49 In vino veritas
Ik lag nog een hele tijd klaarwakker naar het vredige gesnurk en het geritsel van mijn bedgenoten te luisteren en naar het geagiteerde bonzen van mijn eigen hart. Elke zenuw in mijn lijf voelde alsof hij door mijn huid heen prikte, en toen Jemima Hatfield in haar slaap tegen me aanrolde, gaf ik haar met mijn elleboog een gemene por tussen haar ribben, zodat zij een verschrikt ‘Umpf?’ liet horen en al sputterend half overeind kwam, om echter onmiddellijk weer weg te zinken in de gemeenschappelijke zee van slaap.
Wat mij betrof, mijn kleine bootje van bewustzijn was op drift geraakt en dobberde nu stuurloos rond, maar zonder ook maar de geringste kans te lopen om onder water te worden getrokken.
Ik wist gewoon niet hoe ik me moest voelen. Aan de ene kant opgewonden. Niet vrijwillig, dat zeker niet, maar absoluut opgewonden. Wie mijn nachtelijke bezoeker ook was geweest, hij wist wat vrouwen lekker vonden.
Dat was een argument dat ervoor pleitte dat het Jamie was geweest, dacht ik. Maar ik wist natuurlijk niet hoe ervaren Phillip Wylie in de kunst van de liefde was. Ik had zijn toenaderingspogingen in de stallen zo abrupt afgekapt dat hij geen kans had gekregen mij te laten zien hoe bedreven hij op dat gebied was.
Mijn nachtelijke bezoeker had geen strelingen gebruikt die ik met zekerheid als die van Jamie kon identificeren. Als hij nu zijn mond had gebruikt... voor die gedachtegang schrok ik terug als een schichtig paard, en Jemima bromde iets toen mijn lichaam onwillekeurig schokte in reactie op de beelden die het bij me opriep.
Ik wist niet of ik me nu geamuseerd of verontwaardigd moest voelen, verleid of verkracht. Ik was wél ontzettend boos. Dat stond vast, en die zekerheid verschafte me een soort klein anker in de maalstroom van emoties. Ik had echter nog steeds geen idee op wie ik mijn woede moest richten, en zolang ik dat nog niet wist bleef het in mijn lichaam rond woeden, gooide dingen om en liet deuken achter.
‘Oef,’ zei Jemima, op bitse, en heel wakkere, toon. Kennelijk was ik niet de enige die deuken opliep van mijn emoties.
‘Mmmm?’ mompelde ik, slaap veinzend. ‘Glrgl. Bzg.’
Er kwam toch ook wel een beetje schuldgevoel bij kijken. Als ik er zeker van was dat het Jamie was geweest, zou ik dan boos zijn?
Het ergste was, realiseerde ik me, dat ik helemaal niets kon doen om erachter te komen wie het was geweest. Ik kon moeilijk aan Jamie vragen of hij me in het donker had beslopen en gestreeld, want als dat niet het geval was, zou hij zich onmiddellijk omdraaien om Phillip Wylie met zijn blote handen van het leven te gaan beroven.
Ik had het gevoel alsof er allemaal kleine sidderaaltjes onder mijn huid krioelden. Ik rekte me uit, spande en ontspande beurtelings al mijn spieren – en slaagde er nog steeds niet in stil te blijven liggen.
Uiteindelijk liet ik me stilletjes uit bed glijden en liep naar de deur, met een blik op mijn bedgenoten, die als een rijtje geparfumeerde worstjes vredig onder hun dekens lagen te slapen. Zo zacht mogelijk maakte ik de deur open en gluurde om het hoekje de gang in. Het was òf erg laat, òf erg vroeg. Het hoge raam aan het eind van de gang begon al grijs te worden, terwijl de laatste sterren nog aan de hemel stonden, als verdwijnende speldenknopjes aan een antracietkleurige hemel van satijn.
Het was koud op de gang, zonder de verzamelde lichaamswarmte van de vrouwen, maar ik verwelkomde de kou. Het bloed stroomde vlak onder mijn huid, en ik gloeide van warmte en opwinding. Een flinke afkoeling was precies wat ik nodig had. Ik liep naar de achtertrap, met de bedoeling naar beneden te gaan en even naar buiten te lopen voor een frisse neus.
