2
Het huis in de Straat van de Wevers was een oud Gothirs gebouw van grijze steen, twee verdiepingen hoog met een dak van rode terracotta pannen. De kamers binnenin waren echter volgens de Chiatzische mode verbouwd. Er waren geen vierkante of rechthoekige vertrekken meer, de muren vloeiden in volmaakte curven in elkaar over: ovalen op cirkels, of cirkels op ovalen. Deuren en deurlijsten waren ook aan deze lijnen aangepast; zelfs de zware Gothirse ramen met hun vierkante kozijnen, zo somber en functioneel van buiten, waren aan de binnenkant versierd met fijnzinnig vervaardigde ronde afdekkingen. In de kleine studeerkamer in het centrum van het huis zat Tsjorin-Tsoe in kleermakerszit op een geborduurd tapijt van Chiatzische zijde terwijl zijn donkerbruine ogen zonder te knipperen naar de man staarden die voor hem neergeknield zat. De ogen van de nieuwaangekomene waren donker en stonden waakzaam, en hoewel hij knielde - zoals gebruikelijk was in de aanwezigheid van de gastheer - was zijn lichaam gespannen en op alles voorbereid. De man deed Tsjorin-Tsoe denken aan een opgerolde slang, doodstil, maar klaar om aan te vallen.
Talisman liet zijn blik naar de ronde muren gaan, de gelakte reliëfs van houtsnijwerk en de fijnzinnige schilderijen in hun gelakte lijsten. Zijn blik gleed over de kunstwerken, maar hij hield zijn ogen nergens even stil om het een of ander te bestuderen. Snel richtte hij zijn aandacht weer op de kleine Chiatze.
Naarmate de stilte voortduurde vroeg Tsjorin-Tsoe zich af of hij de man voor zich eigenlijk wel mocht. Was het iemand die hij kon vertrouwen? Waarom was hij door het lot uitgekozen om zijn volk te redden? Zonder ook maar één keer met zijn ogen te knipperen, bestudeerde Tsjorin-Tsoe het gezicht van de jongeman. Hij had een hoog voorhoofd, wat vaak een teken van intelligentie was, en zijn huid had eerder de gouden teint van de Chiatze dan het hepatitisachtige geel van de Nadir. Hoe oud zou hij eigenlijk zijn? Negentien? Twintig? Zo jong nog! En toch straalde hij kracht uit, en zelfverzekerdheid. Je hebt al heel wat levenservaring opgedaan voor iemand die zo jong is, dacht de oude man. En wat zie je nu voor je, jonge krijger? Een gerimpelde oude man - een lantaarn waarvan de olie bijna is opgebrand, zodat de vlam begint te flakkeren? Een oude man in een vertrek vol fraaie schilderijen! Nou, vroeger was ik net zo sterk als jij, en had ik ook mijn grote dromen. Bij de gedachte aan die dromen dwaalde zijn geest even af. Met een schok kwam hij weer tot zichzelf en hij merkte dat hij in de gitzwarte ogen van de Talisman keek. Hij voelde een vluchtige angst - want de ogen stonden nu kil en ongeduldig. 'Wees zo goed me het bewijs te tonen,' zei Tsjorin-Tsoe met een zuidelijke tongval, zijn stem nauwelijks meer dan een gefluister.
Talisman stak zijn hand in zijn tuniek en haalde er een kleine munt uit waar de kop van een wolf op geslagen was. Hij bood hem aan de oude man aan, die hem met trillende vingers aanpakte en zich vooroverboog om hem te bestuderen. Talisman merkte dat hij naar de kleine witte haarvlecht op de kruin van Tsjorin-Tsoes verder kaalgeschoren hoofd keek.
'Het is een interessante munt, jongeman. Alleen is het jammer dat iedereen zoiets kan bezitten,' zei de balsemer met piepende adem. 'Hij zou van de ware boodschapper afgepakt kunnen zijn.'
Talisman wierp hem een kille glimlach toe. 'Nosta Khan vertelde me dat je een mysticus was, Tsjorin-Tsoe. Het zou je dus weinig moeite moeten kosten om mijn integriteit vast te stellen.'
Er stonden twee ondiepe aardewerk kommetjes met water op een zijden tapijt. De jonge Nadir wilde een ervan pakken, maar de oude man zwaaide met zijn hand en schudde zijn hoofd. 'Nog niet, Talisman. Neem me niet kwalijk, maar ik zal je vertellen wanneer je kunt drinken. En wat je argument betreft, Nosta Khan had het niet over psychische krachten. Ik ben nooit een echte mysticus geweest. Wat ik mijn hele leven lang geweest ben, Talisman, is een student. Ik heb mijn vak geleerd, ik heb belangrijke historische plaatsen onderzocht, maar ik heb vooral mensen bestudeerd. Hoe meer ik het menselijk ras bestudeerd heb, hoe meer ik de zwakheden ervan heb leren kennen. Maar het merkwaardigste van studeren - vooropgesteld dat men het met een onbevooroordeelde geest doet - is dat het een mens nietiger maakt. Maar vergeef me, Nadir houden zich niet met filosofie bezig.'
'Omdat we wilden zijn?' antwoordde de Nadir zonder wrok. 'Misschien kan ik daarom beter wijzen op de woorden van de priester-filosoof Dardalion, die zei: "Elk antwoord op een vraag werpt onmiddellijk zeven nieuwe vragen op. Voor een student vergroot het verzamelen van kennis dus alleen maar het besef hoeveel meer er nog te leren valt." Volstaat dat antwoord, meester balsemer?'
Tsjorin-Tsoe wist zijn verrassing te maskeren en boog diep. 'Inderdaad, jongeman. En ik bid dat je een oude man zoals ik zijn onbeleefdheid wilt vergeven. Het zijn chaotische tijden en ik vrees dat mijn opwinding een slechte invloed op mijn manieren heeft.'
'Ik neem het je niet kwalijk,' zei Talisman. 'Het leven op de steppen is hardvochtig. Voor bespiegelingen rest maar weinig tijd.'
De oude man boog opnieuw. 'Ik wil mijn onbeleefdheid niet nog eens verergeren, jonge heer, maar ik vraag me met een zekere nieuwsgierigheid af hoe een Nadirkrijger bekend geraakt is met de woorden van Dardalion van De Dertig.'
'Men zegt dat een paar raadselachtigheden de specerijen voor een relatie vormen,' zei Talisman. 'Maar je was over je studies aan het vertellen.'
Tsjorin-Tsoe merkte dat zijn sympathie voor de jongeman nog meer toenam. 'Mijn studies omvatten de astrologie, numerologie, het werpen van runen, handlezen en het opstellen van bezweringen. En toch blijven er nog zoveel zaken over die de geest voor raadsels stellen. Ik zal je een voorbeeld geven.' Hij trok een werpmes met een ivoren gevest uit zijn gordel dat hij op een rond doelwit aan de muur richtte, ongeveer twintig passen van hem af. 'Toen ik een stuk jonger was, kon ik dit mes in het gouden hart van het doelwit werpen. Maar zoals je ziet zijn mijn vingers tegenwoordig krom en misvormd. Doe jij het voor mij, Talisman.'
De jonge Nadir ving het mes op dat hem werd toegeworpen. Gedurende een ogenblik woog hij het in zijn hand om de balans ervan te ontdekken. Toen bracht hij zijn arm naar achteren en liet het mes wegvliegen. Het zilverkleurige staal glinsterde in het lamplicht terwijl het door het vertrek flitste en midden in het doelwit terechtkwam. Het mes was een vingerbreedte naast het gouden hart terechtgekomen. 'Het doelwit is met kleine symbolen bedekt. Ga eens kijken en vertel me dan welk symbool dat mes heeft doorboord,' beval Tsjorin-Tsoe.
Talisman kwam overeind en liep het vertrek door. Het doelwit stond vol merkwaardige Chiatzische hiërogliefen. Ze waren er met goud opgeschilderd en de meeste ervan zeiden hem niets. Maar het lemmet van het mes had een ovaal doorboord met een zorgvuldig getekende klauw in het midden, en dit beeld begreep hij wel.
'Waar is het mes in terechtgekomen?' riep Tsjorin-Tsoe.
Talisman vertelde het hem.
'Mooi zo. Kom dan nu weer bij me zitten, mijn jongen.'
