DE ACHTERVOLGING IN DE BAAI.
De jongens keken elkaar verbluft aan.
„Ik ben er zeker van, dat al mijn gereedschappen in de tas zaten
toen ik van huis ging, " zei Frank.
„De mijne ook, " beaamde Joe. „Vlak voor we weggingen heb ik de
tang nog gebruikt. "
„Waar kunnen ze gebleven zijn?"
„Ze moeten gestolen zijn toen de brommers in de schuur van het
spookhuis stonden, " opperde Chet.
„Het is het enige ogenblik, dat ze onbeheerd stonden, " verklaarde
Frank.
„Toch hebben we niemand in de buurt van het huis gezien, " zei
Jerry.
„Nee... maar toch was er iemand. We hebben die kreten en het lachen
gehoord. Iemand heeft de gereedschappen gestolen terwijl wij in het
huis waren. "
„Ik begin meer en meer te geloven, dat iemand ons te pakken wilde
nemen. We gaan terug om de gereedschappen te halen. "
„Ik denk er niet aan, " zei Jerry beslist. „Dit is me een beetje te
bar. Eerst die kreten, toen stortte bijna het hele huis boven ons
hoofd in en nu blijken de gereedschappen gestolen te zijn door
iemand die we niet zagen. Ik geloof, dat het veiliger zal zijn daar
uit de buurt te blijven. "
Biff Hooper knikte instemmend.
„Zo denk ik er ook over. Er is iets niet in de haak met dat huis.
We krijgen herrie als we ons daar nog verder opdringen. "
„Maar ik wil mijn gereedschappen terug hebben. "
„Goeie genade!" riep Chet uit. „Misschien zijn de mijne ook weg. "
Hij rende de schuur uit en keek vlug in zijn gereedschapstas. Met
een luide zucht van verlichting kwam hij overeind.
„De hemel zij dank, dat ze er nog zijn. Degene die de andere
genomen heeft, dacht zeker, dat hij daarmee voldoende voorraad had.
"
„Ik ga terug, " zei Frank beslist.
„In dat geval moet je mij maar verontschuldigen, " zei Chet. „Je
kunt mijn materiaal voor jouw brommer gebruiken, maar ik ga beslist
niet met je terug. "
„Ik ook niet, " zeiden Jerry en Biff tegelijkertijd.
Frank en Joe zwegen. Ze wilden allebei teruggaan om de zaak verder
te onderzoeken, maar ze voelden er niet veel voor hun tochtgenoten
in de steek te laten, dus besloten ze bij de anderen te
blijven.
„Best, " zei Frank. „Leen me even je tang, dan kan ik dadelijk aan
de slag. "
Hij kreeg de tang en binnen enkele minuten had hij gevonden wat er
aan zijn motortje mankeerde. Het weer was inmiddels opgeklaard en
toen ze wegreden, viel er alleen nog maar een licht
motregentje.
„Is me dat even een uitstapje geweest!" mompelde Chet. „Ik ga naar
huis. Jerry, jij en Biff doen beter bij ons thuis te komen eten.
Hoe zit het met jullie, Joe en Frank?"
„Het is erg vriendelijk van je, maar we hebben thuis beloofd vóór
het eten terug te zijn, " zei Frank.
„We komen nu aan een zijweg die op onze boerderij uitkomt, " zei
Chet. „Met een beetje wringen en vasthouden, kunnen we wel met ons
drieën op mijn brommer. "
Jerry en Biff klommen zo goed en zo kwaad als het ging achterop bij
Chet Morton, die dadelijk de zijweg insloeg, terwijl Joe en Frank,
ieder op hun eigen brommer, rechtdoor reden. Ze wuifden en riepen
nog naar elkaar en even later hadden ze Chet met zijn passagiers
uit het oog verloren.
Joe en Frank reden over de kustweg en weldra kwamen ze aan het
punt, waar de weg zigzag naar beneden ging, een tijdje langs de
rand van de baai liep en naar de stad leidde.
Frank wierp nog een blik naar de steile rots, maar van dat punt
konden ze het huis niet zien.
„Toch zou ik terug willen, " zei hij. „Die geschiedenis met de
gereedschappen zit me dwars. "
„Mij ook, maar ik geloof, dat we beter doen naar huis te gaan. We
kunnen een andere keer teruggaan om die gereedschappen te zoeken.