Boven aan de trap bleef ik als verstijfd staan. Onder aan de trap stond een man, een lang, donker silhouet tegen de ruiten van de openslaande louvredeuren. Ik dacht dat ik geen geluid had gemaakt, maar hij draaide zich onmiddellijk om en hief zijn gezicht naar me op. Ondanks het zwakke licht wist ik meteen dat het Jamie was.
Hij droeg nog steeds de kleren die hij de avond ervoor had gedragen, een vest en een jas, overhemd met ruches en een kniebroek met gespen. Het hemd hing echter half open, evenals zijn jas en vest. Ik zag het dunne streepje wit linnen, waarbij de huid van zijn hals donker afstak. Zijn haar hing los; hij had er met zijn handen doorheen zitten woelen.
‘Kom naar beneden,’ zei hij zacht.
Ik aarzelde en keek over mijn schouder. Uit de kamer die ik zojuist had verlaten klonk een damesachtig gesnurk. Twee slaven lagen in de gang op de grond te slapen, opgerold onder hun dekens, maar zij bewogen niet.
Ik keek weer naar beneden. Hij zei niets, maar wenkte met twee vingers. Ik rook de geur van rook en whisky.
Het bloed gonsde in mijn oren – en op andere plekjes. Mijn gezicht was warm, en mijn haar vochtig bij mijn slapen en in mijn nek. Ik voelde koele lucht opstijgen onder mijn rok en het vochtige plekje beroeren waar mijn dijen elkaar raakten.
Ik liep langzaam en voorzichtig naar beneden en probeerde de treden niet te laten kraken onder mijn blote voeten. Pas toen ik bijna beneden was begreep ik dat dat belachelijk was. De slaven renden honderden keren per dag deze trap op en af. Toch voelde ik de behoefte om heel stil te doen. Het hele huis sliep nog en in het trappenhuis hing een grijzig licht dat zo dun leek als rookglas. Een plotseling geluid, een te snelle beweging en er kon iets tot uitbarsting komen onder mijn voeten.
Zijn ogen waren donkere driehoekjes in zijn iets lichtere gezicht. Hij keek me aan alsof hij me alleen met de kracht van zijn blik de trap af kon sleuren.
Een trede boven de grond bleef ik staan. Er zat geen bloed aan zijn kleren, godzijdank.
Ik had Jamie wel eerder dronken gezien. Geen wonder dat hij niet naar boven was gekomen. Volgens mij was hij heel erg dronken, maar er was wel iets vreemds aan hem. Hij stond onwankelbaar, met zijn benen een eindje van elkaar, en het enige wat hem verraadde was een bepaalde bedachtzaamheid in de manier waarop hij zijn hoofd bewoog om mij aan te kijken.
‘Wat...’ begon ik fluisterend.
‘Kom hier,’ zei hij. Zijn stem klonk laag, rauw van slaapgebrek en whisky.
Ik had niet eens de tijd om te antwoorden of te doen wat hij zei. Hij pakte mijn arm vast en trok me naar zich toe, tilde me van de laatste trede, drukte me tegen zich aan en kuste me. Het was een verwarrende kus, alsof zijn mond de mijne maar al te goed kende en van plan was mijn genot af te dwingen, ongeacht wat ik zelf wilde.
Zijn haar rook naar de rook van een lange avond, tabak en houtrook en de rook van waskaarsen. Hij smaakte zo sterk naar whisky dat ik licht in mijn hoofd werd, alsof de alcohol in zijn bloed door onze huid en de slijmvliezen in onze mond heen in het mijne sijpelde. En er sijpelde nog iets van hem in mij: een gevoel van overweldigende, blinde, maar gevaarlijke wellust.
Ik wilde protesteren en hem wegduwen. Ik besloot het niet te doen, maar het zou niets hebben uitgemaakt. Hij was niet van plan mij te laten gaan.
