8
Alex meldde zich een paar minuten voor negen bij de
ontvangstbalie van Thames House. Dawn Harding stond al, met een
aktetas in de hand, op hem te wachten en tekende voor zijn
binnenkomst. ‘Dragen we vandaag Italiaans?’ zei ze terwijl ze haar
blik waarderend over zijn lage schoenen van Gucci en zijn grijze
pak van Cerrutti liet glijden. ‘Ik dacht altijd dat jongens uit
Hereford zoals jij zich meer op hun gemak voelden in Mr
Byrite.’
‘Ik weet hoeveel waarde ambtenarentypes zoals jij aan het uiterlijk
hechten,’ zei hij flegmatiek en hij bevestigde zijn bezoekersbadge
op zijn revers. ‘Je zou toch niet graag zien dat ik de club
teleurstel, of wel soms?’
Hij volgde haar naar de lift, waar ze op de knop voor de vierde
verdieping drukte. ‘En je hebt ook al een plek gevonden om te
logeren?’
‘Het is me gelukt om ergens mijn hoofd te ruste te leggen.’
‘Daar twijfel ik geen moment aan.’ Ze staarde uitdrukkingsloos naar
de liftwand van geruwd aluminium. Net als de dag ervoor was ze
geheel gekleed in het zwart en droeg ze geen makeup, parfum of
sieraden. Haar enige accessoires waren de aktetas een groot, zwart
en eenvoudig ding - en een stopwatchhorloge zoals het leger
verstrekt aan piloten van gevechtsvliegtuigen. Deze soberheid
verhulde echter niet haar vrouwelijkheid. Die werd er op een
merkwaardige manier juist door geaccentueerd, mijmerde Alex terwijl
hij zijn blik liet rusten op haar hals. Of zette je in elk geval
aan het denken.
De lift kwam met een schok tot stilstand. ‘Een klein advies,’ zei
ze op vlakke toon terwijl ze op haar horloge keek en een gang in
stapte met een grijs tapijt en rechts en links kantoorruimtes. ‘De
correcte aanspreektitel voor de onderdirecteur is mevrouw.’
Alex glimlachte. ‘En hoe moet ik jou aanspreken? Met dame?’ Ze
wierp hem een vernietigende blik toe. ‘Gewoon met Dawn.’
Het bureau van de onderdirecteur lag aan het eind van de gang. Dawn
liet Alex achter in een wachtkamer met daarin een leren bank en een
portret van Feliks Dzerzhinsky, de oprichter van de KGB, aan
de muur, en verdween ergens door een deur.
Vijf minuten later verscheen ze weer. Alex stond nog steeds de
leren bank was zo glibberig dat hij er nauwelijks op kon zitten -
en ze ging hem voor naar een vertrek dat zou hebben gebaad in het
licht als de zonneschermen niet gedeeltelijk naar beneden waren
gelaten. Dat was om te voorkomen dat de computerschermen onleesbaar
zouden worden door de schittering van het binnenvallende licht,
vermoedde Alex. Er stonden er drie op een brede, speciaal gemaakte
tafel, met daarnaast een faxapparaat en een bak met daarin, zo te
zien, een stapel krantenknipsels. De muren gingen grotendeels
schuil achter kaarten, boeken en een groot, plat televisiescherm,
maar de utilitaire lijnen van het vertrek werden enigszins verzacht
door een geschilderd portret van Florence Nightingale en een
gesigneerde foto waarop Peter Mandelson stoeide met een hond. Voor
in het vertrek stonden zes stalen en met leer beklede stoelen
aangeschoven rond een lage tafel met daarop een dienblad met een
dampende cafetière en vier kopjes en schoteltjes.
Achter het bureau zat, duidelijk afgetekend tegen de half
neergelaten zonneschermen, de onderdirecteur en opnieuw werd Alex
getroffen door haar knappe, scherpe gelaatstrekken en elegante
verschijning. Vandaag droeg ze een donkergrijs kostuum, dat perfect
paste bij haar intelligente blauwe ogen en haar voor veel geld
vormgegeven staalgrijze kapsel.
Naast haar stond George Widdowes. Zijn handen zaten diep
weggestoken in de zakken van een pak dat hem zo te zien ooit beter
had gepast. De bestudeerde ongedwongenheid van zijn houding zag er
in Alex’ ogen uit als een poging om zijn ondergeschikte positie te
verbloemen.
