SNACKLEY

De jongens beseften, dat er geen seconde te verliezen viel, want de man kon blijkbaar niet goed zwemmen. Tot dusver had hij de jongens niet gezien. Ze hoorden hem „Help!" roepen en er lag een vertwijfelde klank in zijn stem, alsof hij niet veel hoop had gehoord te worden, want dit deel van de baai was vrij eenzaam en behalve het verlaten huis van Polucca bevond de dichtstbij gelegen woning, een boerderij, zich op een afstand van achthonderd meter.
„Vlug!" riep Frank. „Ik zie daar een roeiboot op het strand. "
Het bootje lag half verborgen in een kleine inham aan de voet van een helling dicht bij de steile rots. Men kon de plek niet langs de kust bereiken, want een enorm rotsblok, dat ver uitstak in het water, sneed de inham af van het open gedeelte van de baai.
Ze renden de helling op en baanden zich een weg door het hoog opgeschoten gras en onkruid naar de plaats waar ze de inham konden bereiken. Ze konden het slachtoffer van de ontploffing nog in het water zien spartelen. Hij had een wrakstuk gegrepen en slaagde erin zijn hoofd boven water te houden, maar de jongens wisten, dat hij het niet lang meer zou kunnen volhouden.
„Hij ziet er uitgeput uit, " merkte Frank op.
„Ik vraag me af of het iemand is, die we kennen, " zei zijn broer.
„Het lijkt me niet waarschijnlijk. " Frank greep opeens de arm van zijn broer. „Kijk uit, jong, straks breek je nog een been. "
„Het is hier verdraaid glibberig, " antwoordde Joe, terwijl hij erin slaagde zijn evenwicht te bewaren. Het had niet veel gescheeld of hij was uitgegleden en naar beneden getuimeld.
Zo goed en zo kwaad als het ging, klauterden ze naar beneden toen ze de kleine inham bereikt hadden. Stukken rots rolden onder hun voeten weg en vielen kletterend in de diepte. Ten slotte bereikten ze het strand en de roeiboot. Hetwas een oud en verweerd ding, maar ze zagen geen lek in de bodem.
Ze sleurden de boot naar het water en de kiel schuurde over de kiezelstenen. Even later dreef de boot en dadelijk grepen ze de roeispanen.
Met lange, gelijke slagen roeiden ze in de richting van de man in het water. Hij had hen gezien en riep dat ze zich moesten haasten, omdat het anders te laat zou zijn.
„Hij zou beter doen zijn mond te houden, " zei Joe. „Met roepen verspilt hij maar zijn laatste krachten. "
Blijkbaar was de schipbreukeling ook tot die gevolgtrekking gekomen, of anders was hij danig verzwakt, want zijn kreten stierven weg en de jongens hoorden hem niet meer.
Frank was bang, dat hij gezonken was en dus wierp hij vlug een blik achter zich, maar gelukkig zag hij, dat de man zich nog altijd aan het wrakstuk vasthield.
De motorboot brandde nog steeds fel, de vlammen laaiden hoog op en een donkere rookwolk hing boven het wrak.
Het geluid van de andere motorboot stierf langzaam weg in de verte en toen Frank 'even keek, zag hij alleen nog maar een klein stipje aan de horizon.
De jongens spanden zich in tot het uiterste en de roeiboot sprong vooruit. Het duurde dan ook niet lang of ze hadden de man in het water bijna bereikt.
Op het ogenblik waarop Frank zich omdraaide, zag hij hoe de man het wrakstuk met een loom gebaar losliet en onder ging.
„Hij verdrinkt!" riep Frank uit, terwijl hij de roeispaan weer opnam en trok. Even later bevonden ze zich dicht bij de plek waar de man verdwenen was.
Frank boog zich overboord en tuurde in het water. Hij trok zijn jas uit en maakte zich klaar om te duiken. Op dat ogenblik kwam de man weer boven om adem te halen, maar hij kon zijn armen bijna niet meer bewegen. Frank greep hem bliksemsnel bij de haren en toen bij de kraag van zijn jasje. Met moeite slaagde hij erin de man naar de boot toe te trekken, terwijl Joe aan de andere kant bleef staan om het bootje niet te doen omslaan.
De drenkeling was bewusteloos geworden, maar ze slaagden er met hun beiden in, hem heel voorzichtig in de roeiboot te hijsen.
„We moeten hem ergens onderdak brengen, " zei Joe.