Een grote hand, warm en hard op mijn huid, greep me in mijn nek, en ik dacht aan de tanden van een hengst die zich om de nek van de merrie sluiten die hij bestijgt, en huiverde van top tot teen. Zijn duim drukte per ongeluk op de slagader onder mijn kaak. Het werd donker achter mijn ogen en ik voelde dat mijn knieën het gingen begeven. Hij voelde het en liet los. Hij duwde me naar achteren, zodat ik bijna plat op de trap lag, met zijn gewicht half op me terwijl zijn handen zochten.
Onder mijn onderjurk was ik naakt en de dunne katoen had er net zo goed niet kunnen zijn.
De harde rand van een trede drukte in mijn rug en opeens begreep ik dat hij op het punt stond me hier ter plekke op de trap te nemen, ongeacht wie ons hier zou zien.
Ik wist mijn mond lang genoeg van de zijne te bevrijden om hijgend in zijn oor te fluisteren: ‘Niet hier!’ Dat leek hem wel even bij zijn positieven te brengen. Hij keek op en knipperde met zijn ogen als iemand die net uit een nachtmerrie ontwaakt. Toen knikte hij schokkerig, stond op en trok mij met zich mee.
De mantels van de dienstmeisjes hingen naast de deur. Hij pakte er een, sloeg hem om mij heen, tilde me op en duwde met zijn schouder de deur open, langs een starend dienstmeisje met een toiletemmer in haar handen.
Toen we het klinkerpad bereikten, zette hij me neer. De stenen voelden koud aan onder mijn voeten. We liepen samen door het grijze licht door een landschap van schaduw en wind, nog steeds met elkaar verstrengeld, struikelend en botsend, en toch op een of andere manier bijna op vleugels, op weg naar een vaag voorvoelde, maar niettemin onvermijdelijke bestemming.
De stallen. Hij duwde de deur open en trok me met zich mee de behaaglijke duisternis in, waar hij me hard tegen een muur duwde.
‘Ik moet je nu hebben, anders ga ik dood,’ zei hij ademloos, en toen was zijn mond weer op de mijne, zijn gezicht koud van de buitenlucht terwijl de damp van zijn adem zich vermengde met de mijne.
Opeens trok hij me weg en ik wankelde en zette mijn handen tegen de ruwe bakstenen van de muur om mijn evenwicht niet te verliezen.
‘Geef je handen eens,’ zei hij.
‘Wat?’ vroeg ik onnozel.
‘Je handen. Geef op.’
Zonder te begrijpen wat hij wilde, stak ik mijn handen uit en voelde dat hij de linkerhand vastpakte. Ik voelde iets warms tegen mijn hand drukken en even later scheen het flauwe licht uit de openstaande deur op mijn gouden trouwring. Toen pakte hij mijn rechterhand en schoof mijn zilveren ring aan mijn vinger. Het metaal was warm van zijn lichaam. Hij bracht mijn hand naar zijn mond en beet hard in mijn vingers.
Toen lag zijn hand op mijn borst, streelde de koude lucht mijn dijen en voelde ik de scherpe stenen tegen mijn blote rug.
Ik maakte een geluid en hij sloeg zijn hand voor mijn mond. Hij kwam in mij en spietste mij als een forel op het droge en ik was volkomen machteloos, ingeklemd tussen hem en de muur.
Hij haalde zijn hand weg en verving hem door zijn mond. Ik voelde de zachte, grommende keelgeluidjes en voelde een ander geluid, veel harder, in mijn eigen keel opkomen.
Mijn onderjurk was opgesjord tot aan mijn middel en mijn blote billen smakten ritmisch tegen de ruwe stenen, maar ik voelde geen pijn. Ik greep hem bij zijn schouders en hield hem stevig vast.
Zijn hand gleed over mijn dij en duwde de stof weg die tussen ons in dreigde te komen. Ik herinnerde me die handen in de duisternis en mijn lichaam schokte krampachtig.
‘Kijk.’ Zijn adem was heet in mijn oor. ‘Kijk omlaag. Kijk hoe ik je neem. Kijk dan, verdomme!’