De onderdirecteur liep om de tafel heen en stak haar hand uit.
‘Aangezien we gaan samenwerken, kapitein Temple,’ zei ze tegen hem
met een geoefende glimlach, ‘denk ik dat we ten minste van elkaar
moeten weten hoe we echt heten. Ik ben Angela Fenwick en mijn
volledige titel is onderdirecteur van de afdeling Operaties. Dawn
Harding en George Widdowes ken je. Welkom in Thames House.’
Toen ze plaatsnamen in de stoelen rond de tafel, leunde Angela
Fenwick naar voren en drukte op de pompknop van de cafetière.
‘Boem,’ zei George Widdowes zacht, maar er was niemand die
lachte.
Angela Fenwick richtte zich tot Alex. ‘Ik wil u om te beginnen
laten weten dat niets van wat er gezegd wordt in dit vertrek wordt
vastgelegd, tenzij u erom vraagt, en dat niets van wat u hier zegt
op de een of andere manier ooit in de openbaarheid komt. In
principe kunt u vrijuit spreken en ik hoop ook dat u dat zult doen.
De andere kant van de medaille is dat u tegenover niemand, binnen
of buiten dit bureau, mededelingen doet over wat ik u zo dadelijk
ga vertellen, en dat geldt ook voor uw voormalige en huidige
collega’s van het Regiment. Hebt u daar problemen mee?’
‘Nee, ik geloof het niet.’
‘Goed. Iedereen koffie? George, wil jij even voor moeder
spelen?’
Toen Widdowes klaar was, leunde Angela Fenwick achterover in haar
stoel en wendde ze zich met haar kopje in de hand tot Alex. ‘De
moord op Craig Gidley,’ zei ze. ‘Doet die u ergens aan denken?’
Alex wierp een blik op de anderen. Ze keken hem verwachtingsvol
aan.
‘U kunt in aanwezigheid van George en Dawn zeggen wat u wilt.’
Alex knikte, ‘PIRA,’ zei hij. ‘De Belfast Brigade heeft in
het verleden die twee jongens van dé FRU koudgemaakt door ze
een spijker door hun kop te jassen. Begin 1996 moet dat zijn
geweest, net na de bomaanslag in Canary Wharf. Lieten de lichamen
achter bij een kruising buiten Dungannon.’
‘Dat klopt,’ viel Fenwick hem bij. ‘Kunt u zich nog herinneren waar
u op dat moment was?’
Alex dacht na. ‘In februari 1996 was ik in Bosnië,’ zei hij. ‘Ik
maakte toen deel uit van een arrestatieteam dat Maksim Zukic en
twee kolonels van hem oppakte voor het Joegoslavië-Tribunaal in Den
Haag. Maar we hebben zo’n beetje alles te horen gekregen over de
bomaanslag in Canary Wharf en later ook over de jongens van het
FRU.’
‘Ray Bledsoe,’ voegde Widdowes toe. ‘En Connor Wheen.’
‘Ja, die twee. Bledsoe en Wheen. We zijn de FRU niet vaak
tegengekomen toen we daar in de provincie waren, maar ik heb ze
waarschijnlijk allebei wel een paar keer ontmoet.’
Angela Fenwick fronste haar wenkbrauwen. ‘Volgens mij was u nummer
twee in het sluipschuttersteam toen Neil Slater in Forkhill een
jongen doodschoot die Delaney heette, of heb ik dat verkeerd?’
‘Ja, dat was een jaar later.’
‘De informatie over de geheime wapenopslagplaats op de boerderij
van Delaney kwam van een tipgever die oorspronkelijk was bewerkt
door Ray Bledsoe.’
‘Is dat zo?’ zei Alex. ‘Wij krijgen dat soort dingen meestal nooit
te horen.’
‘Waarom heb je me gisteravond niet verteld dat je dacht dat de
PIRA te maken had met de moorden?’ vroeg Dawn Harding met
een verwijtende blik.
‘Je hebt er niet naar gevraagd,’ antwoordde Alex gemoedelijk. ‘Maar
ik was er vrij zeker van toen meneer Widdowes hier vertelde over
spijkers van vijftien centimeter.’
Angela Fenwick knikte. ‘Ik wilde alleen even zeker hebben dat u
wist van wat er met Bledsoe en Wheen is gebeurd. En u hebt ge lijk.
