108 Tulach Ard
Oktober, 1772
Jamie knikte naar iets achter zich en lachte. ‘Ik zie dat we vandaag hulp krijgen.’
Roger keek achterom en zag kleine Jemmy achter hen aan stappen, terwijl hij met een geconcentreerde frons op zijn voorhoofdje een stuk steen zo groot als een vuist met twee handjes tegen zijn borst klemde. Roger schoot bijna in de lach, maar ging in plaats daarvan op zijn hurken zitten en wachtte tot de kleine jongen hen had ingehaald.
‘Is dat voor het nieuwe varkenshok, a ghille ruaidh?’ vroeg hij.
Jemmy knikte ernstig. De ochtend was nog koel, maar de wangen van de jongen gloeiden al van inspanning.
‘Dank je wel,’ zei Roger. Hij stak zijn hand uit. ‘Zal ik hem maar dragen?’
Jemmy schudde heftig zijn hoofd.
‘Ikke doen!’
‘Het is nog een heel eind lopen, a ghille ruaidh,’ zei Jamie. ‘En denk je niet dat je moeder je zal missen?’
‘Nee!’
‘Opa heeft gelijk, a bhalaich, mama heeft je nodig,’ zei Roger terwijl hij zijn hand uitstak naar de steen. ‘Kom, geef die maar...’
‘Nee!’ Jemmy klemde de steen beschermend tegen zijn hemdje, zijn mond in een grimmige streep.
‘Maar je kunt toch niet...’ begon Jamie.
‘Nee!’
‘Nee, ik zei dat je naar mammie...’ begon Roger.
‘Nee!’
‘Nu moet je eens even goed luisteren...’ begonnen beide mannen tegelijk, en toen zwegen ze en keken elkaar lachend aan.
‘Waar is mammie dan?’ vroeg Roger, het op een andere manier proberend. ‘Mammie zal zich wel zorgen maken, denk je ook niet?’
Het kleine rode hoofdje schudde heftig van niet.
‘Claire zei dat de vrouwen vandaag zouden gaan quilten,’ zei Jamie tegen Roger. ‘Marsali heeft een patroon meegebracht. Dat wilden ze gaan naaien.’ Hij ging naast Roger op zijn hurken zitten, oog in oog met zijn kleinzoon. ‘Ben je weggelopen van je moeder?’
Het zachtroze mondje, dat tot nu toe stijf dichtgeknepen was gebleven, liet een zacht giechellachje ontsnappen.
‘Dat dacht ik al,’ zei Roger. ‘Kom op. Terug naar huis.’ Hij stond op en tilde de kleine jongen in zijn armen, met steen en al.
‘Nee, nee! Nee!’ Jemmy verstijfde, trapte pijnlijk met zijn voetjes in Rogers buik en kromde zijn lijfje als een boog. ‘Ikke helpen! Ikke helpen!’
Omdat hij zichzelf zonder te schreeuwen boven Jemmy’s kreten uit verstaanbaar probeerde te maken, en tegelijkertijd probeerde te voorkomen dat de jongen achterover op zijn hoofd zou vallen, hoorde Roger aanvankelijk niet de kreten die uit de richting van het huis kwamen. Toen hij uiteindelijk maar besloot een hand voor het mondje van zijn zoon te houden, klonken de vrouwelijke kreten van ‘Jeeeeemmmeeeee!’ opeens duidelijk hoorbaar tussen de bomen.
‘Zie je nu wel, mevrouw Lizzie loopt je te zoeken,’ zei Jamie tegen zijn kleinzoon terwijl hij met zijn duim over zijn schouder wees.
‘En niet alleen Lizzie,’ zei Roger. Andere vrouwenstemmen voegden zich nu ook bij het koor, en ze klonken steeds bozer. ‘Mammie en oma Claire en oma Bug en tante Marsali zoeken je ook al. En zo te horen zijn ze niet erg blij met je, jongeman.’
