40 Duncans geheim
Pater LeClerc sprak geen Engels, met uitzondering van een vrolijk Tally-ho! dat hij afwisselend als begroeting gebruikte, als uitroep van verbazing en als uitroep van goedkeuring. Jocasta was zich nog aan het kleden, dus stelde ik de priester aan Ulysses voor, die hem naar de grote salon begeleidde, van versnaperingen voorzag en aan een tafeltje zette bij de Sherstons, die protestant waren en heel verbaasd waren om aan een jezuïet te worden voorgesteld, maar zo graag met hun Frans wilden pronken dat zij pater LeClerc zijn betreurenswaardige beroep graag wilden vergeven.
Terwijl ik in gedachten het zweet van mijn voorhoofd wiste na dit staaltje subtiele sociale toenadering, verontschuldigde ik me en ging naar het terras om te kijken of Jamie Duncan daadwerkelijk had gevonden. Zij waren geen van beiden ergens te bekennen, maar ik kwam wel Brianna en Jemmy tegen.
‘Hallo, lieverd, hoe gaat het met je?’ Ik stak mijn armen uit naar Jemmy, die onrustig leek, met zijn beentjes trappelde en met zijn lippen zat te smakken als iemand die na een tocht door de Sahara aan tafel gaat voor een maaltijd van zes gangen. ‘Hebben we zo’n honger?’
‘Hak!’ zei hij, waarna hij, omdat hij vreesde niet duidelijk genoeg te zijn geweest, de lettergreep nog een aantal malen herhaalde, steeds harder, en er tenslotte ook nog bij op en neer begon te stuiteren.
‘Hij heeft honger, en ik sta op springen,’ zei Brianna op gedempte toon terwijl zij wat aan de bovenkant van haar jurk plukte. ‘Ik wilde net met hem naar boven gaan om hem te voeden. Tante Jocasta heeft gezegd dat we haar kamer mochten gebruiken.’
‘O? Dat is mooi. Jocasta is zelf ook net naar boven gegaan, om wat te rusten en zich om te kleden, zei ze. De plechtigheid begint om vier uur, nu de priester er eindelijk is.’ Ik had de staande klok in de hal zojuist twaalf uur horen slaan. Ik hoopte maar dat Jamie Duncan had gevonden. Misschien moesten we hem ergens opsluiten, zodat hij er niet opnieuw vandoor kon gaan.
Bree nam Jemmy weer uit mijn armen en stak een kalmerende knokkel in zijn mond om zijn protesten te smoren.
‘Ken jij de Sherstons?’ vroeg ze.
‘Ja,’ antwoordde ik voorzichtig. ‘Hoezo, wat hebben ze gedaan?’
‘Ze hebben mij gevraagd een portret van mevrouw Sherston te schilderen. In opdracht, bedoel ik. Kennelijk heeft tante Jocasta mij nogal lopen ophemelen en hun wat dingen laten zien die ik heb geschilderd toen ik hier afgelopen voorjaar was, en nu willen ze een schilderij.’
‘Echt waar? O, lieverd, dat is geweldig!’
‘Ja, als ze geld hebben wel,’ zei zij praktisch. ‘Wat denk jij?’
Het was een goede vraag. Mooie kleren en spullen zeiden niet altijd alles, en ik wist verder niet veel van de Sherstons. Ze kwamen uit Hillsborough, niet uit Cross Creek.
‘Nou, ze zijn nogal ordinair,’ zei ik weifelend, ‘en verschrikkelijke snobs, maar volgens mij is hij echt steenrijk. Ik geloof dat hij een brouwerij heeft. Maar vraag het liever aan Jocasta, die weet dat wel.’
‘Nogal ordinair?’ deed ze mijn Engelse accent spottend na en begon te lachen. ‘Wie is er hier nu eigenlijk een snob?’
‘Ik ben geen snob,’ zei ik uit de hoogte. ‘Ik heb alleen een scherp oog voor sociale nuances. Heb jij je vader en Duncan ergens gezien?’