'Ben ik voor je test geslaagd?'
'Voor een ervan. Nu volgt de tweede. Drink uit een van de kommetjes.'
'In welke zit het gif?' vroeg Talisman.
Tsjorin-Tsoe zei niets.
Talisman staarde naar de kommetjes. 'Ineens heb ik niet zo'n dorst meer.'
'Toch moet je drinken,' drong Tsjorin-Tsoe aan.
'Zeg me dan eerst wat de bedoeling van dit spelletje is, eerbiedwaardige grijsaard. Vervolgens zal ik mijn beslissing nemen.'
'Ik weet dat je een mes kunt werpen, Talisman, dat heb ik net gezien. Maar kun je ook dénken? Ben jij het waardig om de Eenmaker te dienen - om hem naar jullie volk te brengen? Zoals je terecht veronderstelde, bevat een van de kommetjes een dodelijk vergif. De dood is onvermijdelijk, zelfs als het gif alleen je lippen maar aanraakt. Het andere kommetje bevat niets anders dan water. Hoe denk je te kunnen kiezen?'
'Daarvoor heb ik onvoldoende informatie,' zei Talisman.
'Dat heb je mis.'
Talisman bleef rustig zitten terwijl zijn geest het probleem te lijf ging. Hij sloot zijn ogen en herinnerde zich elk woord dat de oude man had gezegd. Hij boog zich naar voren en tilde het linkerkommetje op, dat hij tussen zijn vingers ronddraaide; vervolgens het rechter. Beide waren volkomen identiek. Toen richtte hij zijn blik op het tapijt en hij glimlachte een van zijn zeldzame glimlachjes. Op het tapijt was dezelfde reeks symbolen geborduurd die ook op het doelwit stonden. En onder het linkerkommetje bevond zich een ovaal met een klauw erin. Nadat hij het kommetje opgetild had, proefde hij van het water. Het was zoet en koel.
'Mooi, je hebt een scherpe opmerkingsgave,' zei Tsjorin-Tsoe. 'Maar is het niet verbazingwekkend dat je het mes precies in het juiste symbool hebt gegooid, terwijl je ook twaalf andere had kunnen raken?'
'Hoe wist je dat ik het zou treffen?'
'Dat stond in de sterren geschreven. Nosta Khan wist dit. Hij was het via zijn Gave te weten gekomen. Ik daarentegen heb het door mijn studie geleerd. Goed, geef me nu hier eens antwoord op: Wat is de derde test?'
Talisman haalde een keer diep adem. 'De klauw was het teken van Osjikai Duivelsklauw; het ovaal het symbool van zijn vrouw; Sjoel-sen. Toen Osjikai met Sjoel-sen wilde trouwen, moest hij van haar vader drie opdrachten vervuilen, de eerste was een doel kunnen raken, de tweede vereiste intelligentie en de derde... vereiste een offer. Osjikai moest een demon doden die zijn vriend was geweest. Ik ken geen demonen, Tsjorin-Tsoe.'
'Zoals met alle parabels het geval is, mijn jongen, wordt daarin niet alleen een leuk verhaaltje verteld, maar bevatten ze een diepere betekenis. Osjikai was een roekeloos man, die gemakkelijk in grote woede kon ontsteken. De demon was gewoon een deel van hemzelf, de wilde en gevaarlijke kant van zijn persoonlijkheid. De vader van Sjoel-sen wist dit en wilde dat Osjikai plechtig zou beloven dat hij tot zijn dood toe van haar zou houden - haar nooit kwaad zou doen en haar nooit voor een ander aan de kant zou zetten.'
'Wat heeft dat met mij te maken?'
'Alles.' Tsjorin-Tsoe klapte in zijn handen. De deur ging open en er kwam een jonge Chiatzische vrouw naar binnen. Ze maakte een buiging naar beide mannen, vervolgens knielde ze bij Tsjorin-Tsoes voeten neer en raakte met haar voorhoofd de grond aan. Talisman staarde naar haar in het kaarslicht. Ze was van een adembenemende schoonheid, met ravenzwart haar en grote, amandelvormige ogen. Ze had volle lippen en haar lenige gestalte was gekleed in een witte zijden blouse en een lange satijnen rok.
'Dit is mijn kleindochter Zjoesai. Ik wil dat je haar meeneemt op je zoektocht. Dat is ook de wens van Nosta Khan en je vader.'
'En als ik weiger?'
'Dan zijn we verder uitgepraat. Je zult mijn huis verlaten en naar de tenten van je volk terugkeren.'
'En mijn zoektocht?'
'Die zul je zonder mijn hulp moeten voortzetten.'
'Ik ben nog niet aan trouwen toe. Ik heb mijn leven gewijd aan mijn dorst naar wraak en de Komst van de Eenmaker. Maar zelfs al zou ik erover denken om te trouwen, dan heb ik als zoon van een stamhoofd het recht mijn eigen vrouw te kiezen. En boven alles zou ik beslist een Nadirse verkiezen. Ik koester een diep respect voor de Chiatze, maar zij zijn mijn volk niet.'
Tsjorin-Tsoe boog zich naar voren. 'Leiders hebben geen rechten; dat is een van de grote geheimen van het leiderschap. Je hebt het echter mis, jongeman. Het is niet de bedoeling dat zij je vrouw wordt. Ze is voorbestemd voor de Eenmaker; zij zal de Sjoel-sen voor zijn Osjikai zijn.'
'Dan heb ik het inderdaad niet goed begrepen,' erkende Talisman. 'Maar welk offer wordt er dan van mij verlangd?'
'Wil jij Zjoesai onder je hoede nemen? Zul je je leven voor haar veil hebben?'
'Als dat van mij verlangd wordt, het zij zo,' beloofde Talisman. 'Maar wat is nu het offer?'
'Misschien zal dat helemaal niet gebracht hoeven worden. Zjoesai, wil je onze gast zijn kamer wijzen?'
De jonge vrouw boog nogmaals, stond toen zonder een woord te zeggen op en leidde Talisman de kamer uit. Aan het einde van een korte gang opende Zjoesai een deur en stapte naar binnen. Het vertrek was met tapijten behangen en belegd en op de vloer lagen dekens uitgespreid. Er stonden geen stoelen en nergens was enige versiering te bekennen. 'Dit is je kamer,' zei ze.
'Dank je, Zjoesai. Vertel me eens, heb je ooit door de steppen gereisd?'
'Nee, heer.'
'Baart het vooruitzicht van de reis je zorgen? We zullen door vijandelijke streken trekken en vele gevaren zullen ons pad kruisen.'
'Er is maar een gevaar dat ik vrees, heer,' zei ze.
'En dat is?' Terwijl hij de vraag stelde, zag hij een glans in haar ogen verschijnen en de spieren van haar gezicht zich verstrakken. Op slag was het rustige, meegaande Chiatzische kindvrouwtje verdwenen en stond daar een vrouw met felle ogen. Even plotseling verscheen vervolgens het meisjesmasker weer op haar gezicht.
'Het is het beste om niet over angsten te spreken, heer. Want angst is verwant aan magie. Goedenacht. Slaap lekker.' Ze sloot de deur achter zich.
Sieben lachte schaterend. Het geluid galmde door het vertrek en de
Drenaise ambassadeur werd rood. 'Ik ben van mening dat dit geen
onderwerp is om grappen over te maken,' zei hij koel. 'We hebben
het hier over internationale diplomatie, en voor grillen van
individuen is daarin geen plaats.'
De dichter leunde achterover in zijn stoel en bestudeerde het magere gezicht van de ambassadeur. Zijn staalkleurige haar was zorgvuldig gekamd en verrukkelijk geparfumeerd, zijn kleren waren onberispelijk en buitengewoon kostbaar. Majon droeg een witte wollen mantel en een blauw-zijden tuniek waarvan de zomen met goud waren afgezet. De vingers van de ambassadeur speelden met de rode sjaal om zijn hals en met de ceremoniële broche - een steigerend paard in zilver - die een teken van zijn rang was. De man was boos en hij liet het merken ook. Dit, besloot Sieben, was een berekende belediging. Diplomaten waren ware meesters in gladde charme en hun gelaatsuitdrukking drukte een grenzeloze welwillendheid uit wanneer ze met hogergeplaatsten van doen hadden.