De wortels van deze zaak liggen inderdaad in Noord-Ierland. Maar
het gaat allemaal nog een stuk verder terug dan 1996. Terug naar
wapenstilstandsdag in 1987 om precies te zijn.’
‘Enniskillen,’ zei Alex somber.
‘Precies. Enniskillen. Op 8 november 1987 werd er bij het
oorlogsmonument in die plaats een bom tot ontploffing gebracht,
waarbij elf mensen de dood vonden en zesendertig mensen gewond
raakten. De vrijwilligers hadden er een hele dag werk aan. Een echt
afschuwelijke dag.’
Alex knikte. Widdowes en Dawn, die even buitenspel stonden,
staarden geduldig naar het plafond.
‘De dag na de explosie kwamen er zes mensen bij elkaar voor een
crisisvergadering. Twee van hen, de voormalige directeur en
onderdirecteur van deze dienst, zijn nu met pensioen. De anderen
waren ikzelf, George en Craig Gidley en Barry Fenn. Ik was
negenendertig, iets jonger dan de rest, en ik was net benoemd tot
hoofd van de afdeling Noord-Ierland.
Het doel van de bijeenkomst was om iets te bespreken waarvan we ons
eerder ook al scherp bewust waren: dat we zo snel mogelijk een
Britse agent in de top van de IRA moesten zien te krijgen.
Zoals u misschien wel weet, hadden we op dat moment in de provincie
een behoorlijk uitgebreide actie lopen om aan inlichtingen te
komen. We hadden informanten, we hadden mensen van de 14th
Intelligence Company en we hadden verklikkers. Maar wat we niet
hadden, was iemand die dicht bij de plek zat waar de beslissingen
werden genomen. We hadden niemand in een positie die hoog genoeg
was om ons te kunnen waarschuwen voor het geval er weer een
Enniskillen in de maak was, en nog een Enniskillen kon niet, kon
absoluut niet.
Feitelijk hadden we twee keuzemogelijkheden. Een hooggeplaatst lid
aan onze kant proberen te krijgen of een stille van onszelf de
organisatie binnenloodsen en wachten tot hij hogerop kwam. De
eerste mogelijkheid was qua tijd natuurlijk het verkieslijkst, maar
op de lange termijn was dat een veel minder betrouwbare methode
omdat we er nooit zeker van konden zijn of we wel goede informatie
toegespeeld kregen. Desondanks probeerden we het. Lieten enkele
FRU-mensen contact leggen met afzonderlijke leden die door
de 14th Intelligence Company waren uitgezocht, en hen flinke
geldbedragen bieden voor informatie die eigenlijk onbelangrijk was.
Onze hoop was dat we ze aan de haak konden slaan door hun zucht
naar geld, om ze dan, wanneer ze hadden gehapt, leeg te knijpen.
Standaardmethode om iemand te strikken.
Maar zoals we al half verwacht hadden, was er geen een die beet.
Ook al hadden ze ideologische twijfels gehad - en na het bloedbad
in Enniskillen waren er wel degelijk een paar leden die
ideologische twijfels hadden -, ze wisten maar al te goed wat er
gedaan werd met verklikkers. En behalve dat wisten ze dat ze
waarschijnlijk niet of nauwelijks zouden kunnen genieten van het
geld dat we hun gaven. En dus vertelden ze onze mensen dat ze
konden oprotten, en van een paar van hen werden er
persoonsbeschrijvingen gepubliceerd in de Republikeinse krant An
Phoblacht. Waarmee we, zoals je je wel kunt indenken, een flink
modderfiguur sloegen.
Derhalve werd daarna het besluit genomen om een stille te laten
infiltreren. Niet iemand die, als hij geluk had, mocht rondhangen
aan de rand van de organisatie en dan alleen wat borrelpraat zou
kunnen melden. Niet een veredelde tipgever, maar, met andere
woorden, een mol die na verloop van tijd zou opklimmen binnen de
gelederen. Iemand die niet alleen gekwalificeerd was om op te
klimmen tot in de top van deze hoogst moderne terroristische
organisatie, maar ook de moed, de overtuiging en de mentale kracht
had om aldoor onze man te blijven. We hadden een uitzonderlijk
iemand nodig, en iemand vinden die de vereiste kwaliteiten bezat,
was al een onderneming op zich.
