieren hun dorst volledig hebben kunnen lessen. En nu? Ha! Hun paarden zullen hun tong nauwelijks hebben kunnen bevochtigen en als de zon ondergaat hebben ze niets meer aan die dieren.'
Verscheidene Nadirvrouwen begonnen de modder en het grind daaronder weg te graven en maakten de poel langzaam vrij. Toen gingen ze op hun gemak zitten wachten. Na een uurtje begon het gat zich langzaam met grondwater te vullen.
Later stuurde Nuang zijn verkenners nogmaals uit. Ze kwamen een uur voor zonsondergang terug. Nuang sprak met hen en liep toen naar de plek waar Druss en Sieben hun paarden stonden te zadelen. 'De gajin zijn naar het noordwesten afgeslagen. Mijn mannen hebben daar een grote stofwolk gezien. Ze zijn er zo dicht naar toe gereden als ze durfden - en zagen een leger dat op mars was. Maar waarom trekt hier een leger rond? Wat valt er hier voor hen te vechten?'
Druss legde zijn enorme hand op de schouder van de oude man. 'Ze rijden in de richting van de Vallei van Sjoel-sens Tranen. Ze willen het mausoleum beroven.'
'Willen ze het gebeente van Osjikai?' vroeg de oude man ongelovig.
'Hoe ver is het nog naar dat mausoleum?' vroeg Druss.
'Als je twee reservepaarden meeneemt en aan een stuk door in noordwestelijke richting rijdt, zie je de muren na twee dagen,' zei Nuang. 'Maar de gajin zullen niet ver achter je zijn.'
'Moge je geluk standhouden,' zei Druss terwijl hij zijn hand uitstak. De Nadirhoofdman knikte en de mannen schudden elkaar de hand.
Sieben liep naar de plek waar Niobe stond. 'Ik hoop dat we elkaar terug zullen zien, vrouwe,' zei hij.
'Dat gebeurt wel of het gebeurt niet,' zei ze en keerde hem haar rug toe.
De dichter liep naar zijn paard en sprong in het zadel. Druss klom op de merrie en met twee reservepaarden verlieten de mannen het kamp.
Nog voor Nosta Khan bij het mausoleum arriveerde, had het nieuws
van de Gothirse invasie de vier kampen al bereikt. Een ruiter van
de Kromme-Hoornstam kwam binnenrijden op een paard dat bedekt was
met zweet. Nadat hij de tenten van zijn eigen mensen had bereikt,
sprong hij uit het zadel. Een eskadron cavaleristen had twee
Kromme-Hoorndorpen aangevallen en alle mannen, vrouwen en kinderen
over de kling gejaagd. Duizenden soldaten trokken op in de richting
van de vallei, zei hij.
De leider van de Kromme-Hoorngroep, een krijger van middelbare leeftijd die Bartsai heette, stuurde een boodschap naar de andere leiders en op het middaguur kwamen ze in zijn tent bij elkaar: Lin-tse van de Hemelruiters, Quing-tsjin van de Snelle Pony's, en Kzoen met zijn kaalgeschoren hoofd, de krijgshoofdman van de Eenzame Wolven. Ze zaten zwijgend te luisteren terwijl de ruiter hun vertelde wat hij had gezien - een Gothirs leger dat opmarcheerde en alle Nadir die het tegenkwam vermoordde.
'Ik begrijp er niets van,' zei Kzoen. 'Waarom voeren ze oorlog tegen de Kromme Hoorns?'
'En waarom trekt hun leger in de richting van deze vallei?' merkte Lin-tse op.
'Misschien is het belangrijker,' zei Quing-tsjin, 'dat we ons afvragen wat we zullen doen. Ze zijn op minder dan twee dagreizen bij ons vandaan.'
'Doen?' vroeg Bartsai. 'Wat kunnen we doen? Zie jij hier ergens een leger? We hebben minder dan honderdtwintig man.'
'Wij zijn de bewakers van het heilige mausoleum,' zei Lin-tse. 'Aantallen hebben niets te betekenen. Ook al waren alleen wij vieren maar hier, dan zouden we nog vechten.'
'Spreek voor jezelf!' snauwde Bartsai. 'Ik zie er het nut niet van in om onze levens zinloos op te offeren. Als hier geen krijgers zijn, zullen de gajin het mausoleum links laten liggen. Hier is niks te vinden, behalve het gebeente van Osjikai. Geen schatten, geen buit. Daarom beschermen we het mausoleum het beste door ervandoor te gaan.'