„De boerderij?" opperde Frank, terwijl hij het gebouw zocht. De boerderij lag een eind verder aan de baai. Het was een flinke afstand om te roeien, maar het leven van de man stond op het spel.
De brandende motorboot begon langzaam te zinken. Een luid sissen weerklonk en ze zagen een dichte stoomwolk opstijgen. Opeens was het wrak verdwenen en op het water was niets anders meer te zien dan een steeds groter wordende plas olie en wat wrakhout.
De jongens hadden echter geen tijd om lang naar het schouwspel te kijken, want ze moesten het slachtoffer zo gauw mogelijk onder dak zien te krijgen. Eerste hulp was niet nodig, want pas op het ogenblik waarop Frank hem bij de haren had gegrepen, was hij buiten kennis geraakt, zodat hij niet veel water binnen kon hebben. Hij was alleen maar van uitputting in zwijm gevallen.
Ze roeiden recht op de boerderij af, die ze tussen de bomen konden zien liggen. Het roeien had hen al danig vermoeid,maar ze klemden de tanden opeen en grepen moedig de roeispanen.
De man die ze gered hadden, lag met zijn gezicht naar beneden op de planken vloer van de roeiboot. Hij was een magere kerel met zwarte haren. Zijn doornatte kleren zagen er goedkoop en versleten uit. De mouwen waren gerafeld. Ze konden zijn gezicht niet zien, maar hij moest nog tamelijk jong zijn.
Frank liet Joe even alleen roeien en knielde naast de vreemdeling neer. Hij draaide de man om en toen zag hij, dat hij inderdaad nog jong was, met scherpe gelaatstrekken. Hij droeg een goedkoop hemd, zonder stropdas.
Frans drukte zijn oor tegen de borstkas van de ander en luisterde naar de hartslag. Even later kwam hij overeind en mompelde. „Zijn hart klopt. In ieder geval leeft hij nog. Hij is alleen maar volkomen uitgeput en na een poosje zal hij wel weer bijkomen. "
Hij greep zijn roeispaan weer en ze roeiden samen verder naar de boerderij in de verte.
De jongens roeiden, tot de spieren van hun armen pijn begonnen te doen, maar eindelijk bereikten ze de kust. De schelpen kraakten onder de kiel. Frank sprong overboord en trok de boot op het strand. Samen namen ze de bewusteloze op en droegen hem door het veld naar de boerderij.
Een broodmagere vrouw met een goedig gezicht kwam bij hun nadering haastig het huis uit en uit de boomgaard bij het huis verscheen een man in een overal. De boer en de boerin hadden hun bezoekers gezien.
„Lieve help, wat is er gebeurd?" vroeg de vrouw verschrikt toen ze naderbij kwam.
„Het scheelde niet veel of deze man was in de baai verdronken, " legde Frank uit. „We zagen het huis en... "
„Breng hem maar binnen, " zei de boer met een zware stem.
De vrouw liep haastig voor hen uit en hield de deur open. De boer stak ook een hand uit en met hun drieën brachten ze de bewusteloze het huis binnen, waar ze hem op de sofa van de geriefelijke woonkamer legden. De boerin keek bedenkelijk naar het water, dat uit de kleren van het slachtoffer druppelde, want ze was een kraakzindelijke vrouw en ze had de vloer diezelfde morgen geschrobd. Maar haar goedhartigheid kreeg de overhand over haar huishoudelijk instinct en ze liep haastig naar de keuken om wat warm drinken klaar te maken.
„Jullie moeten zijn handen wrijven, " opperde de boer. Hijwas een stevige kerel met een grote zwarte baard. „Eén van jullie moet zijn schoenen uittrekken, dan zullen we zijn voeten in warme flanellen lappen wikkelen. "
De volgende vijf minuten heerste er in het huis de grootste bedrijvigheid, terwijl de boer en de boerin heen en weer renden en de jongens de handen en voeten van de bewusteloze wreven om hem weer bij te brengen. Ten slotte zagen ze toch tekenen, die erop duidden, dat hij bij kennis ging komen.
De man op de sofa bewoog zich. Zijn oogleden begonnen te trillen. Zijn lippen verroerden zich, maar er kwamen geen klanken. Toen gingen de ogen open en de man staarde hen niet begrijpend aan.
„Waar ben ik?" mompelde hij zwak.
„In veiligheid, " verzekerde Frank hem. „U bent bij vrienden. "
„Het scheelde een haar... of ik was er geweest... niet?"