Operatie Verkenner, die werd aangemerkt als uiterst geheim, werd
gepland en geleid door ons vieren: mijzelf, George, Gidley en Fenn.
De operatie kreeg een eigen budget en een eigen bureau toebedeeld
en niemand anders in de dienst mocht er op enigerlei wijze van op
de hoogte zijn. Het geheel werd verdeeld in drie fases: selectie,
opname in de organisatie en activering. Wanneer we eenmaal onze man
gevonden hadden, zouden we hem de Verkenner noemen.
De selectie begon in oktober 1987. Als eerste doorzochten we met
een computer de dossiers van het ministerie van Defensie. We waren
op zoek naar ongehuwde, in Noord-Ierland geboren katholieken van
achtentwintig of jonger, en dan bij voorkeur mannen die enig kind
waren en ouders hadden die beiden al dood waren. We zochten in alle
onderdelen van de krijgsmacht. Van de lijst die we zo kregen, met
daarop ook mannen met nog levende ouders en broers en zussen,
schrapten we alle officieren, alle mensen die hoger in rang waren
dan korporaal of het equivalent daarvan, en alle mensen met een
slechte conduitestaat vanwege overmatig drankgebruik,
vechtpartijen, gebrek aan discipline, enzovoort.
We hielden daarna een lijst over met ongeveer twintig mannen,
verspreid over de diverse krijgsmachtonderdelen, en bij dat punt
aangekomen leenden we van de RWW een adjudant-onderofficier
die Denzil Connolly heette.’
Alex knikte. Hij had Connolly nooit ontmoet, maar kende hem van
horen zeggen. Naar verluidt een spijkerharde vent.
‘Connolly ging langs bij de diverse bevelvoerende officieren en
adjudanten. Hij deed niet rechtstreeks navraag naar de personen in
wie we geïnteresseerd waren, vroeg slechts of hij een korte
toespraak mocht houden en een formulier mocht ophangen met daarop
een oproep voor vrijwilligers voor Bijzondere Operaties, waarvan
vrijwel iedereen wist dat dat duidde op werk voor de geheime dienst
in Noord-Ierland. Naderhand vroeg hij dan bij een kop thee of een
biertje aan de adjudant of hij misschien een geschikt iemand kende.
De vereisten waren zelfredzaamheid, technisch goed onderlegd zijn
en een rustig methodisch temperament. Als de door ons geselecteerde
man niet werd genoemd, haalde hij een lijst te voorschijn met
daarop de man in kwestie. Hij had de namen van een stuk of tien
kandidaten meegekregen, zei hij dan en hij vroeg aan de
bevelvoerende officier of hij zo vriendelijk wilde zijn om die
kandidaten een cijfer van een tot tien te geven met betrekking tot
de kwaliteiten die hij noemde.
‘Rond kerst hadden we nog tien man over, die allemaal aan de
selectiecriteria voldeden en rechtstreeks waren aanbevolen of een
uitstekende of goede beoordeling hadden gekregen. Deze tien werden
daarna naar Tregaron gestuurd om zich bij de selectiegroep voor de
14th Intelligence Company van dat moment te voegen, waarmee het
aantal mensen dat in dat jaar die opleiding volgde steeg tot
zeventig. U weet waarschijnlijk meer over die opleiding dan ik,
kapitein Temple, maar ik geloof dat ie behoorlijk veeleisend
is.’
‘Het is een zware opleiding,’ zei Alex. ‘Bereidt mensen in mijn
ogen behoorlijk goed voor op de dingen die ze undercover zullen
tegenkomen.’
Angela Fenwick knikte. ‘Wel, van de tien mensen die we lieten
deelnemen aan de opleiding, werden er vier na de eerste twee weken
als ongeschikt aangemerkt door de stafinstructeurs en teruggestuurd
naar hun eenheid. Tegelijkertijd werden de andere zes door ons
weggehaald uit Tregaron, hoewel ze aannamen dat datgene wat volgde
gewoon deel uitmaakte van de normale selectieprocedure. Ze werden
op gescheiden locaties in de omgeving ondergebracht, waarna ze door
psychologen van onze dienst verscheidene dagen werden ondervraagd
om te kijken of ze geschikt waren.’
‘Waarom liet je ze niet gewoon de normale opleiding van de 14th Int
doorlopen?’ vroeg Alex.