'Pfff!' zei Lin-tse minachtend. 'Wat zou je anders van zo'n lafaard van de Kromme Hoorn kunnen verwachten?'
Bartsai sprong overeind en trok met een ruk een kromme dolk uit zijn gordel, toen Lin-tse zich in zijn volle lengte oprichtte en zijn hand naar zijn sabel uitstak.
Quing-tsjin sprong tussen hen in. 'Nee!' riep hij. 'Dit is dwaasheid!'
'Ik laat me in mijn eigen tent niet beledigen!' schreeuwde Bartsai terwijl hij met ogen die fonkelden van woede naar de langere Lin-tse keek.
'Praat dan niet over vluchten,' zei Lin-tse terwijl hij zijn sabel met een klap in de schede terugschoof.
'Wat valt er verder nog te praten?' vroeg Kzoen. 'Ik ben niet van plan voor die gajin te vluchten. Ik voel er echter ook niets voor om de levens van mijn mannen nodeloos te vergooien. Ik ben bepaald geen vriend van de Kromme Hoorns, maar Bartsai is een krijger die in heel wat veldslagen heeft meegevochten. Hij is geen lafaard. En ik ook niet. Wat hij zegt is waar. Wat die gajin ook van plan zijn, ze zijn er duidelijk op uit Nadir te vermoorden. Als ze ons hier niet vinden, moeten ze verder gaan. We zouden hen dieper de steppen in moeten lokken, ver weg van het water. Daar zullen hun paarden sterven.'
De tentflap werd opzij geschoven en er stapte een kleine man naar binnen. Hij was oud en gerimpeld en droeg een halsketting van menselijke vingerkootjes.
'Wie ben je?' vroeg Bartsai op zijn hoede, want hij had aan de vingerkootjes al gezien dat de man een sjamaan was.
'Ik ben Nosta Khan.' Hij liep verder en ging tussen Kzoen en Bartsai zitten. Beide mannen schoven een eindje opzij om meer plaats voor hem te maken. 'Jullie weten welke dreiging jullie boven het hoofd hangt,' zei de sjamaan. 'Tweeduizend Gothirkrijgers, onder leiding van Gargan, de Gesel van de Nadir, marcheren op naar deze heilige plaats. Wat jullie niet weten is de reden, maar die zal ik jullie vertellen. Ze komen hier om het mausoleum te vernietigen, de muren met de grond gelijk te maken en het gebeente van Osjikai tot stof te vermalen.'
'Maar waarom?' vroeg Kzoen.
'Wie kan de gedachten van de gajin lezen?' zei Nosta Khan. 'Ze behandelen ons als ongedierte dat vernietigd moet worden wanneer ze daar maar de kans voor krijgen. Hun drijfveren interesseren me niet, het is voldoende dat ze eraan komen.'
'Wat raad je ons aan, sjamaan?' vroeg Iin-tse.
'Jullie moeten een aanvoerder kiezen en hen met alles wat je hebt weerstand bieden. Het graf mag niet in handen van de gajin vallen.'
'Stinkende rondoogratten!' siste Kzoen. 'Is het nog niet genoeg dat ze ons opjagen en doden? Moeten ze onze heilige plaatsen nu ook nog ontwijden? Ik zal dit niet toestaan. De vraag is alleen wie ons moet aanvoeren. Ik wil niet arrogant klinken, maar ik heb in zevenendertig veldslagen meegevochten. Ik bied mezelf aan.'
'Luister even,' zei Quing-tsjin. 'Ik heb respect voor elke aanvoerder hier en mijn woorden zijn zeker niet als een belediging bedoeld. Van de mannen hier in de tent zijn er maar twee die ons kunnen aanvoeren, Iin-tse en ikzelf, want wij zijn beiden door de gajin getraind en wij kennen hun strategie bij een belegering door en door. Maar er is één man die de krijgskunde van de gajin beter kent dan wie ook.'
'En wie is die... held?' vroeg Bartsai.
Quing-tsjin keerde zich naar Iin-tse. 'Vroeger stond hij bekend als Okai. Nu heet hij Talisman.'
'En jij gelooft dat deze man ons naar de overwinning kan leiden?' merkte Kzoen op. 'Tegen een overmacht die twintig keer zo sterk is?'
'De Hemelruiters zullen hem volgen,' zei Lin-tse meteen.
'De Snelle Pony's ook,' liet Quing-tsjin daar op volgen.