‘Duncan niet, maar Da zit daar bij de bomen met meneer Campbell.’ Ze wees en ik zag in de verte Jamie’s rode haar en zijn karmozijnrode tartan, een vurige schittering aan de rand van het gazon. Geen spoor echter van Duncans scharlakenrode jas.
‘Verdomme,’ zei ik. ‘Waar zit die man toch?’
‘Naar het privaat gegaan en erin gevallen,’ opperde Bree. ‘Goed, goed, rustig maar, we gaan al!’ Dit laatste was aan Jemmy gericht, die klaaglijk jammerde dat hij nu echt op het punt stond te verhongeren. Samen verdwenen zij in het huis.
Ik trok mijn omslagdoek om me heen en wandelde het gazon af om me bij Jamie te voegen. De gasten kregen een picknick lunch geserveerd en ik pakte in het voorbijgaan een broodje en een plak ham van tafel, bij wijze van geïmproviseerde snack om mijn eigen knagende honger te stillen.
Het was nog steeds fris, maar de zon stond hoog aan de hemel en brandde op mijn schouders. Het was een opluchting om me bij de mannen te voegen, in de schaduw van een groepje eiken aan de rand van het gazon. De bomen begonnen alweer blad te krijgen en de zich ontvouwende blaadjes leken net babyvingertjes. Wat had Nayawenne mij over eiken verteld? O ja, maïs moest je planten wanneer de eikenbladeren zo groot waren als eekhoornoortjes.
Als we daar op af moesten gaan, konden de slaven nu bijna maïs gaan planten in de moestuinen van River Run. Bij ons op de Ridge zou het nog weken duren voordat de eiken weer bladeren begonnen te krijgen.
Kennelijk had Jamie net iets grappigs gezegd, want Campbell maakte dat diepe, krassende geluid dat bij hem voor lachen doorging, en knikte mij toe.
‘Ik ga nu weg, want je hebt vast nog een hoop te doen,’ zei hij tegen Jamie. ‘Maar laat het me gerust weten als je me nodig hebt.’ Hij hield zijn hand boven zijn ogen en keek in de richting van het terras.
‘Ah, daar hebben we de verloren zoon. In shillings, sir, of in flessen brandy?’
Ik draaide me net op tijd om om Duncan over het terras te zien lopen terwijl hij hier en daar verlegen knikte en glimlachte naar gasten die hem geluk wensten. Ik keek waarschijnlijk heel verbaasd, want meneer Campbell maakte met een geamuseerde blik een buiging voor mij.
‘Uw man en ik hadden een kleine weddenschap gesloten, mevrouw.’
‘Vijf tegen één op Duncan, vannacht,’ legde Jamie uit. ‘Dat hij en mijn tante een bed delen, bedoel ik.’
‘Lieve hemel,’ zei ik, een beetje boos. ‘Wordt er dan nergens anders meer over gesproken? Jullie kunnen allemaal ook maar aan één ding denken.’
Campbell lachte en draaide zich om, afgeleid door de noodkreet van een kleine kleinzoon.
Jamie gaf me een vriendschappelijke por. ‘Straks ga je me nog vertellen dat jij je niet hetzelfde hebt afgevraagd.’
‘Natuurlijk niet,’ zei ik nuffig. Ik had het me inderdaad niet afgevraagd, omdat ik het al wist.
‘Ja, ja,’ zei hij met een ondeugende grijns. ‘Terwijl de wellust bijna van je gezicht druipt.’
‘Wat bedoel je daar nu weer mee?’ vroeg ik. Voor het geval hij gelijk had, opende ik mijn waaier en bedekte de onderste helft van mijn gezicht. Ik gluurde boven het ivoorkleurige kantwerk uit en knipperde in gemaakte onschuld met mijn wimpers.
