26
Naarmate de nacht vorderde, zakte de temperatuur. Op landgoed
Black Down daalde een deken van vocht neer, de afnemende maan
verdween achter de wolken en kort na middernacht vielen de eerste
druppels. Binnen het uur lag het gras half plat en ruiste de stroom
van het regenwater.
Alex probeerde de toenemende kou en het feit dat zijn kleren steeds
natter en zwaarder werden te negeren. Hij lag op een oneffen bodem
achter een omgevallen en rottende boom, zijn rugzak aan zijn zij.
Zijn gezicht was zwart van de camouflagecrème, hij werd aan alle
kanten omringd door hoog gras en zijn lichaam ging schuil onder een
camouflagenet. De regen stroomde neer langs de greep van de Glock
34. Door die regen zou hij moeilijker te zien zijn, maar datzelfde
gold voor Meehan. ‘Kom op, klootzak,’ mompelde hij. ‘Kom op.’
Hij bad dat Meehan zou terugkeren. De man had geen verblijfplaats
in Londen - dat kon bijna niet. Londen was een heel strak
georganiseerde stad en het was bijna onmogelijk om op eigen houtje
een slaapplaats te vinden zonder een behulpzame politieagent of
sociaal werker die je doorverwees naar een dichtbijgelegen tehuis
of pension. Die naar je naam vroeg. En je gezicht eens goed
bekeek.
Evenmin was het voor hem mogelijk om terug te keren naar Kilburn,
waar hij in het verleden vaak had gezeten. Het Ierse deel van
Londen was veel te gevaarlijk voor hem sinds MI5 het bericht had
verspreid dat hij een informant van hen was geweest. Iedere
piRA-sympathisant kende zijn gezicht, tenzij hij het
onherkenbaar had laten veranderen - en dat was veel moeilijker dan
algemeen werd aangenomen.
Nee, hij zou terugkomen, zich hier een tijdje schuilhouden, even
rust nemen. Tot dusver was hij succesvol geweest door uiterst
voorzichtig te werk te gaan en hij wilde het nu, met alleen Fenwick
nog om te vermoorden, natuurlijk niet verknallen.
En iets zei Alex dat het tij gekeerd was. Iets aan die spullen van
hem - het eten in blik uit een supermarkt, het kleine beetje
uitrusting - vertelde Alex dat de Verkenner het einde van zijn
lange wake naderde. En wanneer dat gebeurde, zou hij - Alex Temple
klaarstaan. Hij vond de hardheid van de grond onder zijn lichaam en
de koude tinteling van de regen prettig. Dat hield hem scherp.
Even na 4.10 uur - hij had net op zijn horloge gekeken - was
plotseling het zachte geluid van een auto te horen die voorbijreed
over de weg en flitsten er kort een paar koplampen aan. Het geluid
werd opgeslokt door de vallende regen en de lichten doofden
weer.
Er gingen tien minuten voorbij zonder dat er verder iets te zien of
te horen was. Alex hurkte neer onder het camouflagenet, zijn
lichaam in gespannen afwachting, zijn ogen half dichtgeknepen tegen
de regen die van zijn voorhoofd stroomde, het voorste en het
achterste vizier van de Glock in lijn op de natte duisternis die
zich voor hem uitspreidde.
‘Kom op,’ gromde hij zacht. De adrenaline schoot door zijn lijf
terwijl hij de veiligheidspal met zijn duim naar beneden drukte.
‘Kom op.’
Niets.
Het was gewoon een passerende auto geweest.
De spanning week.
Of was het toch Meehan geweest? Had hij ergens dichtbij zijn auto
geparkeerd om daarna terug te lopen en ergens over de omheining te
klimmen? Alex speurde de duisternis af met half dichtgeknepen, aan
het donker gewende ogen, scande zorgvuldig ieder stukje van de
puzzel van grijze vlakken. De subtiele verschillen tussen de
grijstinten stelden hem in staat de vage contouren van gras,
struiken en boomtakken te onderscheiden, maar verder was er alleen
het ritmische tikken van de neervallende regen. Overal was
beweging, maar het was beweging van een levenloze regelmaat.