Zijn hand duwde mijn hoofd naar voren zodat ik wel omlaag moest kijken, langs de plooien van de beschermende stof naar het naakte feit dat ik zijn bezit was.
Ik kromde mijn rug en viel tegen hem aan terwijl ik in de schouder van zijn jas beet om geen geluid te maken. Zijn mond lag op mijn nek en beet zich vast toen hij zich huiverend tegen me aan drukte. Innig verstrengeld lagen wij samen in het stro en zagen het daglicht door de halfopen deur over de roodstenen vloer van de stal naar ons toe kruipen. Mijn hart bonsde nog steeds in mijn oren en het bloed tintelde onder mijn huid en slapen, mijn dijen en mijn vingers, maar op een of andere manier leek het alsof die dingen bij iemand anders gebeurden. Ik voelde me onwerkelijk – en lichtelijk geschokt.
Mijn wang lag plat tegen zijn borst. Wanneer ik mijn ogen een beetje bewoog, kon ik de rode vlekken op zijn huid zien in de open hals van zijn overhemd, en de grove krulhaartjes, die zo donkerrood waren dat ze bijna zwart leken in het schemerlicht.
Op een centimeter of twee van mijn hand klopte een ader in de holte van zijn keel. Ik wilde mijn vingers erop leggen en de echo van zijn hartslag in mijn bloed voelen. Maar ik voelde me op een vreemde manier verlegen, alsof zo’n gebaar veel te intiem was om zelfs maar te overwegen. Hetgeen natuurlijk belachelijk was, als je bedacht wat we zojuist met elkaar hadden gedaan.
Wel bewoog ik mijn wijsvinger een heel klein stukje, zodat ik met het topje van mijn vinger bij het driehoekige littekentje op zijn keel kon komen – een vage witte plek, bleek tegen zijn gebronsde huid.
Er klonk een lichte hapering in het ritme van zijn ademhaling, maar hij verroerde zich niet. Zijn arm lag om me heen, met zijn hand in de holte van mijn onderrug. Twee ademhalingen, drie... en toen de lichte druk van een vingertop tegen mijn ruggengraat.
We lagen heel stil, allebei geconcentreerd op het broze contact, maar we zeiden niets en verroerden ons niet, bij nader inzien toch wel enigszins in verlegenheid gebracht door wat wij zojuist hadden gedaan.
Het geluid van stemmen die in de richting van de stal kwamen, bracht mij echter in beweging. Ik schoot overeind, trok mijn onderjurk omhoog over mijn schouders, en begon stro uit mijn haar te trekken. Jamie rolde zich met zijn rug naar mij toe op zijn knieën en begon haastig zijn hemd in zijn broek te proppen.
Opeens zwegen de stemmen buiten en wij verstijfden. Het bleef even stil, en toen hoorden wij voetstappen die zo zacht mogelijk wegliepen. Ik blies de adem uit die ik had ingehouden en mijn hart begon weer wat rustiger te kloppen. De stal vulde zich met het geritsel en gebries van paarden, die de stemmen en voetstappen ook hadden gehoord. Ze begonnen trek te krijgen.
‘Je hebt dus gewonnen,’ zei ik tegen Jamie’s rug. Mijn stem klonk me vreemd in de oren, alsof ik hem al heel lang niet meer had gebruikt.
‘Dat had ik je toch beloofd?’ Hij zei het zachtjes terwijl hij met gebogen hoofd de plooien van zijn plaid fatsoeneerde.
Ik stond een beetje duizelig op, leunde tegen de muur om mijn evenwicht te bewaren en veegde wat zand en stro van mijn voeten. Het ruwe gevoel van de bakstenen achter me vormde een levendige herinnering en ik legde mijn handen ertegenaan en zette me schrap tegen de golf van gevoelens die de herinnering bij me teweegbracht.
‘Gaat het wel, Sassenach?’ Hij draaide zich naar me om en nam me nauwlettend op.
‘Ja, ja,’ zei ik. ‘Het gaat prima. Het is alleen... Nee hoor, prima. En met jou?’