Hij maakte een spottend Schots keelgeluidje. Toen, met een snelle blik om zich heen, bukte hij zich en fluisterde in mijn oor: ‘Daar bedoel ik mee dat je kijkt zoals je dat altijd doet wanneer je met me wil vrijen.’ Zijn warme adem streelde het haar boven mijn oor. ‘Wil je dat?’
Ik lachte stralend naar meneer Campbell, die ons over het hoofdje van zijn kleinzoon heen belangstellend opnam. Met mijn waaier als schild, ging ik op mijn tenen staan om iets in Jamie’s oor te fluisteren. Toen liet ik me weer terugvallen, glimlachte hem zedig toe en waaierde me intussen een ongeluk.
Jamie keek geschokt, maar wel tevreden. Hij keek naar meneer Campbell, die zich gelukkig had omgedraaid en met iemand anders stond te praten. Jamie wreef langs zijn neus en nam mij van top tot teen op, waarbij zijn donkerblauwe blik bleef dralen bij de geschulpte halslijn van mijn nieuwe japon. Ik wapperde met de waaier voor mijn decolleté.
‘Eh... we kunnen...’ Hij keek om zich heen, op zoek naar mogelijke plekjes om ons terug te trekken, maar zijn blik keerde telkens onverbiddelijk terug naar de waaier.
‘Nee, dat kunnen we niet,’ zei ik tegen hem, met een glimlachende buiging naar de bejaarde dames MacNeill, die achter hem langs wandelden. ‘Het huis zit helemaal propvol mensen. Net als de schuren en de stallen en de bijgebouwen. En als je soms een rendez-vous onder de struiken aan de waterkant in gedachten had, kun je dat wel op je buik schrijven. Deze japon heeft ons verdomme een vermogen gekost.’ Een vermogen aan illegaal gestookte whisky, maar niettemin een vermogen.
‘O, dat weet ik heus wel.’ Zijn ogen dwaalden over me heen, van de krullen opgestoken haar tot de neuzen van mijn nieuwe kalfsleren schoenen. De japon was van licht amberkleurige zijde en het keurslijfje en de zoom waren geborduurd met zijden bladmotieven in bruin-en-goud en, al zei ik het zelf, hij zat me als gegoten.
‘Hij was het wel waard,’ zei hij zacht en boog zich over me heen voor een zoen. Een frisse bries blies door de eikentakken boven ons hoofd en ik ging wat dichter bij hem staan, op zoek naar zijn warmte.
Door de lange reis hier naar toe en de grote hoeveelheid gasten die op het feest waren afgekomen, hadden we al meer dan een week niet meer samen een bed gedeeld.
Ik was op dit moment niet zozeer uit op een amoureus afspraakje, hoewel ik er geen nee tegen zou zeggen als de mogelijkheid zich opeens voordeed. Wat ik miste was het gevoel van zijn lichaam tegen het mijne. In het donker een hand kunnen uitsteken en op zijn bovenbeen kunnen leggen, ’s ochtends naar hem toe kunnen rollen en met mijn buik tegen zijn ronde, harde billen gaan liggen, mijn wang tegen zijn rug kunnen leggen en de geur van zijn huid kunnen inademen terwijl ik in slaap viel.
‘Verdomme,’ zei ik, met mijn voorhoofd in zijn geplooide kraag en vol verlangen de geuren opsnuivend van stijfsel en man. ‘Weet je, als je tante en Duncan dat bed nou niet nodig hebben, kunnen wij misschien...’
‘O, dus je vroeg het je toch af?’
‘Helemaal niet,’ zei ik. ‘Trouwens, wat gaat jou dat eigenlijk aan?’
‘Niets,’ zei hij onbewogen. ‘Alleen is mij vanmorgen al door vier verschillende mannen gevraagd of ik denk dat ze het zullen doen, of al hebben gedaan. En eigenlijk is dat wel een compliment voor mijn tante, vind je ook niet?’