En toen een plotseling opdoemende grijze vlek tussen al die andere
grijze vlekken, een onregelmatige, aarzelende beweging van iets
levends, die Alex waarnam met zijn perifere gezichtsvermogen. Hij
richtte er zijn blik op, verloor het uit het oog, keek weg en zag
het weer. De gestalte stond nu stokstijf stil als om de geuren op
te snuiven die werden meegevoerd door de wind. Opnieuw beweging.
Was het een vos? Een das?
Onmogelijk met zo’n gestalte. Dat dier daar was menselijk. De
adrenaline spoot naar binnen.
De hartslag nam toe.
Duim op de veiligheidspal. De Glock druipend van de regen.
Afstand? Misschien vijfendertig meter?
Kom op, klootzak. Kom op...
Dertig misschien, maar de regen maakte het moeilijk om een goede
inschatting te maken. Shit! Terwijl het voorste en het achterste
vizier recht achter elkaar het grijze doelwit zochten, leek het te
verdwijnen.
Kom dichterbij.
Moest hij overgaan tot de aanval? Gewoon erop afrennen en hem in
zijn vlucht neerschieten?
Nee. Zijn prooi was in het voordeel. Kende iedere centimeter van
dit...
De figuur hurkte neer, bleef half staan.
Alex drukte zich tegen de doorweekte grond. Kom op, smeekte hij.
Kom deze kant op.
Maar de figuur leek geen haast te hebben. Uiterst voorzichtig sloop
hij verder tegen de monochroom donkere achtergrond van het bos,
leek spoorloos te verdwijnen, dook een eindje verder weer op. Alex
hoorde nu iemand lopen, voetstappen in de lage begroeiing.
Hij besloot te volgen.
Als een luipaard begon hij langzaam door het natte gras in de
richting van de rand van het bos te sluipen. De figuur stond nu
onder een boom, speurde de omgeving af.
Vijf meter nog, dacht Alex. Dan ben ik hem dicht genoeg genaderd
voor een schot. Er stond een dikke beuk voor hem en Alex maakte
gebruik van de dekking van de boom om op te staan. De figuur voor
hem was weer verder gelopen.
Alex volgde zonder geluid te maken. Ze leken zich te bevinden op
een soort graspad. Geruisloos bewogen ze zich voort.
Muisstille voetstappen als van een oma.
Hij had hem nu. De figuur - het moest Meehan wel zijn - was blijven
staan bij een donkere groenblijvende struik. Drie stille passen nog
en zijn schot zou zeker raak zijn. Alex hief de Glock op, rechtte
zijn armen en zette zich in beweging.
Stap een. Vlug. Goed neerzetten.
Stap twee. Ga verder.
Een fractie van een seconde voordat het ontstekingsmechanisme
ontplofte, voelde Alex dat hij tegen een draad aanliep, net onder
de knie, en toen explodeerde de wereld om hem heen in een blauwwit
licht.
In een puur instinctieve reactie wierp hij zich zijdelings tegen de
grond, blind nu. Met veel moeite waren zijn ogen gewend geraakt aan
de duisternis, maar hij zag nu niets meer behalve een fosforachtige
gloed. Daarachter was alles zwart.
Shit!
Rook en geknetter. Het geluid van rennende voeten. Alex strompelde
er blind achteraan, de Glock in zijn hand, takken die in zijn
gezicht zwiepten.
Meehan maakte zich niet uit de voeten in de richting van de kerk,
maar van het huis. Alex was nu vijftig meter achter hem en
probeerde de lichtflits die op zijn netvlies stond gebrand
knipperend met zijn ogen weg te krijgen. Maar de lichtvlek bleef
voor zijn ogen op en neer dansen zodat hij nauwelijks iets zag
terwijl hij verder rende.
Hij gleed uit in de modder, kwam hard ten val, hees zich weer
overeind, rende recht tegen een boomstronk aan en smakte opnieuw
tegen de grond. Zijn wonden schreeuwden het uit van pijn. Ongeveer
honderd meter voor hem zag hij de andere man het huis in rennen.