‘Laten we hem maar terugbrengen,’ zei Jamie. Hij keek, niet onvriendelijk, naar zijn kleinzoon. ‘Je hebt wel kans dat je een pak voor je broek krijgt, jochie. Vrouwen houden er niet van wanneer je van hen wegloopt.’
Dit dreigende vooruitzicht liet Jemmy zijn steen op de grond vallen en zijn armen en benen stijf om Roger heen klemmen.
‘Met jou mee, pappie,’ zei hij smekend.
‘Maar mammie...’
‘Niet mammie! Wil pappa!’
Roger klopte op Jemmy’s rug, klein maar stevig onder zijn smoezelige hemdje. Hij voelde zich verscheurd. Dit was de eerste keer dat Jem zo duidelijk de voorkeur gaf aan hem boven Bree, en hij moest toegeven dat hij zich stiekem gevleid voelde. Zelfs als zijn zoons plotselinge voorkeur zowel voortkwam uit een verlangen aan zijn straf te ontkomen, als aan een verlangen hem gezelschap te houden, had Jem toch maar mooi met hem mee gewild.
‘We kunnen hem toch wel meenemen?’ zei hij over Jems hoofd heen tegen Jamie. ‘Alleen voor vanochtend? Dan breng ik hem tussen de middag wel thuis.’
‘O, ja,’ zei Jamie. Hij glimlachte naar zijn kleinzoon, raapte de gevallen steen op en gaf hem weer terug. ‘Het bouwen van varkenshokken is echt mannenwerk. Dat is nog eens wat anders dan dat gepriegel en geklets waar de dames zo dol op zijn.’
‘Over geklets gesproken...’ Roger wees met zijn kin in de richting van het huis, waar de kreten om ‘Jeemeeeee!’ niet alleen meer geïrriteerd klonken, maar ook licht paniekerig. ‘We moeten hun nog wel even vertellen dat hij bij ons is.’
‘Ik ga wel.’ Met een zucht liet Jamie zijn rugzak van zijn schouder vallen en trok een wenkbrauw op naar zijn kleinzoon. ‘Let wel, jongeman, je staat bij me in het krijt. Wanneer vrouwen nerveus zijn, reageren ze dat af op de eerste de beste man die ze zien, of hij er iets aan kan doen of niet. Nu heb ik grote kans dat ik een pak voor mijn billen krijg.’
Hij rolde met zijn ogen, maar grijnsde naar Jemmy, waarna hij zich omdraaide en in de richting van het huis draafde.
Jemmy grinnikte. ‘Klapjes, opa!’ riep hij.
‘Stil, kleine schurk!’ Roger gaf hem een tik op zijn billen en voelde opeens dat Jem wel een kort broekje onder zijn hemdje droeg, maar geen luier. Hij zette de kleine jongen op de grond.
‘Moet je niet op het potje?’ vroeg hij automatisch, onmiddellijk in Brianna’s woordgebruik vervallend.
‘Nee,’ zei Jem, net zo automatisch. Toen hij even later echter peinzend zijn kruis begon te kneden, pakte zijn vader hem stevig bij zijn arm en stuurde hem het pad af, achter een struik.
‘Kom op. Laten we het toch maar even proberen terwijl we op opa wachten.’
Het leek behoorlijk lang te duren voordat Jamie terug kwam, hoewel de kreten van de zoekende vrouwen al snel waren gestaakt. Als Jamie een pak voor zijn billen had gekregen, dacht Roger cynisch, scheen het hem nogal te zijn bevallen. Hij had een lichte blos op zijn hoge jukbeenderen en straalde op de een of andere manier iets tevredens uit.
Dit werd echter onmiddellijk verklaard, toen Jamie een klein bundeltje uit zijn hemd haalde en een linnen doek openvouwde, waar een half dozijn verse cakejes uit kwamen, nog warm en druipend van de gesmolten boter en honing.
‘Ik denk dat mevrouw Bug ze voor bij het quilten had bedoeld,’ zei hij, de buit verdelend. ‘Maar er zat nog zoveel beslag in de kom dat ik niet denk dat ze ze zal missen.’