"
„Het ene ogenblik denk ik, dat het alleen maar een poets is, die ze
ons gebakken hebben en dan geloof ik weer, dat er veel meer achter
steekt. Het is daarboven een eigenaardige geschiedenis. "
„Reken maar, dat het daar eigenaardig is. Het is alsof ik die
kreten nog hoor. "
„Ja, je hebt gelijk, we kunnen beter naar huis gaan, Joe. Maar ik
zal niet rusten, eer ik het naadje van de kous weet. "
„Wie onze gereedschappen ook gestolen kan hebben, hij heeft het
verdraaid vlug gedaan, want we zijn toch niet zo bar lang in het
huis gebleven. "
„Het bewijst in ieder geval, dat het geen spook was. "
„Ik heb nooit in die spookgeschiedenis geloofd. Nee, een menselijk
wezen heeft de gereedschappen gepakt. En hij heeft ons ook
voortdurend in het oog gehouden. Hij heeft gezien, dat we de
brommers in de schuur zetten en hij nam de gereedschappen terwijl
wij in het huis waren. "
„Tenzij ze weggenomen werden toen we de brommers eerst onder de
bommen zetten... "
„Daar had hij niet de tijd voor. We zijn allemaal maar even in de
salon geweest en na die eerste kreet renden we dadelijk naar
buiten. Nee, de gereedschappen zijn beslist in de schuur gestolen.
"
De jongens reden verder. Het had nu opgehouden met regenen, maar de
weg was kletsnat en toen ze een vrij steile helling afreden, hadden
ze alle moeite om niet te slippen, zodat ze niet meer spraken tot
ze de vrij vlakke kustweg bereikt hadden.
Eensklaps werd de aandacht van Frank getrokken door een geluid in
de baai. Hij keek en zag juist een krachtige motorboot om de hoek
van de steile rots komen. De scherpe voorsteven sneed door de
golven en het schuim spatte hoog op. Terwijl hij ernaar keek, kwam
nog een motorboot in zicht. De beide boten voeren op
topsnelheid.
„Kijk eens, een race!" zei Joe.
De jongens stapten af en bleven kijken. Het werd hun weldra
duidelijk, dat het hier geen vriendschappelijke wedstrijd gold,
want de voorste boot volgde een merkwaardige zigzag-koers en de
achtervolger won terrein. De zeewind voerde het brullen der
krachtige motoren naar de plaats waar de jongens stonden.
„Dit is een achtervolging!" riep Frank uit. Hij zag twee mannen
rechtop in de tweede boot staan en ze zwaaiden heftig met hun
armen.
De eerste boot wendde de voorsteven in de richting van de steile
rots, maar kort daarop scheen de man aan het roer van gedachten te
veranderen, want opeens werd de scherpe neus van het schip weer
naar de volle zee gewend. Die kleine aarzeling had de achtervolgers
de gelegenheid verschaft waarop ze blijkbaar gewacht hadden en
weldra werd de af-stand tussen de twee snelle vaartuigen hoe langer
hoe kleiner.
De jongens zagen, dat er maar één man aan boord van de eerste boot
was. Hij stond over het stuur gebogen. Op de andere boot zagen ze
een van de mannen een voorwerp opnemen, dat veel op een geweer
leek. Tot hun grote verbazing zagen ze hem het wapen op de man in
de eerste boot richten. Toen hoorden ze de knal van het schot.
De bestuurder van de eerste boot zakte uit het gezicht en de
jongens konden niet zeggen of hij getroffen was of niet. D? boot
snelde echter met dezelfde vaart verder en ploegde door de
golven.
De achtervolgers haalden hun prooi snel in en even latei-voeren ze
naast elkaar.
„Als ze niet oppassen botsen ze tegen elkaar!" mompelde Frank.
Op het ogenblik waarop een aanvaring onvermijdelijk scheen, wendde
de achtervolger opeens de steven, alsof men de jacht opgegeven had
en voer in de richting van de volle zee.
De snelheid van de andere boot minderde en de motor begon te
sputteren.
„Motorpech!" zei Joe.
Opeens laaide een enorme steekvlam boven de motorboot op. Er kwam
een daverende klap en een dichte rookwolk. Wrakstukken vlogen hoog
de lucht in en tot hun grote ontzetting zagen de jongens hoe het
lichaam van de verdwenen bestuurder met een wijde boog het water in
geslingerd werd.
De hele boot stond weldra in lichtelaaie.
„Kijk! Hij leeft nog!" riep Frank uit.
De man spartelde even in het water en kwam toen heel langzaam naar
de kust zwemmen.
„Hij haalt het nooit!" zei Joe ontsteld.
„We zullen proberen hem te redden!" antwoordde zijn broer.