'Ben je het niet met me eens?' vroeg Majon.
'Ik ben het maar zelden níét met politici eens,' zei Sieben. 'Het lijkt mij dat de slechtste van jullie me ervan zou kunnen overtuigen dat een paardenvijg naar honing smaakt. En de beste zou me laten geloven dat ik de enige mens ter wereld ben die dat niet eerder heeft geproefd.'
'Dat is een hoogst beledigende opmerking,' snauwde de ambassadeur.
'Mijn verontschuldigingen, Majon. Ik bedoelde het als een compliment.'
'Zul je proberen hem te overtuigen of niet? Deze zaak is van het allergrootste belang. Ik zweer, bij de nagedachtenis van Missael, dat we op de rand van een oorlog zouden kunnen staan!'
'O, daar twijfel ik niet aan, Majon. Ik heb de god-koning zelf gezien, weet je nog wel?'
De ogen van de ambassadeur werden groot en hij bracht een hand naar zijn mond en legde waarschuwend zijn vinger op zijn lippen.
Sieben grinnikte alleen maar. 'Een geïnspireerde leider,' zei hij met een knipoog. 'Iedere heerser die een politicus ontslaat en zijn lievelingskat tot minister benoemd, kan op mijn steun rekenen.'
Majon stond op, liep naar de deur, opende hem en keek de gang in. Daarna liep hij weer terug en bleef vlak voor de dichter staan. 'Het is niet verstandig om met een heerser te spotten - en zeker niet wanneer je je in de hoofdstad van een dergelijke man bevindt. De volkeren van de Drenai en de Gothir leven in vrede met elkaar. Dat dit nog maar lang moge blijven duren.'
'Maar om die vrede veilig te stellen,' zei Sieben terwijl de glimlach van zijn gezicht verdween, 'moet Druss van Klay verliezen?'
'Zo ligt de zaak inderdaad, strikt genomen. Het zou niet... gepast zijn als Druss won.'
'Ik begrijp het. U hebt dus kennelijk weinig vertrouwen in de profetie van de god-koning?'
Majon schonk zich een roemer wijn in en nam er een klein slokje van. 'Het is geen kwestie van vertrouwen hebben; het is gewoon een kwestie van politiek. Elk jaar, op dit tijdstip, verkondigt de god-koning een profetie. Ze komen altijd uit. Er zijn mensen die geloven dat het volk er zelf voor zorgt dat ze uitkomen omdat de profetieën gewoonlijk op menselijk handelen betrekking hebben. Anderen geloven eenvoudig dat hun heerser goddelijk is. In dit geval is het een puur theoretische kwestie. Hij heeft voorspeld dat Klay goud zal halen. Als Druss zou winnen, zou dat als een belediging van de god-koning worden beschouwd, en als een samenzwering van de Drenai om de regering te ondermijnen. De gevolgen van zoiets zouden rampzalig kunnen zijn.'
'Ja, stel je voor, hij zou zijn poes tot opperbevelhebber van zijn leger kunnen benoemen en opmarcheren naar Dros Delnoch. Werkelijk een angstaanjagend vooruitzicht!'
'Zitten er misschien ook nog wat hersens in dat knappe hoofd van je? Het leger waarover je het hebt, telt meer dan vijftigduizend man, en velen daarvan zijn veteranen die gestaald zijn in de strijd tegen de stammen van de Nadir en Sathulische roversbendes. Maar daar gaat het niet om. Hier in Gothir zijn drie belangrijke partijen. De ene partij gelooft dat het 't goddelijke recht van de Gothir is om de wereld te veroveren. De andere partij wil gewoon de wereld veroveren zonder zich druk te maken over de vraag of dat een goddelijk recht van hen is. Begrijp je wel? Om redenen die zijzelf het beste kennen, heeft elke partij een grondige hekel aan de andere. Dit land verkeert voortdurend op de rand van een burgeroorlog. Terwijl zij zo onderling met elkaar aan het vechten zijn, hoeven de Drenai zich niet druk te maken over de verschrikkelijke kosten die het afslaan van een Gothirse invasie met zich mee zou brengen.'
'Kosten? Hebben we het hier over geld?'
'Natuurlijk hebben we het hier over geld,' zei Majon met groeiende ergernis. 'Het mobiliseren van mannen, ze trainen, ze van nieuwe wapenrustingen, zwaarden en speren voorzien. Eten voor de rekruten. En waar moeten we die rekruten vinden? Op het land, bij de boeren. Wanneer die onder de wapenen zijn, wie moet er dan de oogst binnenhalen? Het antwoord is dat de oogst gewoon op vele akkers zal blijven staan. Wat zal er dan met de prijs van het graan gebeuren? Die schiet pijlsnel omhoog. En wat zullen we uiteindelijk allemaal bereikt hebben? We zullen de vesting houden, en als de mannen weer naar huis gaan, zullen ze tot de ontdekking komen dat de belastingen verhoogd zijn om de kosten van de oorlog te kunnen dekken. Vijftigduizend getrainde soldaten die woedend zijn op de regering.'
'Je hebt de vele doden nog niet genoemd,' zei Sieben zacht.
'Heel juist opgemerkt. De kans op besmettelijke ziektes van al die lijken, de kosten van de begrafenissen. Verder zijn er ook nog de oorlogsinvaliden die tot in lengte van dagen een beroep op staatssteun blijven doen.'
'Ik denk dat je je standpunt nu wel duidelijk uiteen hebt gezet, Majon,' onderbrak Sieben hem. 'Je menslievendheid siert je. Maar je hebt het over drie partijen gehad en er tot dusver maar twee genoemd.'
'Tenslotte heb je de Koninklijke Garde nog - tienduizend man, het keurkorps van het Gothirse leger. Na de laatste opstand hebben zij de god-koning op de troon gezet - en hem daar gehouden. Geen van de andere twee partijen is momenteel sterk genoeg om een overwinning te kunnen behalen zónder de steun van de Garde. Daarom staat iedereen doodstil, niet in staat om zich te bewegen. Het zou ideaal zijn als ervoor gezorgd kon worden dat die situatie blijft voortbestaan.'
Sieben lachte. 'En ondertussen zit er een gek op de troon wiens heerschappij in het teken staat van moord, martelingen en gedwongen zelfmoorden.'
'Dat is een binnenlandse aangelegenheid van de Gothir, Sieben. Onze zorg geldt de Drenai, van wie er ongeveer drieduizend in het rijk van de Gothir wonen en wier leven verbeurd zou zijn als er vijandelijkheden zouden uitbreken. Kooplieden, ambachtslieden, doktoren - en diplomaten niet te vergeten. Heeft hun leven dan geen enkele waarde, Sieben?'
'Keurig geredeneerd, Majon,' zei Sieben terwijl hij in zijn handen klapte. 'En nu komen we bij de paardenvijg die naar honing smaakt. Natuurlijk heeft hun leven waarde, maar Druss is niet voor hen verantwoordelijk, noch voor de handelwijze van een krankzinnige. Begrijp je het dan niet, Majon? Niets wat jij - of de god-koning - ook doet, zal daar iets aan veranderen. Druss is niet dom en hij heeft een heldere kijk op het leven. Hij zal in het strijdperk treden om Klay het hoofd te bieden, en hij zal zijn uiterste best doen om te winnen. Wat men ook tegen hem zou zeggen, niets zal hem ertoe kunnen brengen om minder te doen. Helemaal niets. Al je argumenten zouden volkomen waardeloos zijn. Druss zou antwoorden dat wat de god-koning verkiest te doen - of te laten - voor diens eigen verantwoording is. En afgezien daarvan zou hij om een enkele, eenvoudige reden al weigeren te doen wat je voorstelt.'
'En die is?'
'Het zou niet juist zijn.'
'Hij was toch intelligent, zei je net?' snauwde Majon. 'Het zou niet juist zijn! Wat heeft dát er nu mee te maken? We hebben hier te maken met een... gevoelige en... unieke heerser...'
'We hebben hier te maken met een gek, en als hij geen koning was, zou hij voor zijn eigen veiligheid allang opgesloten zijn,' antwoordde Sieben.