'Van welke stam is die man?' vroeg Bartsai.
'Van de Wolfskoppen,' vertelde Lin-tse.
'Laten we dan maar eens naar hem toe gaan. Ik wil hem eerst zelf zien, voor ik mijn mannen aan hem toevertrouw;' zei Bartsai. 'Ondertussen zullen we koeriers op pad sturen, want er zijn heel wat dorpen van de Kromme Hoorns in de buurt. We zullen meer vechters nodig hebben.'
Zjoesai had een onrustige nacht, waarin ze door vreemde dromen geplaagd werd. Mannen sleurden haar door een vervormd landschap en ketenden haar in een donkere, sombere cel. Ze kreeg scheldwoorden naar haar hoofd geslingerd. 'Heks! Hoer!' Ze werd gestompt, in haar gezicht en tegen haar lijf.
Ze had haar ogen geopend en haar hart klopte in razende vaart van de paniek die ze voelde. Nadat ze uit bed gesprongen was, rende ze naar het raam, gooide het open en ademde de koele nachtlucht met diepe teugen in. Te bang om weer te gaan slapen, was ze naar buiten gegaan en over het binnenplein naar de grafkamer gelopen. Talisman en Gorkai zaten daar terwijl ze dichterbij kwam. Talisman kwam overeind. 'Is alles in orde met je, Zjoesai?' vroeg hij terwijl hij haar bij haar arm pakte. 'Je ziet doodsbleek.'
'Ik had een verschrikkelijke nachtmerrie, maar ik kom nu weer langzaam tot mezelf.' Ze glimlachte. 'Mag ik even bij jullie komen zitten?'
'Natuurlijk.'
Met zijn drieën hadden ze het al over het zoeken naar de Ogen van Alchazzar gehad. Talisman had de grafkamer grondig doorzocht. Hij had de muren en de vloeren beklopt op zoek naar verborgen ruimtes, maar er waren er geen. Samen met Gorkai had hij zelfs de stenen deksel van de sarcofaag getild en de verdorde beenderen die erin lagen doorzocht. Ze hadden niets kunnen ontdekken, behalve een lon-tsia van zwaar zilver, waarop de hoofden van Osjikai en Sjoel-sen waren afgebeeld. Hij had hem tussen de botten teruggelegd en de sarcofaag weer zorgvuldig met de stenen deksel afgesloten.
'De geest van Osjikai heeft me verteld dat de Ogen hier verborgen zijn, maar ik zou niet weten waar ik verder nog zou moeten zoeken,' zei Talisman.
Zjoesai strekte zich naast de mannen uit en doezelde weer in slaap …
Een slanke man met vurige ogen bracht zijn gezicht tot vlak bij het
hare terwijl ze op haar onderlip beet tot die bloedde. 'Nu ga je
eraan, heks, het werd hoog tijd.'
Ze spuugde hem in zijn gezicht. 'Dan zal ik met mijn geliefde herenigd worden,' zei ze, 'en hoef ik die verachtelijke tronie van jou nooit meer te zien!'
Toen sloeg hij haar, gemeen en herhaaldelijk. Vervolgens greep hij haar bij haar haar. 'Je zult hem in alle eeuwigheid niet weerzien.' Hij hield zijn open hand onder haar ogen en toonde haar de vijf gouden pinnen. 'Hier mee zal ik je ogen uitsteken en je trommelvliezen doorboren. De laatste zal ik door je tong drukken. Je geest zal tot het einde ter tijden aan mij toebehoren. Aan mij geketend, zoals je tijdens je leven aan mij geketend had horen te zijn. Wil je om genade smeken? Als ik je losmaak, zul je dan op je knieën vallen en mij trouw zweren?'
Zjoesai wilde ja zeggen, maar de stem die uit haar mond klonk, was de hare niet. 'Trouw zweren aan een worm? Jij bent helemaal niets, Tgakata. Ik heb mijn heer gemaal voor je gewaarschuwd, maar hij wilde niet luisteren. Nu vervloek ik je en mijn vloek zal je achtervolgen tot de sterren zullen verbleken!'
Haar hoofd werd achterover getrokken. Hij bracht zijn hand omhoog en ze voelde hoe de glinsterende pin door haar oogbol werd gestoken...
Met een kreet van pijn ontwaakte Zjoesai en merkte dat Talisman
naast haar bed zat. 'Hoe ben ik hier terechtgekomen?' vroeg ze.