„Ja, u was bijna verdronken. Maar nu bent u veilig. "
„Het was Snackley!" zei de vreemdeling, alsof hij tot zichzelf sprak. „Snackley kreeg me toch te pakken... de gemene rat!"
Op dat ogenblik verscheen de boerin met een glas hete gember in water, dat de man op de sofa gretig leegdronk.
„We zullen hem in de logeerkamer leggen, Mabel, " besliste de boer. „Een goed warm bed is wat hij op het ogenblik het hardst nodig heeft. Als de jongens me een handje willen helpen, dan stop ik hem zo in bed. "
„Ik... geloof... dat ik een kogel heb... " mompelde de vreemdeling. Hij bewoog zijn hand zwak naar zijn zij.
Frank boog zich over hem heen.
„Ja, waarachtig, er zit bloed op zijn jasje!" riep hij uit.
Een haastig onderzoek bracht aan het licht, dat de vreemdeling de waarheid had gezegd. In zijn rechterzij zat een kogelwond. Het was maar een schampschot, maar de wond had flink gebloed en daardoor was de man verzwakt.
Heel voorzichtig hielpen de jongens met het uittrekken van zijn kleren en toen bette de boer de wond met een spons en warm water. Joe zag het kogelgat in het jasje. Toen de boer jodium op de wond deed, vertrok de gewonde zijn gezicht en klemde zijn tanden opeen. Daarna werd een verband aangelegd.
„Nu kunnen we hem in bed stoppen. Kun je lopen?"
De man trachtte overeind te komen, maar liet zich slap terug op de sofa vallen.
„Het spijt me... het gaat niet!"
„Best, dan zullen we je dragen. Kom, jongens, we zullen hem oppakken. "
Samen droegen ze de gewonde de trap op en brachten hem in een geriefelijke slaapkamer. Ze stopten hem in het bed en dekten hem toe met warme dekens. Met een zucht van verlichting sloot hij zijn ogen.
„Hij is verzwakt door al dat bloedverlies, " zei de boer. „Gevaar is er niet bij en we zullen hem lekker laten slapen. "
Ze verlieten het vertrek en toen ze in de keuken waren, vertelden de jongens van het vreemde avontuur, dat ze pas te voren beleefd hadden. De boer luisterde met een bedenkelijk gezicht.
„Vreemd!" zei hij ten slotte. „Heel vreemd!" Toen wierp hij zijn vrouw een veelbetekenende blik toe en zei: „Wat denk jij ervan, Mabel?"
„Hetzelfde als wat jij denkt, Bill, dat weet je ook wel. Het is vast en zeker weer zo'n smokkelaarsruzie. " De boer knikte. „Precies wat ik dacht. " „Smokkelen!" riep Frank uit.
„Zeker! Er wordt hier in de buurt van de Barmet Baai de laatste maanden flink gesmokkeld. Dat heb ik ten minste al een tijdje vermoed. Er zijn de laatste tijd verdacht veel motorboten in de baai en ik heb ze veel 's nachts horen varen. Als het geen smokkelen is, dan moet het wat anders zijn dat niet pluis is. "
„Denkt u, dat deze man wegens een smokkelaarstwist is neergeschoten?"
De boer haalde zijn schouders op. „Misschien. Wie weet! Ik heb niets gezegd. Het is niet gezond iets te zeggen als je er niet zeker van bent. Maar het zou me helemaal niet verwonderen als het zo was. "
De boerin vroeg of de jongens wilden meeëten, omdat ze net van plan waren geweest aan tafel te gaan, toen de jongens gekomen waren. De jongens namen het aanbod gretig aan, want ze waren moe door de gebeurtenissen die ze beleefd hadden en ze begonnen honger te krijgen.
Ze kregen een heerlijke boerenmaaltijd van biefstuk en gebakken spek met bonen, aardappelpuree en een stuk heerlijke citroencake met slagroom en een kop geurige koffie. Tijdens de maaltijd spraken ze over de vreemde gebeurtenissen in de baai. De jongens verzwegen hun ervaringen in het huis van Polucca, want ze hadden geleerd, dat een van de allerbelangrijkste eigenschappen van een goed detectivemoet zijn, dat hij zijn oren open en zijn mond gesloten houdt en meer te horen moet zien te krijgen dan hij zelf loslaat. Bovendien leek hun één geheimzinnige geschiedenis al voldoende voor één diner.
