77 Een pakje uit Londen

Het pakje arriveerde in augustus, en werd bij ons bezorgd door Jethro Wainwright, een van de weinige rondreizende kooplieden met voldoende ondernemingszin om het steile, kronkelende pad naar de Ridge te beklimmen. Met een rood gezicht en hijgend van de klim en het werk om zijn ezel af te laden, overhandigde meneer Wainwright mij het pakketje met een knikje, en wankelde vervolgens op mijn uitnodiging dankbaar naar de keuken, zijn ezel in de tuin achterlatend om te grazen.

Het was een klein pakje, een soort doosje, zorgvuldig in wasdoek genaaid en voor alle zekerheid ook nog eens dichtgebonden met touw. Het was zwaar. Ik schudde het, maar het enige geluid was een zacht gebons, alsof de binnenkant met iets zachts bekleed was. Op het etiket stond alleen maar: ‘Aan meneer James Fraser, Esq., Fraser’s Ridge, Carolina.’

‘Nou, wat denk jij dat het is?’ vroeg ik aan de ezel. Het was een retorische vraag, maar de ezel, een vriendelijk dier, keek toch even op van haar maaltijd en balkte terwijl de stengeltjes zwenkgras uit haar mond hingen.

Het geluid werd beantwoord door nieuwsgierige en verwelkomende geluiden van Clarence en de paarden, en even later kwamen Jamie en Roger uit de schuur te voorschijn, Brianna uit het koelhuis, en dook meneer Bug in zijn hemdsmouwen achter de mesthoop op, als een gier die opkijkt van een karkas, allemaal aangetrokken door het lawaai.

‘Bedankt,’ zei ik tegen de ezel, die een bescheiden beweging met haar oor maakte en zich weer aan haar gras zette.

‘Wat is dat?’ Brianna ging op haar tenen staan om over Jamie’s schouder mee te kijken toen hij het pakje van mij aannam. ‘Het komt niet van Lallybroch, hè?’

‘Nee, het is niet Ians handschrift, en ook niet... dat van mijn zuster,’ antwoordde Jamie met niet meer dan een lichte aarzeling, hoewel ik zag dat hij nog eens keek om er zeker van te zijn. ‘Maar het komt wel van heel ver – per schip?’

Hij hield het pakje vragend onder mijn neus. Ik rook eraan en knikte.

‘Ja, het ruikt vaag naar teer. Zijn het geen documenten?’

Hij draaide het pakketje om en schudde zijn hoofd. ‘Er heeft een zegel op gezeten, maar dat is verdwenen.’ Er zaten nog wat grijze wasfragmenten aan het touw, maar het zegel dat een aanwijzing had kunnen geven betreffende de identiteit van de afzender, was reeds lang ten prooi gevallen aan de ontberingen van de reis en meneer Wainwrights bepakking.

‘Uhm.’ Meneer Bug schudde zijn hoofd en keek met een dubieuze blik naar het pakketje. ‘Geen houweel.’

‘Nee, het is geen houweelblad,’ beaamde Jamie terwijl hij het kleine pakketje op zijn hand woog. ‘En ook geen boek, laat staan een katern papier. Verder heb ik volgens mij niets besteld. Denk je dat het zaaigoed kan zijn, Sassenach? Meneer Stanhope heeft wel beloofd wat op te sturen uit de tuin van die vriend van hem, weet je nog?’

‘O, dat zal het zijn!’ Dat was een interessante mogelijkheid. Meneer Stanhope’s vriend, meneer Crossley, had een grote siertuin, met een groot aantal exotische en geïmporteerde soorten, en Stanhope had aangeboden te vragen of Crossley iets voor een ruil zou voelen; zaden en stekjes van een aantal zeldzame Europese en Aziatische kruiden uit zijn collectie, voor bollen en zaden van wat Stanhope beschreef als mijn ‘bergbastion’.

Roger en Brianna wisselden een blik van verstandhouding. Voor hen waren zaden veel minder intrigerend dan papier of boeken. Toch was het altijd zo spannend om een brief of een pakje te ontvangen, dat niemand zou voorstellen om het open te maken voordat iedereen voldoende had genoten van het speculeren over de inhoud.

Het pakje werd pas na het eten geopend, toen iedereen de kans had gehad het te wegen, te bevoelen en eraan te ruiken, en zijn mening had kunnen geven omtrent de mogelijke inhoud. Nadat hij zijn lege bord opzij had geschoven, pakte Jamie het pakketje eindelijk met gepast ceremonieel op, schudde het nog een keer door elkaar, en gaf het toen aan mij.