'Ik heb je hierheen gedragen. Je begon Chiatzisch te praten. Het is geen taal waar ik erg vertrouwd mee ben; je stem veranderde er volkomen door, het was ongelooflijk.'
'Ik had weer diezelfde droom, Talisman. Het was allemaal zo echt. Een man... heel veel mannen... sleepten me naar een donkere cel en daar staken ze mijn ogen uit. Het was afschuwelijk. Ze noemden me een heks en een hoer. Ze hadden... mijn man... vermoord... vermoed ik.'
'Je moet rusten,' zei Talisman. 'Je bent in de war.'
'Ik ben inderdaad in de war,' gaf ze toe, 'maar... ik heb nooit eerder zo'n droom als deze gehad. De kleuren waren zo scherp en...'
Hij streelde liefdevol over haar hoofd en uitgeput viel ze opnieuw in slaap. Ditmaal droomde ze niet.
Toen ze wakker werd was ze alleen en het zonlicht scheen helder in de kamer. Op een tafel bij het raam stonden een kruik water en een waskom. Nadat ze van haar smalle brits was opgestaan, trok ze haar kleren uit, goot de kom vol, voegde er drie druppels parfum uit een klein flesje aan toe en waste haar gezicht en haar bovenlichaam. Uit haar bagage haalde ze een lange tuniek van witte zijde; hij was gekreukt maar schoon. Toen ze was aangekleed, waste ze de kleren die ze gedragen had en legde die over de vensterbank om te drogen. Op blote voeten ging ze de kamer uit, de smalle trap af naar beneden, en liep de binnenplaats op. Talisman zat alleen te ontbijten, brood met kaas. Aan de andere kant van de binnenplaats verzorgde Gorkai de paarden. Zjoesai ging naast Talisman zitten en hij schonk haar een beker water in. 'Heb je weer gedroomd?' vroeg hij haar.
'Nee.' Hij is doodmoe, dacht ze. Zijn ogen staan dof. 'Wat ben je nu verder van plan?' vroeg ze hem.
'Ik weet... ik geloof... dat de Ogen hier zijn, maar ik kan geen plek meer bedenken waar ik nog zou kunnen zoeken.'
Door de open poort kwamen vijf mannen naar binnen lopen. Zjoesai kreeg opeens een akelig voorgevoel toen ze Nosta Khan herkende. Ze stond op en trok zich in de schaduwen terug. Talismans gezicht stond ondoorgrondelijk terwijl de mannen dichterbij kwamen. De eerste van de mannen, een krijger met een gouden oorring en een kaalgeschoren hoofd, bleef voor hem staan. 'Ik ben Kzoen van de Eenzame Wolven,' zei hij met een kille, sonore stem. Zijn lichaam was mager en taai en Zjoesai voelde even een spoor van angst toen ze naar hem keek. Zijn houding was uitdagend terwijl hij daar boven Talisman uit torende. 'Quing-tsjin van de Snelle Pony's zegt ons dat jij een aanvoerder bent die we zouden moeten volgen. Jij ziet er niet uit als een legeraanvoerder.'
Talisman stond op en liep langs Kzoen heen zonder hem een blik waardig te keuren. Hij liep naar een lange krijger met een ernstig gezicht. 'Het is goed om je terug te zien, Lin-tse,' zei hij.
'Dat is wederzijds, Okai. Dat de Goden van Steen en Water je nu net op dit tijdstip hierheen gevoerd hebben.'
Een stevig gebouwde man van middelbare leeftijd kwam naar voren. 'Ik ben Bartsai van de Kromme Hoorns.' Nadat hij neergehurkt was, stak hij zijn rechterhand uit met de palm naar boven. 'Quing-tsjin van de Snelle Pony's spreekt met veel waardering over je en we zijn hier om je een dienst te vragen.'
'Nee, nog niet,' snauwde Kzoen. 'Laat hij eerst maar eens bewijzen wat hij waard is.'
'Waarom hebben jullie een aanvoerder nodig?' vroeg Talisman terwijl hij zich tot Lin-tse richtte.
'Gargan komt eraan met een heel leger. De Gothir willen het mausoleum vernielen.'
'Ze hebben al enkele Nadirkampen aangevallen,' voegde Quing-tsjin eraan toe.
Talisman liep van het groepje weg en ging in kleermakerszit op de grond zitten. Drie van de anderen kwamen hem achterna en gingen om hem heen zitten. Kzoen aarzelde en voegde zich toen bij hen. Gorkai stak de binnenplaats over en ging met zijn armen voor zijn borst gekruist achter Talisman staan.