Hij zag er bleek en verfomfaaid uit, zijn gezicht stoppelig en hol, zijn ogen zwart omrand door de lange, slapeloze nacht. Hij keek me even aan en wendde toen zijn blik weer af. Ik zag een lichte blos op zijn wangen verschijnen en hij slikte hoorbaar.
‘Ik...’ begon hij, maar zweeg meteen weer. Hij stond op en kwam voor mij staan. Zijn formele staartvlecht was losgeraakt en zijn haar hing over zijn schouders, rood glanzend in het licht dat door de deur naar binnen viel.
‘Dus je haat me niet?’ vroeg hij abrupt. Dit had ik niet verwacht en ik lachte.
‘Nee,’ zei ik. ‘Vind je dat dat zou moeten?’
Hij wreef met zijn vingers over zijn mond en schraapte langs zijn baardstoppels. ‘Misschien wel,’ zei hij, ‘maar ik ben blij als het niet zo is.’
Toen nam hij mijn handen in de zijne en wreef met zijn duim over het vlechtpatroon van mijn zilveren ring. Zijn handen voelden koud aan.
‘Hoe kom je erbij dat ik jou zou haten?’ vroeg ik. ‘Vanwege de ringen, bedoel je?’ Natuurlijk zou ik woest op hem zijn geweest als hij een van de ringen was kwijtgeraakt. Maar nu dat niet het geval was... En natuurlijk had ik de hele nacht wakker gelegen van bezorgdheid over waar hij was en wat hij deed, om nog maar niet te spreken over het binnendringen van mijn kamer en het plegen van oneerbare intimiteiten met mijn voeten. Misschien moest ik toch wel een beetje boos op hem zijn.
‘Om te beginnen,’ zei hij droogjes, ‘heb ik me al heel lang niet meer laten meeslepen door mijn trots, maar ik kon me toch echt niet beheersen toen ik die kleine Phillip Wylie zo parmantig rond zag stappen terwijl hij zijn ogen niet van je borsten kon houden, en...’
‘Is dat zo?’ Ik had daar persoonlijk niets van gemerkt.
‘Dat is zo,’ zei Jamie, die meteen weer een boze blik kreeg. Toen wuifde hij Phillip Wylie weg en ging verder met het opsommen van zijn eigen zonden.
‘En toen heb ik je natuurlijk in je onderjurk het huis uit gesleurd en me als een uitgehongerd beest op je geworpen...’ Hij raakte voorzichtig mijn hals aan, waar ik de tintelende beurse bijtplek nog kon voelen.
‘O. Nou, dat gedeelte beviel me eigenlijk wel.’
‘Echt waar?’ Hij zette grote ogen op.
‘Ja. Hoewel ik liever blauwe plekken op mijn kont zou hebben.’
‘O.’ Hij sloeg verlegen zijn blik neer, hoewel ik zijn mondhoeken zag trillen. ‘Dat spijt me dan. Toen ik klaar was – met whisten, bedoel ik – kon ik aan niets anders meer denken dan aan jou, Sassenach. Ik ben wel tien keer die trap op en neer gelopen. Dan ging ik voor je deur staan, maar dan liep ik toch maar weer weg.’
‘O ja?’ Ik was blij dit te horen, omdat het de kans leek te vergroten dat hij inderdaad mijn middernachtelijke bezoeker was geweest.
Hij pakte een pluk van mijn verwarde haren en liet zijn vingers erdoorheen glijden.
‘Ik wist dat ik toch niet kon slapen en toen dacht ik, nou, dan ga ik maar een poosje buiten lopen, maar toen ik dat wilde gaan doen, stond ik opeens weer voor jouw deur, zonder dat ik wist hoe ik er gekomen was, en probeerde te verzinnen hoe ik bij je kon komen. Eigenlijk probeerde ik je puur met mijn wilskracht naar buiten te lokken.’
Dat verklaarde mijn dromen over wilde hengsten, dacht ik. De plek waar hij in mijn nek had gebeten prikte een beetje. En waar had hij me naar toe gebracht? Een stal. Koning van Ierland, het zou wat.