„Ik zou wel wat meer over deze kwestie willen weten, " zei Frank toen ze klaar waren met eten en de boer behaaglijk op zijn stoel achterover leunde en een pijp rookte. „Misschien is die man nu wakker. "
„Het kan geen kwaad om even te gaan kijken. Je zou hem een paar vragen kunnen stellen. Ik ben net zo benieuwd als jullie om er iets meer over te horen. "
Ze gingen naar boven. Toen ze de deur van de kamer open deden, zagen ze, dat de vreemdeling sliep, maar het lichte gerucht dat ze maakten, maakte hem wakker en hij keek hen versuft aan.
„Voelt u zich al wat beter?" vroeg Joe.
„O, ja, " antwoordde de vreemdeling zwak. „Toch geloof ik, dat ik veel bloed verloren heb. "
„Dat was toen ze u neerschoten, vlak voor de boot de lucht in vloog, " zei Frank.
De man in het bed knikte, maar zei niets.
„Hoe heet je, vreemdeling?" vroeg de boer onomwonden.
De man in het bed aarzelde even.
„Jones, " zei hij ten slotte.
Het was zo kennelijk een valse naam, dat de jongens elkaar aankeken. De boer wreef zich bedenkelijk over de kin.
„Hoe komt het, dat ze op je schoten?" vroeg hij. „Waarom deden ze het?"
„Stel me alsjeblieft geen vragen, " zei de geheimzinnige Jones. „Ik kan het jullie niet vertellen. Ik kan jullie niets vertellen. "
„Je weet toch wel, dat deze jongelui je het leven redden?"
„Ja... dat weet ik... en ik ben hun er erg dankbaar voor. Maar stel me alsjeblieft geen vragen. Ik kan jullie er niets over vertellen. "
„Zelfs niet aan hen? Niet, nadat ze je leven redden?"
Jones schudde koppig zijn hoofd.
„Ik kan niets zeggen. Ga alsjeblieft weg en laat me slapen. "
Frank gebaarde naar de boer, dat het beter was de man met rust te laten, dus verlieten ze de kamer en sloten de deur. Onder het naar beneden gaan, hoorden ze de boer in zichzelf mompelen.
„Dat is de meest gesloten kerel, die ik ooit ontmoet heb!" verklaarde hij. „Jullie redden zijn leven en hij wil jullie zelfsniet eens zeggen waarom hij in een motorboot in volle vaart in de baai kruiste en waarom er op hem geschoten werd. "
„Hij moet er een goede reden voor hebben. Alles wel beschouwd, zijn het onze zaken niet, " merkte Frank op. „We kunnen hem toch moeilijk dwingen ons alles uit te leggen. "
„Hij heult met die smokkelaars, dat staat vast!" zei de boer met overtuiging.
„Ik geloof, dat we beter doen naar huis te gaan. Hebt u er iets op tegen hem zolang hier te houden? We kunnen hem naar een hospitaal laten vervoeren. "
De boer schudde zijn hoofd.
„Smokkelaar of geen smokkelaar, hij blijft hier tot hij beter is. Niemand heeft ooit kunnen zeggen, dat Bill Kane een zieke op straat heeft gezet. Hij blijft hier tot hij beter is. "
„We komen over een paar dagen terug om te kijken hoe het met hem is, " beloofde Joe.
„Hij krijgt hier de beste verzorging, die hij zich maar kan wensen. Het doet er niet toe of hij in een smokkelzaak betrokken is of niet. Mijn vrouw en ik zullen hem verzorgen. "
Toen de jongens over de roeiboot spraken, zei de boer, dat hij de boot wel door iemand zou laten terugbrengen. Ze namen daarop afscheid van de goedhartige boer en zijn vrouw. Ze liepen naar de plaats waar ze hun brommers hadden laten staan en weldra reden ze terug naar Bayport.
„'t Is in ieder geval een rare snuiter, " merkte Joe op, terwijl ze naar huis reden.
„Zeg dat wel!" antwoordde Frank. „Het hele geval is zo geheimzinnig!"
Het liep tegen de middag toen ze thuis kwamen en de brommers stalden. Daarna begaven ze zich naar binnen. Ze vonden hun vader op zijn kantoor naast de bibliotheek. Hij had het nooit te druk om met zijn jongens te praten en toen ze binnenkwamen, legde hij de papieren neer, die hij juist bestudeerde en leunde achterover in zijn stoel.
„Wel, wat hebben jullie vandaag uitgevoerd?" vroeg hij glimlachend.