Meehan kon wel goed zien in het donker - hij had bewust zijn rug
naar de ontploffende struikeldraadlichtversperring gekeerd.
Op de een of andere manier wist Alex de voordeur te bereiken.
Achter hem in het bos pruttelde en smeulde de lichtversperring nog
wat na op zijn stalen paal. Hij zag niks meer in het donker en dat
terwijl hij een vermoedelijk gewapende man achtervolgde die in een
huis zonder licht was verdwenen.
Shit! Net nu de Maglite goed van pas was gekomen, had hij die
achtergelaten in zijn rugzak. Maar daar stond tegenover dat de
zaklamp zijn positie zou verraden... Doodstil hurkte Alex net
achter de voordeur neer in het muffe duister en spitste zijn
oren.
Het gekraak van voeten op gevallen pleisterwerk, daarna alleen nog
de neerkletterende regen op de dakpannen. Meehan was boven hem.
Hoe was de inrichting van het huis ook alweer... Denk na.
Twintig treden omhoog, dat herinnerde hij zich nog. Boven aan de
trap links en rechts een gang. Meehan was in de linkervleugel - een
doffe dreun gaf aan waar hij zich bevond. Wat had hij daar boven
bij zich?
De dood of de gladiolen, dacht Alex. Kom op, erheen.
Hij kroop zo stil als hij kon de trap op. De vlek van de flits van
de struikeldraadlichtversperring zat nog steeds op zijn netvlies,
maar hij begon in het donker langzaam weer dingen te onderscheiden.
Hij zag nu de bovenkant van de trap en de gang. Links waren drie
deuren, waarvan er een openstond.
Hij had ze alle drie dicht achtergelaten, herinnerde hij zich.
Hij zette zich schrap, stak de Glock naar voren en stormde naar
binnen. De kamer was leeg, maar de planken waarmee de raamopening
was dichtgetimmerd waren naar buiten toe weggetrapt en er
spetterden regendruppels op de vloer. Alex rende naar het gat,
vermoedend dat Meehan een touw of een ander hulpmiddel had gehad
dat hij daar had klaargelegd. Hij was waarschijnlijk op het dak van
het portaal gesprongen. Dat verklaarde althans de dreun die Alex
had gehoord.
Maar een tel voor Alex het raam bereikte, zakten de vloerplanken
met een droge zucht onder hem weg. Er wolkte stof op en er klonk
gekraak van pleisterwerk en latten, en toen was er nergens steun
meer en voelde Alex zich door een verstikkende duisternis naar
beneden storten. Hij viel hard en scheef neer op de vloer van de
hal, waarbij met name zijn linkerelleboog en de achterkant van zijn
hoofd een flinke klap kregen.
Godvergeten klootzak! Meehan had een valkuil gemaakt door rotte
planken op de vloer te leggen en de balken weg te halen. Dankzij
zijn parachutistentraining had hij zich op het moment dat hij de
grond raakte automatisch laten doorrollen en daardoor had hij nu
niks gebroken, maar hij was flink door elkaar geschud.
Was Meehan naar zijn auto gevlucht of stond hij buiten met zijn
wapen in de aanslag te wachten, klaar om zijn achtervolger overhoop
te schieten?
In de verte klonk het gegier van banden op een nat wegdek dat
beantwoordde Alex’ vraag. Hij schudde, nog steeds half verdoofd,
zijn hoofd en veegde een korrelige laag droog pleisterwerk van zich
af. Tijd om te gaan, fluisterde hij werktuiglijk tegen zichzelf.
Tijd om te gaan. Meehan had al twee minuten voorsprong op hem.
De rugzak. Rennen. Zoeken.
Hij gleed opnieuw uit op de natte grond en de hechtingen kregen
opnieuw een ruk te verwerken, maar hij voelde geen pijn meer. Na de
Glock vergrendeld te hebben en in zijn holster te hebben gestoken
trok hij de rugzak om zijn schouders - beide handelingen leken een
eeuw te duren. Daarna dwong hij zichzelf in de richting van de
hoofdpoort te lopen. De val door de vloer leek zijn
evenwichtsgevoel te hebben aangetast en hij moest zich goed
concentreren om de ene voet voor de andere te zetten. Blijf lopen,
herhaalde hij tegen zichzelf in een wanhopige poging helder te
blijven denken. Je bent nog niet dood. Je bent pas dood wanneer je
dood bent. Blijf lopen.