‘Die knoop is werk voor chirurgenhanden, Sassenach,’ zei hij met een grijns. En hij had gelijk. Degene die de knoop had gelegd was geen zeeman, maar was bij gebrek aan kennis wel heel grondig geweest. Ik zat een paar minuten te peuteren, maar kreeg de knoop uiteindelijk los, en rolde het touwtje netjes op om het weer te kunnen gebruiken.

Vervolgens sneed Jamie met de punt van zijn dolk heel zorgvuldig het stiksel open, en haalde er een klein houten kistje uit. Het was een eenvoudig ontwerp, maar heel mooi uitgevoerd, gemaakt van glanzend donker hout, voorzien van koperen scharnieren en een grendeltje, en een klein bijpassend koperen plaatje op het deksel.

‘Uit de Werkplaats van Messrs. Halliburton en Halliburton. 14 Portman Square, Londen,’ las Brianna hardop voor terwijl zij over de tafel leunde. ‘Wie zijn in vredesnaam Norman en Greene?’

‘Ik heb geen flauw idee,’ antwoordde Jamie. Hij tilde met één vinger het grendeltje op en opende het deksel. In het doosje lag een klein zakje van donkerrood fluweel. Hij pakte het op, trok het koordje open en haalde er langzaam een... ding uit.

Het was een platte, gouden schijf, met een diameter van ongeveer tien centimeter. Met grote ogen van verbazing zag ik dat de rand iets hoger was, net als bij een bord, en dat er een soort kleine symbooltjes op stonden afgebeeld. In het midden van de schijf zat een vreemdsoortig iets met gaatjes erin, gemaakt van een zilverachtig metaal. Dit bestond uit een kleine, open wijzerplaat, daar leek het in elk geval op, maar dan met drie wijzers die de buitenste rand met het midden van de grotere gouden schijf verbonden.

Het kleine zilveren schijfje was eveneens versierd met mysterieuze tekentjes, bijna te fijn om te kunnen onderscheiden, en bevestigd aan een liervorm die op zijn beurt weer in de buik rustte van een lange, platte, zilveren aal, wiens rug precies langs de binnenste rand van de gouden schijf lag. Hier overheen lag een gouden staafje, aan het uiteinde taps toelopend, als een hele dikke kompasnaald, en bevestigd met een pen die door het midden van de schijf stak en het mogelijk maakte dat het staafje kon draaien. In het midden van het staafje stond in krullerige letters de naam ‘James Fraser’ gegraveerd.

‘Wat moet dat in godesnaam voorstellen?’ Natuurlijk was het mevrouw Bug die als eerste van de verbazing was bekomen.

‘Dit is een planisferisch astrolabium,’ antwoordde Jamie, die zich ook al had hersteld en nu bijna nuchter klonk.

‘O, natuurlijk,’ mompelde ik. ‘Ja, natuurlijk!’

Hij draaide het ding om, zodat er een plat oppervlak zichtbaar werd, waarin meerdere concentrische cirkels gegraveerd waren, die op hun beurt weer waren onderverdeeld door honderden piepkleine tekentjes en symbooltjes. Deze kant had ook een draaiend gedeelte, net als de kompasnaald aan de andere kant, maar dan rechthoekig van vorm, en met de uiteinden omhoog gebogen, afgeplat en ingekeept, zodat de inkepingen een soort vizier vormden.

Bree stak haar vinger ernaar uit en raakte het glanzende oppervlak eerbiedig aan. ‘Mijn God,’ zei ze. ‘Is dat echt goud?’

‘Jazeker.’ Jamie legde het voorwerp voorzichtig op haar uitgestrekte hand. ‘En wat ik nu wel eens zou willen weten is waarom?’

‘Waarom goud, of waarom een astrolabium?’ vroeg ik.

‘Waarom goud,’ antwoordde hij, met een diepe frons. ‘Ik wil al een hele tijd graag zo’n instrument hebben, maar ik heb er tussen Charleston en Albany nergens eentje kunnen vinden. Lord John Grey had beloofd me er een te sturen vanuit Londen en ik neem aan dat dit hem is. Maar waarom in Christusnaam...’

Ieders aandacht was nog steeds op het astrolabium zelf gericht, maar Jamie pakte het kistje waarin het was verzonden. En op de bodem van het kistje lag zowaar een briefje, netjes opgevouwen en voorzien van een blauw waszegel. Daarop stond echter niet Lord Johns gebruikelijke lachende halve-maan-metsterren afgebeeld, maar een onbekend wapen: een vis met een ring in zijn bek.