Majon wreef over zijn vermoeide ogen. Je spot met de politiek,' zei hij zacht. Je voelt niets dan minachting voor de diplomatie. Maar hoe slagen we er anders in de vrede in de wereld te bewaren, denk je? Dat zal ik je vertellen, Sieben. Mannen zoals ik reizen naar steden zoals deze en wij krijgen die paardenvijgen van jou voorgezet. Maar wij blijven glimlachen en we zeggen hoe voedzaam ze wel niet zijn. We bewegen ons in de ruimte tussen de ego's van andere mensen en onder het voortgaan strelen we die. We doen dit niet voor ons eigen gewin, maar ter wille van vrede en voorspoed. We doen het opdat Drenaise boeren, kooplieden, klerken en ambachtslieden hun kinderen in vrede kunnen opvoeden. Druss is een held; hij kan zich de weelde permitteren om er zijn eigen opvattingen op na te houden en zijn leven te leiden zoals hij dat wil. Diplomaten kunnen dat niet. Wil je me nu helpen om hem te overtuigen?'
Sieben stond op. 'Nee, Majon, dat wil ik niet. Je hebt ongelijk in deze kwestie - hoewel ik je wat betreft je motieven het voordeel van de twijfel gun.' Hij liep naar de deur en draaide zich om. 'Misschien heb je die paardenvijgen al te lang gegeten. Misschien ben je ze wel lekker gaan vinden.'
Achter de betimmering van de muur sloop een dienaar weg om verslag van het gesprek uit te gaan brengen.
Garen-Tsen tilde de zoom van zijn lange purperen gewaad op en
daalde zorgvuldig over de uitgesleten stenen traptreden af naar de
verdieping met de kerkers. De stank was hier verschrikkelijk, maar
de lange Chiatze sloot zich daarvoor af. Kerkers hoorden tenslotte
te stinken. Gevangenen die daarheen waren gesleurd, werden
overweldigd door het schemerduister, de nattigheid en de
afschuwelijke geur van de angst. Dat maakte een ondervraging al een
stuk eenvoudiger.
In de gang langs de kerkers bleef hij staan om te luisteren. Ergens links van hem zat een man te huilen, het geluid gedempt door de dikke stenen muur van zijn cel. Een eindje verderop stonden twee wachtposten. Garen-Tsen wenkte een van hen. 'Wie is die huilebalk?' vroeg hij.
De wachtpost, een dikke man met een baard en smerige tanden, liet een luid gesnuif horen. 'Maurin, meneer. Hij is gisteren binnengebracht.'
'Ik zal hem een bezoek brengen nadat ik met de senator heb gesproken,' zei Garen-Tsen.
'Ja, meneer.'
Garen-Tsen liep langzaam door naar de verhoor ruimte. Daar zat een al wat oudere man met een gezwollen gezicht vol blauwe plekken. Zijn rechteroog zat bijna helemaal dicht en er zaten bloedvlekken op zijn witte ondertuniek. 'Goedemorgen, senator,' zei Garen-Tsen terwijl hij zich naar een stoel met een hoge rugleuning begaf die een wachtpost voor hem aanschoof. Hij ging tegenover de gewonde man zitten, die hem onheilspellend aankeek. 'Ik heb begrepen dat u koppig weigert om mee te werken?'
Huiverend haalde de gevangene een keer diep adem. 'Ik ben van koninklijken bloede, Garen-Tsen. De wet stelt nadrukkelijk dat het verboden is mij te martelen.'
'Ach ja, de wet. Die stelt ook nadrukkelijk dat samenzweringen om de koning te doden verboden zijn. En zij staat ook niet erg welwillend tegenover complotten om de rechtmatige regering omver te werpen.'
'Natuurlijk doet ze dat niet!' snauwde de gevangene. 'Daarom zou ik me aan dergelijke handelingen dan ook nooit schuldig maken. De man is mijn neef; denk je nou werkelijk dat ik plannen zou beramen om een van mijn eigen bloedverwanten te doden?'
'En nu maakt u zich ook nog aan godslastering schuldig,' zei Garen-Tsen bedaard. 'Onder geen enkele voorwaarden mag erop gezinspeeld worden dat de god-koning een méns is.'
'Een verspreking,' mompelde de senator.
'Dergelijke versprekingen kunnen iemand duur komen te staan. Maar ter zake. U hebt vier zonen, drie dochters, zeven kleinkinderen, veertien neven, een vrouw en twee maîtresses. Ik zal open kaart met u spelen, senator. U zult sterven. De vraag is alleen of u als enige zult sterven, of met uw hele familie.'
Uit het gezicht van de gevangene was alle kleur op slag weggetrokken maar zijn moed bleef. 'Jij bent een verachtelijke duivel, Garen-Tsen. Mijn neef, de koning, heeft een excuus, want hij is krankzinnig, de arme jongen. Maar jij - jij bent een intelligent, ontwikkeld mens. Mogen de goden je vervloeken!'
'Ja, ja, dat zullen ze ongetwijfeld doen. Zal ik bevel geven om al uw andere familieleden ook maar te laten arresteren? Ik denk niet dat uw vrouw de sfeer in deze kerkers erg aangenaam zal vinden.'
'Wat verlang je van me?'
'Er wordt momenteel een document opgesteld dat u moet ondertekenen. Wanneer dat gebeurd is, zult u vergif mogen innemen en wordt de rest van uw familie gespaard.' Garen-Tsen stond op. 'En nu moet u mij verder verontschuldigen. Er zijn nog meer verraders die op ondervraging wachten.'
De oude man keek op naar de Chiatze. 'Er is hier maar één verrader, jij laffe hond. En op een dag zullen ze jou gillend naar dezelfde kamer slepen.'
'Dat zou heel goed kunnen, senator. Alleen zult u daar geen getuige meer van zijn.'
Een uur later stond Garen-Tsen op uit zijn geparfumeerde bad. Een
jonge bediende wikkelde een verwarmd badlaken rond zijn natte
lichaam en wreef met zachte hand de waterdruppels weg die aan de
gouden huid kleefden. Een tweede bediende kwam met een flesje
geurige olie, die hij in de huid van Garen-Tsens rug en schouders
masseerde. Toen dat gebeurd was, kwam een derde jongen naar voren
met een nieuw purperen gewaad. De Chiatze hief zijn armen op en het
gewaad werd met vaardige hand om zijn lichaam gedrapeerd. Twee rijk
geborduurde pantoffels werden voor zijn voeten op het tapijt
gelegd. Garen-Tsen schoof zijn voeten erin en liep naar zijn
studeerkamer. Het kostbare eiken bureau dat met veel houtsnijwerk
was versierd, was pas ingewreven met bijenwas, vermengd met
lavendel. Er stonden drie inktpotten klaar en vier nieuwe
ganzenveren. Nadat Garen-Tsen in een met leer beklede stoel was
gaan zitten, pakte hij een ganzenveer en een onbeschreven blad dik
papier, waarna hij zijn rapport begon te schrijven.
Toen de bel van het middaguur beneden op de binnenhof klonk, werd er op zijn deur geklopt. 'Binnen!' riep hij. Een kleine man met zwart haar liep naar zijn bureau en boog.
'Ja, Oreth, laat maar eens horen.'
'De zonen van senator Gyall zijn gearresteerd. Zijn vrouw heeft zelfmoord gepleegd. Andere familieleden zijn gevlucht, maar daar wordt momenteel jacht op gemaakt. De vrouw van de edelman Maurin heeft geld overgemaakt naar een bankier in Drenan: tachtigduizend goudstukken. Zijn twee broers zijn al in de Drenaise hoofdstad.'
'Stuur een boodschap aan onze agenten in Drenan dat ze met de verraders moeten afrekenen.'
'Ja, meneer.'
'Nog iets anders, Oreth?'
'Een kleinigheidje nog, meneer. Die Drenaise vuistvechter, Druss. Het schijnt dat hij zal proberen om de wedstrijd te winnen. Zijn ambassadeur zal proberen om hem te bepraten, maar de vriend van die vuistvechter, Sieben, houdt vol dat hij zich niet zal laten overtuigen.'
'Door wie wordt die vuistvechter geschaduwd?'
'Door Jarid en Copass.'
'Ik heb met Klay gesproken en hij zegt dat de Drenai zich als een geduchte tegenstander zal ontpoppen. Goed, laat hem overvallen en verwonden. Een diepe snee zal wel voldoende zijn.'