Het kostte hem een volle minuut om over het hek te klimmen en hij
haalde daarbij zijn duim flink open aan het prikkeldraad. Toen hij
eindelijk de bovenkant had bereikt, likte hij het bloed van zijn
trillende hand en keek wazig om zich heen. Links van hem, misschien
twee kilometer verderop, was heel even een dun streepje licht te
zien. De Verkenner was gevlucht in oostelijke richting.
Blijf lopen!
Zelfs alleen al de motor voortduwen was moeilijk, maar ten slotte
had hij hem op de weg staan. Hij trok de nachtkijker van zijn hoofd
en zette in plaats daarvan de motorbril en de helm op. Met behulp
van het penlicht - zijn handen trilden nog altijd verschrikkelijk -
controleerde hij de tank. Hij was vol en er zat waarschijnlijk
negen of tien liter loodvrije benzine in. In de jerrycan in de
katoenen rugzak die met een snelbinder achter op de zitting zat
vastgesjord, zat ongeveer eenzelfde aantal liters.
De KTM was uitgerust met een elektrisch startmechanisme en
sloeg meteen aan. Alex liet voorzichtig het hydraulische
koppelingspedaal opkomen en gaf gas. De motor liep meteen soepel,
maar de knobbelige crossbanden gaven hem het gevoel dat hij
voortrolde over knikkers. De zitting was hard en smal. Het was geen
motor waarmee je lekker een eindje ging toeren op verharde
wegen.
Rijden! zei hij tegen zichzelf. Geen licht. De wegen waren leeg en
Meehan moest de indruk hebben dat hij had weten te ontkomen. Alex
zag echter niet best in het donker. Hij had de beeldversterkende
nachtkijker te lang opgehad.
Pech gehad. Rijden. Snel.
Geen licht.
Het leek wel of hij op een drilboor zat toen hij op snelheid was.
De KTM kon op asfalt honderddertig kilometer per uur halen,
maar voor zo’n ondergrond was hij niet gemaakt en de knobbelige
banden schudden Alex helemaal door elkaar, vertroebelden zijn blik
en trilden de tanden bijna uit zijn mond. En zonder licht...
Sneller. Zet alles op alles.
De regen striemde in zijn gezicht, de witte strepen op de weg waren
nauwelijks te zien, en wanneer hij die met het voorwiel raakte,
leek de motor weg te slippen en alle kanten op te gaan.
Accelereer in de bochten. Trek op.
De hoofdweg. Afslaan naar Okehampton in het noorden of naar
Tavistock in het zuiden.
Roulette: fifty-fifty, rood of zwart.
Tavistock. Hij klemde zijn knuisten om de handvatten met
beschermkap. Zijn lijf voelde ijskoud aan in zijn doorweekte kleren
en de hechtingen beten in zijn wonden.
Negeer de pijn.
Drie kilometer lang zag hij niets, maar toen ontwaarde hij ver voor
zich een klein lichtstipje dat niet naar het zuiden ging, maar naar
het oosten. Als dat Meehan was, was hij in een rechte hoek van de
hoofdweg gegaan. Hij ging in de richting van het midden van
Dartmoor en reed met een snelheid van ruim honderdtien kilometer
over de smalle weg.
Shit! De klootzak had minstens vijf kilometer voorsprong. Wanneer
hij een weg met een beetje verkeer wist te bereiken, was hij binnen
de kortste keren niet meer te volgen.
Alex haalde diep adem en stuurde de KTM toen links de
donkerte van een woest stuk hei in. Hij moest daar dwars overheen
dat was zijn enige kans om Meehan bij te blijven. Hemelsbreed was
Meehan maar een paar kilometer van hem vandaan, maar over de weg
was die afstand meer dan twee keer zo groot.