„Deze keer hebben we een echt avontuur beleefd, Vader, " zei Frank. „We zijn met de andere jongens naar het huis van Polucca gegaan. "
„Is dat niet het spookhuis? Nog spoken gezien?"
De jongens keken elkaar aan. „Nee, niet bepaald spoken... " zei Joe aarzelend. „Maar... eh... "
„Je wilt me toch niet wijsmaken, dat jullie ze niet gezien,maar wel gehoord hebben?" Fenton Hardy wierp zijn hoofd achterover en begon luid te lachen.
„Och, lacht u maar... maar er gebeuren daar rare dingen, " hield Joe vol.
Toen vertelden de jongens hun vader over de vreemde gebeurtenissen in het spookhuis, maar meneer Hardy wilde hun verhalen niet ernstig opvatten.
„Zeker een paar schoolmakkers, die jullie een poets hebben gebakken, " zei hij. „Ze zitten zich nu zeker te verkneukelen. "
„Hoe verklaart u dan de verdwijning van de gereedschappen?"
„Dat deden ze alleen maar om het geval nog geheimzinniger te maken. Hoogstwaarschijnlijk zullen ze jullie de gereedschappen maandagmorgen teruggeven om hun verhaal te bewijzen. "
Aan deze mogelijkheid hadden de jongens nog niet gedacht en de verklaring leek hun erg aannemelijk. Als het werkelijk een poets was, dan lag het voor de hand, dat de anderen naar een of ander bewijsstuk zouden zoeken om aan te tonen, dat ze wel degelijk in het huis waren geweest.
„Lieve help, daar zullen ze ons nog lang mee blijven plagen, " zei Joe met een zucht. „Nu, ja, dan moet het maar. Maar we hebben u nog niet verteld wat er op de terugweg gebeurde. Vertel jij het maar, Frank. "
„Nog een avontuur?"
„Ja, maar dan echt. Dit is zeker geen poets. "
Frank vertelde over de twee motorboten in de Barmet Baai, over de achtervolging en de ontploffing. In enkele woorden beschreef hij hun redding van het slachtoffer van de ramp; Fenton Hardy knikte tevreden naarmate het verhaal vorderde.
„Goed gedaan, jongens!" mompelde hij. „Jullie hebben die kerel het leven gered, dat staat vast. En het ziet ernaar uit, dat jullie echt op een geheimzinnig geval zijn gestoten, met die geschiedenis van die achtervolging op het water. Hoe heette die man?"
„Hij zei, dat hij Jones heette, " antwoordde Frank twijfelachtig.
Fenton Hardy trok zijn wenkbrauwen op. „Maar er zijn in de wereld toch massa's mensen die Jones heten. Het zou best zijn echte naam kunnen zijn. Al geloof ik het persoonlijk niet. Heeft hij jullie nog iets verteld waarom hij achtervolgd werd? Hebben jullie hem ondervraagd?"
„Hij wilde ons absoluut niets vertellen. We stelden een paar vragen, maar hij zei, dat hij niets kon zeggen. "
„Nog meer geheimzinnigheid, " zei de detective peinzend. „Denk je, dat hij zal praten zodra hij beter is?"
„Ik betwijfel het. Hij scheen vastbesloten te zijn ons niets over zichzelf of over zijn achtervolgers te vertellen. "
„Wacht eens even, Frank!" riep Joe uit. „Op het ogenblik, dat we hem binnen brachten, kwam hij even bij kennis. En wat zei hij toen ook weer?"
„O, ja! Ik had het bijna vergeten. Hij zei: Snackley kreeg me te pakken... de gemene rat!"
„Snackley!" riep Fenton Hardy opeens geïnteresseerd uit. „Ben je er zeker van, dat hij Snackley zei? Ben je zeker van die naam?"
„Absoluut. Jij ook, nietwaar, Joe?"
„Ja, dat was wel degelijk de naam. "
„Dan hebben we in ieder geval een beginpunt, " zei de detective. „Jullie hebben waarschijnlijk nooit van Snackley gehoord, maar ik wel. "
„Wie is hij?" vroeg Frank.
„Ganny Snackley is een beruchte misdadiger. Hij is een smokkelaar... de leider van een bende, die opium en andere verdovende middelen uit het Verre Oosten binnensmokkelt. Zou het mogelijk zijn, dat hij die verdovende middelen hier in de Barmet Baai het land binnenbrengt?"