'Het zou wel eens niet zo eenvoudig kunnen zijn, heer. Onlangs was de man nog bij een vechtpartij betrokken, waarbij hij een paar rovers er flink van langs heeft gegeven. Het is misschien nodig om hem te doden.'
'Dood hem dan. Er zijn nu belangrijkere zaken die mijn aandacht vragen, Oreth. Ik heb weinig tijd om me met zulke futiliteiten bezig te houden.' Nadat Garen-Tsen zijn pen had opgepakt, doopte hij hem in een inktpot en begon weer te schrijven.
Oreth boog en liep achterwaarts het vertrek uit.
Bijna een vol uur werkte Garen-Tsen door. De woorden van de senator bleven echter steeds maar door zijn hoofd spelen. 'En op een dag zullen ze jou gillend naar dezelfde kamer slepen.' Iets dergelijks was op dit moment zeer waarschijnlijk. Op dit moment bevond Garen-Tsen zich op het toppunt van zijn macht. Zijn bevoorrechte positie was echter zeer wankel, want die hing uitsluitend af van een krankzinnige. Hij legde zijn pen opzij en dacht na over de toekomst. Tot dusver hielden de beide rivaliserende partijen elkaar in bedwang, voornamelijk door zijn eigen machinaties. Een dergelijke harmonie zou echter niet veel langer gehandhaafd kunnen worden - niet nu de toestand van de koning in zo'n angstaanjagend tempo verslechterde. Weldra zou het te moeilijk worden om zijn krankzinnigheid nog langer aan banden te leggen en een bloedbad zou volgen. Garen-Tsen zuchtte.
'Op het toppunt van mijn macht,' zei hij hardop. 'Alleen is die macht net een vulkaan die elk moment tot uitbarsten kan komen.'
Op dat moment ging de deur open en een soldaat van middelbare leeftijd stapte naar binnen. Hij was krachtig gebouwd en droeg de lange zwarte mantel van de Koninklijke Garde. Garen-Tsen richtte zijn merkwaardig gekleurde ogen op de soldaat. 'Welkom, heer Gargan. Waarmee kan ik u van dienst zijn?'
De nieuwkomer trok een stoel bij en ging met een plof zitten. Hij zette zijn helm af, die rijk versierd was met zilver en brons, en legde hem op het blad van het bureau. 'Die idioot heeft zijn vrouw vermoord,' zei hij.
Twee koninklijke gardisten leidden Tsjorin-Tsoe het terrein van het
paleis op. Twee anderen volgden. Zij droegen een koffer waarin de
instrumenten en materialen lagen die een balsemer bij zijn werk
nodig heeft. De oude man haalde piepend adem terwijl hij zich
haastte om de anderen bij te houden. Hij stelde geen vragen.
De soldaten leidden hem langs de bediendenverblijven naar een trap met een kostbare dikke loper. Vervolgens betraden ze de doolhof van de koninklijke verblijven. Nadat de gardisten de beroemde vleugel van de concubines waren gepasseerd, betraden ze de koninklijke kapel, waar ze voor het gouden beeld van de god-koning bogen. Toen ze de kapel door de achteruitgang weer verlaten hadden, vertraagden ze hun tempo, alsof ze minder geluid wilden maken, en hierdoor kreeg Tsjorin-Tsoe de gelegenheid om weer wat op adem te komen. Tenslotte kwamen ze bij de privé-vertrekken van de koning die door een dubbele deur waren afgesloten. Buiten stonden twee mannen te wachten; een was een soldaat met een gevorkte baard die de kleur had van ijzer, de tweede was Garen-Tsen, de eerste minister, in zijn purperen gewaad. Hij was lang en zo mager als een lat, en op zijn gezicht viel geen enkele uitdrukking te bespeuren.
Tsjorin-Tsoe boog voor zijn landgenoot. 'Mogen de Heren in de Hoge Hemel hun zegeningen op u laten neerdalen,' zei Tsjorin-Tsoe in het Chiatzisch.
'Het is onhoffelijk en ongepast om in de koninklijke vertrekken een vreemde taal te gebruiken,' wees Garen-Tsen hem in de zuidelijke tongval terecht. Tsjorin-Tsoe boog een tweede maal. Garen-Tsen tikte met zijn lange vingers op de tweede knokkel van zijn rechterhand. Toen kruiste hij zijn armen, waarbij zijn wijsvinger zijn biceps raakte. Voor Tsjorin-Tsoe was de gebarentaal glashelder: Doe wat er van je gevraagd wordt als je leven je lief is!
'Mijn verontschuldigingen, heer,' zei Tsjorin-Tsoe. 'Wilt u uw nederige dienaar vergeven?' Hij legde zijn handen tegen elkaar en maakte een nog veel diepere buiging dan daarnet, waarbij zijn duimen zijn kin raakten.
'Uw vakmanschap is hier vereist, meester balsemer. Niemand zal verder dit vertrek betreden tot u klaar bent met uw... taak. Hebt u mij goed begrepen?'
'Natuurlijk, heer.'
De gardisten zetten de kist van Tsjorin-Tsoe bij de deur. Garen-Tsen maakte de deur net ver genoeg open om de oude Chiatze naar binnen te laten glippen terwijl hij de kist achter zich aansleepte.
Tsjorin-Tsoe hoorde de deur achter zich dichtgaan en keek toen door het vertrek rond. De tapijten waren van de fijnste Chiatzische zijde, net als de draperieën rond het koninklijke bed. Het bed zelf was versierd met het fijnste houtsnijwerk. Elk voorwerp in de kamer sprak van een rijkdom en een weelde die alleen een vorst zich kon veroorloven.
Zelfs het lijk...
Ze hing met haar armen in gouden ketenen, die aan ringen in de hemel boven het bed waren bevestigd, en de lakens onder haar waren doorweekt van het bloed. Tsjorin-Tsoe had de koningin slechts twee keer eerder gezien - eenmaal tijdens de rijtoer na haar trouwen en daarna twee weken geleden bij het begin van de Vriendschapsspelen. In haar nieuwe rol als Bokat, de godin van de wijsheid, had zij tijdens de openingsceremonie de zegen gegeven. Tsjorin-Tsoe had haar toen van heel dichtbij gezien. Het had geleken of haar ogen leeg voor zich uit staarden en ze had de woorden van zegening binnensmonds voor zich heen gemompeld. Nu liep hij naar een stoel en ging zitten terwijl hij naar haar onbeweeglijke lichaam keek.
De oude man zuchtte. Net als bij de ceremonie tijdens de spelen droeg de koningin de Helm van Bokat, een gouden hoofddeksel met wijduitstaande vleugels en lange wangbeschermers. Tsjorin-Tsoe was niet zo goed bekend met de Gothirse mythen, maar hij wist er voldoende van. Bokat was de vrouw van Missael, de god van de oorlog. Hun zoon Caales, de toekomstige heer van de strijd, was volwassen uit de buik van zijn moeder gesprongen.
Maar dat was niet de mythe geweest die de inspiratiebron voor dit krankzinnige tafereel had gevormd. Nee. Bokat was door de vijand gevangen genomen. De goden van de Gothir waren ten strijde getrokken en de aarde was verbrand door de vurige pijlen van Missael. Bokat was door een van de andere goden geroofd en vóór de Magische Stad aan kettingen opgehangen. Haar echtgenoot, Missael, was gewaarschuwd dat zijn vrouw het eerst gedood zou worden als hij aanviel. Hij had zijn boog gepakt en haar een pijl door haar hart geschoten. Vervolgens waren hij en zijn makkers naar voren gestormd, tegen de muren op geklommen en hadden iedereen binnen de muren gedood. Toen de strijd gestreden was, had hij de pijl uit de borst van zijn vrouw getrokken en een kus op de wond gedrukt. Die genas onmiddellijk, ze kwam weer bij en nam hem in zijn armen.
Hier in dit vertrek had iemand geprobeerd die mythe na te spelen. De met bloed bedekte pijl lag op de grond. Moeizaam klom Tsjorin-Tsoe op het bed, waarna hij de bouten losmaakte waarmee de gouden kettingen rond de slanke polsen van de dode koningin vast zaten. Het lichaam viel op het bed, de helm schoof van het hoofd en rolde met een doffe klap op de vloer. Het blonde haar van de koningin waaierde uit en Tsjorin-Tsoe merkte op dat de wortels een doffe, muisachtig bruine kleur hadden.