‘En als dat wel zo is, geven we jou gewoon de schuld,’ verzekerde Roger hem, een straaltje warme honing weglikkend dat langs zijn pols liep. Hij zoog aan zijn vinger en zijn ogen sloten zich in extase.
‘Dus jij zou me zomaar aangeven bij de Inquisitie?’ Jamie’s ogen vernauwden zich tot blauwe spleetjes terwijl hij de kruimels van zijn mond veegde. ‘En dat terwijl ik nota bene mijn buit met je heb gedeeld. Over dankbaarheid gesproken!’
‘Jouw reputatie kan het wel hebben,’ zei Roger wrang. ‘Jem en ik zijn persona non grata na wat er vorige week met haar kruidkoek is gebeurd, maar de Baas kan geen kwaad doen, wat oma Bug betreft. Al at je in je eentje de hele inhoud van haar provisiekast leeg.’
Jamie likte wat honing uit zijn mondhoek, met de zelfgenoegzame blik van een man die permanent in een goed blaadje stond bij mevrouw Bug.
‘Dat kan nu wel zo zijn,’ zei hij, ‘maar als je verwacht de schuld op mij te kunnen schuiven, moeten we die kleine daar wel een beetje schoon maken voordat we weer naar huis gaan.’
Jemmy had zich met volle overgave op de lekkernij gestort, met het resultaat dat zijn hele gezichtje glom van de boter, dat klodders honing langs zijn hemdje liepen en dat de kruimels van half gekauwde cakejes in zijn haar zaten.
‘Hoe heb je dat zo snel voor elkaar gekregen?’ vroeg Roger in stomme verbazing. ‘Kijk nu eens wat je met je hemdje hebt gedaan! Je moeder vermoordt ons allebei.’ Hij pakte de doek en deed een vergeefse poging iets van de rommel weg te vegen, maar hij maakte het alleen maar erger.
‘Maak je niet druk,’ zei Jamie. ‘Tegen het eind van de dag zit hij toch onder de blubber, en dan vallen die paar extra kruimeltjes zijn moeder niet eens op. Kijk uit, knul!’ Een snelle beweging redde een half cakeje dat afbrak toen de jongen een poging deed het laatste gebakje in één keer in zijn mondje te proppen.
‘Aan de andere kant,’ zei Jamie terwijl hij peinzend een hap nam van het geredde halve cakeje, ‘kunnen we hem misschien toch beter even afspoelen in de rivier. We willen natuurlijk niet dat die varkens honing aan hem ruiken.’
Roger werd bevangen door een licht gevoel van onbehagen toen hij zich realiseerde dat Jamie geen grapje maakte over de varkens. Het was heel gewoon om varkens in het bos te zien of te horen, waar ze zich te goed deden aan kastanjemast. Er was in deze tijd van het jaar voldoende voor ze te eten, en de varkens vormden dan ook geen bedreiging voor volwassenen. Maar een kleine jongen, die lekker zoet rook... je dacht altijd dat varkens alleen maar wortels en noten aten, maar Roger had een levendige herinnering aan de grote witte zeug, die hij een paar dagen geleden met de met bloed besmeurde staart van een opossum in haar bek had zien lopen.
Een stukje cake leek in zijn keel te blijven steken. Ondanks het plakkerige hemdje pakte hij Jemmy op en nam hem onder zijn arm, zodat zijn armpjes en beentje in de lucht bungelden.
‘Kom op,’ zei Roger berustend. ‘Mammie wil vast niet dat jij wordt opgegeten door een varken.’
De palen voor het hek lagen opgestapeld bij de stenen pilaar. Roger zocht er net zo lang tussen tot hij een versplinterd stuk vond dat kort genoeg was en gebruikte het om een groot brok graniet zo ver omhoog te duwen dat hij zijn handen eronder kon steken. Hurkend, wist hij het op zijn dijen te tillen en stond toen heel langzaam op, waarbij hij zijn rug wervel voor wervel rechtte. De lap die hij om zijn voorhoofd had gebonden was al kletsnat en het zweet stroomde langs zijn gezicht. Hij schudde zijn hoofd om het prikkende zweet uit zijn ogen te verdrijven.