Alex gaf agressief gas en kreeg een bijna zalig gevoel over zich
toen de banden zich vastbeten in de ruige heidegrond. Nu de motor
op terrein was waarvoor hij was gemaakt, leek hij Alex op te tillen
en hem tegelijkertijd te omknellen in een furieuze houdgreep. De
vering was strak afgesteld zodat het schokken en botsen tot een
minimum beperkt bleef, maar Alex was daar weldra blij om toen het
voorwiel op een stuk steen stootte. Man en machine zeilden een tel
door de duisternis, waarna de wielen met een dubbele stuiter
neerkwamen en hij zijn ballen geplet voelde worden. Een gewone
motor zou hierna rijp zijn geweest voor de schroothoop en een
minder blind verbeten bestuurder had waarschijnlijk meteen kunnen
worden afgevoerd naar een ziekenhuis.
Alex kon het allemaal geen reet schelen. Zijn lichaam en geest
schreeuwden om wraak. De pijn en de vermoeidheid waren nu ver weg -
het enige wat er nog toe deed was dat hij dit bokkende, brullende
beest van een motor in bedwang hield. Hij zag niks. Hij was zich
slechts bewust van een soortement van pad onder zich en het
glimwormachtige streepje licht van de auto rechts voor zich en dat
was alles. De rest - de snijdende kou, de lawine van re gen en
modder, het desperate vastklampen van zijn handen en voeten - nam
hij niet of nauwelijks waar.
In een rationele gemoedstoestand had hij dit nooit kunnen doen.
Wanneer het erop aankwam, nam het instinct de teugels over van de
angst en het gezonde verstand. Het instinct keek vooruit, het
instinct hield voet bij stuk, het instinct stuurde het voorwiel
langs de door regen glad geworden keien en bulten, en terwijl de
viertaktmotor onder hem tekeerging, werd Alex overspoeld door een
waanzinnig gevoel van gewichtloosheid en bevrijding. Het kan me
geen moer schelen, dacht hij. Als ik me te pletter rijd, het zij
zo.
Geleidelijk aan dichtte hij het gat. Had de Verkenner een plan,
vroeg hij zich af, of probeerde hij alleen zo snel mogelijk weg te
komen van Black Down?
De afstand werd steeds kleiner. Hij kwam steeds dichter in zijn
buurt. De weg over de hei was ongeveer dertig kilometer lang en
Alex diende Meehan dicht op de huid te zitten alvorens ze ander
verkeer tegenkwamen. Hij wist nu niet eens in wat voor auto de
andere man reed.
Maar hij kon nu tenminste de hele tijd zijn lichten zien.
Aangenomen dat dat de man was achter wie hij aan zat. En als dat
niet zo was, tja, dan was het einde verhaal.
Shit. Een andere wagen had zich bij de auto gevoegd waarin, naar
hij hoopte, Meehan zat. Alex stuurde scherp naar rechts en stoof af
op de weg. Nog geen minuut later dook het voorwiel van de
KTM echter in een gat en vloog Alex over het stuur en
belandde op een onaangename plek in de moerassige hei. De smak die
hij maakte was niet al te erg, maar zijn zelfvertrouwen kreeg een
flinke deuk. En tegen de tijd dat hij weer op zijn benen stond en
de KTM weer had gestart, waren beide auto’s nergens meer te
zien. Alex stuurde de motor, voorzichtiger nu, naar de weg.
Na de opwinding van de dollemansrit over de hei was het terug naar
het afschuwelijke getril van de weg. De snelheid die hij nu kon
ontwikkelen maakte dat een klein beetje goed, maar niet veel. Alex
joeg de KTM op tot honderdveertig kilometer per uur en na
vijf minuten zag hij tot zijn enorme opluchting weer achterlichten
voor zich.
De achterste van de twee auto’s was een redelijk nieuwe rode Toyota
die, voorzover Alex door de door regen gestriemde achterruit kon
zien, werd bestuurd door een man met een hoed. Op de achterruit zat
een sticker van Countryside Alliance.
Alex stuurde even naar rechts, uit het spoor van de Toyota, en
tuurde door de achterruit van de voorste auto, een donkerblauwe
BMW die zo te zien betere tijden had gekend. De chauffeur
leek geen hoed op te hebben. De auto zat veel meer onder de modder
dan de Toyota.