Jamie keek er fronsend naar, verbrak het zegel, en vouwde de brief open.

 

Meneer James Fraser, Esq.

te Fraser’s Ridge

Koninklijke Kolonie van Noord-Carolina

 

Waarde heer,

Ik heb de eer u het hierbij ingeslotene toe te sturen, met de complimenten van mijn vader, Lord John Grey. Bij mijn vertrek naar Londen, gaf hij mij instructies om het allermooiste instrument voor u te kopen, en wetende hoe belangrijk uw vriendschap voor hem is, heb ik mijn uiterste best gedaan om dit te doen. Ik hoop dat het uw goedkeuring zal kunnen wegdragen.

 

Uw toegewijde dienaar,

William Ransome, Lord Ellesmere

Kapitein, 9de Regiment

 

‘William Ransome?’ Brianna was opgestaan om over Jamie’s schouder mee te lezen. Ze keek mij fronsend aan. ‘Hij zegt dat lord John zijn vader is, maar lord Johns zoon is toch nog een klein jongetje?’

‘Hij is vijftien.’ Er lag een vreemde klank in Jamie’s stem, en ik zag Roger abrupt opkijken van het astrolabium in zijn handen, met een nauwlettende blik in zijn groene ogen. Toen keek hij naar mij, met die aandachtige blik in zijn ogen die hij de laatste tijd vaak had, alsof hij ergens naar luisterde wat niemand anders kon horen. Ik wendde mijn blik af.

‘... heet geen Grey,’ zei Brianna.

‘Nee.’ Jamie keek nog steeds naar het briefje in zijn hand en klonk een beetje afwezig. Toen schudde hij zijn hoofd, om een of andere gedachte te verdrijven, en kwam weer ter zake.

‘Nee,’ herhaalde hij iets krachtiger terwijl hij het briefje neerlegde. ‘De jongen is Johns stiefzoon. Zijn vader was de graaf van Ellesmere; de jongen is de negende met die titel. Ransome is Ellesmere’s familienaam.’

Ik hield mijn blik angstvallig op de tafel en het lege kistje gevestigd, bang dat er, als ik opkeek, iets van mijn gezicht te lezen zou zijn, al was het alleen maar het feit dàt er iets van afgelezen kon worden.

In werkelijkheid was Williams vader niet de achtste graaf van Ellesmere. Zijn vader was James Fraser, en ik voelde de spanning in Jamie’s been, dat onder de tafel tegen het mijne drukte, hoewel hij een licht ongeduldige uitdrukking op zijn gezicht had.

‘Kennelijk is er een aanstelling voor de jongen gekocht,’ zei hij terwijl hij de brief keurig opvouwde en teruglegde in het kistje. ‘Daarom is hij naar Londen gegaan, en daar heeft hij in opdracht van John dit ding voor me gekocht. Voor een jongen met zijn achtergrond is iets natuurlijk pas “mooi” wanneer het van goud is.’

Hij stak zijn hand uit naar meneer Wainwright, die zichzelf had zitten bewonderen in het glimmende gouden oppervlak en het astrolabium met tegenzin aan hem teruggaf.

Jamie bekeek het kritisch en liet de zilveren aal met zijn vinger draaien. ‘Ach, ja,’ zei hij, bijna schoorvoetend. ‘Het is natuurlijk wel een stukje vakwerk.’

‘Mooi,’ knikte meneer Bug bewonderend terwijl hij een van de warme stovies pakte die zijn vrouw liet rondgaan. ‘Opmeten?’

‘Ja, inderdaad.’

‘Opmeten?’ Brianna nam twee van de kleine aardappelballetjes, ging naast Roger zitten en gaf hem er automatisch ook een. ‘Is het om land te meten?’

‘Onder andere.’ Jamie draaide het astrolabium om en duwde voorzichtig tegen het platte staafje, zodat het ronddraaide. ‘Dit gedeelte wordt gebruikt als een transietinstrument. Weet je wat dat is?’

Brianna knikte geïnteresseerd. ‘Natuurlijk. Ik ken verschillende manieren om land te meten, alleen gebruikten wij meestal...’

Ik zag Rogers gezicht vertrekken toen hij slikte – het meelballetje bleef in zijn keel steken. Ik wilde de waterkan al pakken, maar hij zag het en schudde zijn hoofd, bijna onmerkbaar. Hij slikte nogmaals, iets gemakkelijker nu, en hoestte.

‘Je had me wel eens verteld dat je kon landmeten.’ Jamie keek goedkeurend naar zijn dochter. ‘Daarom wilde ik dit ding graag hebben,’ – hij tilde het voorwerp op in zijn hand – ‘hoewel ik eigenlijk iets minder opzichtigs in gedachten had. Tin was een stuk praktischer geweest. Maar ja, aangezien ik het zelf niet hoef te betalen...’