Dat was waar. Jocasta MacKenzie was al een eind in de zestig, maar het leek geenszins ondenkbaar dat zij nog steeds het bed met een man zou delen. Ik kende genoeg vrouwen die dankbaar elke gedachte aan seks hadden verbannen zodra zij geen kinderen meer hoefden te baren, maar tot die vrouwen behoorde Jocasta in elk geval niet. Aan de andere kant...
‘Ze hebben het nog niet gedaan,’ zei ik. ‘Dat heeft Phaedre me gisteren verteld.’
‘Ik weet het. Duncan heeft het me zoëven zelf verteld.’ Hij fronste, maar niet naar mij. Hij keek naar het terras, waar Duncans kleurige tartan zichtbaar was tussen de grote stenen vazen.
‘Echt waar?’ Hier stond ik toch even van te kijken.
Opeens werd ik echter bevangen door een gevoel van argwaan. ‘Je hebt het hem toch niet gevraagd, hè?’
Hij wierp mij een licht verwijtende blik toe. ‘Natuurlijk niet. Waar zie je me voor aan, Sassenach?’
‘Voor een Schot,’ zei ik. ‘Seksmaniakken zijn jullie, allemaal. Dat zou je althans wel gaan denken als je hoort waar iedereen het de hele dag over heeft.’ Ik keek naar Farquard Campbell, maar hij stond met zijn rug naar ons toe met iemand te praten.
Jamie keek mij peinzend aan en krabde aan zijn kaak. ‘Seksmaniakken?’
‘Je weet best wat ik bedoel.’
‘O, ja, natuurlijk weet ik dat. Ik vraag me alleen af, is dat een belediging, of juist een compliment?’
Ik deed mijn mond al open, maar keek hem eerst nog een ogenblik peinzend aan.
‘Wie de schoen past,’ zei ik, ‘trekke hem aan.’
Hij barstte in lachen uit, hetgeen de aandacht trok van de mensen die het dichtst bij ons stonden. Toen pakte hij mijn arm en trok me mee over het gazon, naar de schaduw van de olmen.
‘Ik wilde je eigenlijk iets vragen, Sassenach,’ zei hij, over zijn schouder kijkend of we buiten gehoorsafstand waren. ‘Denk je dat het je vanmiddag nog lukt om even met mijn tante te gaan praten, onder vier ogen?’
‘In dit gekkenhuis?’ Ik keek naar het terras. Een zwerm feestgangers omringde Duncan als bijen rond een bloemenperk. ‘Misschien kan ik nog even naar haar kamer gaan, voordat zij naar beneden komt voor de plechtigheid. Ze ligt nu even te rusten.’ Dat had ik zelf ook wel even gewild. Mijn voeten deden pijn van het urenlange staan en mijn schoenen waren nieuw en ietsje te krap.
‘Dat zou fijn zijn.’ Hij knikte vriendelijk naar een passerende kennis en draaide zich om, zodat wij niet meer gestoord zouden worden.
‘Goed dan,’ zei ik. ‘Maar waarom eigenlijk?’
‘Nou, het heeft met Duncan te maken.’ Hij keek tegelijkertijd geamuseerd en bezorgd. ‘Er is een klein probleempje, en hij durft het haar niet zelf te vertellen.’
‘Niks zeggen,’ zei ik. ‘Hij is eerder getrouwd geweest en hij dacht dat zijn eerste vrouw dood was, maar nu heeft hij haar hier net aan het bier zien zitten.’
‘Nou, nee,’ zei hij lachend. ‘Zo erg is het nu ook weer niet. En misschien is het helemaal niet zo problematisch als Duncan denkt. Maar hij zit er heel erg mee in zijn maag en toch durft hij het er niet met mijn tante over te hebben. Hij is een heel klein beetje bang van haar, snap je?’