‘Papa, papa!’
Opeens voelde Roger dat er aan zijn broek werd getrokken. Hij plantte zijn voeten ver uit elkaar om te voorkomen dat hij zijn evenwicht zou verliezen en de steen zou laten vallen. Hij verstevigde zijn greep en keek geïrriteerd omlaag.
‘Wat is er?’
Jemmy hield zijn broek stevig vast en keek in de richting van het bos.
‘Varken, papa,’ fluisterde hij. ‘Groot varken!’
Roger keek in de richting waarin de jongen stond te staren en bevroor.
Het was een reusachtig zwart everzwijn, op nog geen tweeëneenhalve meter afstand. Het beest was bijna een meter hoog tot aan de schouder en woog misschien wel tweehonderd pond, met kromme, gele slagtanden zo lang als Jemmy’s onderarm. Hij stond met zijn kop in de lucht geheven, en snuffelde met de varkensachtige snuit in de lucht, op zoek naar voedsel of dreiging.
‘Shit!’ zei Roger onwillekeurig.
Jemmy, die normaal gesproken elke kans aangreep om lelijke woorden na te zeggen, klemde zich nu alleen maar vast aan zijn vaders been.
Er schoten allerlei gedachten door Rogers hoofd. Zou het aanvallen wanneer hij zich bewoog? Hij moest bewegen, zijn armspieren trilden van inspanning. Hij had Jemmy afgespoeld met water. Rook de jongen nog steeds als iets wat een varken lekker vond, of zag hij er zo uit?
Hij koos één samenhangende gedachte uit de chaos.
‘Jem,’ zei hij, met kalme stem, ‘kom achter me staan. Doe het nu!’ voegde hij er nadrukkelijk aan toe, toen het zwijn zijn kop in hun richting draaide.
Het beest zag hen. Hij zag de kleine, donkere oogjes kijken. Hij liep een eindje naar voren, de hoeven absurd klein onder het gruwelijk grote lijf.
‘Zie jij opa ergens, Jem?’ vroeg hij, zo rustig mogelijk. Zijn armspieren gloeiden en zijn ellebogen voelden alsof ze klem zaten in een bankschroef.
‘Nee,’ fluisterde Jemmy. Roger voelde hoe de kleine jongen zich dicht tegen zijn benen aan drukte.
‘Kijk eens goed om je heen. Hij is naar de rivier gegaan. Dus uit die richting komt hij ook weer terug. Draai je eens om om te zien of hij er al aankomt.’
Het zwijn was op zijn hoede, maar niet bang. Dat had je er nu van als je niet vaak genoeg jacht maakte op die beesten, dacht hij. Eigenlijk moesten ze er elke week een paar afmaken in het bos, als lesje voor de rest.
‘Opa!’ Jemmy’s stem klonk schril van angst.
Bij dit geluid sprongen de nekharen van het beest overeind in een rand van grof haar, die over zijn hele ruggengraat liep, en hij boog zijn kop en spande zijn spieren.
‘Rennen, Jem!’ riep Roger. ‘Ren naar opa!’ Er schoot een golf van adrenaline door hem heen en opeens leek het rotsblok niets meer te wegen. Hij smeet het naar het aanstormende zwijn en trof hem ermee tegen de schouder. Het beest maakte een verbaasd geluid, wankelde even, opende toen met een enorm gebrul zijn bek en kwam op hem af. Zijn slagtanden flitsten terwijl hij zijn kop wild heen en weer zwaaide.
Hij kon niet opzij springen en hem langs zich heen laten stormen. Jem stond nog steeds achter hem. Hij trapte hem met alle kracht die hij in zich had tegen zijn kop, wierp zich er toen bovenop en trachtte greep te krijgen op de brede nek.