‘Laat eens zien.’ Brianna pakte het ding van hem aan en bekeek het geïnteresseerd.

‘Weet jij dan hoe je zo’n astrolabium moet gebruiken?’ vroeg ik met een dubieuze blik aan haar.

‘Ik wel,’ zei Jamie zelfgenoegzaam. ‘Dat heb ik in Frankrijk geleerd.’ Hij stond op en gebaarde naar de deur. ‘Neem maar mee naar buiten, meisje. Dan zal ik je laten zien hoe je er de tijd mee kunt bepalen.’

‘... juist, daar.’ Jamie keek over Brianna’s schouder en wees haar iets aan op de buitenste wijzerplaat. Zij draaide het binnenste schijfje voorzichtig rond tot ze gelijk stonden, keek omhoog naar de zon, en verschoof de wijzer nog een fractie van een centimeter.

‘Half zes!’ riep ze verrukt uit.

‘Vijf over half zes,’ corrigeerde Jamie met een brede grijns. ‘Zie je dat?’ Hij wees haar op een van de piepkleine symbooltjes op de rand, die er vanwaar ik stond uitzagen als muggenpoepjes.

‘Vijf over half zes,’ zei mevrouw Bug vol ontzag. ‘Denk je eens in, Arch! Ik weet al niet meer precies hoe laat het is sinds... sinds...’

‘Edinburgh,’ zei haar man.

‘Ja, inderdaad! Mijn nicht Jane heeft een staande klok, een prachtig ding, dat klonk als een kerkklok, en met van die koperen wijzers en een paar kleine, vliegende engeltjes die...’

‘Dit is de eerste keer dat ik weet hoe laat het is sinds we bij de Sherstons zijn weggegaan.’ Bree lette niet op mevrouw Bugs gebabbel of het instrument in haar handen. Ik zag haar naar Roger kijken en glimlachen – en even later glimlachte hij terug. Hoe lang was het geleden dat hij dat voor het laatst had gedaan?

Iedereen tuurde omhoog naar de ondergaande zon, sloeg wolken muggen uit zijn ogen en had het erover wanneer hij voor het laatst de tijd had geweten. Wat eigenaardig, dacht ik, geamuseerd. Gek eigenlijk dat iedereen zo graag de tijd wilde weten. En toch gold voor mij hetzelfde.

Ik probeerde te bedenken wanneer voor mij de laatste keer was geweest. Op Jocasta’s bruiloft? Nee... op het veld bij de Alamance, vlak voordat de slag begon. Kolonel Ashe had een zakhorloge gehad en... Opeens herinnerde ik het me weer. Nee, het was ná de slag. En dat was waarschijnlijk ook de laatste keer geweest dat Roger had geweten hoe laat het was – als hij tenminste voldoende bij bewustzijn was geweest om een van de legerartsen te horen zeggen dat het vier uur was... en om hem vervolgens zijn weloverwogen mening te horen geven dat Roger vijf uur niet meer zou halen.

‘Wat kan je er nog meer mee doen, Da?’

Bree gaf het astrolabium voorzichtig terug aan Jamie, die meteen met een punt van zijn overhemd de vingerafdrukken eraf begon te poetsen.

‘O, een heleboel,’ zei hij. ‘Je kunt je positie bepalen, op land of op zee, je kunt er de tijd op aflezen, sterren vinden aan de hemel...’

‘Heel nuttig,’ merkte ik op. ‘Hoewel toch misschien niet zo handig als een klok. Maar ik neem aan dat het bepalen van de tijd niet je belangrijkste oogmerk was?’

‘Nee.’ Hij schudde zijn hoofd en schoof het astrolabium voorzichtig terug in het fluwelen zakje. ‘Ik moet het land van de twee landtoewijzingen goed opmeten, en gauw ook.’

‘Vanwaar die haast?’ Bree had al weg willen lopen, maar draaide zich nu nog even om.

‘Omdat de tijd begint te dringen.’ Jamie keek haar aan en het plezier van zijn aanwinst maakte plaats voor een serieuze blik. Hij keek over zijn schouder, maar er was niemand meer op de veranda behalve hijzelf, ik, Brianna en Roger.

Meneer Wainwright, die geen belangstelling had voor wetenschappelijke wonderen, was zijn bagage naar het huis aan het sjouwen, geholpen door meneer Bug. Iedereen op de Ridge zou morgen weten dat hij hier was en zou naar het huis komen om te kopen, te verkopen en het laatste nieuws te horen.