Duncan was helemaal een verlegen en bescheiden man. Als gewezen visser die gedurende de Opstand als soldaat was geronseld, was hij na Culloden gevangengenomen en had hij jaren in gevangenschap doorgebracht. Dat hij niet op transport was gesteld, maar was vrijgelaten, had hij te danken aan een bloedvergiftiging die hij had opgelopen van een wondje. Daar was hij een arm door kwijtgeraakt, zodat hij ongeschikt was geworden voor dwangarbeid en onverkoopbaar als contractarbeider. Ik hoefde me niet af te vragen wiens idee dit huwelijk was geweest. Zulke hooggestemde aspiraties zouden in geen honderdduizend jaar in Duncans hoofd zijn opgekomen.
‘Dat begrijp ik wel. Maar waar maakt hij zich dan zoveel zorgen om?’
‘Nou,’ zei hij langzaam, ‘je weet dat Duncan nooit eerder getrouwd is geweest. Heb je je nooit afgevraagd waarom?’
‘Nee,’ zei ik. ‘Ik heb altijd gedacht dat hij door de Opstand – och hemel!’ Ik zweeg en kreeg eindelijk een idee waar dit misschien over ging. ‘Het is toch niet... allemachtig. Je bedoelt... dat hij op mannen valt?’ Mijn stem ging onwillekeurig een octaaf omhoog.
‘Nee!’ zei hij, ernstig geshockeerd. ‘Jezus, je dacht toch niet dat ik hem met mijn tante zou laten trouwen als hij het met mannen zou doen? Christus.’ Hij keek om zich heen om zich ervan te overtuigen dat niemand deze lasterpraat had gehoord, en duwde mij voor alle zekerheid in de beschutting van de bomen.
‘Alsof jij dat dan zou weten,’ zei ik geamuseerd.
‘Natuurlijk zou ik dat weten,’ zei hij grimmig. ‘Kom mee.’ Hij tilde een overhangende tak op en gaf mij een duwtje om eronderdoor te lopen. Het was een vrij groot bos en we konden gemakkelijk buiten het zicht van het feest blijven.
‘Nee,’ zei hij nogmaals toen wij een open plek tussen de bomen bereikten. ‘De smerige ideeën die jij erop na houdt, Sassenach! Nee, zoiets is het absoluut niet.’ Hij keek achterom, maar we waren nu een flink eind bij het gazon vandaan en vrijwel aan het zicht onttrokken. ‘Het is alleen dat hij... incapabel is.’ Hij trok een schouder op en leek zich weinig op zijn gemak te voelen bij het idee.
‘Bedoel je... impotent?’ Ik voelde mijn mond openzakken en klapte hem snel dicht.
‘Inderdaad. Als jongeman is hij verloofd geweest, maar toen heeft hij een verschrikkelijk ongeluk gehad. Op straat werd hij omvergelopen door een karrenpaard, dat hem vervolgens in zijn kruis trapte. Hij is er bovenop gekomen, maar het... nou ja, hij was niet meer geschikt voor de huwelijksnacht, dus heeft hij de jonge vrouw laten gaan en is zij met een ander getrouwd.’
‘De arme man!’ zei ik, met diep medelijden. ‘Die arme Duncan heeft ook niet veel geluk gehad in zijn leven!’
‘Nou ja, hij leeft nog,’ merkte Jamie op. ‘Heel veel anderen zijn er niet meer.
En trouwens,’ – hij wees over zijn schouder naar de plantage van River Run – ‘zijn huidige situatie zou ik nu niet bepaald ongelukkig willen noemen. Behalve dan dat ene probleempje,’ voegde hij eraan toe.
Ik fronste en liep in gedachten de medische mogelijkheden na. Als het ongeluk had geresulteerd in ernstige vasculaire schade, was er niet veel wat ik kon doen. Ik beschikte hier niet bepaald over de middelen voor verfijnde hersteloperaties. Maar ik kon me ook oorzaken voorstellen waarbij ik, heel misschien...
‘Toen hij een jongeman was, zei je? Hmm. Niet erg hoopvol, na al die tijd, maar ik zou best eens een kijkje kunnen nemen, om te zien of...’