Hij kneep zachtjes in mijn handen. ‘Ik dacht dat je wel wakker zou worden als ik maar hard genoeg naar je verlangde. En toen kwam je echt...’ Hij zweeg en keek me met zachte, donkere ogen aan. ‘Christus, Claire, je was zo mooi, daar boven aan die trap, met je haar los en de schaduw van je lichaam met dat licht achter je...’ Hij schudde langzaam zijn hoofd. ‘Ik dacht echt dat ik zou sterven als ik je niet ter plekke kon bezitten,’ zei hij zacht.
Ik streelde zijn gezicht en voelde zijn stoppels tegen mijn palm schuren. ‘Dat zou niet zo mooi zijn geweest,’ fluisterde ik terwijl ik een haarlok achter zijn oor streek.
We keken elkaar glimlachend aan, maar wat we hadden willen zeggen werd onderbroken door een luid gehinnik van een van de paarden, gevolgd door stampende geluiden. Wij hinderden hun ontbijt.
Ik liet mijn hand zakken en Jamie bukte zich om zijn jas op te rapen, die half begraven lag onder het stro. Hij verloor niet zijn evenwicht toen hij zich bukte, maar ik zag wel zijn gezicht vertrekken toen het bloed opeens naar zijn hoofd stroomde.
‘Heb je gisteravond erg veel gedronken?’ vroeg ik, de symptomen herkennend.
Hij richtte zich kreunend op. ‘Ja, liters,’ zei hij spijtig. ‘Is het te zien?’
Iemand met veel minder ervaring dan ik had het ongetwijfeld al van ruwweg een kilometer afstand kunnen ruiken, want hij stonk als een brouwerij.
‘Kennelijk ben je er niet slechter door gaan kaarten,’ zei ik tactvol. ‘Of was Phillip Wylie er ook zo aan toe?’
Hij keek verrast en ook een beetje beledigd. ‘Je denkt toch niet dat ik al dronken was tijdens het spelen? Terwijl jouw ringen op het spel stonden? Nee, dat kwam later pas. Toen ging MacDonald een fles champagne en een fles whisky halen omdat hij vond dat we onze winst op gepaste wijze moesten vieren.’
‘MacDonald? Donald MacDonald? Speelde hij ook mee?’
‘Jazeker, hij en ik speelden samen tegen Wylie en Stanhope.’ Hij schudde strootjes uit zijn jas. ‘Ik zou niet weten of de man een goede soldaat is, maar hij whist als de beste.’
Intussen dacht ik eraan dat hij had gezegd dat hij naar mijn kamerdeur was gekomen. Hij had niet gezegd dat hij naar binnen was gegaan. Had hij dat gedaan, maar was hij zo’n eind heen geweest door de alcohol dat hij het niet meer wist? Had ik me, nog in de war van mijn dromen over wellustige paarden, het hele voorval ingebeeld? Natuurlijk niet, dacht ik, maar schudde toch het vaag onrustige gevoel van me af dat de herinnering me bezorgde, door me op een andere opmerking te concentreren.
‘Had je het over winst?’ In de opwinding van het moment had ik het alleen maar belangrijk gevonden dat ik mijn ringen nog had, maar nu bedacht ik me dat die alleen maar zijn inzet waren geweest. ‘Wat heb je Phillip Wylie afhandig gemaakt?’ vroeg ik, lachend. ‘Zijn geborduurde jasknopen? Of zijn zilveren schoengespen?’
Zijn gezicht kreeg een eigenaardige uitdrukking toen hij naar me keek.
‘Nou, nee,’ zei hij. ‘Ik heb hem zijn paard afgenomen.’
Hij sloeg zijn jas om mijn schouders, legde een arm om mijn middel en leidde me door het grote gangpad van de stal, langs de paardenboxen.
Joshua was heel stilletjes door de andere deur naar binnen gekomen en was aan de andere kant van de stal aan het werk. Tegen het licht van de openslaande deuren zagen wij hoe hij met een hooivork hooi in de laatste stal stond te scheppen. Toen we bij hem waren, begroette hij ons met een knikje en hield zijn gezicht zorgvuldig in de plooi toen hij zag hoe wij eruitzagen, verfomfaaid, op blote voeten en vol met strootjes. Zelfs in een huishouden met een blinde meesteres wist een slaaf waar hij zijn ogen voor moest sluiten.