‘Omdat er een groot verschil was met wat wij van hen te zien wilden
krijgen. Undercover werken is een eenzame en solitaire bezigheid,
maar je maakt altijd nog deel uit van een team. Je bent nog altijd
een soldaat die gewoon ergens gedetacheerd is, en er zijn aardig
wat momenten in het leven van een undercoversoldaat waarop hij zijn
dekking kan laten zakken, zijn masker kan afdoen, gezellig kan
verkeren met zijn collega’s en zichzelf kan zijn. De man
daarentegen naar wie wij op zoek waren, zou die mogelijkheid niet
krijgen. Eenmaal lid van de organisatie zou hij waarschijnlijk
nooit meer een andere soldaat spreken. Hij diende alles en iedereen
die hij kende op te geven. Wij wilden weten of hij daartoe in staat
was.’
‘En er waren nog meer redenen,’ voegde George Widdowes eraan toe.
‘We wilden niet dat van onze man bekend werd dat hij een van
degenen was die de opleiding met succes hadden voltooid. Hij
diende, als onderdeel van zijn coververhaal, te hebben gefaald. En
al zo vroeg te hebben gefaald dat het geloofwaardig zou zijn dat
hij zich niet veel meer kon herinneren van de ongeveer zestig
andere kerels op de opleiding. We wilden voorkomen dat we met onze
operatie de veiligheid in het geding brachten van degenen die
slaagden.’
Alex knikte. ‘Aha, ik begrijp wat je bedoelt.’
‘Iets anders in die fase was dat we de zes mannen van elkaar
moesten scheiden voor het geval ze uitvogelden wat ze met elkaar
gemeen hadden en daarna een simpel rekensommetje maakten. Het
risico was groot, maar zelfs in die fase dienden we qua veiligheid
volledig op ons qui-vive te zijn.’
‘Juist.’
‘We ondervroegen de zes,’ vervolgde Angela Fenwick, ‘en ze namen,
zoals George al vertelde, aan dat dat gewoon deel uitmaakte van de
normale selectieprocedure van de 14th Int. Over vier van hen waren
we tevreden, de andere twee stuurden we terug naar Tregaron. De
vier die ons aanstonden werden een voor een in een busje naar
verschillende punten op een militair oefenterrein in de North-West
Highlands nabij Cape Wrath gebracht, waar ze werden voorzien van
een primitieve survival- en communicatiekit en opdracht kregen zich
in te graven. Het was toen inmiddels januari en de omstandigheden
waren verschrikkelijk. Er lag een dik pak sneeuw en om de haverklap
trok er een sneeuwstorm over.
Hoewel ze nooit meer dan een paar kilometer van elkaar verwijderd
waren, hadden de vier mannen in de daaropvolgende drie weken geen
contact met elkaar en zagen ze geen mens. Ze kregen instructies via
de radio of door middel van gedropte berichten en moesten een
eindeloze reeks van bijna onmogelijke opdrachten uitvoeren: een
nacht lang lopen naar een plek waar zogenaamd voedsel was gedropt
maar waar niets bleek te liggen, een onoverzienbare hoeveelheid
gegevens verwerken, onherstelbaar beschadigde spullen repareren,
dat soort dingen. En dat allemaal nagenoeg zonder slaap en in de
slechtst mogelijke fysieke condities. Het idee was natuurlijk om
hun mentale hardheid te testen, en de vier werden, hoewel ze hen
nooit zagen, de hele tijd in de gaten gehouden door een team van
drie man van de trainingsafdeling van de SAS in
Hereford.
Aan het eind van die drie weken kregen ze een ontsnappingsoefening
voorgeschoteld. Die liep erop uit dat ze gevangen werden genomen,
een pak slaag kregen en naar een kamp in de buurt van Altnaharra
werden gedreven, waar ze achtenveertig uur lang hard en
onafgebroken werden ondervraagd door een team van de verhooreenheid
van de gezamenlijke diensten.