Jamie staarde me ongelovig aan. ‘Een kijkje? Sassenach, de man trekt al wit weg wanneer je naar zijn stoelgang informeert, en hij stierf bijna van schaamte toen hij het mij moest vertellen. Als jij met je handen aan zijn edele delen komt, krijgt hij een rolberoerte.’
Een plukje haar was losgetrokken door een eikentak. Ik duwde het geërgerd achter mijn oor. ‘Wat verwacht je dan dat ik eraan doe? Ik kan niet toveren!’
‘Natuurlijk niet,’ zei hij ongeduldig. ‘Ik vraag je ook helemaal niet of je Duncan wil helpen, alleen maar dat je met mijn tante praat.’
‘Wat? Wil je zeggen dat zij het nog niet weet? Maar ze zijn al maanden verloofd, en wonen bijna al die tijd al samen!’
‘Ja, maar...’ Jamie maakte dat eigenaardige half-schokschouderende gebaar dat hij altijd gebruikte wanneer hij zich schaamde of geneerde, net alsof zijn hemd te strak zat. ‘Zie je, toen de kwestie van trouwen aan de orde kwam, is het nooit bij Duncan opgekomen dat het misschien ook de bedoeling was dat zij samen... mmphm.’
‘Mmphm,’ zei ik, een wenkbrauw half optrekkend. ‘Denk je bij een huwelijk niet automatisch aan de mogelijkheid van... mmphm?’
‘Nou ja, hij dacht natuurlijk ook niet dat mijn tante hem wilde vanwege zijn mannelijke schoonheid,’ zei Jamie, eveneens met opgetrokken wenkbrauwen. ‘Het had meer weg van een zakelijke overeenkomst. Er zijn dingen die hij als eigenaar van River Run kan doen, die hij als opzichter niet kan doen. En eigenlijk wilde hij het helemaal niet. Het is dat zij hem heeft weten over te halen...’
‘En het is geen moment bij hem opgekomen haar op de hoogte te stellen van dit... dit beletsel?’
‘Natuurlijk is dat bij hem opgekomen. Maar er was geen enkele aanwijzing dat mijn tante dit huwelijk als iets anders zag dan puur zakelijk. Zij heeft de kwestie van het bed in elk geval niet ter sprake gebracht. En hij was te verlegen om erover te beginnen. Het is gewoon nooit een onderwerp van gesprek geweest.’
‘En ik neem aan dat het dat nu wel is? Wat is er gebeurd? Heeft je tante vanmorgen haar hand onder zijn kilt gestoken en een ondeugende opmerking over de huwelijksnacht gemaakt?’
‘Dat heeft hij me niet verteld,’ antwoordde hij droogjes. ‘Maar het was pas vanmorgen, toen Duncan alle grapjes hoorde die de gasten erover maakten, dat de gedachte bij hem opkwam dat mijn tante misschien wel verwachtte dat hij... nou ja.’
Hij trok een schouder op en liet hem weer zakken. ‘Hij wist niet wat hij moest doen en raakte helemaal in paniek.’
‘Ik begrijp het.’ Ik wreef met mijn vinger over mijn bovenlip en dacht na. ‘Arme Duncan, geen wonder dat hij zo nerveus is.’
‘Ja.’ Jamie rechtte zijn rug, met de air van iemand die het allemaal even goed heeft geregeld. ‘Dus als jij nu zo lief wilt zijn om het er met Jocasta over te hebben, zodat dat probleem uit de wereld is...’
‘Ik? Wil je dat ik het haar vertel?’
‘Zo erg zal ze het toch zeker niet vinden?’ zei hij, vragend op mij neerkijkend. ‘Op haar leeftijd zal ze toch niet...?’
Ik maakte een lomp geluid. ‘Haar leeftijd? Als ik de verhalen mag geloven was je grootvader Simon al achter in de zeventig toen hij er nog wel pap van lustte.’
