23

Hij wist dat iedereen hem voor gek zou verklaren zoals hij daar als een idioot door de regen rende, met één hand los boven zijn hoofd, als een zwakke beschutting tegen de hagel, op dat mo­ment niet groter dan erwten. Maar het deed wel pijn, en be­hoorlijk ook.

Hij vloog de straat over en zwenkte snel opzij toen een klei­ne bestelwagen hem bijna raakte. Hij gleed uit, viel tegen een geparkeerde auto en gebruikte die om zichzelf weer op het trot­toir te krijgen.

Het hield op met hagelen.

Het bleef regenen.

Tegen zijn wil in moest hij wel zijn vaart verminderen - zijn zij begon te schrijnen en hij moest onwillekeurig denken dat daar iets was losgeschoten.

Volhouden, Elly, dacht hij; volhouden.

Bij het volgende kruispunt bleef hij onder een boom staan, half voorovergebogen, met zijn handen stevig op zijn heupen, en hij nam enkele kostbare seconden de tijd om zich te oriën­teren en op adem te komen. Nog een straat linksaf, dacht hij, slikte moeizaam en probeerde weer te rennen, hij gromde omdat hij niet sneller vooruit kwam dan een snel drafje.

Een hoge richel op de stoep dwong hem een gazon op te zwenken, waar hij uitgleed op het natte gras en op handen en voeten terechtkwam. Het deed goed even zo te liggen, zich niet te bewegen, en het duurde even voordat hij weer overeind- kwam.

Hij moest nu wel weer rennen, hij dwong de pijn in zijn zij naar een andere plek, waar hij er geen last van had, maar waar­van hij wist dat ze hem later flink zou opbreken, als hij zich niet meer kon concentreren.

De wind zwiepte een watergordijn in zijn ogen. Hij sloeg het kwaad van zich af zonder vaart te minderen, zette zich af van de stoeprand en stak het asfalt over. Hij dacht dat Scully wel weer geluk zou hebben en er eerder zou zijn dan hij, maar hij was nu in elk geval in beweging, hij deed iets, in plaats van het verkeer vervloeken en zich hulpeloos voelen.

Het leken uren voordat hij aan de volgende hoek kwam en toen hij bleef staan, raakte hij bijna in paniek.

Dit klopte niet; hij had de verkeerde straat te pakken.

Vlagen mist bewogen zich als schimmen langzaam door de regen; een goot was overgestroomd en liet een ondiepe plas op het kruispunt achter.

Dit klopte niet en hij kon zich niet meer oriënteren.

Toen zag hij aan de overkant het park en verderop in de straat de banken en het speelveld, versluierd achter regenvla­gen. Zijn lippen gingen vaneen - niet helemaal in een grijns - en hij liep verder, met zijn gezicht naar de huizen die hij voor­bijliep om beter te kunnen zien.

De surveillancewagen was verdwenen.

Voor Elly's raam brandde geen lamp meer.

Hij ging langzamer lopen toen hij het pad naar de voordeur bereikte en liet zijn linkerhand in zijn zak glijden om zijn revol­ver te pakken. Voor- of achterdeur? Op Scully wachten, of stom zijn en alleen naar binnen gaan?

Een echt alternatief had hij niet.

Juist toen hij het pad oprende, toeterde er snel achter elkaar een claxon. Rennend draaide hij zich om, en zag hoe Scully de Cadillac de stoep opreed en zichzelf praktisch uit de auto wierp.

Soms heb je alle geluk van de wereld, dacht hij, en hij ge­baarde dat ze naar de achterkant moest lopen, rende de trap op en bleef staan met zijn hand op de deurknop.

Boven zijn hoofd huilde de wind.

In een regenpijp viel ratelend iets omlaag.

Hij dwong zijn longen tot rustig ademen en liep de hal in. Langzaam, in de wetenschap dat hij Scully niet genoeg tijd kon geven, liep hij langs de muur naar de deur en legde één oor op het vochtige hout.

Niets; door de storm was het onmogelijk iets te horen.

Hij probeerde de deurknop en sloot even zijn ogen toen daar beweging in kwam, mompelde binnensmonds verdomme, draai­de verder en gebruikte zijn schouder om de deur open te duwen.

De woonkamer was donker en leeg, de enige verlichting kwam van wat grauw licht uit het erkerraam. Over het meubilair en het vloerkleed rimpelden schaduwen van regensporen. Op de vloer voor de divan lag een wandelstok met ivoren knop.

In de keuken zag hij geen licht, en evenmin in de slaap­kamer tegenover de voorkamer.

Hij koos eerst voor de keuken.

Hij drukte zich zo dicht mogelijk tegen de muur en schuifel­de de kleine hal door. Voor zover hij kon zien zat er niemand aan de kleine tafel en ook miste hij de verwachte schaduw in het raam van de achterdeur, die hem zei dat Scully daar stond.