Daarna werden de vier beoordeeld door de instructeurs. Eentje was
er heel slecht aan toe en duidelijk niet geschikt. Hij stortte op
het eind in en verliet het leger, geloof ik. Twee werden er hard
genoeg bevonden, maar waren eigenlijk meer geschikt voor teamwerk
dan om alleen te opereren, en werden teruggebracht naar Tregaron om
hun opleiding voor de 14th Intelligence Company voort te zetten. De
vierde, degene die door hen werd aanbevolen, was korporaal bij de
Royal Engineers en heette Joseph Meehan. We hadden van tevoren
gehoopt dat ze zouden kiezen voor Meehan. Hij was jong, pas
drieëntwintig ten tijde van het selectieprogramma voor Operatie
Verkenner, en zeer eenzelvig. Zo erg zelfs dat zijn bevelhebber
zich had afgevraagd of hij op de lange duur wel geschikt was voor
het Regiment-leven. Tegelijkertijd was hij hoogst intelligent, zeer
gemotiveerd en bijzonder goed in elektronica en explosieven. En
toevallig stond hij ook nog op de wachtlijst voor selectie voor de
SAS.
Voor onze doeleinden leek hij de perfecte man. We zochten een jong
iemand, want het zou eerder jaren dan maanden gaan duren voor we
hem in een gezaghebbende positie binnen de IRA hadden. En we
zochten natuurlijk een eenzelvig iemand. Wat ons betreft had hij
alles in zich.
Hoe dan ook, de keus viel dus op Meehan. Van Altnaharra werd hij
per helikopter overgevlogen naar Londen en ondergebracht in een van
onze geheime panden in Stockwell. Op het moment dat George en ik
kennis met hem maakten, in februari 1988, dacht hij nog steeds dat
hij bezig was met een opleiding voor de 14th Int. Hij dacht dat
iedereen een maand eenzaam en alleen in Schotland zat. Zei zelfs
dat hij het een prettige tijd had gevonden. We vertelden hem de
waarheid. Legden precies uit wat we van hem wilden. Zeiden dat zijn
dagen als soldaat definitief voorbij waren als hij de job aannam.
Dat hij zijn vrienden in het leger nooit meer zou kunnen zien. Hij
vertelde ons wat hij een maand eerder aan het psychologisch team
had verteld, dat hij de IRA tot op het bot haatte en alles
in het werk zou stellen om die lui te vernietigen.
Omdat we Joe Meehans levensverhaal kenden, waren we geneigd hem te
geloven. Hij was de enige zoon van een elektricien uit Londonderry,
die, toen de jongen twaalf was, de aandacht trok van de
plaatselijke afdeling van de IRA omdat hij zich bereid had
getoond een plaatselijke legerkazerne opnieuw te bedraden. Meehan
senior kreeg een paar kogels door zijn knieschijven, zijn zaak werd
in brand gestoken en hij werd de provincie uit gejaagd, waarna hij
zich uiteindelijk vestigde in Dorset. Joseph ging met hem mee, ging
op zijn zestiende van school en werd leerling-elektricien bij zijn
vader, maar de oude man was er toen al niet al te best aan toe. Hij
was slecht ter been, dronk veel en het ging snel bergafwaarts met
hem. Twee jaar later stierf hij.’
‘Was er nog een moeder?’ vroeg Alex.
‘De moeder bleef achter in Londonderry,’ zei Widdowes.
‘Distantieerde zich volledig van de vader nadat hij in zijn
knieschij ven was geschoten. Vroeg Joseph om bij haar te blijven
toen de vader vertrok. Toen hij zei dat hij daar geen zin in had,
haalde ze haar schouders op en ging ervandoor. Hertrouwde
uiteindelijk met een PIRA-lid dat een poolcafé runde in
Bogside.’
‘Fraai,’ zei Alex.
‘Heel fraai,’ beaamde Widdowes. ‘En dat was het moment waarop
Joseph zich aanmeldde bij het Britse leger. Hij was vastbesloten om
wraak te nemen voor wat ze zijn vader hadden aangedaan. Zijn haat
tegen de IRA was absoluut pathologisch. Tegenover onze
mensen merkte hij op dat het ongedierte was dat zonder mankeren
diende te worden verdelgd.’ Widdowes knipperde en wreef in zijn
ogen. ‘En van ons standpunt uit gezien was dat goed. Haat is een
van de grote krachten die iemand op de been houden en Meehans haat,
hoopten we, zou hem in de jaren die voor hem lagen de kracht geven
om door te zetten. Toen we hem vertelden wat we precies van hem
wilden, aarzelde hij geen moment. Hij zei ja en wij hadden onze
Verkenner.’