Garen-Tsen kwam binnen en de twee mannen spraken in gebarentaal.
'De god-koning heeft nog geprobeerd haar te redden. Toen hij het bloeden niet kon stelpen, raakte hij in paniek en ontbood de koninklijke lijfarts.'
'Overal ligt bloed,' zei Tsjorin-Tsoe. 'Onder deze omstandigheden kan ik mijn ambacht niet naar behoren uitoefenen.'
'Het moet! Niemand mag iets van deze...' - Garen-Tsens vingers aarzelden - '...deze stommiteit te weten komen.'
'Dus de dokter is dood?'
'Ja.'
'Net als ik, wanneer ik mijn werk zal hebben gedaan.'
'Nee. Ik heb maatregelen getroffen om je het paleis uit te laten smokkelen. Daarna vlucht je in zuidelijke richting naar Dros Delnoch. '
'Ik dank u, Garen-Tsen. '
'Ik zal een kist voor de deur van dit vertrek laten zetten. Daar stopt u al het... vuile linnen in.' Hardop zei hij: 'Hoe lang zult u nodig hebben om haar te verzorgen?'
'Drie uur, misschien iets langer.'
'Dan zal ik over drie uur terugkomen.'
De eerste minister verliet het vertrek en Tsjorin-Tsoe zuchtte. De man had tegen hem gelogen; er zou geen sprake zijn van een vlucht naar het zuiden. Nadat Tsjorin-Tsoe die gedachte uit zijn hoofd had gezet, liep hij naar zijn kist bij de deur en begon de kruiken met balsemvloeistof eruit te tillen, en pakte daarna de messen en de schrapers, die hij keurig gerangschikt op een tafel naast het bed legde.
Helemaal achter in het vertrek gleed een verguld paneel opzij. Tsjorin-Tsoe liet zich op zijn knieën vallen terwijl hij zijn blik afwendde - maar niet voor hij de goudverf op het koninklijke gezicht had gezien, en het geronnen bloed op zijn lippen dat daarop gekomen was toen hij de wond in de borst van zijn vrouw had gekust.
'Ik zal haar nu wakker maken,' zei de god-koning. Nadat hij op het lichaam was toegelopen, knielde hij ernaast neer en drukte zijn lippen op de hare. 'Kom weer bij me, zuster-vrouw. Open je ogen, godin van de dood. Kom weer bij me, ik beveel het je!'
Tsjorin-Tsoe bleef met gesloten ogen op zijn knieën zitten. 'Ik beveel het je!' schreeuwde de god-koning. Toen begon hij te huilen en het snikken hield lange tijd aan. 'Ach,' zei hij plotseling. 'Ze plaagt me een beetje, ze doet maar of ze dood is. Wie ben jij?'
Met een schok drong het tot Tsjorin-Tsoe door dat de koning het tegen hem had. Nadat hij zijn ogen had geopend, keek hij in het gezicht van de krankzinnige. De blauwe ogen glinsterden fel in het gouden masker; ze keken vriendelijk, en zachtaardig. Tsjorin-Tsoe haalde een keer diep adem. 'Ik ben de koninklijke balsemer, sire,' zei hij.
'Je ogen staan schuin, maar je bent geen Nadir. Je huid is goudkleurig, zoals die van mijn vriend Garen-Tsen. Ben je een Chiatze?'
'Inderdaad, sire.'
'Vereren jullie me daar ook, in je vaderland?'
'Ik woon al tweeënveertig jaar hier, sire. Helaas ontvang ik nooit nieuws uit mijn geboorteland.'
'Kom wat met me praten. Ga hier maar op het bed zitten.'
Tsjorin-Tsoe kwam overeind, zijn donkere ogen op de jonge god-koning gericht. Hij was slank en had een normaal postuur, net als zijn zuster. Zijn haar was goud geverfd, evenals zijn huid. Zijn ogen waren opvallend blauw. 'Waarom wordt ze niet wakker? Ik heb het haar toch bevolen?'
'Ik ben bang, sire, dat de koningin... naar haar tweede rijk is vertrokken.'
'Tweede? O, ik begrijp het al, godin van de wijsheid, koningin van de dood. Zou je denken? En wanneer komt ze dan terug?'
'Hoe zou een sterveling zo'n gebeurtenis kunnen voorspellen, sire? De goden staan ver boven gewone nietige mensen zoals ikzelf.'
'Ik neem aan dat je in dat opzicht gelijk hebt, balsemer. Ze heerst nu over de doden. Ik verwacht dat ze gelukkig is. Een heleboel van onze vrienden zijn daar om haar te dienen. Heel veel. Denk je dat dat de reden is waarom ik hen allen daarheen heb gestuurd? Natuurlijk is dat zo. Ik wist dat Bokat naar het rijk van de dood zou terugkeren en heb alvast een heleboel van haar vrienden vooruit gestuurd om haar te verwelkomen. Ik deed alleen maar of ik boos op hen was.' Hij lachte blij en klapte in zijn handen. 'Waar is dit voor?' vroeg hij terwijl hij een koperen instrument met een gevorkt uiteinde optilde.
'Het is een... hulpmiddel voor mij, sire. Voor bij mijn werk. Daarmee kan ik ervoor zorgen dat... het voorwerp van mijn aandacht altijd mooi blijft.'
'Ik begrijp het. Het is heel scherp en het heeft gemene hoeken. En waar dienen al die messen en schrapers voor?'
'De doden hebben hun ingewanden niet meer nodig, sire. Ze gaan ontbinden. Wil men ervoor zorgen dat een lichaam mooi blijft, dan moeten ze verwijderd worden.'
De god-koning ging staan en slenterde naar Tsjorin-Tsoes kist, die geopend bij de deur stond. Hij keek erin en tilde er een glazen kruik uit, waarin vele paren kristallen ogen zaten. 'Ik denk dat ik je verder maar niet meer bij je werk moet storen, meester balsemer,' zei hij opgewekt. 'Er zijn een heleboel zaken die mijn aandacht vergen. Er zijn zoveel vrienden van Bokat die haar zullen willen volgen. Ik moet een lijst met hun namen gaan opstellen.'
Tsjorin-Tsoe boog diep en zei niets.
Sieben had ongelijk gehad. Toen Majon het onderwerp van de profetie
tegenover Druss ter sprake bracht, volgde er geen botte weigering.
De Drenaikrijger luisterde met een onbewogen gezicht, zonder dat er
in zijn kille, lichtblauwe ogen ook maar iets te lezen stond. Toen
de ambassadeur uitgesproken was, stond Druss op uit zijn stoel. 'Ik
zal erover nadenken,' zei hij.
'Maar Druss, er zijn zoveel argumenten die in overweging genomen moeten worden, dat... '
'Ik zei dat ik erover na zal denken. Laat me nu alleen.' De kilte in de stem van de krijger sneed als een winterwind door Majon heen.
Laat in de middag trok Druss een wollen legging, knielaarzen en een shirt met wijde mouwen van zacht bruin leer aan, waarna hij een wandeling door het stadscentrum ging maken, zonder verder te letten op de talloze mensen die zich om hem heen verdrongen: bedienden die voorraden voor het huishouden insloegen; mannen die zich rond taveernes en herbergen verzamelden; vrouwen die zich over de markten en tussen de winkels door bewogen; geliefden die hand in hand in de parken liepen. Druss zocht zich een weg tussen hen door terwijl hij geconcentreerd over het verzoek van de ambassadeur nadacht.
Toen slavenhalers Druss' dorp hadden aangevallen en de jonge vrouwen hadden geroofd - waaronder Rowena - was Druss instinctief achter de overvallers aan gegaan en had hen opgespoord. Dat was juist geweest! In die zaak hadden morele of politieke aspecten geen rol gespeeld.
Maar hier was het allemaal zo verward. 'Met een dergelijke beslissing zul je eer inleggen,' had Majon hem verzekerd. En waarom? Omdat duizenden levens van Drenai gespaard zouden blijven. Toegeven aan de wensen van een krankzinnige, de vernedering van een nederlaag over zich heen laten komen? Wat voor eer viel daarmee te behalen?