‘Mijn tante is een vrouw,’ zei hij op strenge toon. ‘Als je dat nog niet was opgevallen.’
‘En jij denkt dat dat wat uitmaakt?’
‘Jij dan niet?’
‘O, natuurlijk maakt het wel wat uit,’ zei ik. Ik leunde met mijn rug tegen een boom, kruiste mijn armen voor mijn borst en keek vanonder mijn wimpers naar hem op. ‘Wanneer ik honderdeneen ben, en jij zesennegentig, zal ik je uitnodigen in mijn bed en dan zullen we eens zien bij wie van ons alles nog naar behoren functioneert, hmm?’
Hij keek me peinzend aan, met een glinstering in zijn donkerblauwe ogen. ‘Ik voel er veel voor je hier ter plekke te nemen, Sassenach,’ zei hij. ‘Betaling op rekening, hmm?’
‘En ik voel er veel voor je daaraan te houden,’ zei ik. ‘Hoewel...’ Ik keek tussen de bomen door naar het huis, dat hiervandaan goed zichtbaar was. De tere groene blaadjes vormden bij lange na geen doeltreffende camouflage. Ik draaide me om, net op het moment dat Jamie zijn handen over mijn heupen liet glijden.
Wat er daarna allemaal gebeurde was vrij verwarrend, maar de overheersende indruk was er een van geritsel van zijden stoffen, de scherpe geur van platgetrapt uiengras en het geknisper van de dorre eikenbladeren van vorig jaar.
Even later schoten mijn ogen open.
‘Niet ophouden!’ riep ik ongelovig uit. ‘Niet nu, in godsnaam!’
Hij keek grijnzend op me neer, deed een stap naar achteren en liet zijn kilt weer op zijn plek vallen. Zijn gezicht was rood aangelopen van inspanning, en ik zag dat hij stond te hijgen.
Hij grijnsde boosaardig en veegde met een mouw langs zijn voorhoofd. ‘De rest krijg je van me wanneer ik zesennegentig ben. Afgesproken?’
‘Zo lang leef je niet! Kom hier!’
‘O,’ zei hij. ‘Dus je gaat toch met mijn tante praten?’
‘Smerige chanteur,’ hijgde ik, aan de plooien van zijn kilt frommelend. ‘Dit zet ik je betaald, ik zweer het.’
‘O, ja. Natuurlijk.’
Hij sloeg een arm om mijn middel, tilde me op en draaide zich om zodat hij met zijn rug naar het huis stond en mij aan het zicht onttrok. Zijn lange vingers sjorden handig de rok van mijn japon omhoog en daarna de twee onderrokken daaronder, waarna ze, zo mogelijk nog handiger, tussen mijn blote benen gleden.
‘Ssst,’ fluisterde hij in mijn oor. ‘Je wilt toch niet dat de mensen je horen?’ Hij zette zijn tanden voorzichtig in mijn oorlelletje en ging als een noeste arbeider aan de slag, zonder acht te slaan op mijn, veel te zwakke, verzet.
Ik was er meer dan klaar voor en hij wist precies wat hij deed. Het duurde niet lang. Ik zette mijn nagels in zijn arm, die zo hard als staal om mijn middel lag, kromde mijn rug in een ogenblik van duizelingwekkende oneindigheid, en viel toen slap tegen hem aan, kronkelend als een worm aan het eind van een vishaakje. Hij maakte een diep, grinnikend geluid, en liet mijn oor los.
Een kille bries liet de plooien van mijn rok om mijn benen wapperen. Ik rook de geur van rook en eten en hoorde heel vaag mensen praten en lachen op het gazon.
‘Ik bedenk me opeens,’ zei Jamie terwijl hij me losliet, ‘dat Duncan nog één goede hand heeft.’ Hij zette me voorzichtig neer en hield mijn elleboog vast om te voorkomen dat mijn knieën het zouden begeven. ‘Misschien kan je dat tegen mijn tante zeggen, als je denkt dat het zal helpen.’