'Hoeveel man telt het Gothirse leger?' vroeg Talisman.
'Tweeduizend,' zei Nosta Khan. 'Lansiers en voetknechten.'
'Hoe lang duurt het nog voor ze hier zijn?'
'Twee dagen, misschien ook drie,' antwoordde Bartsai.
'En jullie zijn van plan om te vechten?'
'Waarom zouden we anders een aanvoerder nodig hebben?' vroeg Kzoen.
Nu keek Talisman de ander voor het eerst recht in diens ogen. 'Laten we één ding duidelijk stellen, Kzoen van de Eenzame Wolven,' zei hij zonder een spoor van boosheid in zijn stem. 'Het mausoleum is absoluut onverdedigbaar. Als tweeduizend man voortdurend blijven aanvallen, zullen ze het veroveren... uiteindelijk. We hebben geen enkele hoop dat we hier kunnen winnen. In het gunstigste geval kunnen we een paar dagen en misschien zelfs een week standhouden. Kijk om je heen. Een van de muren is al afgebrokkeld en de poorten zijn volkomen nutteloos. Alle verdedigers zullen sneuvelen.'
'Precies wat ik heb gezegd,' merkte Bartsai op.
'Dan ben je er dus voor om te vluchten?' vroeg Kzoen.
'Op dit moment ben ik nog helemaal nergens voor,' zei Talisman. 'Ik stel alleen een overduidelijk feit vast. Zijn jullie van plan om te vechten?'
'Ja,' zei Kzoen. 'Dit is voor alle Nadir een heilige plaats. Die kunnen we niet zomaar zonder gevecht prijsgeven.'
Lin-tse mengde zich in het gesprek. 'Jij kent de strategieën van de Gothir, Okai. Jij weet hoe ze zullen vechten. Wil jij ons aanvoeren?'
Talisman stond op. 'Ga terug naar jullie krijgers. Zeg hun dat ze zich hier over een uur moeten verzamelen; dan zal ik met hen praten.' Talisman liet hen daar zitten, stak de binnenplaats over en klom op de oostelijke borstwering. De aanvoerders stonden verward op en verlieten het mausoleum. Nosta Khan ging Talisman achterna.
Zjoesai stond stil bij de muur toen Gorkai naar haar toe kwam. 'Ik geloof niet dat we lang genoeg zullen blijven leven om de dag van de Eenmaker nog te beleven,' zei hij grimmig.
'Maar toch blijf je hier,' zei ze.
'Ik ben een Wolfskop,' zei hij trots tegen haar. 'Ik zal blijven.'
Op de muur kwam Nosta Khan naast Talisman staan. 'Dit had ik niet voorzien,' zei de sjamaan.
'Het hindert niet,' antwoordde Talisman. 'Of we nu winnen of verliezen, het zal de beslissende dag in ieder geval sneller laten aanbreken.'
'Hoezo?'
'Vier stammen zullen samen vechten. Het zal laten zien welke weg we moeten volgen. Als we slagen, zullen de Nadir weten dat de Gothirverslagen kunnen worden. Als we sneuvelen, zullen de stammen met vurige ketenen aan elkaar gesmeed worden door de heiligschennis die de vijand hier op het mausoleum pleegt.'
'Slagen? Je zei toch dat we allemaal zouden sneuvelen?'
'We moeten erop voorbereid zijn dat we dit niet overleven. Maar we hebben een kans, Nosta. Zij hebben geen water, dus moeten we de bronnen bewaken en hen daar niet bij laten komen. Tweeduizend mannen hebben per dag vijfhonderd emmers water nodig en de paarden drie keer zoveel. Als we ervoor kunnen zorgen dat ze een paar dagen geen water krijgen, zullen de paarden doodgaan. En vervolgens de mannen... '
'Maar daar zullen ze toch wel rekening mee hebben gehouden?' meende Nosta Khan.
'Dat betwijfel ik. Ze zullen verwachten dat ze het mausoleum binnen een dag in handen hebben. En hier zijn drie diepe putten.'
'Kun je hen met honderd man het hoofd bieden - en de bronnen en drinkplaatsen buiten bewaken?'
'Nee, we hebben meer krijgers nodig. Maar die zullen wel komen.'
'Waarvandaan?' vroeg de sjamaan.
'De Gothir zullen ze naar ons toe sturen,' zei Talisman.