Zijn vingers gleden weg, niet in staat greep te krijgen op het stoppelige haar. Christus, het was alsof hij met een levende zak beton aan het worstelen was! Hij voelde iets warms en nats op zijn hand en trok hem terug. Had hij hem opengehaald? Hij voelde geen pijn. Misschien was het speeksel van de knarsetandende kaken, misschien bloed van een wond die zo diep was dat hij hem niet voelde. Geen tijd om te kijken. Hij stak zijn hand weer omlaag, voelde blindelings om zich heen, greep een harige poot vast en trok uit alle macht.
Met een luide gil van verbazing viel het zwijn op zijn zij en wierp hem van zijn rug. Hij kwam op zijn handen en één knie terecht en die knie raakte een steen. De pijn schoot van zijn enkel tot aan zijn onderbuik en hij kromp onwillekeurig ineen, een ogenblik lang verdoofd van de schok.
Het zwijn stond alweer overeind en schudde zich knorrend door elkaar, maar het stond wel met zijn rug naar hem toe. Het stof steeg op van zijn vacht en hij zag het kurkentrekkerstaartje, dat dicht tegen zijn lijf zat opgekruld. Nog een seconde en het beest zou zich omdraaien, hem van onder tot boven openrijten en hem vervolgens helemaal platstampen. Hij greep een stuk steen, maar het verkruimelde in zijn handen. Het was een kluit gedroogde modder.
Links van hen hoorde hij het gehijg en gestamp van een rennende man en even later klonk er een ademloze kreet.
‘Tulach Ard! Tulach Ard!’
Het zwijn hoorde Jamie’s kreten en draaide zich snuivend om naar deze nieuwe vijand, de muil wijd open en de ogen rood van razernij.
Jamie hield zijn dolk in zijn hand. Roger zag het metaal glinsteren toen Jamie een eindje door zijn knieën zakte, er een wijde boog mee beschreef, en tenslotte opzij danste toen het beest aanviel. Een mes. Ging hij dat beest te lijf met een mes?
Jij bent verdomme ook hartstikke gek, dacht Roger heel helder.
‘Helemaal niet,’ zei Jamie hijgend, en opeens besefte Roger dat hij hardop moest hebben gesproken. Jamie dook in elkaar, op de ballen van zijn voeten balancerend, en stak zijn vrije hand naar Roger uit, maar met zijn blik nog steeds strak op het zwijn gericht, dat nu stil stond, met zijn hoeven op de grond stampte en zijn kop heen en weer zwaaide tussen de beide mannen, zijn kansen schattend.
‘Bioran!’ zei Jamie, wenkend. ‘Stok, speer – geef op!’
Speer... de versplinterde paal. Zijn verdoofde been deed het nog niet, maar hij kon wel bewegen. Hij wierp zich naar één kant, greep het puntige eind hout en viel weer terug op zijn hurken, de stok voor zich in de grond plantend als een zwijnenspeer, met de scherpe punt op zijn tegenstander gericht.
‘Tulach Ard!’ brulde hij. ‘Kom maar op, vette rotzak!’
Een ogenblik afgeleid, draaide het zwijn zich naar hem om. Jamie stortte zich er onmiddellijk bovenop en dreef zijn mes omlaag, mikkend tussen de schouderbladen. Er klonk een doordringend gekrijs en het zwijn draaide zich om, terwijl het bloed in het rond spetterde uit een diepe wond in zijn schouder. Jamie wierp zich opzij, struikelde ergens over en viel keihard in de modder en het gras, waarbij het mes uit zijn hand werd geslagen.
Roger stormde naar voren en dreef de geïmproviseerde speer zo hard als hij kon in de plek vlak onder de staart van het zwijn. Het dier slaakte een ijselijke kreet en leek een meter in de lucht te springen. De speer werd door zijn handen getrokken en de ruwe schors rukte de huid van zijn handen. Hij slaagde er echter toch in zijn greep erop te behouden, terwijl het zwijn in een vlaag van woeste razernij, bijtend en brullend en bloed en zwarte modder in het rond sproeiend alle kanten op kronkelde.