‘Jullie weten allebei wat er staat te gebeuren.’ Jamie keek van Bree naar Roger. ‘De Koning mag dan ten onder gaan, maar het land zal blijven. En als wij te midden van dat alles dit land willen vasthouden, moeten we het officieel opmeten en registreren. Wanneer er problemen komen, wanneer mensen hun grond moeten verlaten, of wanneer het misschien zelfs wel in beslag zal worden genomen, zal het heel wat moeite kosten om het weer terug te krijgen, maar misschien is het toch mogelijk, en dan heb je tenminste een officiële eigendomsakte waar exact op staat vermeld wat van jou is geweest.’

Toen hij opkeek wierp de zon een gouden schittering op zijn gezicht. Hij knikte naar de donkere bergen, scherp afgetekend tegen een prachtige roze en gouden wolkenhemel, maar ik zag aan de blik in zijn ogen dat hij veel en veel verder keek.

‘Lallybroch hebben we ook kunnen behouden met behulp van een eigendomsakte. En Young Simon, Lovats zoon, heeft na Culloden voor zijn land moeten knokken en heeft het grootste deel teruggekregen. Maar alleen omdat hij over papieren beschikte om te bewijzen wat van hem was. Vandaar.’

Hij legde het fluwelen zakje weer voorzichtig in het houten kistje. ‘Ik wil zulke papieren ook hebben. En of het land nu door de ene George geregeerd wordt of door de andere, deze grond blijft van ons. En van jou,’ voegde hij er zacht aan toe terwijl hij Brianna aankeek. ‘En van jouw kinderen na jou.’

Ik legde mijn hand op de zijne, die op het kistje lag. Zijn huid voelde warm aan van het werk en de hitte van de dag, en hij rook naar schoon zweet. De haartjes op zijn onderarm glansden rood en goud in de zon, en op dat moment begreep ik opeens heel goed waarom mensen de tijd meten. Ze willen een moment vast kunnen leggen, in de ijdele hoop dat ze zo kunnen voorkomen dat het vervliegt.

 

 

Reiziger-cyclus 05 - Het vlammende kruis
CoverPage.html
section-0001.html
section-0002.html
section-0003.html
section-0004.html
section-0005.html
section-0006.html
section-0007.html
section-0008.html
section-0009.html
section-0010.html
section-0011.html
section-0012.html
section-0013.html
section-0014.html
section-0015.html
section-0016.html
section-0017.html
section-0018.html
section-0019.html
section-0020.html
section-0021.html
section-0022.html
section-0023.html
section-0024.html
section-0025.html
section-0026.html
section-0027.html
section-0028.html
section-0029.html
section-0030.html
section-0031.html
section-0032.html
section-0033.html
section-0034.html
section-0035.html
section-0036.html
section-0037.html
section-0038.html
section-0039.html
section-0040.html
section-0041.html
section-0042.html
section-0043.html
section-0044.html
section-0045.html
section-0046.html
section-0047.html
section-0048.html
section-0049.html
section-0050.html
section-0051.html
section-0052.html
section-0053.html
section-0054.html
section-0055.html
section-0056.html
section-0057.html
section-0058.html
section-0059.html
section-0060.html
section-0061.html
section-0062.html
section-0063.html
section-0064.html
section-0065.html
section-0066.html
section-0067.html
section-0068.html
section-0069.html
section-0070.html
section-0071.html
section-0072.html
section-0073.html
section-0074.html
section-0075.html
section-0076.html
section-0077.html
section-0078.html
section-0079.html
section-0080.html
section-0081.html
section-0082.html
section-0083.html
section-0084.html
section-0085.html
section-0086.html
section-0087.html
section-0088.html
section-0089.html
section-0090.html
section-0091.html
section-0092.html
section-0093.html
section-0094.html
section-0095.html
section-0096.html
section-0097.html
section-0098.html
section-0099.html
section-0100.html
section-0101.html
section-0102.html
section-0103.html
section-0104.html
section-0105.html
section-0106.html
section-0107.html
section-0108.html
section-0109.html
section-0110.html
section-0111.html
section-0112.html
section-0113.html
section-0114.html
section-0115.html
section-0116.html
section-0117.html
section-0118.html
section-0119.html
section-0120.html
section-0121.html
section-0122.html
section-0123.html
section-0124.html
section-0125.html
section-0126.html
section-0127.html
section-0128.html
section-0129.html
section-0130.html
section-0131.html
section-0132.html
section-0133.html
section-0134.html