36

Vlak na zonsopgang, de wolken hingen laag, liep Schwartz met acht Schlitzjes achter zijn kiezen naar het usc. Hij voelde zich dronken noch nuchter. Hij nam de lift naar zijn kantoor en opende de kast met daarin de marineblauwe mappen en een stapel kostbaar, gewatermerkt papier die hij in september had gekocht. De vergadertafel waaraan hij werkte oogde als een slagveld: overal koffiemokken vol fluimen pruimtabak, wikkels van proteïnerepen, systeemkaarten met honderden gelikte citaten en zinswendingen die hij nog nooit had gebruikt. De inleiding was nog niet af, om maar te zwijgen van de bibliografie. Afgelopen december had zijn begeleider hem op basis van zijn onderzoek en synopsis verzekerd dat hij de Geschiedenisprijs zou winnen.

Hij gebruikte zijn studentenpas om het slot van het kantoor van Sport-hoofd Duane Jenkins te forceren. Er stond daar een supersnelle kwaliteitsprinter voor flyers, posters en persberichten. Schwartz schoof zijn gewatermerkte papier in de la van de printer, sloot er zijn laptop op aan en begon de eerste versies van zijn hoofdstukken uit te draaien in een 12-punts Courier, het officiële lettertype voor idiote sportievelingen.

Terwijl de vellen rondgingen en in drievoud met Courier besmeurd raakten, pakte hij Jenkins’ telefoon. ‘Skrimmer,’ zei hij. ‘Waarom zit je niet in de collegebanken?’

‘Waarom bel je mij,’ kaatste Henry terug, ‘wanneer ik verondersteld word in de collegebanken te zitten?’

‘Skrim, je weet: een rotdag is geen reden...’ Godsamme, wat was Schwartz zijn eigen clichés zat.

‘... Voor een snipperdag, ik weet het.’

Henry klonk geïrriteerd: hij was ze ook zat. Schwartz kon zich niet herinneren dat zijn teamgenoot ooit een college had overgeslagen. Hij wilde het over Henry’s paniekaanval hebben, maar de afstand tussen hen beiden leek daar te groot voor. ‘Voel je je al beter?’

‘Ik voel me prima,’ zei Henry.

Wat een deel van het probleem was: Henry zei altijd dat hij zich prima voelde. Normaal vond Schwartz dat de juiste instelling – zeg dat je je prima voelt en je voelt je prima. Daarom was Henry zo’n perfecte leerling. Behalve nu helemaal niets prima was. Waarschijnlijk had Pella gelijk toen ze zei dat hij naar een therapeut moest, maar daar was überhaupt geen tijd voor. Nog vierentwintig uur tot Coshwale, nog vierentwintig uur tot Henry Skrimshander Day. ‘Kom over tien minuten bij me langs op het usc,’ zei hij. ‘Je hoeft je niet om te kleden.’

 

Op een plank in zijn kantoor had Schwartz een lange rij dvd’s staan van Henry die zijn slagtechniek trainde. Op datum gelabeld en geordend vormden ze een compleet overzicht van Henry’s ontwikkeling als slagman onder toezicht van Schwartz, noeste week in, noeste week uit, van zijn eerste jaar op Westish tot op de dag van vandaag. Honderden uren lang hadden ze samen naar die opnames gekeken, Henry’s swing beeld na beeld ontleed en weer in elkaar gezet. Als je over de juiste montageapparatuur en voldoende tijd beschikte kon je van elke dag een beeld nemen en die beelden in chronologische volgorde aan elkaar plakken, zodanig dat de Henry die de pitch afwachtte schriel en onzeker was, met een knuppel die timide hing te wiebelen boven zijn knokige rechterelleboog; terwijl de Henry die de swing afmaakte en met zo veel doelgerichte kracht doorzwiepte dat de top van de knuppel helemaal rondging en hem tussen zijn schouderbladen raakte, strak van lijf en vastberaden was, een verbeten blik in zijn ogen had, zijn krullen tot op een militaire centimeter had afgeschoren. De totstandkoming van een honkballer: hoe een geboren genie tot brute efficiency kwam.

Voor Schwartz vertegenwoordigde het de paradox die in de kern van honkbal school, of van football, of van welke sport dan ook. Je hield ervan omdat je het als een vorm van kunst beschouwde: een schijnbaar zinloze onderneming van mensen met een speciale aanleg die pogingen haar belang te duiden uit de weg ging maar op de een of andere manier toch een zekere ware of zelfs cruciale boodschap over Het Menselijk Tekort leek uit te dragen. Waarbij Het Menselijk Tekort als volgt bondig kan worden omschreven: we leven en hebben toegang tot schoonheid, kunnen die zelfs met vallen en opstaan scheppen, maar op een dag zullen we sterven en ermee ophouden.