Uit zijn haren droop water langs zijn ruggegraat.

Een huivering deed hem even zijn schouders krommen.

Dichterbij nu, de revolver naar het plafond gericht, en hij zette zich schrap, telde tot drie en stapte snel de keuken in, de revolverloop voor zich uit zwaaiend.

Daar was niemand.

Hij liep behoedzaam terug naar de woonkamer, hoorde iets schrapen en draaide zich bliksemsnel om terwijl Scully door de achterdeur kwam en kort haar hoofd schudde ten teken dat er buiten niemand was en er ook geen spoor van Elly viel te beken­nen.

Ook niet van de kobold.

Er werd niet gesproken. Met handsignalen gebaarde hij dat ze in de slaapkamer moesten zijn. Ze knikte even en hij liep weer de hal door, met zijn schouders langs het behang schu­rend.

Hij luisterde en hoorde alleen de wind, alleen de regen.

Toen hij voelde dat Scully vlak achter hem stond, liep hij de gang in en stak hem in vier lange passen over. De slaapkamer­deur stond open, maar het was er zo donker dat hij alleen maar de vage omtrek van een koperen hoofdeinde onderscheidde.

Tijd, dacht hij; geen tijd meer.

Scully ging tegenover hem bij de deur staan en toen ze knik­te, liepen ze naar binnen, hij rechtop, zij gebukt.

'Verdomme.' Hij schopte tegen het bed.

De kamer was leeg.

Ze waren te laat; Elly Lang was verdwenen.

Rosemary trok de riem van haar schoudertas recht, streek de revers van haar jas glad en schudde haar hoofd.

'Je bent een idioot, Joseph,' zei ze, trok de deur open en vertrok.

'Misschien verstopt ze zich,' zei Scully.

Mulder betwijfelde dat, maar beiden doorzochten ze in nog geen vijf minuten elk plekje dat groot genoeg was om een vrouw van Elly's lengte te verbergen; het verbaasde hen niets dat ze al­leen maar stof en spuitbussen met oranje verf vonden.

Hij ging midden in de woonkamer staan en tikte verstrooid met zijn revolver tegen zijn been.

'Nadenken,' zei hij tegen zichzelf. 'Denk na!' Toen Scully zich weer bij hem voegde, schudde hij zijn hoofd. 'Ze is ofwel op eigen kracht vertrokken, of ze is meegenomen. En ik denk niet dat ze ...'

De voordeur vloog met een klap open en ze lieten zich direct in een verdedigende hurkhouding zakken, hun revolvers ge­richt, klaar om te schieten.

'Hé, nee!' riep Webber en hij stak zijn handen op. 'Verrek, jongens, ik ben het!'

'Hank,' zei Mulder die hem wel kon wurgen. Hij kwam stijf overeind en liet zijn wapen zakken. 'Je bent hartstikke gek. Weet je niks beters?'

Webber probeerde alle kanten tegelijk op te wijzen. 'Het spijt me. Ik zag de wagen en de buitendeur was open, en ik dacht...' Hij verbleekte. 'Jezus. Och, Jezus.' Zonder een van hen aan te kijken liet hij zich in de stoel vallen, boog zich voorover en liet zijn handen tussen zijn benen bungelen. 'Ik had wel dood kun­nen zijn, weten jullie dat? Ik ben zo stom, ik had wel dood kun­nen zijn.'

Scully toonde geen medelijden met hem. Ze stelde zich voor hem op en duwde met haar schoen tegen zijn voet. 'Waar is Andrews?'

'Wat?' Verward keek hij op. 'Waar hebben jullie het over? Ze was vlak...'

'Hier,' zei Andrews in de deuropening. Ze had haar revolver getrokken en hield die op Mulders hoofd gericht. 'Hier ben ik.'

'Hoeveel kost het om naar het vliegveld te rijden?' vroeg Rosemary de taxichauffeur.

'Welk vliegveld?'

'Philadelphia.'

'Mevrouw maakt zeker grapjes? In dit weer?'

'Wat u ook vraagt,' zei ze en ze stak haar handtas omhoog, 'ik zal het verdubbelen. Voor de heenreis. En voor de terugreis.'

Hij schudde weifelend zijn hoofd. 'Mevrouw, ik weet het niet. Ze zeggen dat er overstromingen zijn ...'

Ze pakte haar pistool. 'Of je verdient je geld, of je bent er ge­weest.' Ze glimlachte. 'Kies zelf maar.'

Andrews verschoof iets naar rechts, zodat ze Mulder nog in het vizier had, terwijl ze aan haar rechterkant gedekt werd door de muur.