Van de andere kant kon winnen betekenen dat er in het ergste geval een verschrikkelijke oorlog zou uitbreken. Was het winnen van een wedstrijd, de voldoening dat je een man tegen de grond had geslagen, een dergelijk risico waard? had Majon hem gevraagd.
Druss liep dwars door het Park van de Reuzen en sloeg linksaf, onder de marmeren boog door, verder naar de laaggelegen vallei van de zwanen, waar het huis van Klay gelegen was. Hier bevonden zich de villa's van de rijken. Er stonden bomen langs de kant van de straten, de huizen waren schitterend ontworpen, in de tuinen zag hij vijvers en fonteinen, of schitterende marmeren beelden langs kronkelende paden die door onberispelijk verzorgde tuinen liepen.
Alles ademde hier de sfeer van geld, van enorme hoeveelheden goud. Druss was opgegroeid in bergdorpen waar huizen uit ruwhouten planken en balken werden opgetrokken en de naden met klei werden afgedicht; plaatsen waar gemunt geld even zeldzaam was als de eer van een hoer. Nu stond hij naar het ene marmeren paleis na het andere te staren, met vergulde pilaren, fresco's, reliëfs, elk met een dak van rode terracotta pannen of zwarte leisteen uit Lentria.
Hij liep verder tot hij het huis van de Gothirse kampioen vond. Voor het hoge smeedijzeren hek stonden twee schildwachten; beide mannen droegen een zilveren borstkuras en waren met korte zwaarden bewapend. Het huis was imposant, hoewel niet zo opzichtig als de andere huizen in de buurt. Het was vierkant van vorm, met een schuin dak van rode pannen. Het had geen sierlijke zuilen, fresco's of ander schilderwerk. Het huis van de kampioen was van eenvoudig wit steen. De voordeur zat onder een stenen lateibalk en de vele ramen waren functioneel, zonder gekleurd glas, gebrandschilderde figuren of wat voor versiering dan ook. Zeer tot zijn ergernis kreeg Druss in de gaten dat hij de man die dit huis bezat eigenlijk wel mocht. Het lag midden in een tuin vol wilgen en beuken.
Eén concessie aan dramatiek had men gedaan: een beeld van een vuistvechter, bijna twee keer zo groot als in werkelijkheid, stond op een voetstuk in het midden van een goed verzorgd gazon. Het was van wit marmer, net als het huis, niet beschilderd of met andere tierelantijn*s versierd, en het stelde Klay voor die zijn vuisten verdedigend had opgeheven.
Druss bleef een poosje in de brede laan voor de poort staan. Vanuit zijn ooghoek ving hij een beweging op en hij zag een kleine jongen die bij de stam van een olm neerhurkte. Druss grinnikte. 'Wacht je om een glimp van de grote man op te vangen?' vroeg hij minzaam. De jongen knikte, maar zei verder niets. Hij was pijnlijk mager, bijna vel over been, had diepliggende ogen, en zijn gezicht stond gekweld en gespannen. Druss stak zijn vinger in het kleine zakje aan zijn gordel en haalde er een zilverstuk uit dat hij naar de deugniet gooide. 'En maak nu dat je wegkomt. Koop wat eten voor jezelf.'
De jongen ving het muntstuk handig op en stopte het in zijn voddige tuniek weg - maar hij bleef staan waar hij stond.
'Jij wilt hem werkelijk zien, nietwaar? Drijft zelfs de honger je hier niet vandaan? Kom dan maar, jongen. Ik neem je wel mee naar binnen.'
Het gezicht van het kind verhelderde onmiddellijk en hij rende naar voren. Nu hij stond bleek hij nog magerder dan hij daarnet geleken had. Zijn ellebogen en knieën waren zo opgezwollen dat ze groter waren dan zijn bicepsen of zijn dijen. Naast de enorme gestalte van de Drenaise vuistvechter leek hij niet meer dan een ijle schaduw.
Samen liepen ze naar de poort, waar de schildwachten naar voren stapten en hun de weg versperden.
'Ik ben Druss. Ik ben hier uitgenodigd.'
'Dat bedeljong is niet uitgenodigd,' zei een van de schildwachten.
Druss deed een stap naar de man toe en toen hun gezichten maar een paar duim van elkaar verwijderd waren, boorde zijn kille blik zich recht in de ogen van de man. De schildwacht deed een stap achteruit en probeerde ruimte tussen zichzelf en Druss te scheppen, maar de Drenai volgde hem tot het kuras van de man tegen het ijzeren hek kletterde. 'Ik heb hem uitgenodigd, jochie. Heb jij daar soms problemen mee?'
'Nee, nee. Helemaal niet.'
De schildwachten gingen opzij en duwden de smeedijzeren hekken open.
Druss en de jongen liepen langzaam verder. De bijlvechter bleef staan om even naar het standbeeld te kijken, en vervolgens gleed zijn blik over het huis en de tuin. Het beeld was hier niet op zijn plaats, het vloekte met de natuurlijke contouren van de tuin. Toen hij het huis naderde, deed een oudere bediende de voordeur open en maakte een buiging.
'Welkom, heer Druss,' zei hij.
'Ik ben geen heer - en ik heb ook niet de wens dat ooit te worden. Dit kind stond in de schaduw te wachten om een glimp van Klay op te vangen. Ik heb hem beloofd dat hij de kampioen van wat dichterbij zou mogen zien.'
'Mmm,' zei de oude man. 'Ik denk dat hij voor alles behoefte heeft aan een maaltijd. Ik neem hem wel mee naar de keuken. Mijn meester wacht al op u, heer, op het oefenterrein achter het huis. Loopt u gewoon de gang maar verder door; u kunt het niet missen.' Nadat de oude man de jongen bij de hand had genomen, liep hij met hem weg.
Druss liep verder. Op het terrein achter het huis waren zo'n twintig atleten bezig met trainen of oefengevechten. Het terrein was van alle gemak ken voorzien, met drie zandcirkels, stootzakken, gewichten, massagetafels en twee fonteinen die voor stromend water zorgden. Helemaal aan de andere kant was een diepe plas, waar Druss verscheidene mensen zag zwemmen. De inrichting was eenvoudig, wat hem wel aanstond, en hij voelde de spanning uit zich wegvloeien. Twee mannen hielden een oefengevecht in een van de zandcirkels, terwijl een derde, de enorme Klay, vlak in de buurt aandachtig stond toe te kijken. In het afnemende zonlicht glansde Klays kortgeknipte blonde haar als goud. Hij had zijn armen over elkaar geslagen en Druss zag de machtige spieren van zijn schouders en zijn rug en de manier waarop zijn bovenlichaam naar zijn middel en heupen toe taps toeliep. Gebouwd voor snelheid en kracht, meende Druss.
'Uit elkaar!' beval Klay. Terwijl de vuistvechters achteruit liepen, stapte de Gothirse kampioen in de cirkel. 'Je bent te stijf, Calas,' zei hij, 'en die linkervuist beweegt zich als een zieke schildpad. Ik denk dat je niet harmonieus genoeg traint. Je vormt massa in je schouders en armen, wat gunstig is voor je kracht, maar je negeert je onderlichaam. De dodelijkste stoten krijgen hun kracht vanuit de benen, waarna die eerst door de heupen en vervolgens naar de schouders en de armen vloeit. Wanneer die de vuist bereikt, treft de klap als een blikseminslag. Morgen ga je met Shonan aan het werk.' Hij keerde zich naar de andere man en legde een hand op diens schouder. 'Je hebt een geweldige techniek, jongen, maar het ontbreekt je aan instinct. Je hebt moed en klasse, maar je mist het hart van een vuistvechter. Jij kijkt alleen maar met je ogen. Shonan heeft me gezegd dat je uitstekend werk met de speer verricht. Ik denk dat we ons voorlopig daar maar op moeten concentreren.'
Beide mannen bogen en liepen weg. Klay draaide zich om en kreeg Druss in de gaten. Er verscheen een brede glimlach op zijn gezicht en hij liep met uitgestrekte hand het oefenterrein over. Hij was een hoofd groter dan Druss en een stuk breder in de schouders. Zijn gezicht was plat, geen uitstekende botten op zijn voorhoofd of bij zijn wangen. Het was onwaarschijnlijk dat de huid boven of onder de ogen van een klap zou scheuren, en zijn kin was sterk en vierkant. Hij had het gezicht van een geboren vuistvechter.
