52
Izzy scoorde het winnende punt in de tweede wedstrijd van het dubbeltreffen, toen het 6-6 stond in de tweede helft van de tiende inning en Schwartz een tweehonkslag naar de hoek van het linksveld hamerde. De Harpooners stormden vanuit de dug-out Izzy tegemoet toen hij de thuisplaat passeerde en trakteerden elkaar op boksen, mannelijke knuffels en gesmoorde loftuitingen. Door de remise van die dag stonden ze nog één gewonnen wedstrijd op Coshwale achter in het umscac-klassement, met nog een dubbeltreffen te gaan, morgen op het thuisveld van de Muskies. ‘Morgen,’ zei iemand, en het werd een enthousiast ontvangen en herhaald refrein.
‘Morgen.’
‘Morgen.’
Bij hun terugkeer in de kleedkamer begonnen ze aan hun vaste persoonlijke rituelen, zoals rekken en strekken, verhitten en afkoelen, douchen en scheren en oogzwart afvegen, het plamuren van prikkelende mentholsmeersels als Icy Hot, Tiger Balm en Fire Cool, met hier en daar explosies van witte nieswolken voetpoeder, babypoeder, schimmelpoeder, kruispoeder. Schwartz liep naar de bubbelbadkamer om te liggen weken. Hij deed het licht uit, liet zich in de roffelende badkuip zakken en probeerde een paar minuten niet aan honkbal te denken, niet aan Henry te denken, terwijl de zouten en het kolkende water vergeefs zijn lijf bewerkten. Hij had Pella vandaag op de tribune zien zitten; ze was niet met de Architect op het vliegtuig terug naar San Francisco gestapt. Het was een verademing geweest om haar marineblauwe windstopper tussen al dat lelijke rood te zien.
Toen hij terugkeerde naar de kleedkamer was die verlaten. Zijn rug deed evenveel pijn als altijd. Het kostte hem twee minuten om zijn ondergoed aan te krijgen. Hij slikte een handvol Advils – iets beters had hij sinds kort niet meer – en trok zo snel mogelijk de rest van zijn kleren aan.
Tegen de tijd dat hij boven aan de brede stenen trappen van het usc stond was de zon ondergegaan, zodat de avond lentekoel aanvoelde. In het halfduister zag hij iemand op de parkeerplaats ronddrentelen als een mot. Ze bleef staan en keek omhoog toen de houten deuren zich knarsend sloten. ‘Sophie,’ zei hij.
‘Mike?’
Op een drafje kwam ze aanzetten, aan haar schouder een hotsende rugzak, en gaf hem een meelevende knuffel. Schwartz had het gevoel dat hij haar goed kende, terwijl ze elkaar pas één keer eerder hadden gezien. Ze leek opvallend veel op haar broer: dezelfde slanke nek en elegante manier van bewegen, dezelfde zachte trekken en lichtblauwe ogen. Ze zag er ouder uit dan het meisje op de verbleekte foto boven Henry’s bureau, meer jongvolwassen, maar ook even iel en naïef als Henry toen die op Westish arriveerde. De Skrimshanders waren laatbloeiers. ‘Waar is Henry?’ vroeg ze.
‘Waarschijnlijk bij Carapelli, met de rest van het team. Ik ben wat later, ga nou die kant uit.’
‘Maar ik heb de rest van het team gezien,’ sputterde Sophie tegen. ‘Henry was er niet bij. Ik had gedacht dat ie bij jou zou zijn.’
Godverdomme. Schwartz pakte zijn telefoon – zijn eerste impuls was Owen te bellen, maar hij wilde Sophie niet laten weten dat hij niet wist waar Henry was. Dus stuurde hij maar een sms’je: H bij jou? ‘Je broer neemt graag de nooduitgang,’ loog hij. ‘Een van zijn ritueeltjes. Waar zijn je ouders?’
Sophie sloeg haar ogen ten hemel. ‘Mam heeft pap meegesleept naar het hotel omdat hij te veel naar Henry zat te schreeuwen. Nog effe en hij krijgt een hartverzakking, bij wijze van spreken.’ Ze liet haar stem zakken en gromde: ‘’t Joch kapt er zomaar mee. Laat z’n team in de steek. Krijgt wat ie verdient.’
‘Hij koelt wel weer af.’
‘Ooit. Hoe dan ook zitten we met z’n drieën in één kamer. Ik blijf daar uit de buurt.’
Schwartz wist niet goed wat te doen. Hij kon Sophie meenemen naar Carapelli om samen met het team wat te eten, dan kon ze Aparicio Rodriguez ontmoeten, niemand die er bezwaar tegen zou hebben – maar hij begon inmiddels te vermoeden dat Henry er niet zou zijn. Dat hij weg was. Wat ‘weg’ op dit campusje ook mocht betekenen.
De telefoon in zijn hand begon te trillen. Hij nam aan dat het Owen was, maar het schermpje toonde zijn eigen vaste nummer.
‘Hallo?’
‘Hoi,’ zei Pella. ‘Waar ben je?’
‘Voor het usc.’
‘Met je favoriete handdoek om?’
Schwartz moest even nadenken voordat hij begreep waar ze het over had.
‘Ik moet dringend met je praten. Ben je gauw terug?’
‘Ik moet naar het etentje van het team. Tegen tien uur ben ik weer terug.’
‘Zal ik naar je toe komen? Sorry, Mike. Ik weet dat je een heftige dag achter de rug hebt. Maar ik wil je dringend om advies vragen. Het gaat over m’n pa.’
‘Sorry,’ zei hij. ‘Ik ben tegen tienen weer thuis.’
Pella zuchtte. ‘Oké. Is het goed als ik hier blijf wachten?’
Sophie had zich teruggetrokken en zat op de onderste tree naar de op en neer gaande tenen van haar veterloze gympen te kijken. Schwartz kon haar niet terugsturen naar haar ouders, kon haar niet meenemen, kon haar niet hier achterlaten. Hij wilde net ophangen toen hij iets bedacht.
‘Wát wil je dat ik doe?’ vroeg Pella verbaasd.
‘Je hebt me heus wel verstaan.’
‘Je maakt een grapje. Mike, dit was echt een vreselijk maffe dag.’
Schwartz maakte geen grapje. ‘Ga je omkleden,’ zei hij tegen Sophie nadat hij de verbinding had verbroken. ‘Over een half uur komt Pella je hier ophalen.’ Hij stopte haar twee van coach Cox’ honderdjes toe. ‘Zeg ’r maar dat je naar Maison Robert wilt.’