Het waren zijn zaken niet, zei zijn neergeslagen blik duidelijk. Hij zag er bijna net zo moe uit als ik me voelde, zijn ogen zwaar en bloeddoorlopen.
‘Hoe is het met hem?’ vroeg Jamie, met een gebaar van zijn kin in de richting van de stal.
Josh klaarde meteen een beetje op en zette zijn hooivork even neer. ‘O, prima hoor,’ zei hij tevreden. ‘Een prachtig dier, meneer Wylie’s Lucas.’
‘Dat is hij zeker,’ zei Jamie. ‘Alleen is hij nu van mij.’
‘Wat zegt u?’ Josh keek hem met grote ogen en open mond aan.
‘Hij is van mij.’ Jamie liep naar het hek en stak zijn hand uit om achter de oren te krabben van de grote hengst, die druk uit zijn voerbak stond te eten.
‘Seas,’ fluisterde hij tegen het paard. ‘Ciamar a tha thu, a ghille mhoir?’
Ik volgde hem en keek over zijn arm naar het paard, dat even zijn hoofd optilde, ons vriendelijk aankeek, zachtjes snoof en zijn sluierachtige manen uit zijn ogen gooide, en weer stug verder ging met eten.
‘Is hij niet beeldschoon?’ Jamie stond Lucas te bewonderen met een peinzende blik in zijn ogen.
‘Eh, ja, dat is hij zeker, maar...’ Mijn eigen bewondering had een beetje een nare bijsmaak. Als het Jamie’s bedoeling was geweest zijn eigen trots te wreken ten koste van die van Wylie, dan had hij dat dubbel en dwars gedaan. Ondanks het feit dat ik Wylie een irritant mannetje vond, kon ik me toch voorstellen hoe hij zich moest voelen bij het verlies van zijn prachtige Fries.
‘Maar wat, Sassenach?’
‘Nou...’ Ik zocht onhandig naar woorden. Ik kon moeilijk zeggen dat ik medelijden had met Wylie. ‘Nou, gewoon, wat ben je met hem van plan?’
Zelfs ik kon zien dat Lucas totaal ongeschikt was voor het leven op Fraser’s Ridge. Het idee hem te laten ploegen of slepen had bijna iets van heiligschennis, en hoewel ik veronderstelde dat Jamie hem zou kunnen gebruiken als rijpaard... Ik fronste weifelend en stelde me de drassige bodem en de rotsachtige paden voor die die prachtig gevormde benen zouden bedreigen en die glanzende hoeven zouden versplinteren; de overhangende takken en het struikgewas die klitten zouden maken in zijn manen en staart. Gideon de Menseneter was duizend keer zo geschikt voor zo’n woeste omgeving.
‘O, ik ben niet van plan hem te houden,’ stelde Jamie mij gerust. Hij keek naar het paard en zuchtte spijtig. ‘Hoewel ik dat wel heel graag zou willen. Maar je hebt gelijk, zo’n paard is niets op de Ridge. Nee, ik wil hem verkopen.’
‘O, mooi zo.’ Dat was een hele opluchting. Wylie zou Lucas ongetwijfeld terug willen kopen, wat hij ook moest kosten. Dat was een prettige gedachte en bovendien konden we het geld goed gebruiken.
Terwijl wij stonden te praten was Joshua naar buiten gegaan. Op dit moment kwam hij weer binnen, met een zak graan over zijn schouder. De traagheid van daarnet was echter helemaal verdwenen. Zijn ogen waren nog steeds bloeddoorlopen, maar keken nu wel helder, en enigszins geschrokken.
‘Mevrouw Claire?’ begon hij. ‘Neemt u mij niet kwalijk, mevrouw, maar ik kwam Teresa net tegen bij de schuur en zij zegt dat het niet goed gaat met Betty. Ik dacht dat u dat misschien wel wilde weten.’