Druss schudde zijn hand. 'Zo hoort een oefenterrein eruit te zien,' zei de Drenai. 'Het is prachtig. Heel doordacht.'
De Gothirse vuistvechter knikte. 'Ik ben er ook heel tevreden over, al wou ik dat het wat groter was. Er is onvoldoende ruimte voor het speer- of discuswerpen. Mijn oefenmeester Shonan werkt op een veld hier vlakbij. Kom, dan zal ik je al onze voorzieningen laten zien.'
Er waren vier masseurs aan het werk die de spieren van de vermoeide atleten kundig kneedden en strekten. Een eind van het oefenterrein vandaan bevond zich een badhuis met twee verwarmde baden. De beide mannen liepen enige tijd over het terrein rond, waarna Klay Druss tenslotte weer meenam het huis in. De muren van Klays studeerkamer hingen vol met tekeningen en schilderijen van het menselijk lichaam, waarop te zien was hoe spieren waren opgebouwd en met pezen aan het bot verbonden waren. Druss had iets dergelijks nog nooit gezien.
'Ik heb verscheidene doktoren onder mijn vrienden,' zei de Gothirse vuistvechter. 'Een deel van hun opleiding bestaat uit het ontleden van lijken en het bestuderen van de werking van het menselijk lichaam. Boeiend, nietwaar? De meeste van onze spieren schijnen op een antagonistische manier te werken. Om de biceps te laten zwellen, moet de triceps zich ontspannen en oprekken.'
'En wat heb je aan die wetenschap?' vroeg Druss.
'Die stelt me in staat een evenwicht te vinden,' zei Klay. 'Harmonie, als je wilt. Beide spieren zijn belangrijk, elk voor de ander. Daarom zou het dwaasheid zijn om de ene ten koste van de andere te ontwikkelen. Begrijp je?'
Druss knikte. 'Ik heb een vriend gehad in Mashrapur, een vuistvechter die Borcha heette. Hij zou hiervan net zo onder de indruk zijn geweest als ik.'
'Ik heb van hem gehoord. Hij trainde je en hielp je om kampioen te worden. Nadat jij uit Mashrapur vertrokken was, werd hij de eerste vuistvechter in de geschiedenis van de zandcirkels die opnieuw kampioen werd. Zes jaar geleden is hij er voorgoed mee opgehouden, nadat hij van Proseccis had verloren in een gevecht dat bijna twee uur duurde.'
Een bediende bracht een kruik en schonk twee roemers vol. 'Verfrissend,' merkte Druss op toen hij gedronken had.
'Het sap van vier vruchten,' zei Klay. 'Ik vind het stimulerend en versterkend.'
'Ik geef de voorkeur aan wijn.'
'Ze zeggen dat rode wijn heilzaam is voor het bloed,' gaf Klay toe, 'maar ik heb altijd gemerkt dat het een nadelige invloed heeft op de training. Je kunt je niet ten volle geven.' Enkele hartslagen lang zwegen beide mannen, toen leunde Klay achterover op zijn bank. 'Je vraagt je natuurlijk af waarom ik je hier heb uitgenodigd, nietwaar?'
'Ik dacht dat je een poging wilde doen om me te intimideren,' zei Druss. 'Maar nu geloof ik dat niet meer.'
'Dat is buitengewoon vriendelijk van je. Ik wilde je vertellen hoe vervelend ik het vond toen ik van die profetie hoorde. Het moet heel ergerniswekkend voor je zijn. Ik vind het in ieder geval altijd verschrikkelijk wanneer de politiek zich meent te moeten bemoeien met wat een eerlijke, sportieve wedstrijd hoort te zijn. Daarom wilde ik je geruststellen.'
'Hoe had je gedacht dat te kunnen doen?'
'Door je ervan te overtuigen dat je moet vechten om te winnen. Om je uiterste best te doen.'
Druss leunde nu op zijn beurt achterover en keek de Gothirse kampioen strak aan. 'Maar waarom dringt mijn eigen ambassadeur er dan bij mij op aan het tegenovergestelde te doen? Wil jij je koning dan vernederd zien worden?'
Klay lachte. Je hebt me verkeerd begrepen, Druss. Ik heb je zien vechten. Je bent heel goed, je hebt moed en instinct. Toen ik Shonan naar zijn mening over ons beiden vroeg, zei hij: "Wanneer ik al mijn geld op een vuistvechter moest zetten, dan zou ik dat op jou doen, Klay. Maar als ik iemand nodig had die voor mijn leven moest vechten, dan zou ik Druss kiezen." Ik ben een arrogant mens, mijn vriend, maar het is geen arrogantie die voortvloeit uit misplaatste trots. Ik weet wat voor iemand ik ben en wat ik allemaal kan. In sommige opzichten, zeggen mijn vrienden die arts zijn, ben ik een speling van de natuur. Mijn kracht is spreekwoordelijk, maar mijn snelheid is werkelijk fenomenaal. Ga eens even staan.'
Druss deed wat hem gevraagd werd en Klay ging op een armlengte van hem vandaan staan. 'Ik ga een haar uit je baard trekken, Druss. Ik wil dat je me tegenhoudt als je kunt.'
Druss zette zich in positie. Klays hand schoot naar voren en weer terug, en Druss voelde de pijn toen een paar haren werden losgerukt. Hij had zijn eigen arm nauwelijks bewogen. Klay liep weer naar zijn bank.
'Je kunt me niet verslaan, Druss. Dat kan niemand. Dát is de reden waarom je je niet druk hoeft te maken over profetieën.'
Druss glimlachte. 'Ik mag je wel, Klay,' zei hij, 'en als er een eerste prijs voor het uittrekken van haren bestond, zou je beslist winnen. Maar daar kunnen we het na het laatste gevecht nog wel eens over hebben.'
'Zul jij dan vechten om te winnen?'
'Dat doe ik altijd, jochie.'
'Bij de hemel, Druss, jij bent een man naar mijn hart. Geen duimbreed toegeven, nietwaar? Noemen ze je daarom de Levende Legende?'
Druss schudde zijn hoofd. 'Ik heb helaas de fout gemaakt vriendschap te sluiten met een sagendichter. Ik kan nergens meer heengaan of hij verzint er een verhaal over, en elk nieuw gedicht is nog fantastischer dan het voorgaande. Wat me nog het meest verbaast is dat de mensen ze geloven. Hoe meer ik alles ontken, hoe meer zich het geloof verbreidt dat ze waar zijn.'
Klay ging Druss voor naar het oefenterrein in de tuin. De andere atleten waren intussen vertrokken, maar de bedienden hadden toortsen ontstoken. 'Ik snap precies wat je bedoelt, Druss. Die ontkenningen worden als bescheidenheid beschouwd. En mensen geloven nu eenmaal graag in helden. Ik heb tijdens een training mijn zelfbeheersing eens verloren - en sloeg met de zijkant van mijn hand tegen een stenen beeld. Ik brak drie botjes. Intussen zijn er zeker honderd mensen die beweren dat het beeld door de kracht van mijn slag in duizend scherven vloog. En van die honderd zijn er zeker twintig die zweren dat ze er getuige van zijn geweest. Wil je hier vanavond met me blijven dineren?'
Druss schudde zijn hoofd. 'Op weg hierheen ben ik een taveerne gepasseerd. Ik rook dat ze gekruid vlees aan het klaarmaken waren, en sindsdien wil ik gewoon niets anders meer eten.'
'Waren de ramen van die taveerne blauw gekleurd?'
'Ja, ken je hem?'
'Hij heet Het Gebroken Zwaard en daar werkt de beste kok van Gulgothir. Ik wou dat ik met je mee kon gaan, maar ik moet nog wat zaken met mijn oefenmeester Shonan bespreken.'
'Ik zou je gezelschap op prijs hebben gesteld. Mijn vriend Sieben vermaakt zich met een dame in ons verblijf en zou niet graag hebben dat ik vroeg thuiskwam. Misschien na de finale morgen?'
'Dat zou ik leuk vinden.'
'Tussen twee haakjes, je hebt een gast. Een kwajongen die ik voor je poort vond. Je zou me een groot plezier doen als je hem vriendelijk ontvangt en wat met hem praat.'
'Natuurlijk. Smakelijk eten.'