Honkbal was een kunstvorm, maar om erin te excelleren moest je een machine worden. Het deed er niet toe hoe prachtig je sóms presteerde, wat je op je beste dag deed, hoeveel spectaculaire acties je ondernam. Je was geen schilder of schrijver – je werkte niet in je eentje en poetste je vergissingen niet weg, en niet alleen je meesterwerken deden ertoe. Waar het om ging was herhaalbaarheid, wat ook voor elke andere machine gold. Momenten van inspiratie vielen in het niet bij het uitbannen van fouten. De scouts gaven weinig om Henry’s bovenmenselijke sierlijkheid; zodra ze daar serieus op letten waren ze verwijfde estheten en waardeloze scouts. Kun je op verzoek presteren, net als een auto, een oven, een vuurwapen? Kun je die worp honderd van de honderd keer doen? Als ze niet alle honderd lukken, laten het er dan vooral negenennegentig zijn.

Helemaal links op de plank met dvd’s stond één videocassette zonder etiket. Schwartz trok hem er met een vinger uit en schoof hem in de stokoude videorecorder.

‘Wat is dat?’ vroeg Henry.

‘Je zult wel zien.’

Schwartz keek wel vaker naar deze tape, in zijn eentje, ’s avonds laat, net zoals hij sommige passages van Aurelius weleens herlas. De beelden voedden een of ander onbenoemd aspect van zijn persoonlijkheid dat hem dreigde te ontglippen als hij niet oppaste.

De camera was die dag bevestigd op een statief achter de thuisplaat. Een smalle strook harmonicagaas van de backstop liep scheef door het beeld. De zon blikkerde wit in de lens, vlakte het beeld aan de rechterzijde uit, met als gevolg dat wanneer Henry naar die kant liep eerst alleen zijn witte hemd en daarna zijn complete schriele lijf oplosten in een spookachtige explosie van licht.

Henry zag zichzelf een paar grondballen vangen en naar het eerste jagen. ‘Is dit in Peoria?’

Schwartz knikte.

‘Bizar. Hoe kom je eraan?’

‘M’n Legion-team. We tapeten toen al onze wedstrijden.’

Nadat Henry op die zinderende middag zijn field-training had gestaakt was Schwartz naar de camera gelopen en had ontdekt dat het rode lampje nog brandde. Die opname van wat hij had gezien wilde hij in zijn bezit hebben – om andere mensen en vooral zichzelf ervan te overtuigen dat hij Henry’s talent niet had overdreven, of dat het niet één grote hallucinatie was geweest. Dus nam hij de tape mee naar huis, bekeek hem herhaaldelijk, stuurde een kopie naar coach Cox. Het ding had min of meer dienstgedaan als Henry’s sollicitatie bij Westish.

Henry wist niet van het bestaan van die band. Schwartz kon niet goed uitleggen waarom hij hem de afgelopen drie jaar voor zichzelf had gehouden. Het leek alsof het een deel van Henry betrof dat meer aan hem toebehoorde dan aan Henry, dat hij met niemand wilde delen, zelfs niet met Henry.

‘Bizar,’ zei Henry opnieuw. ‘Moet je zien hoe mager ik toen was. Laat iemand dat joch wat SuperBoost geven.’

‘Blijf nou maar kijken.’

Henry wipte een honkbal van hand naar hand, tuurde naar het scherm. ‘Waar moet ik op letten?’

‘Kijk nou maar gewoon, Skrim.’

‘Ik dacht dat je misschien iets was opgevallen.’

‘Misschien dat jóu iets gaat opvallen,’ blafte Schwartz. ‘Hou nou eens je waffel en kijk.’

Henry keek gekwetst. Hij stopte met het heen en weer gooien van de bal, staarde naar het scherm.

‘Sorry,’ mompelde Schwartz. Hij deed zo onvergeeflijk weinig om zijn vriend te helpen. Extra grondbaltrainingen, het herkauwen van stompzinnige dooddoeners als ‘rustig maar’ en ‘laat het los’ – meer dan een beetje morele steun was het niet. Zodra Henry het veld op stapte was hij volkomen alleen.

Daar had je hetzelfde alleen-zijn, op het scherm: het onverstoorbare, solitaire, onbewogen, met zweet besmeurde gezicht van Henry terwijl hij met zijn backhand een bal ving en die in de handschoen van zijn mollige eerste honkman knalde. Niet dat Henry zich van zijn teamgenoten afzonderde; in werkelijkheid was hij op het veld drukker dan waar ook. Maar hoezeer hij ook kletste, juichte of rondstuiterde, er was altijd iets schrikbarend afstandelijks in zijn blik, als een solist die zo opgaat in zijn muziek dat hij onbereikbaar is. Volg me niet, het lukt je toch niet, leken die milde blauwe ogen te zeggen. Je zult nooit weten hoe het is.

De laatste tijd vertelden die ogen hetzelfde wanneer Henry het honkbalveld op liep, maar nu met een aanzwellende onderstroom van doodsangst. Je zult nooit weten hoe het is. Hoe bedaard het ook oogde, honkbal was een buitengewoon ijzingwekkende sport. Football, basketbal, hockey, lacrosse – het waren mêleesporten. Je kon er jezelf nuttig maken door harder te duwen en te trekken dan je buurman. Louter door je verlangen kon je verlossing vinden.