Jamie stond alweer op zijn benen. Hij had een andere hekpaal van de stapel gegrist, waarmee hij nu een machtige klap uitdeelde tegen het overeind komende zwijn. Het hout raakte de kop met een knal als een goed geraakte baseball, net op het moment dat het dier weer op zijn poten stond. Het zwijn gromde en ging zitten.
Bij het horen van de schrille kreet achter zich draaide Roger zich bliksemsnel om. Het was Jemmy die, de dolk van zijn grootvader met beide handjes boven zijn hoofd houdend en vervaarlijk wankelend, op het zwijn af liep, met een knalrood, van woede vertrokken gezichtje.
‘Jem!’ riep hij. ‘Ga terug!’
Het zwijn gromde en Jamie schreeuwde iets. Roger schonk er geen aandacht aan. Hij sprong naar zijn zoon, maar ving opeens vanuit zijn ooghoek een beweging op uit het bos achter Jemmy. Iets grijs dat, heel laag bij de grond, zich zo snel bewoog dat hij amper kon zien wat het was.
Maar het was genoeg.
‘Wolven!’ schreeuwde hij naar Jamie, en met een gevoel dat dit toch echt niet eerlijk was, eerst dat zwijn en nu weer wolven, pakte hij het mes uit Jemmy’s handjes en wierp zich boven op zijn zoon.
Hij drukte zich tegen de grond, voelde Jemmy onder zich kronkelen en wachtte, eigenaardig kalm. Zouden het slagtanden worden, of wolventanden?
‘Het is al goed, Jem. Stil maar. Het is goed, papa is bij je.’
Zijn voorhoofd lag in de aarde gedrukt en Jems hoofdje lag in de holte van zijn schouder. Hij had één arm beschermend om de kleine jongen heen geslagen en greep met de ander het mes vast. Hij trok zijn schouders op en voelde de kwetsbaarheid van zijn hals, maar hij kon niets doen om zich te beschermen.
Nu hoorde hij de wolf huilen en janken naar zijn metgezellen. Het zwijn maakte een hels kabaal, een soort lange, ononderbroken gil, en Jamie, die geen adem meer had om te gillen, leek hem in het Gaelisch allerlei verwensingen naar zijn kop te slingeren.
Opeens hoorde hij een vreemd gezoef boven zijn hoofd en een eigenaardig, hol klinkend thump!, gevolgd door een plotselinge, diepe stilte.
Verbaasd tilde Roger zijn hoofd een paar centimeter van de grond en zag het zwijn een paar meter voor zich staan. De bek van het beest hing open in een uitdrukking van stomme verbijstering. Jamie stond achter het zwijn, van top tot teen besmeurd met bloed en modder en met een identieke uitdrukking op zijn gezicht.
Toen zakte het zwijn door zijn voorpoten en viel op zijn knieën. Hij wiebelde even, toen werden zijn ogen glazig en stortte hij op zijn zij. Uit zijn lijf stak de schacht van een pijl, heel teer en onbeduidend in vergelijking met de enorme omvang van het beest.
Jemmy lag onder hem te kronkelen en te huilen. Langzaam ging hij zitten en trok de kleine jongen in zijn armen. Het viel hem op dat zijn handen beefden, maar verder voelde hij zich vreemd leeg. De opengereten huid in zijn handpalmen prikte en zijn knie deed pijn. Terwijl hij Jemmy troostend op zijn ruggetje klopte, draaide hij zich om naar het bos en zag een indiaan tussen de bomen staan, met een boog in zijn hand.
Toen keek hij naar de wolf, die aan het karkas van het zwijn stond te snuffelen, niet meer dan een paar meter bij Jamie vandaan. Maar zijn schoonvader had er geen oog voor. Hij stond naar de indiaan te staren.
‘Ian,’ zei hij zacht, en een blik van ongelovige vreugde verspreidde zich langzaam over zijn gezicht, dwars door de modder, het gras en het bloed heen. ‘O, Christus. Het is Ian.’