Hij spreidde zijn lege handen uit. 'Gebruik je hersens.'

Ze trok de schouders op. Veel kon het haar niet schelen. 'Moet ik dat dan?' Weer dat schouderophalen. 'Jij gaat eraan, waar moet ik dan nog over nadenken?'

'Een tegen drie geeft je verrekt weinig kans,' zei Scully.

'0, mijn God,' kreunde Webber. 'Ik moet kotsen.'

'Och, hou je bek,' snauwde Andrews. 'Verrek, hoe ben jij ooit bij het Bureau terechtgekomen?'

Mulders wapen lag op het salontafeltje bij dat van Scully, en als hij sprong zou hij alleen maar een kogel in zijn zij of door zijn hoofd krijgen. Scully, die bevel had gekregen op de divan te gaan zitten, had al even weinig kans.

'Luister,' zei hij. 'Elly is ergens daarbuiten, met de kobold.'

Webber zakte naar voren, met één arm op zijn maag. Hij klonk doodsbang. '0, Jezus.' Hij kokhalsde droog.

'Wat kan mij een oude vrouw schelen?' zei Andrews. 'En als je soms denkt dat je me zo lang aan het lijntje kunt houden tot de hulptroepen komen, vergeet dat dan maar. Ik kijk ook naar films, Mulder. Ik ben niet zo stom als je denkt.'

Dat idee ontkende hij door met zijn hoofd te schudden en hij wilde dat Webber ophield met dat verdomde gekreun. Hij kon zijn kop er niet bijhouden en Andrews wond zich alleen maar meer op. Toen knipte hij met zijn vingers, zodat Scully opschrok en Andrews haar revolver met twee handen vastpakte. 'Douglas.' Hij fronste zijn voorhoofd. 'Jij werkt voor Douglas?' Zijn gezicht verstrakte. 'Natuurlijk doe je dat. Want jij bent helemaal niet van het Bureau. En nu vraag ik me af voor wie de almachtige Douglas in werkelijkheid werkt?'

'Te laat,' zei ze kortaf.

'0, mijn God,' hijgde Webber, hij gleed van zijn stoel op één knie. '0, mijn God, ik ga dood.'

Met een blik naar Scully daagde Andrews haar uit zich te be­wegen, zwaaide de revolver weer naar Mulder en zei hem glim­lachend vaarwel.

Hij wierp zich achteruit, net voordat hij het schot hoorde, zette zich schrap voor de inslag, kwam op zijn rug terecht en rolde naar links toen hij niets voelde.

Wel hoorde hij Andrews schreeuwen, hoorde haar vallen ter­wijl haar wapen over de vloer kletterde.

'Aardige duik,' zei Scully tegen hem. Ze zat op de vloer bij het tafeltje, haar hand om haar revolver.

Webber duwde zich weer in de stoel en sloot zijn ogen; zijn hand met het wapen hing slap over de armleuning. 'Bijna had ik haar gemist,' zei hij tegen het plafond. 'Verrek, kun je dat ge­loven. Ik miste haar bijna.'

Mulder sprong overeind, woedend en opgelucht tegelijk. Maar hij zei niets. Hij pakte zijn wapen, stak het in zijn zak en ging naast Andrews staan die op de grond lag. Webber had niet gemist; de kogel was door haar rechteroog gegaan.

Hij wees. 'Later kun je vragen beantwoorden, Hank. Nu blijf je bij haar. En ik meen het dat je bij haar moet blijven.'

Hij stribbelde niet tegen. Zijn gezicht was bleek, zijn lippen trilden; het enige teken dat hij had gehoord, was een slap flad­deren van zijn hand.

Op dat moment keek Scully uit het raam en zei: 'Mulder, het park,' en hij rende de deur al uit en nam de drie treden met één sprong.

Daar zat ze op haar bank, ineengedoken onder haar paraplu, en waarschijnlijk had ze daar al die tijd gezeten. Hij was er zo op gebrand geweest haar appartement in te gaan dat hij niet één keer naar de overkant van de straat had gekeken toen hij eenmaal bij het gebouw was.

'Elly, is alles goed met je?'

Hij ging langzamer lopen toen hij op het trottoir kwam, en liep rustig over het gras.

De vrouw knikte, maar ze had de paraplu niet erg stevig vast en die viel bijna.

'Het is oké, Elly,' zei hij toen hij bij de bank kwam. Hij bukte zich, streek met een hand over haar knie en stak een hand op om de regen uit zijn ogen te houden, terwijl hij over het mod­derige veld naar de bomen aan de overkant keek.

Daar kon ze zijn, dacht hij; verdomme, ze kon overal zijn. 'Mulder,' zei de kobold. 'Ik dacht dat ik je had gezegd dat je achter je moest kijken.'