Maar honkbal was anders. Schwartz beschouwde het als iets homerisch – niet één groot strijdgewoel maar een reeks afzonderlijke krachtmetingen. Slagman versus pitcher, veldspeler versus bal. Je kon niet rondrazenderwijs andere mensen uitschelden en slaan, zoals Schwartz dat deed als hij football speelde. Je stond daar, wachtte en probeerde je geest vrij te maken. Wanneer jouw moment zich aandiende moest je er klaar voor zijn, want als je het verklootte wist iedereen wiens schuld het was. Welke andere sport hield niet alleen – wreed genoeg – alle fouten bij die iemand maakte, maar vermeldde die ook nog eens op het scorebord om iedereen er nadrukkelijk op te wijzen?

De video duurde in totaal tien minuten. Schwartz spoelde hem terug naar het begin, waarna ze hem vertraagd afspeelden. Daarna weer op normale snelheid. Toen nog één keer in slowmotion. Plotse lenteregen roffelde op het metalen platte dak van het usc. Het joch op het scherm ving bal na bal, doelgericht en onvermoeibaar, meegevoerd door zijn quasiverveelde extase.

‘Kunnen we nu gaan?’ Henry tikte nerveus met een voet op het tapijt. ‘Ik heb honger.’ Wat helemaal niet zo was; hij had de laatste tijd bar weinig eetlust, maar hij wilde daar weg zien te komen. Het was bizar, zelfs griezelig, zo gebiologeerd als Schwartz door de video was – alsof hij dat iele, gedachteloze kind door middel van zijn wilskracht tot leven probeerde te wekken. Alsof Henry dood was in plaats van dat hij naast hem zat. Oehoe, hier ben ik, dacht hij.

‘Nog één keer,’ zei Schwartz, ‘De laatste.’ Weer keken ze ernaar, en nog steeds hing Schwartz’ vinger boven de terugspoelknop. Schwartz leek het joch op het scherm te zien als een levende code, een sfinx, een zwijgende boodschapper uit een andere tijd. Je zult nooit weten hoe het is. Maar Schwartz had het jarenlang geprobeerd en probeerde het nu weer, steeds opnieuw. Als hij in dat vrijgemaakte hoofd kon kruipen, het orakel kon kraken, het joch met zijn uitdrukkingsloze gezicht – Niets drukt het uit, behalve God – misschien dat hij dan zou weten wat hij moest doen.

Henry ging lunchen, Schwartz zette met zijn ontnuchterende stapel multomappen koers naar Glendinning Hall. Eenmaal thuis had hij drie mesjes nodig om zijn scriptiebaard af te scheren.

De kunst van het veldspel
x97890234763441.xhtml
x97890234763442.xhtml
x97890234763443.xhtml
x97890234763444.xhtml
x97890234763445.xhtml
x97890234763446.xhtml
x97890234763447.xhtml
x97890234763448.xhtml
x97890234763449.xhtml
x978902347634410.xhtml
x978902347634411.xhtml
x978902347634412.xhtml
x978902347634413.xhtml
x978902347634414.xhtml
x978902347634415.xhtml
x978902347634416.xhtml
x978902347634417.xhtml
x978902347634418.xhtml
x978902347634419.xhtml
x978902347634420.xhtml
x978902347634421.xhtml
x978902347634422.xhtml
x978902347634423.xhtml
x978902347634424.xhtml
x978902347634425.xhtml
x978902347634426.xhtml
x978902347634427.xhtml
x978902347634428.xhtml
x978902347634429.xhtml
x978902347634430.xhtml
x978902347634431.xhtml
x978902347634432.xhtml
x978902347634433.xhtml
x978902347634434.xhtml
x978902347634435.xhtml
x978902347634436.xhtml
x978902347634437.xhtml
x978902347634438.xhtml
x978902347634439.xhtml
x978902347634440.xhtml
x978902347634441.xhtml
x978902347634442.xhtml
x978902347634443.xhtml
x978902347634444.xhtml
x978902347634445.xhtml
x978902347634446.xhtml
x978902347634447.xhtml
x978902347634448.xhtml
x978902347634449.xhtml
x978902347634450.xhtml
x978902347634451.xhtml
x978902347634452.xhtml
x978902347634453.xhtml
x978902347634454.xhtml
x978902347634455.xhtml
x978902347634456.xhtml
x978902347634457.xhtml
x978902347634458.xhtml
x978902347634459.xhtml
x978902347634460.xhtml
x978902347634461.xhtml
x978902347634462.xhtml
x978902347634463.xhtml
x978902347634464.xhtml
x978902347634465.xhtml
x978902347634466.xhtml
x978902347634467.xhtml
x978902347634468.xhtml
x978902347634469.xhtml
x978902347634470.xhtml
x978902347634471.xhtml
x978902347634472.xhtml
x978902347634473.xhtml
x978902347634474.xhtml
x978902347634475.xhtml
x978902347634476.xhtml
x978902347634477.xhtml
x978902347634478.xhtml
x978902347634479.xhtml
x978902347634480.xhtml
x978902347634481.xhtml
x978902347634482.xhtml
x978902347634483.xhtml
x978902347634484.xhtml
x978902347634485.xhtml
x978902347634486.xhtml
x978902347634487.xhtml
x978902347634488.xhtml