Ze konden het allebei zijn. Alex bleef dicht op de achterste auto
rijden en hield zijn ogen gericht op de bestuurder. De hoed die hij
ophad leek er een van tweed, zo een als Inspector Frost op tv
meestal droeg.
De auto’s minderden vaart en Alex liet zich vijftig meter
terugzakken. Ze naderden een dorp - op een bord stond ‘Two
Bridges’. De bestuurder van de Toyota leek binnen in de auto te
zwaaien met zijn rechterhand - wat had dat in godsnaam te
betekenen?
Maar toen zag Alex aan het patroon van zijn zwaaiende bewegingen
waarmee de man bezig was. Hij dirigeerde een orkest! Hij luisterde
naar een zender met klassieke muziek en dirigeerde mee met zijn
vinger.
Niemand had iets over Meehan verteld waaruit op te maken was dat
hij een muziekliefhebber was. En het was moeilijk te geloven dat
hij op deze manier verstrooiing zocht nu er mogelijk van alle
kanten gevaar voor hem dreigde. Joseph Meehan was, zoals Frank
Wisbeach had gezegd, een ‘ware gelovige’. Hij was kortgeleden op
het nippertje ontsnapt aan een poging tot moord. In de huidige
situatie was niet van hem te verwachten dat hij gezellig meezong
met Classic FM.
Meehan zat in de BMW - dat kon bijna niet anders.
Alex was blij dat hij tot een conclusie was gekomen, want de twee
auto’s gingen aan de oostkant van het dorp uit elkaar. De Toyota
ging naar rechts richting Ashburton, de BMW sloeg af naar
links, in de richting van Moretonhampstead.
Aan de horizon verschenen nu de eerste streepjes licht van een
nieuwe dag en Alex remde en bleef aan de kant van de weg staan
wachten terwijl de BMW het dorp uit reed. Hij wilde
voorkomen dat Meehan hem zag in zijn achteruitkijkspiegel. Zolang
hij zijn lichten uitliet, zei hij tegen zichzelf...
Meteen nadat de BMW uit het zicht was verdwenen, startte
Alex de motor weer en klemde hij zijn tanden op elkaar tegen het
nietaflatende getril. Toen de rode achterlichten weer in zicht
kwamen, liet hij zich terugzakken. Een bord langs de kant van de
weg gaf aan dat het nog zestien kilometer was naar Moretonhampstead
en hij betwijfelde ten zeerste dat Meehan de hoofdweg zou
verlaten.
Wat hem meer zorgen baarde, was de benzine. Het leek logisch om te
veronderstellen dat Meehan net terugkwam uit Londen toen hij opdook
bij Black Down House. Hij moest dichtbij een plek hebben gehad om
de auto neer te zetten. Zat zijn tank vol benzine? Had hij extra
benzine bij zich?
In de tank van de KTM zat waarschijnlijk ongeveer negen
liter. Een viertaktmotor, verbruik een op dertien... zeg maximaal
honderdvijftig kilometer voordat hij moest tanken. Als Meehan
eerder moest tanken, prima. Alex kon dan simpelweg aan komen rijden
en hem op het tankstation neerschieten met de gedempte Glock. Om
dan weg te rijden nog voor iemand besefte wat er was gebeurd.
Als Alex eerder benzine nodig had dan Meehan, had Alex een
probleem. Hij zou Meehan dan simpelweg moeten laten schieten.
Hij kwam tot een besluit. Hij zou Meehan volgen totdat de wijzer
aangaf dat zijn tank nog halfvol zat. Dan zou hij Dawn bellen met
zijn mobieltje, aan haar Meehans positie doorgeven en het voor de
rest overlaten aan de mensen van haar dienst. Dit was per slot van
rekening hun specialiteit.
Professioneel gezien was dit een verantwoorde keuze, maar hiermee
had hij tevens een redelijke kans de jacht op Meehan zelf af te
kunnen maken - zijn liefste wens. Hij verlangde naar het einde -
net als Meehan, vermoedde hij. Het lot had hen samengebracht. Een
van hen moest dood.